Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende regels inzake de informatieverschaffing bij en ten behoeve van rampenbestrijding en crisisbeheersing, inzake de bedrijfsbrandweerplicht van inrichtingen, alsmede inzake rampbestrijdingsplannen voor inrichtingen en luchtvaartterreinen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba

Nader Rapport

3 maart 2016

Nr. 737377

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende regels inzake de informatieverschaffing bij en ten behoeve van rampenbestrijding en crisisbeheersing, inzake de bedrijfsbrandweerplicht van inrichtingen, alsmede inzake rampbestrijdingsplannen voor inrichtingen en luchtvaartterreinen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 9 november 2015, nr. 2015001957, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 januari 2016, nr. W03.15.0386/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken één inhoudelijke opmerking. De Afdeling merkt op dat in het ontwerpbesluit alleen een uitwerking is opgenomen van de wijze van aanwijzing van inrichtingen als bedrijfsbrandweerplichtig door het bestuurscollege. De wijze van aanwijzing van inrichtingen door de minister, zoals dat op grond van artikel 40, tweede lid, van de Veiligheidswet BES mogelijk is wordt niet geregeld, zonder dat dit in de toelichting gemotiveerd wordt.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

Op grond van de Veiligheidswet BES vindt de aanwijzing van een inrichting als bedrijfsbrandweerplichtig plaats door het bestuurscollege, tenzij het een inrichting betreft die is gelegen op of deel uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is. Artikel 40, tweede lid, van de Veiligheidswet BES bepaalt dat de aanwijzing in dat geval plaatsvindt door Onze Minister.

Op de eilanden Bonaire, St Eustatius en Saba bevinden zich geen terreinen die bij de krijgsmacht in gebruik zijn en gezien de omvang van de eilanden is het ook zeer onwaarschijnlijk dat er in de toekomst dergelijke terreinen komen. Dit is aanleiding geweest om de uitwerking van de bevoegdheid van de minister op grond van artikel 40, tweede lid, in eerste instantie niet nodig te achten.

Echter aangezien de Veiligheidswet BES de mogelijkheid van een aanwijzing door de minister wel regelt en daarbij dan geheimhouding door het belang van de veiligheid van de Staat geboden kan zijn, is aan het besluit een artikel toegevoegd dat de procedure van aanwijzing door het bestuurscollege voor de minister van overeenkomstige toepassing verklaard. Daarbij wordt de minister verplicht het rapport dat hij van de inrichting krijgt zodanig te bewerken dat de gegevens waarvoor geheimhouding geboden is, daarin niet voorkomen of daaruit niet kunnen worden afgeleid.

De redactionele opmerkingen van de Afdeling zijn overgenomen. De toelichting is op een aantal punten aangevuld en in het ontwerpbesluit is een technische wijziging doorgevoerd.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur.

Advies Raad van State

No. W03.15.0386/II

’s-Gravenhage, 15 januari 2016

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 9 november 2015, no.2015001957, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels inzake de informatieverschaffing bij en ten behoeve van rampenbestrijding en crisisbeheersing, inzake de bedrijfsbrandweerplicht van inrichtingen, alsmede inzake rampbestrijdingsplannen voor inrichtingen en luchtvaartterreinen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit voorziet in een uitwerking van de eisen op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing op grond van de Veiligheidswet BES.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het besluit vast te stellen, maar adviseert de toelichting aan te vullen dan wel het ontwerpbesluit aan te passen waar het gaat om de uitwerking van de wijze waarop een bedrijfsbrandweerplichtige inrichting kan worden aangewezen.

1. Aanwijzen inrichting als bedrijfsbrandweerplichtig

Op grond van de Veiligheidswet BES wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald welke categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen als bedrijfsbrandweerplichtig en op welke wijze tot de aanwijzing kan worden besloten. Ook kan worden bepaald aan welke eisen het personeel en het materiaal moeten voldoen.1

Volgens de Veiligheidswet BES vindt de aanwijzing van een inrichting als bedrijfsbrandweerplichtig plaats door het bestuurscollege, tenzij het een inrichting betreft die is gelegen op of deel uitmaakt van een terrein dat bij de krijgsmacht in gebruik is.2 In die gevallen vindt aanwijzing plaats door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Afdeling merkt op dat in het ontwerpbesluit een uitwerking is opgenomen van de wijze van aanwijzing van inrichtingen door het bestuurscollege.3 De wijze van aanwijzing van inrichtingen door de minister is echter niet uitgewerkt, zonder dat dit in de toelichting gemotiveerd wordt.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

2. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.15.0386/II

  • Toelichten waarom in het voorgestelde artikel 3 niet is opgenomen dat het rampbestrijdingsplan maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om de hulpverleningsdiensten van een andere staat te informeren (vergelijk artikel 6.1.3, onder g, van het Besluit Veiligheidsregio’s) moet bevatten. Een vergelijkbare verplichting is wel in artikel 4, tweede lid, onder h, van het ontwerpbesluit opgenomen.

  • Toelichten waarom in het ontwerpbesluit alleen een uitwerking van artikel 49, aanhef en onder a, van de Veiligheidswet BES is opgenomen,4 maar de onderdelen b tot en met d niet in het ontwerpbesluit terugkomen.

  • Toelichten waarom niet alle in artikel 57 van de Veiligheidswet BES genoemde bepalingen over de informatieverschaffing in het ontwerpbesluit worden uitgewerkt.

