Voorpublicatie van het Besluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten

De Staatssecretatis van Infrastructuur en Milieu maakt ingevolge artikel 6.25, tweede lid, van de Waterwet bekend dat een ieder gedurende vier weken na de dagtekening van deze Staatscourant schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur.

Uw zienswijze kunt u op de volgende manieren indienen

  • 1. Per brief naar het volgende adres:

    Adres:

    Ministerie van Infrastructuur en Milieu

    Directoraat-Generaal Milieu

    Directie Veiligheid en Risico’s

    Postbus 20951

    2500 EZ Den Haag

    Of

  • 2. Per e-mail naar: Lukas.florijn@minienm.nl

Besluit van 00 MAAND 2016 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van .... nr. ..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 6.6, eerste lid, van de Waterwet en de artikelen 78 en 80, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van, nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van ..., nr. ..., Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Staatssecretaris van Economische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In alfabetische rangschikking wordt de volgende begripsomschrijving ingevoegd:

werkzame stof:

werkzame stof als bedoeld in artikel 18 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

2. de begripsomschrijving van ‘driftarme dop’ komt te luiden:

driftarme dop:

spuitdop, waarvan volgens een bij ministeriële regeling aangewezen testmethode is aangetoond dat deze de drift met ten minste 50% reduceert ten opzichte van de grensdop van de klasse fijn en midden volgens de classificatie van de British Crop Protection Council (931-030-F110 bij 3 bar);

3. De begripsomschrijvingen van ‘luchtondersteuning’, ‘venturidop’ en ‘tunnelspuit’ vervallen.

B

Na artikel 3.64 worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 3.64a

  • 1. Vanaf 1 januari 2018 wordt drainwater, drainagewater of het spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie, dat gewasbeschermingsmiddelen bevat, voorafgaand aan het lozen op oppervlaktewater of in het vuilwaterriool door een zuiveringsvoorziening geleid die ten minste 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen, uit het afvalwater verwijdert.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde werking van de zuiveringsvoorziening wordt aangetoond volgens een bij ministeriële regeling aangewezen testmethode.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde zuiveringsvoorziening is voorzien van een debietmeter.

  • 4. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift afwijken van het eerste lid voor lozingen van drainagewater, afkomstig van de teelt waarbij gewassen op materiaal groeien dat in verbinding staat met de ondergrond, indien door kwel of inzijgend water het ondoelmatig is om 95% van de werkzame stoffen, die bestaan uit organische verbindingen, uit het afvalwater te verwijderen.

Artikel 3.64b

  • 1. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift bepalen dat artikel 3.64a, eerste lid, niet van toepassing is indien naar zijn oordeel aannemelijk is dat de inrichting uiterlijk op 1 januari 2021 is aangesloten op een collectieve zuiveringsvoorziening die ten minste 95% van de werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen verwijdert uit het afvalwater vanuit aangesloten kassen.

  • 2. Het maatwerkvoorschrift wordt verleend tot de collectieve zuiveringsvoorziening, bedoeld in het eerste lid, is gerealiseerd en uiterlijk tot 1 januari 2021.

C

In artikel 3.70 wordt de zinsnede ‘de artikelen 3.56 tot en met 3.64’ vervangen door: 3.56 tot en met 3.64b.

D

In artikel 3.78, eerste lid, vervalt de zinsnede ‘binnen een afstand van 14 meter vanaf de insteek van een oppervlaktewaterlichaam’.

E

Na artikel 3.78 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.78a

  • 1. Bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen bij de teelt van gewassen en op braakliggend land in de open lucht wordt een techniek gebruikt die een driftreductie bereikt van ten minste 75%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek.

  • 2. De driftreductie van de techniek, bedoeld in het eerste lid, wordt aangetoond volgens een bij ministeriële regeling aangewezen testmethode.

F

Artikel 3.80 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt de zinsnede ‘in andere gebieden dan de gebieden, genoemd in bijlage 1’.

2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. ten minste 100 centimeter, indien een techniek wordt gebruikt waarmee een driftreductie wordt bereikt van ten minste 90%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek, of

3. Het tweede, vijfde en zesde lid vervallen.

4. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.

5. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. De teeltvrije zone bedraagt bij de teelt van appelen, peren en overige pit- en steenvruchten:

    • a. ten minste 450 centimeter, of

    • b. ten minste 300 centimeter, indien:

      • 1°. een techniek wordt gebruikt waarmee een driftreductie wordt bereikt van ten minste 90%, ten opzichte van een bij ministeriële regeling aangewezen referentietechniek, of

      • 2°. een biologische productiemethode wordt toegepast.

6. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede ‘het eerste tot en met zesde lid’ vervangen door: het eerste tot en met derde lid.

7. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. De driftreductie van een techniek, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en het derde lid, onderdeel b, onder 1°, wordt aangetoond volgens een bij ministeriële regeling aangewezen testmethode.

G

Artikel 3.81 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid wordt de zinsnede ‘artikel 3.80, eerste, tweede, vierde lid, onderdelen b en c, zesde en zevende lid,’ vervangen door: artikel 3.80, eerste, derde lid, onderdelen a en b, en vierde lid.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

H

Artikel 3.83 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel a.

2. In het eerste lid worden de onderdelen b en c geletterd a en b.

3. Het tweede en negende tot en met elfde lid vervallen.

4. Het derde tot en met achtste lid worden vernummerd tot tweede tot en met zevende lid.

5. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

  • 2. Bij het gebruik van veldspuitapparatuur wordt de spuitdruk geregistreerd door een drukregistratievoorziening.

6. In het derde lid (nieuw) wordt de zinsnede ‘op de wijze, bedoeld in artikel 3.80, vierde lid, onderdeel c, onder 5°,’ vervangen door: met een axiaal- of dwarsstroomspuit,.

7. In het vierde lid (nieuw) wordt de zinsnede ‘het derde lid, onderdeel a, en het vierde lid,’ vervangen door: het tweede en derde lid.

8. In het zevende lid (nieuw) wordt de zinsnede ‘Het eerste tot en met zesde lid’ vervangen door: Het eerste tot en met vijfde lid.

I

Artikel 3.85, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, wordt ‘artikel 3.80, eerste, tweede, zesde en zevende lid’ vervangen door: artikel 3.80, eerste en vierde lid.

2. In onderdeel b, wordt ‘artikel 3.80, derde en vierde lid’ vervangen door: artikel 3.80, tweede en derde lid.

J

Bijlage 1 vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretatis van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit wijzigt het Activiteitenbesluit milieubeheer met betrekking tot het gebruik en het lozen van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw. De regels voor agrarische bedrijven worden op twee onderwerpen aangescherpt.

Glastuinbouwbedrijven dienen afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat, te zuiveren. In de open teelten worden de teeltvrije zones van enkele gewassen verbreed en moeten verdergaande driftreducerende technieken worden toegepast.

Tevens wordt een vereenvoudiging van het besluit doorgevoerd, door vervanging van enkele middelvoorschriften door doelvoorschriften.

2. Aanleiding voor het besluit

De maatregelen zijn aangekondigd in de Kabinetsnota ‘Gezonde Groei, Duurzame Oogst; tweede Nota duurzame gewasbescherming’ (verder: nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst)1.

De evaluatie van de (eerste) Nota duurzame gewasbescherming laat zien dat er veel is bereikt2. De risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn verminderd. Het water is schoner geworden. De concurrentiekracht van de land- en tuinbouwsector is door het gewasbeschermingsbeleid niet verminderd. Desondanks zijn niet alle doelen bereikt.

Waterbeheerders constateren overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen uit de Kaderrichtlijn Water op meer dan de helft van de meetlocaties in oppervlaktewater. Uit monitoringsresultaten blijkt dat deze overschrijdingen van waterkwaliteitsnormen in heel Nederland voorkomen, maar vooral in gebieden met glastuinbouw, bloembollen, fruitteelt en sommige gewassen in de open teelt3.

De nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst kondigt daarom aan dat het afvalwater van glastuinbouwbedrijven dat gewasbeschermingsmiddelen bevat, moet worden gezuiverd. Deze bedrijven zouden volgens de nota emissies ook moeten beperken door de toediening van gewasbeschermingsmiddelen af te stemmen op het tijdstip van lozing en door hergebruik van het filterspoelwater (spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie) dat met gewasbeschermingsmiddelen is verontreinigd. In de open teelten zouden technieken moeten worden toegepast die de drift (verwaaiing) van gewasbeschermingsmiddelen op het gehele landbouwperceel reduceren met ten minste 75%. Voor de gewassen gras, graszaad en granen (haver, rogge, spelt, teff, triticale, vlas, zomer- en wintertarwe, zomer- en wintergerst) is een verdubbeling van de teeltvrije zone voorzien tot ten minste 50 centimeter. Tevens zet de nota in op een vereenvoudiging van regelgeving, door het stellen van eenduidige en heldere gebruiksvoorschriften.

Na bespreking van de nota met de Tweede Kamer zijn twee moties ingediend.

Ten aanzien van de glastuinbouw vraagt de motie Bosman/Lodders van 12 maart 2014 de regering via een pilot te onderzoeken hoe tot verdere kostenbeheersing van de zuivering van het afvalwater van glastuinbouwbedrijven kan worden gekomen (Kamerstukken II 2012–2013, 27 858, nr. 254). De motie Dik-Faber van 18 maart 2014 verzoekt de regering om samen met de glastuinbouw en de waterbeheerders te zoeken naar een realistische tijdsplanning, om het afvalwater van glastuinbouwbedrijven zodanig te zuiveren dat normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen in lokaal oppervlaktewater worden teruggebracht (Kamerstukken II 2013–2014, 27 858, nr. 259).

Over de uitvoering van beide moties hebben de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken bestuurlijk afspraken gemaakt met de brancheorganisatie voor de glastuinbouw LTO Glaskracht Nederland, het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (verder: Ctgb), de brancheorganisatie voor de gewasbeschermingsmiddelenindustrie Nefyto, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. De afspraken in een ‘Hoofdlijnenakkoord waterzuivering glastuinbouw’ 4 komen op het volgende neer:

  • De belasting van het oppervlaktewater als gevolg van het lozen van afvalwater met gewasbeschermingsmiddelen door de glastuinbouw moet sterk worden teruggedrongen.

  • De datum waarop glastuinbouwbedrijven op grond van de milieuwetgeving moeten beschikken over een functionerende zuiveringsvoorziening wordt, rekening houdend met zowel de milieubelangen als de economische en praktische haalbaarheid, verschoven van 1 januari 2016 naar 1 januari 2018. Een bestuurlijk akkoord zal worden gesloten om te zorgen dat uiterlijk op 1 januari 2018 bedrijven de zuiveringsverplichting daadwerkelijk naleven.

  • Om te komen tot een verdere beheersing van de zuiveringskosten, zijn vier acties afgesproken. Eén van die acties is, dat het bevoegd gezag collectieve zuiveringen of aanpassing van riool/afvalwaterzuiveringsinstallaties mag faciliteren door waar nodig meer tijd te bieden voor het voldoen aan de zuiveringsverplichting, met een maximum van drie jaar (tot uiterlijk 1 januari 2021).

  • In de milieuwetgeving (Activiteitenbesluit milieubeheer) zal een zuiveringsrendement worden voorgeschreven van ten minste 95%.

  • Het Ctgb en de beide ministeries spannen zich maximaal in om, elk binnen zijn bevoegdheden, verantwoordelijkheden en juridische mogelijkheden, bij een (her)beoordeling van een gewasbeschermingsmiddel rekening te houden met de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering glastuinbouw (synchronisatie milieubeleid en toelatingsbeleid).

Dit besluit geeft uitvoering aan deze afspraken.

Het is van belang te bezien of de zuivering van afvalwaterstromen niet leidt tot onnodige stapeling van voorschriften in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De huidige regels voor substraatteelt omvatten een aantal middelvoorschriften (hergebruik drainwater en gebruik natriumarm gietwater) die hetzelfde doel beogen als de verplichting om het afvalwater te zuiveren – namelijk het minimaliseren van de emissies naar het oppervlaktewater. Het kan wenselijk zijn om deze middelvoorschriften eveneens te vervangen door een doelvoorschrift, zoals een zuiveringsverplichting. Het eventueel aanpassen van die voorschriften vindt echter niet in dit besluit plaats, maar maakt onderdeel uit van de stelselherziening van het omgevingsrecht. Bij de totstandkoming van het Besluit activiteiten leefomgeving worden alle regels voor de glastuinbouw in samenhang beschouwd, en kan in overleg met de doelgroepen worden besloten welke regels worden aangepast.

3. Hoofdlijnen van het besluit

Het besluit beoogt de gewasbescherming verder te verduurzamen door algemene regels te stellen, die technisch haalbaar en financieel betaalbaar zijn voor de betreffende sector. Daarmee wordt bijgedragen aan het behalen van doelen op het gebied van waterkwaliteit.

De vermindering van de emissies van gewasbeschermingsmiddelen is van belang voor het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen op grond van de Kaderrichtlijn Water. Voor de kwaliteit van het oppervlaktewater bevat de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst twee doelstellingen. Voor de ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater is de doelstelling uitgedrukt als een afname van het aantal overschrijdingen van de milieukwaliteitsnormen. De tweede doelstelling geldt specifiek voor de kwaliteit van het oppervlaktewater dat is bestemd voor de drinkwaterbereiding. Die doelstelling is uitgedrukt als een afname van het aantal overschrijdingen van de drinkwaternorm. Dit besluit levert een bijdrage aan het behalen van deze doelstellingen.

tabel 1: doelstellingen kwaliteit oppervlaktewater
 

2018

2023

aantal overschrijdingen van milieukwaliteitsnormen

afname 50%

afname 90%

aantal overschrijdingen van drinkwaternormen

afname 50%

afname 95%

De reductiepercentages zijn gerelateerd aan het referentiejaar 2013.

Een andere doelstelling is de vereenvoudiging van regelgeving5. Daardoor wordt de praktische uitvoerbaarheid en vervolgens de naleving door de toepasser van gewasbeschermingsmiddelen verbeterd. Tevens maakt de introductie van doelvoorschriften het mogelijk slagvaardiger in te spelen op innovaties. De mate van milieubescherming vermindert daardoor niet.

4. Bestaande voorschriften nationale wetgeving

Voor glastuinbouwbedrijven zijn de voorschriften voor gewasbeschermingsmiddelen sinds de inwerkingtreding van het Lozingenbesluit WVO glastuinbouw (november 1994) niet wezenlijk gewijzigd. De huidige voorschriften voor gewasbescherming in het Activiteitenbesluit milieubeheer bevorderen het hergebruik van grondstoffen, zoals het hergebruik van overtollig gietwater (artikelen 3.66 respectievelijk 3.71 Activiteitenbesluit). Sanering van de restlozing gebeurt door aansluiting op gemeentelijke riolering, voor zover die binnen redelijke afstand van het perceel is gelegen en de capaciteit daarvan toereikend is (artikel 3.63 Activiteitenbesluit). Tevens moeten goede landbouwpraktijken worden toegepast, zodat de lozing van percolatiewater of met gewasbeschermingsmiddelen verontreinigde hemelwater (de zogenoemde ‘first-flush’) in de bodem, gemeentelijke riolering of het aquatisch milieu wordt voorkomen (artikel 3.60 Activiteitenbesluit).

Voor bedrijven met een open teelt schrijft de regelgeving voor dat teeltvrije zones worden aangehouden, gemeten vanaf het midden van het gewas tot de insteek van het oppervlaktewater. De breedte van de zones varieert tussen 900 en 25 centimeter. De teeltvrije zone bedraagt voor appelen, peren en overige pit- en steenvruchten ten minste 900, 600, 450 of 300 centimeter, afhankelijk van de gebruikte driftreducerende techniek. Voor aardappelen, bloembollen en andere laaggroeiende gewassen is die zone ten minste 150, 100, 50 of 0 centimeter, afhankelijk van de gebruikte driftreducerende technieken of teeltwijze. Langs bepaalde oppervlaktewaterlichamen, aangewezen in het Uitvoeringsbesluit meststoffen bedraagt de teeltvrije zone voor elk gewas 500 centimeter. Die breedte moet ook altijd ten minste worden aangehouden voor boomkwekerijgewassen, die in opwaartse of zijwaartse richting bespoten worden. Voor gras, graszaad en granen bedraagt de teeltvrije zone ten minste 25 centimeter en voor alle overige gewassen ten minste 50 centimeter.

