Zaaksverdelingsreglement gerechtshof Den Haag

Vooraf

In dit reglement legt het gerechtsbestuur van het gerechtshof Den Haag vast voor welke zaken de rechtzoekende op welke zittingsplaats van het hof in het ressort terecht kan. Waar in dit reglement wordt gesproken over behandeling van zaken, wordt gedoeld op de behandeling ter zitting.

Het gerechtsbestuur heeft bij de verdeling van zaken getoetst aan de volgende criteria:

toegankelijkheid, kwaliteit en gezonde bedrijfsvoering.

In het proces van totstandkoming van dit reglement heeft het gerechtsbestuur de hoofdadvocaat-generaal van het ressort geconsulteerd.

Bepalingen

1. Zittingsplaatsen

Het indienen of deponeren van stukken dient te geschieden bij de locatie in Den Haag. Hetzelfde geldt indien informatie wordt gevraagd over zaken.

Gerechtshof Den Haag

Postadres: Postbus 20302, 2500 EH Den Haag

Bezoekadres: Prins Clauslaan 60, 2595 AJ Den Haag

Openingstijden: 8.30 uur tot 17.00 uur

2. Zaaksverdeling

Alle categorieën zaken van het gerechtshof Den Haag worden behandeld in het Paleis van Justitie te Den Haag. In een individuele zaak kan het bestuur een van de andere wettelijke zittingsplaatsen (Rotterdam, Dordrecht) aanwijzen.

3. Zaken van eigen medewerkers en van het hof

Zaken waarbij eigen medewerkers en/of de hof-organisatie direct zijn betrokken, zoals bedoeld in art. 62b van de wet op de rechterlijke organisatie, worden in beginsel verwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

4. Slotbepalingen

Dit reglement is gewijzigd en opnieuw vastgesteld door het gerechtsbestuur op 25 april 2016.

Dit reglement wordt aangehaald als: Zaaksverdelingsreglement gerechtshof Den Haag.

Het reglement wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

Het reglement treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dag van publicatie.

TOELICHTING

De wijziging van art. 3 van het zaaksverdelingsreglement wordt om twee redenen nodig geacht. In de eerste plaats is de huidige tekst te beperkend geformuleerd, gelet op de bedoeling van de wetgever met art. 62b van de wet op de rechterlijke organisatie. Zie voor dat laatste: MvT, Tweede Kamer 2010/11 32 891, nr.3, p.52. Een mogelijke verwijzing van een zaak naar een ander hof speelt niet alleen bij betrokkenheid van het eigen personeel, maar ook wanneer het hof als organisatie bij een zaak is betrokken.

In de tweede plaats is de huidige formulering te strikt opgesteld wat betreft de verwijzing van een zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Deze materie heeft (ook) een element van zaakstoedeling in zich waarvoor het bestuur verantwoordelijk is (vgl. art. 20 wet RO, jo. artt 4 en 5 van het bestuursreglement). De onderhavige regeling is gebaseerd op een afspraak tussen de gerechtshoven waarbij ieder verwijst naar een ander hof zodat niet alle zaken bij hetzelfde hof terechtkomen. Een soortgelijke regeling bestaat bij de rechtbanken. Het is overigens niet het bestuur, maar de rechter die beslist over een verwijzing. Alleen mogen verwijzen naar dat hof is te absoluut geformuleerd. Als er goede argumenten zijn om te verwijzen naar een ander hof moet dat mogelijk zijn. Daarom is gekozen voor het toevoegen van de woorden ‘in beginsel’.

Ten slotte is de verwijzing naar het eigen protocol niet nodig en kan dat verwarring wekken, gelet op hetgeen hiervoor is gesteld over de reikwijdte van art. 62b wet RO. Daarom wordt dat geschrapt. Het protocol heeft alleen interne werking en ziet op de informatieplichten van de medewerkers richting leidinggevenden en bestuur.

Naar boven