  • In artikel 4, eerste lid, in de laatste volzin ‘in overleg met de exploitant’ vervangen door: na overleg met de exploitant (Aanwijzing 31, tweede lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ..., houdende regels inzake de informatieverschaffing bij en ten behoeve van rampenbestrijding en crisisbeheersing, inzake de bedrijfsbrandweerplicht van inrichtingen, alsmede inzake rampbestrijdingsplannen voor inrichtingen en luchtvaartterreinen in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 4 november 2015, nr. 699459;

Gelet op de artikelen 40, 45, 49 en 57 van de Veiligheidswet BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister Veiligheid en Justitie van [datum], nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:

wet:

de Veiligheidswet BES;

het bestuurscollege:

het bestuurscollege van het openbaar lichaam;

inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES;

de gezaghebber:

de gezaghebber van het openbaar lichaam;

rampbestrijdingsplan:

het plan, bedoeld in artikel 45 van de Veiligheidswet BES.

Artikel 2 (uitwerking artikel 40, vierde lid)

  • 1. Voor een aanwijzing als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de wet komen in aanmerking inrichtingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES.

  • 2. Alvorens tot een aanwijzing over te gaan, verzoekt het bestuurscollege het hoofd of de bestuurder van een inrichting, waarvan het college redelijkerwijs kan vermoeden dat deze valt onder artikel 2, eerste lid, van het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES, om binnen drie maanden na ontvangst van het daartoe strekkend verzoek, een rapport over te leggen, dat de volgende gegevens bevat:

    • a. een algemene beschrijving van de inrichting, van de daarin voorkomende stoffen en de eigenschappen van deze stoffen;

    • b. een algemene beschrijving van de processen die in de inrichting plaatsvinden;

    • c. een beschrijving van de aard, de omvang, het verloop in de tijd en de bestrijding of de beheersing van een mogelijke brand of een ongeval op het terrein van de inrichting:

      • welke, gegeven de aard van de inrichting, rekening houdend met de daarin aangebrachte preventieve voorzieningen, als reëel en typerend wordt geacht,

      • waarbij schade aan gebouwen of personen in de omgeving van de inrichting kan ontstaan, en

      • waarbij van preventieve of repressieve maatregelen duidelijk effect verwacht mag worden, waardoor escalatie van de brand of bij het ongeval wordt voorkomen;

    • d. een beschrijving van de organisatie van de, gezien de op grond van onderdeel c beschreven mogelijke situatie, nodig geachte bedrijfsbrandweer, waaronder de omvang van het personeel en het materieel.

  • 3. Indien de gegevens bedoeld in het tweede lid reeds zijn opgenomen in een veiligheidsrapport als bedoeld in artikel 8.6, eerste lid, van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES, kan in het rapport volstaan worden met een verwijzing naar de desbetreffende gegevens.

  • 4. Het bestuurscollege kan het hoofd of de bestuurder van de inrichting verzoeken om aanvullende gegevens te verschaffen.

  • 5. Het bestuurscollege stelt als het een aanwijzing op grond van artikel 40, eerste lid, van de wet geeft, een termijn waarbinnen de inrichting over een bedrijfsbrandweer dient te beschikken.

  • 6. Na wijziging of uitbreiding van een aangewezen inrichting dan wel verandering van de daarin gebezigde processen die in betekenende mate consequenties hebben voor de inhoud van het rapport bedoeld in het tweede lid, overlegt het hoofd of de bestuurder van die inrichting aan het bestuurscollege zo spoedig mogelijk een dienovereenkomstig gewijzigd rapport.

  • 7. Indien het gewijzigde rapport daartoe aanleiding geeft, kan het bestuurscollege de aanwijzing intrekken dan wel de bij de aanwijzing gestelde eisen wijzigen.

  • 8. Het bestuurscollege bepaalt bij het vaststellen van gewijzigde eisen op grond van het zevende lid, een termijn waarbinnen aan die eisen moet zijn voldaan.

Artikel 3 (uitwerking artikel 45, eerste lid en tweede lid, onderdeel a)

  • 1. De gezaghebber stelt een rampbestrijdingsplan vast voor inrichtingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES.

  • 2. Het rampbestrijdingsplan bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. de functies van de aan de inrichting verbonden personen die bevoegd zijn om procedures van alarmering binnen en buiten de inrichting en van inwerkingstelling van bestrijdingsacties binnen de inrichting in werking te doen treden;

    • b. de functies van de personen die belast zijn met de operationele leiding van het geheel van de bestrijdingsacties;

    • c. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen opdat degene die is belast met het opperbevel, en de hulpverleningsdiensten snel worden geïnformeerd en de bij de bestrijding betrokken personen snel worden opgeroepen;

    • d. het schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties die bij de bestrijding kunnen worden betrokken;

    • e. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen met het oog op de bestrijding op en buiten het terrein van de inrichting;

    • f. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om de bevolking en, indien nodig, de naastgelegen landen te informeren over de ramp of de dreiging van een ramp en over de door de bevolking te volgen gedragslijn.

Artikel 4 (uitwerking artikel 45, eerste lid en tweede lid, onderdeel a)

  • 1. De gezaghebber stelt, na overleg met de exploitant van een burgerluchthaven, een rampbestrijdingsplan vast voor een vliegtuigongeval op een luchthaven binnen het openbare lichaam, dat op grond van onderdeel 9.2.5. en tabel 9-1 in bijlage 14, volume 1 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109) is ingedeeld in brandrisicoklasse 3 of hoger. Het rampbestrijdingsplan ziet mede op de onmiddellijke omgeving van een luchthaven. De gezaghebber stelt, in overleg met de exploitant van een burgerluchthaven, vast welk gebied tot de onmiddellijke omgeving wordt gerekend.