Het bevoegd gezag kan in bepaalde situaties bij maatwerkvoorschrift andere teeltvrije zones voorschrijven.

Tevens moeten in de open teelten driftreducerende technieken worden toegepast. Het betreft op dit moment nog specifieke technieken, die volgens onderzoek ertoe leiden dat de depositie van gewasbeschermingsmiddelen op oppervlaktewater met ten minste 50% of 90% wordt gereduceerd6. Toepassing van een driftreducerende techniek in de open teelten is niet toegestaan, tenzij die in de voorschriften expliciet wordt genoemd, of het bevoegd gezag op basis van een aanvraag heeft beslist dat met toepassing van een niet-genoemde techniek in een concreet geval een ten minste gelijkwaardig niveau aan bescherming van het milieu wordt bereikt (artikel 1.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer).

Teeltvrije zones (bufferstroken) zijn multifunctioneel; zij verminderen de drift en afspoeling van gewasbeschermingsmiddelen naar oppervlaktewater, reduceren de afspoeling van meststoffen en zware metalen en hebben vanaf een bepaalde breedte positieve effecten voor de biodiversiteit en het landschapsbeheer7. Een zone is tevens noodzakelijk als ‘vangnet’, omdat de apparatuur waarmee gewasbeschermingsmiddelen worden toegediend niet altijd en overal de gemeten driftreductie realiseert, als gevolg van bijvoorbeeld normale slijtage of de invloed van externe factoren. Een teeltvrije zone is dan ook een wezenlijk andere soort maatregel dan toepassing van een driftreducerende techniek (apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen) die alleen de drift naar oppervlaktewater vermindert.

Bovengenoemde voorschriften zijn opgenomen in de artikelen 3.80 tot en met 3.83 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, en technisch uitgewerkt in de artikelen 3.79 tot en met 3.91 van de Activiteitenregeling milieubeheer.

5. Maatregelen voor een duurzame gewasbescherming

Voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden aangescherpt. De maatregelen zijn niet voor alle toepassers van gewasbeschermingsmiddelen identiek, er is rekening gehouden met de specifieke situatie binnen de sectoren. In de maatregelen is daarom onderscheid gemaakt naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en in de open teelt.

Glastuinbouw

Voor bedrijven (inrichtingen) waar gewassen in een kas worden geteeld of gekweekt wordt voorgeschreven dat het lozen van afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat, niet is toegestaan tenzij dat afvalwater wordt gezuiverd. Het gaat zowel om glastuinbouwbedrijven als om bedrijven met ‘ondersteunend glas’, dat bijvoorbeeld ten dienste staat aan de teelt van gewassen in de open lucht. Zuivering kan op dit moment plaatsvinden door ozonisatie van het afvalwater dat gewasbeschermingsmiddelen bevat, of door toepassing van waterstofperoxide in combinatie met een behandeling met ultraviolet licht. Het zuiveringsrendement kan worden verhoogd door gebruik van een koolfilter. In theorie kan daardoor vrijwel een nullozing van gewasbeschermingsmiddelen worden gerealiseerd. Het voorschrift gaat echter uit van een zuiveringsrendement van ten minste 95%. Dat percentage is uitvoerbaar, meetbaar en robuust, omdat volledige zuivering vanwege technische oorzaken niet waarschijnlijk is en omdat het behalen van een hoger zuiveringsrendement meettechnisch niet kan worden aangetoond8.

Een zuivering zal veelal vast in de inrichting zijn gemonteerd. Indien voor zuivering een mobiele installatie wordt gebruikt, die afwisselend op meerdere locaties wordt ingezet, maakt die tijdens het zuiveringsproces onderdeel uit van de betreffende inrichting. Een dergelijke mobiele installatie moet eveneens een zuiveringsrendement bereiken van ten minste 95%.

De bovengenoemde voorbeelden van zuiveringstechnieken met peroxide, ozon en actieve koolstof zijn werkzaam voor het verwijderen van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die bestaan uit organische verbindingen. Dit zijn de werkzame stoffen, zoals bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, waarbij de term ‘organisch’ aansluit bij dat begrip in de organische chemie. De zuiveringsplicht is niet bedoeld voor anorganische stoffen zoals metalen en micro-organismen die als werkzame stoffen worden ingezet; de zuiveringsvoorzieningen zijn daarvoor technisch niet geschikt. Het gebruik van anorganische stoffen leidt ook niet of beperkt tot normoverschrijdingen, zodat een ingrijpende zuiveringsverplichting voor deze stoffen niet aan de orde is.

De benodigde capaciteit van de zuiveringsvoorziening hangt af van de aangeboden hoeveelheid te zuiveren afvalwater. De hoeveelheid afvalwater verschilt op dit moment sterk tussen bedrijven, ook indien zij op vergelijkbare locaties zijn gevestigd en vergelijkbare gewassen telen. Hoe groter de hoeveelheid, hoe groter de benodigde capaciteit en hoe hoger de vaste en variabele zuiveringskosten. Zowel de vaste als de variabele kosten kunnen aanzienlijk worden verlaagd, indien bedrijven de hoeveelheid te zuiveren en te lozen afvalwater minimaliseren. Dit behoeft niet in het besluit te worden voorgeschreven, maar zal onder de aandacht van de bedrijven worden gebracht.

De zuiveringsverplichting geldt voor het afvalwater van het bedrijf, voor zover het gewasbeschermingsmiddelen bevat. Het gaat dan om het drainwater (substraatteelt) en het drainagewater (grondteelt). Indien filters van de waterdoseringsinstallatie met dit afvalwater worden gespoeld, moet ook het zogenoemde filterspoelwater worden gezuiverd. Indien echter voor het spoelen uitsluitend schoon (hemel)water wordt gebruikt en geen gewasbeschermingsmiddelen worden geloosd, is zuivering niet noodzakelijk.

Het voorschrift tot zuiveren van het afvalwater geldt voor lozen op het vuilwaterriool of oppervlaktewater, vanaf 1 januari 2018. Het bevoegd gezag kan bij maatwerkvoorschrift een latere datum stellen, indien ten minste twee bedrijven hun afvalwater (met daarin gewasbeschermingsmiddelen) brengen op een zuiveringsvoorziening voor gezamenlijke (collectieve) zuivering en vervolgens het gezuiverde afvalwater lozen op oppervlaktewater of het vuilwaterriool. Het zal bij een dergelijke collectieve zuivering meestal gaan om een zuiveringsvoorziening die wordt geëxploiteerd door een samenwerkingsverband van (glastuinbouw)bedrijven. Wanneer het water vanuit de collectieve voorziening op het vuilwaterriool of oppervlaktewater wordt geloosd door het samenwerkingsverband, geldt de verplichting om te zuiveren conform het eerste lid.

Anders dan op bladzijde 21 van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst werd aangekondigd, wordt niet voorgeschreven dat ‘wachttijden’ moeten worden aangehouden tussen het tijdstip van toediening van gewasbeschermingsmiddelen en het lozen van afvalwater. Achtergrond van deze aangekondigde maatregel is, dat gedurende de wachttijd gewasbeschermingsmiddelen worden afgebroken en een zorgvuldige keuze van het lozingsmoment dus de emissies van gewasbeschermingsmiddelen reduceert. Uitvoering van deze goede agrarische praktijk verdient aanbeveling, maar wordt in dit besluit niet voorgeschreven omdat reeds wordt voorgeschreven dat het betreffende afvalwater (bijna) volledig moet worden gezuiverd. Daarnaast is van belang dat vergeleken met die voor zuivering van het afvalwater, de jaarkosten van de maatregel (gerelateerd aan de verwachte emissiereductie) betrekkelijk hoog zijn, in situaties dat een bedrijf niet beschikt over een opvangvoorziening met voldoende capaciteit9.

Ook het recirculeren (opnieuw gebruiken) van filterspoelwater waarin gewasbeschermingsmiddelen kunnen zitten, wordt niet in dit besluit voorgeschreven. Recirculatie wordt wel aanbevolen omdat die de hoeveelheid te zuiveren afvalwater vermindert, maar nu niet in milieuwetgeving voorgeschreven. Met de zuivering van dit afvalwater wordt al een belangrijke stap gezet naar realisatie van de einddoelstellingen voor de waterkwaliteit.