  • 2. Het rampbestrijdingsplan bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

    • a. de functies van de aan de luchthaven verbonden personen die bevoegd zijn om procedures van alarmering binnen en buiten de luchthaven en van bestrijdingsacties op de luchthaven in werking te doen treden;

    • b. de functies van de personen die belast zijn met de operationele leiding van het geheel van de bestrijdingsacties;

    • c. de maatregelen en de voorzieningen die zijn getroffen opdat degene die is belast met de operationele leiding, en de hulpverleningsdiensten snel worden geïnformeerd en de bij de bestrijding betrokken personen snel worden opgeroepen;

    • d. het schema met betrekking tot de leiding over en de gecoördineerde inzet van diensten en organisaties die bij de bestrijding kunnen worden betrokken;

    • e. de maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen met het oog op de bestrijding op en in de onmiddellijke omgeving van de luchthaven;

    • f. een plan op hoofdlijnen met betrekking tot de geneeskundige organisatie, waaronder een plan op hoofdlijnen met betrekking tot de opvang en verzorging van de slachtoffers;

    • g. de wijze waarop de bevolking wordt geïnformeerd over de ramp of de dreiging van een ramp en over de door haar te volgen gedragslijn;

    • h. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om de hulpverleningsdiensten van een andere staat te informeren, indien de bevolking of het milieu van die staat door het vliegtuigongeval worden getroffen of dreigen te worden getroffen;

    • i. de wijze waarop slachtoffers, verwanten van slachtoffers, reizigers, medewerkers van de luchthaven en van vliegtuigmaatschappijen, binnen- en buitenlandse overheden en de media worden geïnformeerd; en

    • j. een overzichtskaart van de indeling van de luchthaven en de onmiddellijke omgeving daarvan.

Artikel 5 (uitwerking artikel 45, tweede lid, onderdelen b en d)

  • 1. De gezaghebber publiceert een rampbestrijdingsplan voorafgaand aan de vaststelling in het publicatieblad van het openbaar lichaam. De bevolking heeft gedurende zes weken na publicatie de gelegenheid hierop te reageren.

  • 2. Bij het voornemen tot significante wijzigingen in een reeds vastgesteld rampbestrijdingsplan, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gezaghebber maakt een besluit op grond van artikel 45, vierde lid, van de wet, bekend in het publicatieblad van het openbaar lichaam.

Artikel 6 (uitwerking artikel 45, tweede lid, onderdeel c)

  • 1. De gezaghebber draagt er zorg voor dat periodiek doch ten minste één maal per drie jaar, gezamenlijk door het brandweerkorps, politiekorps, de betreffende gezondheidsdiensten en, indien het een rampbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 4, eerste lid, betreft, de exploitant van de burgerluchthaven, een multidisciplinaire oefening wordt gehouden waarbij het rampbestrijdingsplan op juistheid, volledigheid en bruikbaarheid wordt getoetst.

  • 2. De gezaghebber beziet met passende tussenpozen doch ten minste één maal per drie jaar of het rampbestrijdingsplan moet worden herzien. Hij houdt daarbij rekening met veranderingen die zich in de inrichting of op de luchthaven, dan wel in de omgeving daarvan, hebben voorgedaan, alsmede met veranderingen in de organisatie en taken van bij de bestrijding van rampen betrokken diensten en organisaties, met nieuwe technische kennis en met inzichten omtrent de bij rampen te nemen maatregelen.

Artikel 7 (grondslag uitwerking van artikel 49, onderdeel a)

Onze Minister kan regels stellen over de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.

Artikel 8 (uitwerking artikelen 57 en 50, tweede lid)

  • 1. De informatie die het bestuurscollege over mogelijke rampen en crises aan de bevolking verschaft, omvat in ieder geval:

    • a. gegevens die inzicht verschaffen in de oorsprong, de omvang en de te verwachten gevolgen voor de bevolking of het milieu van een dergelijke ramp of crisis;

    • b. gegevens over de wijze waarop de bevolking bij een ramp of crisis wordt gewaarschuwd, op de hoogte gehouden en beschermd;

    • c. een beschrijving van de maatregelen die de bevolking bij een ramp of crisis dient te treffen om de schadelijke gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken en gegevens omtrent de te volgen gedragslijn;

    • d. een verwijzing naar en een globale toelichting op het beleidsplan, bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de wet;

    • e. een verwijzing naar en een globale toelichting op het rampen- en crisisplan, bedoeld in 44, eerste lid, van de wet;

    • f. gegevens over de wijze waarop, waar en bij wie aanvullende ter zake dienende informatie kan worden verkregen.

  • 2. De informatie wordt door het bestuurscollege in de meest passende vorm verschaft.

  • 3. Het bestuurscollege verschaft de informatie bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, tenminste één maal per jaar en voorts telkens wanneer de informatie is geactualiseerd. De informatie bedoeld in de overige onderdelen van het eerste lid wordt door het bestuurscollege ten minste één maal per vijf jaar verschaft en voorts telkens wanneer de informatie is geactualiseerd.

Artikel 9 (uitwerking artikelen 57, 56,tweede lid, en 54 eerste lid)

  • 1. Eenieder die op grond van 56, tweede lid, van de wet verplicht is de gezaghebber te informeren verschaft in ieder geval de volgende gegevens:

    • a. de locatie waar de ramp plaatsvindt;

    • b. de omstandigheden waaronder de ramp plaatsvindt;

    • c. alle beschikbare gegevens aan de hand waarvan de gevolgen van de ramp voor de bevolking of het milieu kunnen worden beoordeeld.

  • 2. Indien uit nader onderzoek nieuwe gegevens naar voren komen die in de informatie of de daaruit getrokken conclusies wijziging brengen, stelt degene die de gezaghebber eerder heeft geïnformeerd hem van deze wijziging op de hoogte.

  • 3. De gezaghebber verschaft de bevolking bij een mogelijke ramp in een inrichting in ieder geval:

    • a. de naam van degene die de inrichting drijft en de naam en het adres van de desbetreffende inrichting;

    • b. een beknopte uitleg in eenvoudige bewoordingen van de binnen de inrichting uitgevoerde handelingen; en

    • c. de benaming van de stoffen die in de inrichting een ramp kunnen veroorzaken.