Open teelten

De voorschriften voor de open teelten die aan het einde van paragraaf 4 zijn samengevat, worden aangepast. De teeltvrije zone voor de teelt van gras, graszaad en granen (haver, rogge, spelt, teff, triticale, vlas, zomer- en wintertarwe, zomer- en wintergerst) wordt met 25 centimeter verbreed naar 50 centimeter.

Daarnaast wordt het middelvoorschrift dat een bepaalde techniek wordt gebruikt -die volgens onderzoek de drift met ten minste 50% vermindert- vervangen door het voorschrift dat maatregelen moeten worden toegepast die de drift verminderen met ten minste 75%. Technieken kunnen worden gecombineerd, zoals een veldspuitapparatuur met een 75%-driftreducerende spuitdop, of veldspuitapparatuur met luchtondersteuning in combinatie met een spuitdop die de drift met 50% reduceert. Op basis van het meetprotocol Driftreductie Spuitdoppen en het meetprotocol Driftreductie Neerwaartse en Zijwaartse Spuittechnieken10 kan het driftreducerend effect van (combinaties van) technieken worden bepaald.

De toepassing van driftreducerende maatregelen beogen niet alleen de bescherming van het oppervlaktewater, maar zullen ook leiden tot vermindering van de (kans op) blootstelling voor omwonenden en passanten van landbouwpercelen. De toepassing van deze maatregelen op het gehele perceel in plaats van alleen naast oppervlaktewater, is landbouwkundig goed mogelijk, zonder dat die leidt tot extra financiële lasten. Gelet op de beginselen van een geïntegreerde gewasbescherming, zoals bedoeld in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, dient de driftreducerende maatregel daarom op het gehele perceel worden toegepast.

Vereenvoudiging van regelgeving

De voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden vereenvoudigd door toepassing van doelvoorschriften. In plaats van een opsomming van driftreducerende technieken of zuiveringsvoorzieningen wordt voorgeschreven dat een maatregel moet worden toegepast die de drift of -indien het gaat om een zuiveringsvoorziening- emissie met ten minste een bepaald percentage vermindert. Omdat de daadwerkelijk bereikte reductie moeilijk in de praktijk kan worden geconstateerd (analyses van gewasbeschermingsmiddelen zijn kostbaar en moeten periodiek worden herhaald), wordt voorgeschreven dat die reductie moet worden aangetoond door in representatieve gebruiksomstandigheden metingen uit te voeren volgens de aangewezen testmethoden. De bewijslast ligt bij de toepasser van een gewasbeschermingsmiddel. In de praktijk kan hij daarvoor onderzoeksrapporten van de producent van de techniek of -indien het gaat om de zuivering van afvalwater- zuiveringsvoorziening gebruiken, die met inachtneming van de voorgeschreven -of ten minste gelijkwaardige- testmethoden zijn opgesteld.

Daarnaast moet de toepasser aantonen dat zijn toepassing overeenkomt met de omstandigheden waaronder de techniek is onderzocht. Die omstandigheden worden gewoonlijk door de producent van de techniek of door de verkoper opgenomen in een zogenoemde systeembeschrijving.

Tevens worden de voorschriften voor de teelt van bloembollen en bloemknollen ingekort, op grond van een afspraak in het doelgroepoverleg, in het Bestuurlijk Overleg Open Teelt en veehouderij. Vanuit het oogpunt van bescherming van het milieu, en gelet op de maatregelen die redelijkerwijs van toepassers van gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gevergd, bestaat onvoldoende reden om binnen gebieden waar deze gewassen intensief worden geteeld, andere voorschriften te stellen dan daarbuiten. De voorschriften zijn daarom samengevoegd.

6. Gevolgen van het besluit

In deze paragraaf wordt eerst ingegaan op de financiële betaalbaarheid van de maatregelen in dit besluit. Daarna worden de gevolgen voor administratieve lasten en nalevingskosten benoemd. Tenslotte worden de gevolgen van de maatregelen voor het milieu besproken.

6.1 Financiële betaalbaarheid

Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) heeft de financiële betaalbaarheid onderzocht van de maatregelen, door de jaarkosten van een maatregel uit te drukken als aandeel van het ‘bedrijfssaldo’. Daardoor wordt zichtbaar welk beslag de extra jaarkosten die voortvloeien uit naleving van de maatregel, leggen op de financiële middelen die beschikbaar zijn voor dekking van de vaste kosten van het bedrijf. Het bedrijfssaldo bestaat uit de totale geldopbrengsten van een bedrijf, verminderd met de kosten van zaaizaad, plantgoed, meststoffen, gewasbeschermingsmiddelen, energie- en brandstofverbruik en werk door derden (inclusief uitzendkrachten).

Het percentage saldoverlies dat in een bepaalde situatie financieel betaalbaar wordt geacht, is het resultaat van een politieke of bestuurlijke afweging. In de evaluatie van het gewasbeschermingsbeleid uit de (eerste) Nota duurzame gewasbescherming is uitgegaan van een saldoverlies van ten hoogste één procent, als criterium voor financiële betaalbaarheid. Het criterium maakt de financiële gevolgen voor een type bedrijf inzichtelijk; het biedt nadrukkelijk geen informatie over het percentage bedrijven dat als gevolg van een maatregel in continuïteitsproblemen kan geraken.

Het LEI heeft onderzocht hoeveel procent van de bedrijven (zowel glastuinbouw als open teelten) en van de teeltarealen (alleen glastuinbouw) te maken krijgt met extra jaarkosten die hoger zijn dan dit criterium. Daarbij is de toename van de jaarkosten per bedrijfstype vergeleken met meerjarige gemiddelden van de bedrijfssaldi van de betrokken bedrijfstypen.

Glastuinbouw

In 2014 waren in Nederland 4.788 glastuinbouwbedrijven, met een totale oppervlakte van 9.818 hectaren. Het onderzoek richtte zich op de grootste groep, bestaande uit 3.292 bedrijven met 9.332 hectaren. De andere 1.496 bedrijven (486 hectaren) bestaan uit niet-gespecialiseerde bedrijven, zoals bedrijven waarvan de glastuinbouw niet de hoofdactiviteit vormt, en relatief kleine bedrijven (<2.500 m2 glasoppervlak).

Volgens het LEI-onderzoek leidt de invoering van de zuiveringsverplichting voor ongeveer 65% van de bedrijven tot jaarkosten die hoger zijn dan het bovengenoemde criterium11. Het voorschrijven van de zuiveringsverplichting in het Activiteitenbesluit milieubeheer is daarmee een financieel ingrijpende maatregel voor glastuinbouwbedrijven, vergeleken met de gerealiseerde maatregelen uit de (eerste) Nota duurzame gewasbescherming.

Open teelten

In 2014 telden de agrarische sectoren ongeveer 20.000 gespecialiseerde bedrijven en bedrijven die meerdere gewassen telen die tot verschillende sectoren behoren (zoals de combinatie akkerbouw én bollenteelt). Een bedrijf wordt aangemerkt als ‘gespecialiseerd’, indien ten minste tweederde van de geldwaarde van de agrarische activiteiten samenhangt met de teelt van gewassen. Een melkveehouderij die tevens het gewas snijmaïs teelt, is geen gespecialiseerd bedrijf maar is wel meegeteld als akkerbouwbedrijf.

In een aantal gevallen dienen aannemers gewasbeschermingsmiddelen toe in opdracht van agrarische bedrijven. Naar schatting betreft het ongeveer 800 aannemingsbedrijven.

Volgens het LEI-onderzoek leiden de maatregelen niet tot jaarkosten die hoger zijn dan het criterium.

6.2 Administratieve lasten en nalevingskosten

Ten opzichte van bestaande regels nemen de administratieve lasten niet toe. Het besluit gaat niet gepaard met aanvullende informatieverplichtingen jegens de overheid. Bestaande voorschriften met dergelijke verplichtingen worden niet uitgebreid of gewijzigd.

Wel leidt het besluit tot een toename van de nalevingskosten.

Glastuinbouw

De totale zuiveringskosten worden geschat op ongeveer dertig miljoen euro.