Artikel 10 (uitwerking artikelen 57 en 50, derde lid)

Het verschaffen van de informatie, bedoeld in artikel 50, derde lid, van de wet, door het bestuurscollege aan de bij rampenbestrijding en crisisbeheersing betrokken personen geschiedt schriftelijk.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van ................ 2016.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen deel

Deze algemene maatregel van bestuur is gebaseerd op de Veiligheidswet BES en geeft uitwerking aan eisen op het gebied van rampenbestrijding en crisisbeheersing op grond van de artikelen 40, 45, 49 en 57.

De Veiligheidswet BES heeft onder meer tot doel een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige organisatie van de brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna ook: de openbare lichamen) te realiseren. Artikel 37, eerste lid, Veiligheidswet BES belast het bestuurscollege met de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing.

Het doel van deze algemene maatregel van bestuur is meer duidelijkheid te geven over de uitoefening van bevoegdheden hierbij en de verdeling van verantwoordelijkheden, door te bepalen welke categorieën inrichtingen bedrijfsbrandweerplichtig kunnen zijn, voor welke categorieën inrichtingen en luchtvaartterreinen een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld en nadere regels te geven over informatieverstrekking in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing.

Artikel 40 van de Veiligheidswet BES schept de mogelijkheid voor de aanwijzing van een inrichting als bedrijfsbrandweerplichtig. De brandweer levert een belangrijke bijdrage aan de rampenbestrijding en crisisbeheersing. De achtergrond van de bevoegdheid om bedrijven te verplichten een bedrijfsbrandweer in het leven te roepen, is gelegen in het feit dat er grenzen zijn aan hetgeen van de overheid op het vlak van de repressieve brandweerzorg mag worden verwacht. In het geval van zeer bijzondere risico’s moet degene die de inrichting heeft waaraan deze risico’s zijn verbonden een bijdrage leveren aan de beheersing en bestrijding daarvan. In beginsel kan een inrichting alleen voor de aanwijzing tot het instellen van een bedrijfsbrandweer in aanmerking komen, indien een gemotiveerd vermoeden van een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid bij brand of ongeval bestaat. Het bestuurscollege kan een inrichting die in geval van brand of een ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid als zodanig aanwijzen. Ingevolge het vierde lid van artikel 40 Veiligheidswet BES, wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke categorieën inrichtingen kunnen worden aangewezen en worden nadere regels gegeven betreffende de totstandkoming van een aanwijzing. Met een dergelijke aanwijzing wordt dus de plicht opgelegd aan bedrijven waar een brand of een ongeval bijzonder gevaar kan opleveren voor de openbare veiligheid om een bedrijfsbrandweer in te stellen.

In artikel 45 van de Veiligheidswet BES is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen, categorieën rampen en luchtvaartterreinen kunnen worden aangewezen waarvoor de gezaghebber een rampbestrijdingsplan vaststelt.

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden dan, op grond van artikel 45, tweede lid, nadere regels gesteld omtrent:

  • a. de inhoud van het plan;

  • b. het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van het plan en van belangrijke wijzigingen van dat plan;

  • c. het periodiek beproeven en actualiseren van het plan; en

  • d. de bekendmaking van een besluit als bedoeld artikel 45, vierde lid.

De ontwikkeling van een planmatige benadering van de rampen- en crisisbeheersing vormt een belangrijke voorwaarde voor de voorbereiding op rampen en crises. Gelet op de kleinschaligheid van de eilanden zullen de plannen vaak beperkt van omvang kunnen zijn. Hier is bij de uitwerking van de regels voor de rampbestrijdingsplannen rekening mee gehouden. In een rampbestrijdingsplan worden de maatregelen opgenomen die bij een ramp in aangewezen inrichtingen dan wel op de betreffende luchthavens moeten worden genomen. Het gaat bij een rampbestrijdingsplan om een geheel van maatregelen vastgesteld voor elke ramp waarvan de plaats, de aard en de gevolgen voorzienbaar zijn. Voor luchtvaartterreinen (en hun onmiddellijke omgeving) wordt de aanwijzing voor de verplichting van een rampbestrijdingsplan gebaseerd op het brandrisico bij een vliegtuigongeval, zoals bepaald in het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart.1 Teneinde voorbereid te zijn op noodsituaties, moet, voor inrichtingen waar zich aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen bevinden, een rampbestrijdingsplan worden opgesteld en moeten procedures worden ingesteld om ervoor te zorgen dat dit plan regelmatig worden getest, zo nodig wordt herzien en bij een ramp of dreiging daarvan wordt uitgevoerd. Het betrokken publiek moet over de mogelijkheid beschikken zijn mening te geven over het rampbestrijdingsplan. Het is van belang dat taken als het organiseren van de rampenbestrijding en crisisbeheersing goed zijn belegd. Van een aantal situaties is bekend dat zij bepaalde – aanmerkelijke – risico’s met zich brengen. Ongevallen met gevaarlijke stoffen vragen om een snelle reactie van de hulpverleners. In internationaal verband zijn in dat kader ook al de nodige algemene normen tot stand gekomen. In het verleden hebben bijvoorbeeld rampen en zware ongevallen rond bedrijven die omgaan met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen en welke een grote impact hadden op mens, milieu en maatschappij, geleid tot regelgeving van de Europese Unie. Gezien de LGO-status (Land en Gebied Overzee van Europa) van de openbare lichamen is de Europese regelgeving niet zonder meer van toepassing. Tegelijk staat het belang van een goede rampenbestrijding en crisisbeheersing buiten kijf. De gevolgen voor mens en milieu bij brand of andere calamiteiten in bijvoorbeeld een van de olieterminals op de openbare lichamen zijn verstrekkend en vaak niet beperkt tot het betreffende openbare lichaam. Gezien dit feit en gezien de lokale omstandigheden in de openbare lichamen, geeft deze algemene maatregel van bestuur een vereenvoudigde vorm van de regelgeving inzake de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er is naar een oplossing gezocht, passend binnen de lokale mogelijkheden. Hiervoor is aangesloten bij het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES2, dat op 1 april 2015 in werking is getreden. In de praktijk betekent dit dat vooralsnog vier inrichtingen – een olieterminal op Sint Eustatius, een olieterminal op Bonaire en twee brandstofopslagen op Bonaire – zijn aangewezen als inrichtingen waarvoor een rampbestrijdingsplan moet worden opgesteld. De Minister van Infrastructuur en Milieu is verantwoordelijk voor de vergunningverlening aan en het toezicht op deze inrichtingen. In de betreffende vergunningen worden tevens voorwaarden opgenomen om de veiligheid rondom de inrichtingen te beschermen.

In artikel 49 van de Veiligheidswet BES wordt een grondslag gegeven voor het stellen van nadere regels over de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. In deze algemene maatregel van bestuur wordt het mogelijk gemaakt dit volledig nader bij ministeriële regeling in te vullen.

Deze algemene maatregel van bestuur heeft ook betrekking op de informatieverstrekking in het kader van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Artikel 57 Veiligheidswet BES bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de informatieverschaffing in het kader van de rampenbestrijding en crisisbeheersing en ten behoeve van het opstellen van rampbestrijdingsplannen. Het belang van een goede uitwerking van de informatierechten en -plichten zoals hiervoor omschreven staat vast. Over de informatieverschaffing mag geen onduidelijkheid bestaan. Effectieve informatievoorziening is een belangrijke voorwaarde voor crisisbesluitvorming. Hierbij is de betreffende informatie voor verschillende partijen relevant. Een aantal partijen moet specifiek geïnformeerd worden. Deze – in de wet genoemde – partijen met een informatierecht zijn: de minister van Veiligheid en Justitie, de Rijksvertegenwoordiger, de algemeen commandant en de hoofdofficier van justitie , alsmede de bevolking en de bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing betrokken personen. Een ieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische informatie heeft jegens het bestuurscollege een informatieplicht. Op grond van artikel 51, tweede lid, van de Veiligheidswet BES kan het bestuurscollege bevelen dat een inrichting niet in werking wordt gesteld of gehouden indien degenen die de inrichting in werking zal hebben of heeft, de relevante veiligheidstechnische gegevens niet ter beschikking stelt van het bestuurscollege voor een adequate voorbereiding van de rampenbestrijding en de risicobeheersing. Het bestuurscollege heeft een openbaarmakingsplicht over de verschafte veiligheidstechnische informatie ten behoeve van de rampbestrijdingsplannen die de aangewezen inrichtingen vaststellen. Als zich daadwerkelijk een ramp voordoet of er directe dreiging daarvan is, draagt de gezaghebber zorg voor het verschaffen van informatie aan de bevolking, de hoofdofficier van justitie, algemeen commandant, Rijksvertegenwoordiger en de minister van Veiligheid en Justitie. De minister heeft dan de zorg andere staten die door een ramp of crisis in de openbare lichamen kunnen worden getroffen te informeren. Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Veiligheidswet BES moet relevante veiligheidstechnische informatie die nog niet eerder is verstrekt in geval van een ramp zo spoedig mogelijk aan de gezaghebber worden verstrekt.

Een ontwerp van dit besluit is in december 2014 schriftelijk ter formele consultatie aangeboden aan de bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba. Dit heeft niet geleid tot een formele reactie.

Aan de openbare lichamen zijn enkele hulpmiddelen aangereikt voor de voorbereiding op deze regels. Dit betreffen een extra jaarlijkse financiële bijdrage voor inrichting bureau rampenbestrijding, hulp bij opstellen van de eerste plannen en een toegepaste vereenvoudiging van rampbestrijdingsmodellen. Het onderhavige besluit reguleert slechts een beperkt deel van de keten voor de bestrijding van rampen en crises. Het is echter van groot belang dat de gehele keten naar behoren functioneert. Hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat de openbare lichamen in vergelijking met de Nederlandse gemeenten relatief klein zijn en hen de samenwerking en kracht van een veiligheidsregio, waarop in Europees Nederland de rampenbestrijding is gestoeld, ontbreekt. De capaciteit van de eilanden, in de zin van mankracht, kennis en financiële middelen, is beperkt. Ook liggen Bonaire (benedenwinds) en Saba en St. Eustatius (bovenwinds) op grote geografische afstand van elkaar, wat de mogelijkheden tot directe onderlinge bijstand beperkt. De grote geografische afstand met Europees Nederland belemmert directe ondersteuning vanuit Europees Nederland ingeval van een ramp. In 2014 constateerde de Inspectie Veiligheid en Justitie dat de rampenbestrijdingsorganisatie van de BES-eilanden, mede door de beperkte hulpverleningscapaciteit, in beperkte mate is voorbereid op het bestrijden van rampen of crises en dat zij in hoge mate afhankelijk zijn van bijstand en zelfredzaamheid.

In samenwerking met alle partijen wordt daarom gewerkt om de rampenbestrijdingsorganisatie van de BES-eilanden beter voor te bereiden op het bestrijden van rampen of crises. De in dit besluit opgenomen plicht tot het opstellen van een rampbestrijdingsplan en de mogelijkheid tot aanwijzing van een bedrijfsbrandweer is daarbij ondersteunend.

In onderlinge samenwerking tussen Europees Nederland en de openbare lichamen is een oefenkalender opgesteld, waarin de oefeningen en trainingen van alle betrokken partijen op de eilanden op elkaar worden afgestemd. Het is de ambitie om deze oefenkalender te laten uitgroeien tot een meerjarige oefenkalender. Ook wordt hard gewerkt aan de opleidingen, examineringen en trainingen van het brandweerpersoneel, worden (nieuwe) bestuurders getraind en ontvangen bestuurders handreikingen. Dit alles geschiedt om de brandweerzorg en rampenbestrijding in Caribisch Nederland op een adequaat niveau te brengen en te houden. De kennis en expertise van het Landelijk Expertisecentrum (LEC) BrandweerBRZO staat eveneens ter beschikking van de openbare lichamen. Het LEC BrandweerBRZO is een samenwerkingsverband van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) en van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR).