Een reden om de maatregel desondanks algemeen voor te schrijven, is dat het Ctgb sinds februari 2014 in zogenoemde toelatingsbesluiten voorschrijft dat een specifiek gewasbeschermingsmiddel niet mag worden gebruikt, tenzij het afvalwater wordt gezuiverd. Deze verplichting, bedoeld om onaanvaardbare effecten voor het milieu als gevolg van het gebruik van dat gewasbeschermingsmiddel te voorkomen, geldt inmiddels voor meerdere gewasbeschermingsmiddelen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van glastuinbouwbedrijven12. In feite wordt in dit besluit de zuiveringsverplichting uit de verschillende toelatingsbesluiten vervangen door een zuiveringsverplichting in een algemene regel.

De tabel geeft het aantal bedrijven, met de kosten die zijn gemoeid met de zuivering van het afvalwater. De vaste en variabele kosten zijn bepaald per bedrijf, in euro’s, per jaar13.

tabel 2: nalevingskosten glastuinbouw (extra jaarkosten in euro per jaar)

bedrijfsgrootte

aantal bedrijven

vaste kosten

variabele kosten

kosten

0 – 1,5 hectare

2.650

4.900

2-800

14.310.000

1,5 – 5 hectaren

1.325

6.000–7.000

1.400–1.500

10.533.750

> 5 hectaren

441

6.200–8.800

1.400–3.400

4.365.900

 

totale zuiveringskosten:

29.209.650

In de schatting is buiten beschouwing gebleven dat de meeste bedrijven hun afvalwater reeds moeten zuiveren, op grond van voorschriften in toelatingsbesluiten. Evenmin is rekening gehouden met mogelijke (aanzienlijke) kostenreducties als gevolg van vermindering van het volume te zuiveren afvalwater, innovatie en doorontwikkeling in technieken, de inzet van mobiele zuiveringen (vooral op kleinere bedrijven) en het gezamenlijk gebruik van collectieve zuiveringsinstallaties.

Open teelten

De totale nalevingskosten voor de open teelten worden geschat op ongeveer een half miljoen euro.

De tabel geeft het aantal spuiten, met de extra nalevingskosten die zijn gemoeid met de toepassing van 75%-driftreducerende technieken. Het aantal spuiten is gebaseerd op keuringsgevens van de stichting Kwaliteitseisen Landbouwtechniek.

tabel 3: nalevingskosten open teelten (in euro per jaar)
 

totaal

aantal spuiten

aantal spuiten ≤50%

extra kosten

kosten

akkerbouw

 

2.548 (spuitdop)

 

382.200

boomteelt (laag)

12.237

 

100–200

 

bloembollen

 

397 (kantdop)

 

59.550

vollegrondgroente

       

boomteelt (hoog)

1.871

408 (spuitdop)

200

81.600

laanbomen

       
 

totale nalevingskosten

523.350

In de schatting is buiten beschouwing gebleven dat gewoonlijk op spuitapparatuur meerdere soorten spuitdoppen per eenheid zijn gemonteerd, waarvan ten minste één de drift met 75% of meer reduceert. De voorschriften leiden in die situatie niet tot extra nalevingskosten, maar de reeds aanwezige driftreducerende spuitdoppen worden dan op een andere manier, meer intensief, gebruikt.

De extra nalevingskosten per hectare als gevolg van de verbreding van de teeltvrije zone zijn beperkt.

Een teeltvrije zone van 50 centimeter kost gemiddeld ongeveer 0,6% van de teeltopbrengst van een hectare in de akkerbouw, ten opzichte van de situatie dat géén teeltvrije zone wordt aangehouden14. De teeltopbrengst is ongeveer tien ton per hectare.

De financiële opbrengst verschilt per gewas, in 2014 bedroeg die voor tarwe bijvoorbeeld ongeveer 170 euro per ton en voor brouwgerst ongeveer 185 euro per ton. De kosten zijn sterk afhankelijk van de bedrijfsvoering, maar kunnen de financiële opbrengsten benaderen.

6.3 Gevolgen voor het milieu

Volgens het onderzoek leiden de maatregelen in de verschillende agrarische sectoren niet tot het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstellingen voor 2018, met uitzondering van de sectoren glastuinbouw en veehouderij (teelt van gras en maïs).

De voortgang op de doelstellingen in de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst zal in 2018 tussentijds worden geëvalueerd. Op basis van de resultaten wordt bezien of nieuwe dan wel bijgestelde maatregelen nodig zijn voor de jaren 2019 tot en met 2023. In 2023 vindt een eindevaluatie plaats15.

De doelstellingen voor het oppervlaktewater zijn geformuleerd als een afname van het aantal overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen. In 2018 moet het aantal normoverschrijdingen met ten minste 50% zijn verminderd, en per 2023 met ten minste 90%. Teneinde (de effecten van) maatregelen te kunnen bepalen, zijn deze waterkwaliteitsdoelstellingen geoperationaliseerd door te berekenen hoever de emissies ten minste moeten verminderen om de doelstellingen te realiseren. De doelstellingen gelden voor de gezamenlijke sectoren, maar zijn in het onderzoek toegespitst op de verschillende agrarische sectoren. Tevens is de verwachte reductie onderzocht, dat is het verwachte effect van uitvoering van de maatregelen op de emissies naar oppervlaktewater, uitgaande van volledige naleving.

De tabel geeft de verwachte emissiereducties als gevolg van de maatregelen in dit besluit, en de emissiereducties die nodig zijn om de waterkwaliteitsdoelstellingen van 2018 en 2023 te bereiken16.

tabel 4: benodigde emissiereductie per 2018 en 2023 en verwachte emissiereductie, in procenten
 

verwachte reductie

benodigde reductie

 

2018

2023

boomkwekerij

50

67

98

fruitteelt

50

80

99,5

bloembollenteelt

47

83

99,3

vollegrondgroente

49

67

98

akkerbouw

51

57

93

veehouderij

54

50

75

glastuinbouw

95

75

99,7

In de tabel blijft buiten beschouwing dat een aantal toepassers nu reeds (combinaties van) technieken hanteert die de drift meer dan 50% reduceren. Dergelijke technieken worden in de praktijk wel gebruikt omdat het Activiteitenbesluit milieubeheer of een toelatingsbesluit van een bepaald gewasbeschermingsmiddel dat voorschrijft, of omdat de toepasser de technieken vrijwillig toepast ter bescherming van mens en milieu. In die gevallen zal de daadwerkelijke reductie lager zijn dan de verwachte reductie.

7. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het besluit

De voorschriften voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in dit besluit zijn gebaseerd op verschillende wettelijke grondslagen. Dit heeft gevolgen voor de handhaving. Voor zover dit besluit voorschriften stelt aan een lozing op oppervlaktewater of het vuilwaterriool, is de grondslag artikel 6.6 van de Waterwet. Het bevoegd gezag voor handhaving is in dat geval de waterbeheerder. In het geval de voorschriften niet zien op een (dreigende) lozing zijn deze gebaseerd op artikel 78 en 80 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit is in dat geval bevoegd tot handhaving.

Deze gedeelde bevoegdheid tot handhaving vloeit voort uit de verschillende wettelijke bepalingen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen reguleren. In dit besluit worden voorschriften gegeven die gelden voor het hele bedrijf. Hiermee wordt aan de gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen duidelijkheid geboden. Het is aan de toezichthoudende instanties om afstemming te zoeken over handhaving van de voorschriften en de uitoefening van de respectievelijke bevoegdheden.

Ten aanzien van de driftreducerende technieken was een begrenzing opgenomen van 14 meter vanaf het oppervlaktewater. Algemeen werd aangenomen dat buiten deze afstand geen sprake was van een (dreigende) lozing waarvoor de waterbeheerder bevoegd was tot handhaving. Inhoudelijk wordt aan dit uitgangspunt geen afbreuk gedaan. Binnen de zone van 14 meter kan nog steeds worden aangenomen dat er sprake is van een (dreigende) lozing waardoor de waterbeheerder in ieder geval bevoegd is. Buiten deze zone zal van de omstandigheden van het geval afhankelijk zijn of het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse een (dreigende) lozing is. In dat geval zal de waterbeheerder ook buiten de 14 meter zone bevoegd zijn. De NVWA is bevoegd tot handhaving op het gehele perceel ongeacht de afstand van het oppervlaktewater.