Voorts wordt jaarlijks met alle betrokken partijen tijdens de CN-week een overleg ‘rampenbestrijding BES’ georganiseerd, waarin prioriteiten worden gesteld. In 2015 ligt de prioriteit bij het verbeteren van de crisiscommunicatiemiddelen in Caribisch Nederland. Voorts zal in 2016 worden onderzocht in hoeverre de huidige, gehanteerde communicatiemiddelen in Caribisch Nederland volstaan en in hoeverre deze aanvulling verdienen. Het gaat daarbij om communicatie tussen de hulpdiensten onderling en tussen overheid en burgers bij incidenten, rampen en crises.

De Inspecties, werkzaam op het terrein van de rampenbestrijding (Veiligheid en Justitie, Gezondheidszorg en Leefomgeving en Transport) zullen regulier toezicht houden op de voortgang van de verbeteringen.

Bij de voorbereiding van deze algemene maatregel van bestuur is aandacht besteed aan het beperkt houden van de regeldruk. Hierbij dient opgemerkt te worden dat inrichtingen waarvoor deze algemene maatregel van bestuur van kracht zal worden, reeds bekend zijn met veiligheidsprocedures. Daarom blijven de extra administratieve lasten zo beperkt mogelijk. Tevens is de draagkracht van de bedrijven waarvoor deze verplichtingen zullen gelden in overweging genomen. Dit zijn internationale ondernemingen met een groot balanstotaal. Inrichting van een bedrijfsbrandweer is gezien de risico’s en de eigen economische belangen van die bedrijven een relatief beperkte kostenpost. Het is aan het openbaar lichaam om tot een aanwijzing voor een bedrijfsbrandweer te komen. Dit doet hij op basis van de gegevens die door de inrichting worden geleverd en in samenspraak met de inrichting worden de eisen aan personeel en materieel door het openbaar lichaam bepaald. Het is een wederzijds belang van de inrichting en het openbaar lichaam dat een adequate en betaalbare bedrijfsbrandweer tot stand wordt gebracht. Voor elke onderneming behoort het tot verantwoord ondernemerschap dat de productie op een veilige manier gebeurt. De bedrijfsbrandweer levert daarbij een bijdrage en geeft de onderneming meer garantie op een ongestoord bedrijfsproces. De bedrijfsbrandweer is daarmee een wezenlijk onderdeel van een onderneming met een bijzondere gevaarzetting. De twee bedrijven, die het meest in aanmerking komen voor een dergelijke aanwijzing door het openbaar lichaam, Bopec op Bonaire en Nustar op St. Eustatius, beschikken op dit moment al over een bedrijfsbrandweer.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Hoewel het begrip inrichting niet nadrukkelijk in de Veiligheidswet BES is gedefinieerd, moet op grond van de wetgeschiedenis worden aangenomen dat voor de bepaling van de betekenis van dit begrip uiteindelijk moet worden aangesloten bij de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES. Een inrichting is daarin gedefinieerd als: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Deze definitie is in artikel 1 door verwijzing naar de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES opgenomen.

Artikel 2

Voor de bepaling van de categorie van inrichtingen die in aanmerking komt voor de aanwijzing als bedrijfsbrandweerplichtig, is aangesloten bij het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES. Hierdoor is rekening gehouden met de schaal van de BES en de daar aanwezige inrichtingen die een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid opleveren. Dat is een beperkte groep. Met de verwijzing naar het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES vallen thans inrichtingen die zijn uitgerust voor het opslaan of overslaan van aardolie, aardolieproducten en koolwaterstoffen met een capaciteit van 2.500 ton of meer, in de categorie die aangewezen kunnen worden als bedrijfsbrandweerplichtig op grond van artikel 40, eerste lid, Veiligheidswet BES.

Artikel 2, eerste lid, van het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES bepaalt welke inrichtingen op de BES als vergunningplichtig op grond van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES gelden. Als deze groep op grond van milieuoverwegingen wordt uitgebreid, wordt door de verwijzing in onderhavig besluit naar artikel 2, eerste lid, van het Besluit grote inrichtingen milieubeheer BES, de categorie van eventueel bedrijfsbrandweerplichtige inrichtingen ook uitgebreid. Dat is gewenst omdat de milieu- en veiligheidsoverwegingen over het gevaar bij brand of ongevallen met gevaarlijke stoffen hierin grotendeels gelijk lopen.

Op grond van artikel 40, vierde lid, Veiligheidswet BES wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald op welke wijze tot de aanwijzing kan worden besloten. In het tweede lid van artikel 2 van dit besluit is aangegeven dat het bevoegd gezag bij het redelijk vermoeden dat de inrichting in de omschreven categorie valt, deze inrichting om een rapport vraagt. Nadat het bevoegd gezag een rapport inzake de inrichting heeft ontvangen, vindt een beoordeling plaats of de inrichting bij brand of ongeval een bijzonder gevaar voor de openbare veiligheid kan opleveren. Blijkt uit het rapport dat dit niet het geval is dan vindt geen aanwijzing plaats. Evenmin vindt aanwijzing plaats als de inrichting weliswaar bij brand of ongeval een bijzonder gevaar vormt, maar voldoende voorzieningen heeft getroffen. Bij de aanwijzing tot bedrijfsbrandweerplichtig zijn diverse afwegingen betrokken, zoals welke preventieve maatregelen de inrichting heeft getroffen en wat de inrichting aan extra repressieve maatregelen kan treffen om geen bedrijfsbrandweer nodig te hebben (bijvoorbeeld een sprinklerinstallatie). Tevens zal daarbij moeten worden betrokken in hoeverre de brandweer in staat is om de risico’s af te dekken.