De zuivering van het afvalwater vanuit glastuinbouwbedrijven is in dit besluit een nieuwe maatregel, die tot een inhoudelijke wijziging van de taken leidt. Sinds februari 2014 bevatten echter toelatingsbesluiten van specifieke gewasbeschermingsmiddelen de verplichting tot zuivering van afvalwater. Kennis en expertise die sindsdien zijn opgebouwd, kunnen worden benut voor het toezicht op de naleving van dit besluit.

Het gebruik van teeltvrije zones en van driftreducerende technieken wordt sinds een aantal jaren in regelgeving voorgeschreven. Het toezicht op de naleving van die zones en technieken vergt daarom geen andere kennis of expertise dan die waarover de toezichthouder nu al moet beschikken.

8. Relevante Europese regelgeving

De maatregelen dragen bij aan realisering van de waterkwaliteitsdoelstellingen op grond van de Kaderrichtlijn Water17. Doel van deze richtlijn is de vaststelling van een kader voor onder meer de verhoogde bescherming en verbetering van het aquatisch milieu. Daartoe dienen onder meer specifieke maatregelen worden genomen, om lozingen en emissies van verontreinigende stoffen te verminderen. De zuivering van afvalwater vanuit glastuinbouwbedrijven, de toepassing van driftreducerende technieken en van teeltvrije zones zijn dergelijke maatregelen, bedoeld om de lozingen en emissies van gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen of te verminderen.

Specifiek voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kondigde het Europese Zesde Milieuactieprogramma in 2002 een Thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden aan18. Doel van de strategie was een kader ‘voor de totstandbrenging van een duurzamer gebruik van pesticiden door vermindering van de risico’s en de effecten van pesticidengebruik op de menselijke gezondheid en het milieu op een manier die verenigbaar is met de noodzakelijke bescherming van de gewassen’. Daartoe werd in 2009 de bestaande richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen vervangen door twee verordeningen en twee richtlijnen, waaronder een verordening inzake de toelating en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, een richtlijn over de toelating van machines en een richtlijn over het duurzaam gebruik van die toegelaten middelen.

Verordening (EG) nr. 1107/2009 Gewasbeschermingsmiddelenverordening

De toelating tot de Nederlandse markt en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden gereguleerd door de verordening (EG) nr. 1107/200919. Doel van de verordening is harmonisatie van criteria en procedures voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, onder de waarborg van een hoog beschermingsniveau. Daartoe wordt een uniforme beoordeling en toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van geharmoniseerde criteria en procedures uitgevoerd.

Volgens de verordening moet een gewasbeschermingsmiddel aan bepaalde criteria voldoen. Het Ctgb besluit over toelating tot de Nederlandse markt op grond van een beoordeling. In de beoordeling maakt het Ctgb gebruik van Europees geharmoniseerde beoordelingsmethoden. Uitgaande van goede gewasbeschermingspraktijken en realistische gebruiksomstandigheden en rekening houdend met de zogenoemde Uniforme Beginselen, mag het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel niet leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor onder meer het milieu. Indien nodig stelt het Ctgb gebruiksvoorschriften om het optreden van onaanvaardbare gevolgen te voorkomen. Deze gebruiksvoorschriften zijn nodig omdat een gewasbeschermingsmiddel anders niet tot de Nederlandse markt kan worden toegelaten, en zijn niet bedoeld om de milieudoelstellingen te realiseren, zoals de waterkwaliteitsdoelstellingen op grond van de Kaderrichtlijn Water.

De verordening staat niet in beginsel niet in de weg aan het stellen van aanvullende voorwaarden aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen om milieudoelstellingen te halen.

Richtlijn 2009/127/EG Machinerichtlijn

De toelating tot de Nederlandse markt van hulpmiddelen waarmee gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast (zoals spuitdoppen) wordt gereguleerd door de richtlijn 2009/127/EG20. Doel van de richtlijn is harmonisatie van de normen op het gebied van risicopreventie bij het ontwerp en de bouw van machines voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Een machine moet onder meer zodanig zijn ontworpen en gebouwd dat een hoog beschermingsniveau van de gezondheid en veiligheid van personen en van het milieu wordt verkregen. Daartoe stelt de richtlijn voorschriften waaraan machines moeten voldoen alvorens zij in de handel worden gebracht en/of in bedrijf worden gesteld. Deze voorschriften zijn dan ook niet bedoeld om de milieudoelstellingen te realiseren, zoals de waterkwaliteitsdoelstellingen op grond van de Kaderrichtlijn Water.

De machinerichtlijn staat niet in de weg aan het verplichten van het gebruik van een bepaald type machine of hulpmiddel indien gewasbeschermingsmiddelen worden toegediend.

Richtlijn 2009/128/EG duurzaam gebruik pesticiden

Het duurzaam gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en van toegelaten machines voor toepassing van gewasbeschermingsmiddelen wordt gereguleerd door richtlijn 2009/128/EG21. Doel van deze richtlijn is onder meer de vermindering van de risico’s en effecten van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de menselijke gezondheid en het milieu. Daartoe worden beperkingen gesteld aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en van machines, die op grond van verordening (EG) nr. 1107/2009 en richtlijn 2009/127/EG op de markt mogen worden gebracht en mogen worden gebruikt. Passende maatregelen moeten worden genomen om een duurzaam gebruik te stimuleren.

Achtergrond van de richtlijn is, dat een toegelaten gewasbeschermingsmiddel of een machine voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen niet zonder meer duurzaam worden gebruikt. Duurzaamheid is op zichzelf ook geen criterium voor toelating op grond van de verordening (EG) nr. 1107/2009 en van richtlijn 2009/127/EG. De maatregelen op basis van de richtlijn wijzigen de beoordeling of de inhoud van een toelatingsbesluit niet. Zij vormen een aanvulling op de voorschriften die worden gesteld aan toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en toegelaten machines. De maatregelen vloeien voort uit de verordening (EG) nr. 1107/2009 en aan richtlijn 2009/127/EG; zij doen daaraan geen afbreuk.

De richtlijn geeft lidstaten ook de mogelijkheid om maatregelen te treffen die het aquatisch milieu beschermen (artikel 11), ondermeer door het reduceren van drift en door het voorkomen van emissie van gewasbeschermingsmiddelen bij lozingen.

9. Totstandkomingsprocedure

De maatregelen vloeien voort uit de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst. Bij de totstandkoming daarvan hebben tal van organisaties hun opvattingen ingebracht. Daaronder bevonden zich vertegenwoordigers van het toenmalige Productschap Tuinbouw, waterschappen, de handel en distributie van gewasbeschermingsmiddelen (Agrodis), vertegenwoordigers van agrarische sectoren, wetenschappelijke instellingen, toelatinghouders van gewasbeschermingsmiddelen en retailorganisaties.

De uitwerking van de maatregelen in dit besluit is sindsdien herhaaldelijk geagendeerd in het doelgroepoverleg van organisaties die nauw betrokken zijn bij het gewasbeschermingsbeleid, namelijk in het Platform duurzame gewasbescherming, het Platform duurzame glastuinbouw en het Bestuurlijk Overleg Open Teelt.

Specifieke afspraken over de zuiveringsverplichting in de glastuinbouw zijn door de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, de brancheorganisatie voor de glastuinbouw LTO Glaskracht Nederland, het Ctgb, de brancheorganisatie voor de gewasbeschermingsmiddelenindustrie Nefyto, de VNG en de Unie van Waterschappen, vastgelegd in een Hoofdlijnenakkoord waterzuivering glastuinbouw. In dit besluit worden enkele afspraken uit dit akkoord vastgelegd in regelgeving.

10. Notificatie aan de Europese Commissie

Het ontwerpbesluit is op [PM] gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer …/…/NL). Daarmee is voldaan aan artikel 8, eerste lid, van de richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG 1998, L 217).

De volgende bepalingen bevatten vermoedelijk technische voorschriften: 3.64a, 3.78a, 3.80 en 3.83. Deze bepalingen zijn verenigbaar met het vrije verkeer van goederen; ze zijn evenredig en, daar waar nodig, voorzien van een gelijkwaardigheidsbepaling met het oog op de wederzijdse erkenning.