Het begrip bedrijfsbrandweer houdt in een organisatie van mensen en middelen met als doel het gecoördineerd bestrijden van branden en ongevallen op het terrein van de inrichting. De personele en materiële invulling van de organisatie en de structuur daarvan zullen van bedrijf tot bedrijf kunnen of moeten verschillen, derhalve zullen ook de te stellen eisen steeds verschillend zijn. De eisen worden opgenomen in de aanwijzing van het bestuurscollege.

Gezien de rapportageplicht die geldt op grond van artikel 8.6, tweede lid van de Wet volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer BES, zal een groot deel van de inrichtingen die aangewezen kunnen worden als bedrijfsbrandweerplichtig de gevraagde informatie reeds beschikbaar en in de meeste gevallen al verstrekt hebben.

In het zesde, zevende en achtste lid van artikel 2 van dit besluit is de procedure vastgelegd die wordt gevolgd bij een wijziging van omstandigheden bij een reeds aangewezen inrichting.

Op grond van artikel 40, derde lid, Veiligheidswet BES draagt het hoofd of bestuurder van een aangewezen inrichting er zorg voor dat in de inrichting kan worden beschikt over een bedrijfsbrandweer, die voldoet aan de bij de aanwijzing gestelde eisen inzake personeel en materieel. Artikel 78 van de Veiligheidswet BES bepaalt dat overtreding van het bij of krachtens artikel 40, derde, vijfde en zesde lid, bepaalde wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie en dat in geval van overtreding van artikel 40, derde lid, als bijkomende straf kan worden opgelegd een gehele of gedeeltelijke stillegging van de inrichting voor een tijd van ten hoogste een jaar.

Artikel 3

Op grond van artikel 45, tweede lid, onderdeel a, Veiligheidswet BES worden nadere regels gesteld over de inhoud van een rampbestrijdingsplan. De verplichting tot het vaststellen van een rampbestrijdingsplan ligt bij de gezaghebber. Op grond van artikel 45, eerste lid, Veiligheidswet BES kunnen bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen, categorieën rampen en luchtvaartterreinen worden aangewezen waarvoor de gezaghebber een rampbestrijdingsplan vaststelt.

In het eerste lid van artikel 3 van dit besluit is bepaald dat de gezaghebber een rambestrijdingsplan vaststelt voor inrichtingen waarvoor op grond van artikel 8.6, eerste lid, van de Wet VROM BES een veiligheidsrapport als bedoeld in dat artikel moet worden opgesteld. Dit zijn inrichtingen die zijn uitgerust voor het opslaan of overslaan van aardolie, aardolieproducten en koolwaterstoffen voor een capaciteit met een capaciteit van 25.000 ton of meer. Net als bij artikel 2 is hier sprake van een dynamische verwijzing.

In navolging van de voor het Europees deel van Nederland geldende regelgeving is een overzicht gegeven van de minimale vereisten van een rampbestrijdingsplan. Deze vereisten zijn in artikel 3, tweede lid, van dit besluit speciaal omschreven voor inrichtingen.

Het rampbestrijdingsplan moet worden gezien als een organisatieplan ten behoeve van de bestrijding van rampen. In het plan zijn de taken en verantwoordelijkheden toegewezen aan personen of organisatieonderdelen. Door bepaalde zaken vooraf te benoemen kan men zich (beter) voorbereiden op de uitvoering van de taak tijdens de daadwerkelijke bestrijding. Het is feitelijk een draaiboek dat opgesteld wordt voor het bestrijden van één specifiek in dat plan omschreven ramp, die naar aard, plaats en gevolgen al van te voren vrij nauwkeurig kan worden beschreven.

Vooruitlopend op deze algemene maatregel van bestuur zijn door de gezaghebbers op de BES al rampbestrijdingsplannen vastgesteld. Dit was een gezamenlijke operatie. Op elk van de eilanden is een inrichting gekozen (een vliegveld, een haven en een olie-installatie) waar met behulp van de veiligheidsregio een zogenaamde ABC-kaart is opgesteld. Een ABC-kaart is een rampbestrijdingsplan in vereenvoudigde en inzichtelijke vorm. Doel van het gezamenlijk project was om voor elk van de mogelijke bedrijfsrisico’s een rampbestrijdingsplan op te zetten, waarna de andere eilanden gebruik konden maken van de aldus opgedane ervaringen. Dankzij de ABC-kaart en de ervaringen moet het voor elk van de eilanden mogelijk zijn zelfstandig de nog nodig geachte rampbestrijdingsplannen op te stellen en te onderhouden.

Artikel 4

Artikel 4 bevat een aparte regeling voor de aanwijzing en inhoud van rampbestrijdingsplannen voor luchthavens.

De International Civil Aviation Organisation (ICAO) stelt voor de diverse disciplines in de burgerluchtvaart internationale standaarden en richtlijnen op. Deze vloeien voort uit het Verdrag van Chicago over de internationale burgerluchtvaart. Annex 14 van de ICAO verplicht exploitanten tot het schrijven van een calamiteitenplan (‘emergency response plan’). In het plan staat beschreven welke maatregelen getroffen dienen te worden voor het optreden bij ongevallen of voorvallen op of in de onmiddellijke omgeving van een burgerluchtvaartterrein.

Er is overeenstemming met de richtlijnen van de ICAO bepaald dat het rambestrijdingsplan zich ook uitstrekt over de onmiddellijke omgeving van een luchthaven. Bij de beschrijving van de onmiddellijke omgeving van een luchtvaartterrein in het licht van de rampenbestrijding gaat het primair om het gebied waarbinnen ten gevolge van een calamiteit een ernstige verstoring van de openbare veiligheid kan ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate kunnen worden bedreigd of geschaad.