Het ontwerpbesluit is niet aan de World Trade Organisation (WTO) voorgelegd, omdat het in dat kader geen significante gevolgen heeft.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De wijzigingen in dit besluit hebben gevolgen voor de definitiebepaling.

De definitie van werkzame stof wordt toegevoegd. Dit zijn de stoffen in de gewasbeschermingsmiddelen die een algemene of specifieke werking hebben tegen schadelijke organismen of planten en daarmee het belangrijkste ingrediënt vormen van een gewasbeschermingsmiddel. Het begrip lozen is gedefinieerd in artikel 1.1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Werkzame stoffen die bestaan uit organische verbindingen, zijn de werkzame stoffen waarbij de term ‘organisch’ aansluit bij dat begrip in de organische chemie. Het gaat dan om verbindingen die koolstofatomen bevatten, niet bedoeld worden dus bijvoorbeeld micro-organismen, zoals schimmels of anorganische stoffen, zoals het metaal koper. Het te behalen zuiveringsrendement ziet uitsluitend op de werkzame stoffen in de gewasbeschermingsmiddelen.

De bestaande voorschriften met het oog op driftreductie schreven (onder meer) het gebruik van een driftarme dop voor. Deze dop reduceert de drift (verwaaiing) met ten minste 50%, ten opzichte van de referentietechniek. Dit middelvoorschrift wordt zoveel mogelijk vervangen door een scherper doelvoorschrift (75% reductie). Dit doel kan worden bereikt door een dop die een hogere driftreductie bereikt dan de driftreducerende dop of door een combinatie van een driftreducerende dop met andere technieken.

In lijn met de overige bepalingen over driftreductie wordt in de definitie van driftreducerende dop niet meer verwezen naar specifieke kenmerken maar naar het meetprotocol. Deze zal bij ministeriele regeling worden aangewezen. De referentietechniek blijft ongewijzigd ten opzichte van de oude definitie van driftarme dop en kan daarom hier worden gehandhaafd.

De term drift is een gangbare landbouwtechnische term die slaat op de ongecontroleerde en ongewenste verplaatsing van gewasbeschermingsmiddelen via de lucht tot buiten het toepassingsgebied, onder invloed van wind.

Onderdeel B en C

Het nieuwe artikel 3.64a ziet op het lozen van specifieke afvalwaterstromen in een kas die verontreinigd zijn met gewasbeschermingsmiddelen. Het betreft drainwater, drainagewater en spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie (zowel teelt op substraat als teelt in de grond).

Drainwater is het voedingswater dat bij de teelt op substraat (teelt los van de grond, bijvoorbeeld op tafels of steenwol) niet wordt opgenomen door het gewas. Drainwater bevat gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen en is in beginsel geschikt voor hergebruik als voedingswater. Drainagewater is het water dat door een stelsel van buizen (drainagesysteem) onder het teeltoppervlak wordt afgevoerd. Het water bestaat uit voedingswater dat bij de teelt in de grond niet wordt opgenomen door het gewas en, afhankelijk van de ligging van het bedrijf, uit bedrijfsvreemd water, afkomstig van kwel of inzijging.

De zuiveringsplicht geldt vanaf 1 januari 2018. Dit is opgenomen in de bepaling zodat het bevoegd gezag, in de periode van inwerkingtreding van dit besluit tot 1 januari 2018, bij maatwerkvoorschrift een andere datum kan vaststellen. Dit is geregeld in artikel 3.64b.

Het is in beginsel toegestaan om te lozen op het vuilwaterriool. Op grond van artikel 6.2 van de Waterwet is het verboden om te lozen op oppervlaktewater. In dit besluit is in artikel 3.60 tot en met 3.64, in verbinding gelezen met artikel 1.6, vrijstelling verleend van dit verbod voor lozen vanuit een kas. De voorkeursvolgorde daarbij is dat eerst de capaciteit van het vuilwaterriool wordt benut (artikel 3.63, eerste lid, onderdeel 1 en 2) en vervolgens op het oppervlaktewater wordt geloosd. In het geval een uitzondering geldt op het verbod, en dus geloosd mag worden op oppervlaktewater of het vuilwaterriool, moet het lozen voldoen aan de overige eisen en voorwaarden die dit besluit aan een lozing stelt. Deze eisen en voorwaarden zijn deels opgenomen in de artikelen 3.60-3.64, deels in de artikelen die daar op volgen.

De zuiveringsverplichting die in dit wijzigingsbesluit wordt toegevoegd, geldt als een aanvullende voorwaarde bij het lozen. Het artikel bevat dus op zichzelf geen uitzondering op het verbod om water te lozen.

Het lozen van de waterstromen waar de zuiveringsverplichting betrekking op heeft (drainwater, drainagewater of het spoelwater van filters van een waterdoseringsinstallatie), anders dan op het vuilwaterriool of oppervlaktewater is niet op basis van algemene regels toegestaan. Artikel 3.60 en 3.61 hebben betrekking op andere waterstromen die, in de regel, niet verontreinigd zijn met gewasbeschermingsmiddelen. Het is, op grond van artikel 2.2, derde lid, van dit besluit wel mogelijk dat het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift een uitzondering toestaan op het verbod om te lozen, anders dan op een vuilwaterriool of oppervlaktewater. Bij dat maatwerkvoorschrift kunnen maatregelen, zoals zuivering worden voorgeschreven.

Het tweede lid schrijft de wijze voor waarop degene die de inrichting drijft, moet aantonen dat zijn lozing voldoet aan het eerste lid. Bij ministeriële regeling wordt een protocol aangewezen op basis waarvan de zuiveringsvoorziening wordt beoordeeld. Als de zuiveringsvoorziening de vereiste reductie bereikt en de omstandigheden waaronder de techniek wordt ingezet op een representatieve wijze zijn betrokken bij het onderzoek, kan worden aangenomen dat aan het eerste lid wordt voldaan. Hiermee wordt de bewijslast bij de lozer gelegd en worden voorwaarden gesteld aan de wijze waarop aan de bewijslast wordt voldaan.

Het vierde lid biedt de mogelijkheid aan het bevoegd gezag om bij maatwerkvoorschrift ontheffing te verlenen in een specifieke omstandigheid. Bij grondgebonden teelt kan door kwel en inzijgend water veel bedrijfsvreemd (grond-)water in het drainagewater komen. Daardoor wordt de drainagewaterstroom zeer groot en kostbaar om te zuiveren. Wanneer dit effect zodanig optreedt dat het ondoelmatig is om een zuiveringsrendement van 95% te eisen kan van dit voorschrift bij maatwerkvoorschrift door het bevoegd gezag worden afgeweken.

Artikel 3.64b bevat een overgangsregeling voor de zuiveringsplicht die wordt ingesteld in artikel 3.64a van het besluit. Glastuinbouwbedrijven kunnen ervoor kiezen om de zuivering van het afvalwater gezamenlijk uit te voeren.

Deze collectieve aanpak neemt mogelijk meer tijd in beslag om te realiseren. Daarom wordt in artikel 3.64b de mogelijkheid geboden om in dergelijke gevallen een langere overgangstermijn vast te stellen.

Dit artikel geeft geen beperking op de wijze waarop bedrijven worden aangesloten op een collectieve zuiveringsvoorziening. Dit kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd door een vaste verbinding (een pijplijn), een bestaand riool of door opvang en transport naar een collectieve voorziening.

Onderdeel D

Door deze aanpassing worden de artikelen 3.79 tot en met 3.83 van toepassing op het gehele perceel en niet alleen op een zone aan het oppervlaktewater. Deze artikelen dienen zowel het belang van de kwaliteit van het oppervlaktewater als die van het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

In de uitvoering van de regelgeving bleek een begrenzing van 14 meter bovendien kunstmatig. Gewasbeschermingsmiddelen worden in de regel met één techniek, op een gelijke wijze aangebracht op het hele perceel. Een afwijkend regime voor een strook van 14 meter langs oppervlaktewater past daar landbouwkundig niet in. Om de regels beter uitvoerbaar en handhaafbaar te maken, geldt de maatregel op het hele perceel.

Onderdelen E tot en met I

De wijzigingen in deze onderdelen vormen de gedetailleerde middelvoorschriften over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen om tot doelvoorschriften.