In het tweede lid van artikel 4 van dit besluit zijn minimale vereisten van een rampbestrijdingsplan voor luchthavens opgenomen.

Artikel 5

Op grond van artikel 45, tweede lid, onderdeel b, Veiligheidswet BES worden nadere regels gesteld over het raadplegen van de bevolking bij het opstellen van een rambestrijdingsplan en belangrijke wijzigingen van het plan. Ter uitvoering hiervan is bepaald dat een rambestrijdingsplan voorafgaand aan de vaststelling in het publicatieblad van het openbaar lichaam moet worden gepubliceerd en de bevolking een termijn van zes weken krijgt om hierop te reageren. Eenzelfde verplichting geldt bij voorgenomen belangrijke wijzigingen in een reeds vastgesteld rampbestrijdingsplan.

Artikel 45, tweede lid, onderdeel d, stelt een nadere regeling van de publicatie van een besluit op grond van artikel 45, vierde lid, Veiligheidswet BES verplicht.

Artikel 6

Dit artikel geeft het bestuurscollege de opdracht oefeningen te verzorgen waarmee een rampbestrijdingsplan wordt getoetst op juistheid, volledigheid en bruikbaarheid. Het tweede lid, verplicht tot het houden van een multidisciplinaire stafoefening eenmaal in de twee jaar en een multidisciplinaire oefening van staf en operationele eenheden eenmaal in de vier jaar.

Bij een multidisciplinaire oefening zijn in ieder geval (niet-limitatief) betrokken:

  • a. de meldkamer,

  • b. het commando plaats incident (COPI),

  • c. het team bevolkingszorg,

  • d. het eilandelijk beleidsteam,

  • e. de inrichting waarop het rampbestrijdingsplan betrekking heeft,

  • f. de politie en

  • g. de GHOR,

  • h. de brandweer (voor de laatste drie geldt dat in die gevallen dat dit aanvullend op de inzet binnen het COPI nodig wordt geacht).

Afhankelijk van het scenario kunnen ook andere partners bij de oefening worden betrokken, zoals bijvoorbeeld Defensie, Rijkswaterstaat en de Inspectie leefomgeving en transport.

De oefenverplichting betreft in ieder geval deze oefeningen, omdat mag worden verwacht dat monodisciplinaire oefeningen (oefeningen door één of meerdere onderdelen van één organisatie) en kleinschalige multidisciplinaire oefeningen (samenwerkingsoefeningen tussen enkele van de bovengenoemde doelgroepen) reeds in voldoende mate zijn opgenomen in de reguliere oefencyclus rampenbestrijding. Voor grootschalige multidisciplinaire oefeningen waarbij alle disciplines een rol spelen gelden voor luchtvaartterreinen reeds verplichtingen voortvloeiend uit internationale regelgeving (zoals van de ICAO en NATO).

De oefeningen zijn gericht op het toetsen van een effectieve en efficiënte samenwerking tussen het regionale en lokale bestuur, de operationele diensten (brandweer, politie en geneeskundige hulpverlening) en de calamiteitenorganisatie van de luchtvaartterreinen. Bij de oefeningen worden de alarmregeling (of het calamiteitenplan) en het vastgestelde rampbestrijdingsplan van de desbetreffende luchthaven mede beoefend.

Het staat betrokkenen uiteraard vrij om vaker met elkaar – of ieder afzonderlijk – te oefenen.

Artikel 7

Op grond van artikel 49, eerste lid, onderdeel a, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de organisatie van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Gezien het detailniveau van de regeling dat hiervoor nodig is, is er voor gekozen deze regels, zo nodig, bij ministeriële regeling vast te stellen. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de regeling per eiland moet kunnen verschillen.

Artikel 8

De artikelen 57 en 50 van de Veiligheidswet BES verplichten tot nadere regels over informatieverschaffing over de rampen en crises die een openbaar lichaam kunnen treffen en over de maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming, bestrijding of beheersing hiervan. Dit is in artikel 8 uitgewerkt. Er worden geen gedetailleerde voorwaarden worden gesteld aan de wijze waarop het bestuur uitvoering moet geven aan de informatieplicht omdat het zelf het beste kan beoordelen hoe effectief van de lokale mogelijkheden gebruik gemaakt kan worden. Het bestuurscollege kan zelf het beste beoordelen wat de meest passende vorm voor informatieverschaffing is.

Artikel 9

Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat zich reeds een ramp heeft voorgedaan. Dit artikel regelt de informatieverstrekking aan de gezaghebber als primair verantwoordelijke voor de acute rampbestrijding binnen het openbaar lichaam. Dit artikel is overigens van toepassing op elke ramp en beperkt zich dus niet tot rampen in bepaalde categorieën. Het gaat enerzijds vooral om informatieverstrekking vanuit de inrichting waar de ramp plaatsvindt aan de gezaghebber. Anderzijds gaat het om de informatieverschaffing aan de bevolking door de gezaghebber.

De in het tweede lid genoemde verplichting om aan de gezaghebber alle relevante veiligheidstechnische informatie te verschaffen waarover men beschikt, geldt niet voor zover deze informatie reeds op grond van andere voorschriften is verschaft of kan worden verkregen of de informatie die ingevolge artikel 2 is verstrekt.

Artikel 10

Dit artikel geeft een uitwerking van de artikelen 57 en 50, derde lid, van de Veiligheidswet BES.

Artikel 11

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit.

De Minister van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Artikel 40, vierde lid.

X Noot
2

Artikel 40, tweede lid.

X Noot
3

Voorgesteld artikel 2.

X Noot
4

Voorgesteld artikel 7.

X Noot
1

Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Trb. 1973, 109), 7 december 1944, Chicago.

Naar boven