Er wordt een nieuw artikel 3.78a toegevoegd. In dit artikel wordt een minimaal te bereiken driftreductie voorgeschreven. De driftreductie dient te worden aangetoond door middel van een technische beoordeling conform één van de, bij ministeriele regeling, aangewezen meetprotocollen. Daarbij zal tevens een referentietechniek worden aangewezen. Deze referentietechniek verschilt per toepassingsmethode, is technisch van aard en zal daarom in de ministeriele regeling worden uitgewerkt.

Dit voorschrift legt de bewijslast voor het aantonen dat aan de norm wordt voldaan bij de toepasser en normeert deze. Achtergrond hiervan is dat het nagenoeg onmogelijk is om bij gebruik waar te nemen of aan de norm wordt voldaan. Dit wordt veroorzaakt doordat de reductie moet worden bereikt ten opzichte van een referentietechniek en dat de reductie afhankelijk is van veel verschillende factoren (type dop, spuitdruk, spuitboomhoogte etc.). Om onzekerheid bij de toepasser en toezichthoudende instanties te voorkomen wordt voorgeschreven op welke wijze wordt aangetoond dat aan de norm is voldaan.

De verplichting om driftreducerende maatregelen te treffen is ook van toepassing bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op braakliggend land.

Het tweede lid van artikel 3.80 vervalt waarmee het verschil in voorschriften tussen bedrijven met bloembollenteelt in beide regio’s komt te vervallen. Met het vervallen van het vijfde lid van artikel 3.80 wordt de teeltvrije zone voor elk gewas gesteld op ten minste 50 centimeter. Een teeltvrije zone van 25 centimeter is niet meer aan de orde.

Als gevolg van de wijzigingen 3.80 worden in artikel 3.81 enkele verwijzingen aangepast.

In artikel 3.83 worden de middelvoorschriften aangepast aan het doelvoorschrift voor driftreductie.

Onderdeel J

Door het vervallen van artikel 3.80, tweede lid, kan ook bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit milieubeheer vervallen. In deze bijlage waren gebieden aangewezen waarvoor een afwijkend regime gold voor de teeltvrije zone. Dit onderscheid is komen te vervallen waardoor de bijlage geen functie meer heeft.

Artikel II

Het besluit treedt in werking op 1 januari 2017. De zuiveringsverplichting voor glastuinbouw geldt door de inhoud van artikel 3.64a vanaf 1 januari 2018.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, S.A.M. Dijksma


X Noot
1

Nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, bijlage bij de brief van 14 mei 2013, Kamerstukken II 2012/13, 27 858, nr. 146. Voor een verslag van een notaoverleg: Kamerstukken II 2012/13, 27 858, nr. 210

X Noot
2

Van Eerdt, M. et al. (2012), Evaluatie van de nota Duurzame gewasbescherming, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving; bijlage bij de brief van 8 maart 2012, Kamerstukken II 2011/12, 27 858, nr. 102. Voor een overzicht van de milieubelasting door gewasbeschermingsmiddelen vanuit de land- en tuinbouw (periode 1998-2010), zie hoofdstukken 3 en 4 van Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Evaluatie van de nota Duurzame Gewasbescherming; deelrapport Milieu (RIVM Rapport 607059001/2012)

X Noot
3

Monitoringsresultaten voor oppervlaktewater kunnen worden geraadpleegd op www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl

X Noot
4

Brieven van 23 juni 2015 en 12 oktober 2015 (Kamerstukken II 2014–2015, 32 627, nrs. 19 en 20). Voor een lijst met vragen en antwoorden over het Hoofdlijnenakkoord waterzuivering glastuinbouw: brief van 30 november 2015, Kamerstukken II 2014–2015, 32 627, nr. 21

X Noot
5

Voor de doelstellingen, zie bladzijden 34, 35 en 52 van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, Bijlage bij de brief van 14 mei 2013, Kamerstukken II 2012/13, 27 858, nr. 146

X Noot
6

Een lijst met maatregelpakketten die volgens de Technische Commissie Techniekbeoordeling allen tot eenzelfde driftdepositie op oppervlaktewater leiden, is opgenomen op de website www.helpdeskwater.nl

X Noot
7

Rapport ‘Teeltvrije zones; invloed op belasting van oppervlaktewater’; Linden, A.M.A. van der, S. Lukacs, A.J. Schouten en H.J. van Wijnen; RIVM rapport 607640001/2010 en rapport ‘Uitspoeling van zware metalen uit landbouwbodems; Toetsing van modelberekeningen middels veldmetingen’; Bonten, L.T.C.; Alterra rapport 1883/2009

X Noot
8

Het zuiveringsrendement kan worden bepaald met toepassing van Meetprotocol voor het testen van het zuiveringsrendement van zuiveringsinstallaties glastuinbouw, te raadplegen op www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/emissiebeheer/agrarisch/glastuinbouw

X Noot
9

Bladzijden 27 en 35, rapport ‘Waterkwaliteit binnen de normen; haalbaarheid en betaalbaarheid van ambities uit de 2e Nota duurzame gewasbescherming’ (juli 2013); Buurma J.S., P.C. Leendertse en A. Visser. LEI-rapport 2013-044, CLM-rapport 826-2013

X Noot
10

Het meetprotocol Driftreductie Spuitdoppen en het meetprotocol Driftreductie Neerwaartse en Zijwaartse Spuittechnieken zijn te raadplegen op: http://www.helpdeskwater.nl/onderwerpen/emissiebeheer/agrarisch/open-teelt/

X Noot
11

Buurma Jan, Ruud van der Meer, Erik van Os en Henny van der Veen, ‘Betaalbaarheid zuivering lozingswater glastuinbouw, Addendum bij LEI-rapport 2013-044’ Wageningen, LEI, februari 2015; zie ook Jan Buurma, Ruud van der Meer, Erik van Os, Jim van Ruijven en Hennie van der Veen ‘Betaalbaarheid zuivering lozingswater glastuinbouw, Addendum bij LEI-rapport 2015-001’ Wageningen, LEI, 2016

X Noot
12

Toelatingsbesluiten (besluiten tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel tot de Nederlandse markt) zijn te raadplegen in de Toelatingen Databank op de website van het Ctgb. Begin mei 2015 gold de zuiveringsverplichting voor middelen op basis van de werkzame stoffen imidacloprid, abamectine, fluazinam, teflubenzuron, pirimicarb, fluazinam en thiacloprid.

X Noot
13

Bladzijde 54, van rapport ‘Betaalbaarheid zuivering lozingswater glastuinbouw, Addendum bij LEI-rapport 2013-044’ Buurma Jan, Ruud van der Meer, Erik van Os en Henny van der Veen; Wageningen, LEI, februari 2015. Voor een kostenoverzicht zie tevens antwoord 39 uit de Lijst van vragen en antwoorden van 30 november 2015 (Kamerstukken II 2015-2016, 32 627, nr. 21)

X Noot
14

Bijvoorbeeld: granen (totaal ongeveer 200.000 hectaren) worden voornamelijk geteeld op zeeklei (ongeveer 120.000 hectaren, opbrengstverlies 0,58%) en zand (ongeveer 55.000 hectaren, opbrengstverlies 0,67%). Tabellen 3 en 4 van het rapport ‘Teeltvrije zones; invloed op belasting van oppervlaktewater’; Linden, A.M.A. van der, S. Lukacs, A.J. Schouten en H.J. van Wijnen; RIVM rapport 607640001/2010

X Noot
15

Bladzijde 12, van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst, bijlage bij de brief van 14 mei 2013, Kamerstukken II 2012/13, 27 858, nr. 146

X Noot
16

Bladzijden 30 en 32, rapport ‘Waterkwaliteit binnen de normen; haalbaarheid en betaalbaarheid van ambities uit de 2e Nota duurzame gewasbescherming’ (juli 2013); Buurma J.S., P.C. Leendertse en A. Visser. LEI-rapport 2013-044, CLM-rapport 826-2013

X Noot
17

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid

X Noot
18

Besluit 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (PbEU 2002, L 242).

X Noot
19

Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG (PbEU 2009, L 309)

X Noot
20

Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden (PbEU 2009, L 310)

X Noot
21

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PbEU 2009, L 309)

Naar boven