Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 maart 2016, 2016-0000074106, tot wijziging van de Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek in verband met vaststelling van aanvraagtijdvakken, subsidieplafonds en thema's voor de jaren 2016 en 2017

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2 wordt ‘2014 en 2015’ vervangen door: 2014 tot en met 2017.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid worden na onderdeel b twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. van 23 mei 2016, 9:00 uur tot en met 17 juni 2016, 17:00 uur.

  • d. van 1 februari 2017, 9:00 uur tot en met 28 februari 2017, 17:00 uur.

2. Aan het tweede lid worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. voor aanvragen, ingediend in 2016: € 4.000.000,–.

  • d. voor aanvragen, ingediend in 2017: € 4.000.000,–.

C

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. De onderlinge rangschikking van aanvragen die op hetzelfde tijdstip zijn ontvangen wordt vastgesteld door middel van loting.

D

Artikel 6 vervalt.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vierde lid, onderdeel b, wordt na ‘schuldenproblematiek’ toegevoegd: in het algemeen en aan de in artikel 11, eerste lid, genoemde prioriteiten, dan wel de in artikel 11, tweede lid, genoemde groepen in het bijzonder.

2. Onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen e en f wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. op welke wijze gemeenten en andere relevante partijen zijn betrokken;.

3. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde tot het vijfde lid.

F

Artikel 9, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De cofinanciering is:

    • a. 10% bij projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b;

    • b. 25% bij projecten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen c en d.

G

In artikel 10, eerste lid, onderdeel b, wordt na ‘schuldenproblematiek’ ingevoegd: in het algemeen en aan de in artikel 11, eerste lid, genoemde prioriteiten, dan welde in artikel 11, tweede lid, genoemde groepen in het bijzonder.

H

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt na ‘schuldenproblematiek ingevoegd: en waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen a en b.

2. Na het eerste lid wordt onder vernummering van het tweede en derde lid tot het derde en vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Activiteiten van landelijke betekenis waarvoor subsidie wordt aangevraagd in de periode, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdelen c en d, komen slechts in aanmerking voor subsidie indien zij betrekking hebben op vermindering van armoede- en schuldenproblematiek dan wel de preventie van armoede en schulden bij de volgende kwetsbare groepen:

    • a. kinderen in huishoudens met een laag besteedbaar inkomen;

    • b. jongeren met (risico op) schulden;

    • c. alleenstaande oudergezinnen;

    • d. huishoudens met een langdurig laag inkomen;

    • e. niet-westerse huishoudens; of

    • f. andere naar het oordeel van de minister kwetsbare groepen.

I

In artikel 19, eerste lid, wordt ‘2018’ vervangen door: 2020.

J

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidde op 31 december 2018, van toepassing op de afwikkeling van subsidies op grond van deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 maart 2016

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

In 2014 moesten 734 duizend van de ruim 7 miljoen huishoudens rondkomen van een laag inkomen1. Dit terwijl armoede en schulden een grote impact kunnen hebben op het leven van mensen en in het bijzonder op dat van kinderen. Het is dan ook van groot belang om armoede- en schuldenproblematiek tegen te gaan. Dit doet het kabinet allereerst door arbeidsparticipatie – zeker voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt – te stimuleren. Werk is immers de snelste weg uit de armoede. Daarnaast stelt het kabinet gemeenten in staat om armoede- en schuldenproblematiek onder hun inwoners tegen te gaan. Gemeenten zijn bij uitstek in staat om dergelijke problematiek aan te pakken. Zij staan immers dicht bij de burger en kunnen door middel van integraal beleid en maatwerk mensen passend ondersteunen. Door structureel 90 miljoen euro extra beschikbaar te stellen aan gemeenten geeft het kabinet gemeenten meer financiële armslag om het armoedebeleid goed vorm te geven. Ook faciliteert het kabinet gemeenten door het uitwisselen van goede voorbeelden.

Naast gemeenten leveren ook maatschappelijke organisaties een zeer belangrijke bijdrage aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek in Nederland. Dit gebeurt veelal met de inzet van vele vrijwilligers, die zich belangeloos inzetten voor hun medemens. Het is wezenlijk dat initiatieven van dergelijke organisaties waar nodig worden ondersteund; dit kan zowel financieel als niet-financieel. Voor de meeste (lokale) initiatieven ligt ondersteuning door de lokale overheid voor de hand, maar in het geval dat het gaat om landelijke projecten kan ondersteuning vanuit het Rijk in de rede liggen. Dit is de reden dat in 2014 de subsidieregeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek in het leven is geroepen.

In 2014 en 2015 zijn op grond van deze subsidieregeling circa 30 projecten gesubsidieerd. Hoewel veel van deze projecten nog niet volledig zijn afgerond is reeds duidelijk dat de regeling door betrokken partijen in het veld erg gewaardeerd wordt en in een behoefte voorziet. Ook de eerste signalen over het effect van de gesubsidieerde projecten zijn positief. De regeling kende twee aanvraagtijdvakken; een in 2014 en een in 2015. Derhalve konden partijen na het verstrijken van die aanvraagtijdvakken op grond van deze regeling geen nieuwe subsidieaanvragen meer indienen. Partijen gaven, mede met het oog op het belang van een voortdurende aanpak van armoede- en schuldenproblematiek, aan behoefte te hebben aan een hernieuwde openstelling van de regeling. Ook door de Tweede Kamer is – getuige de aangenomen motie Yücel, Schouten en Koşer Kaya (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 XV, nr. 47) – de wens geuit om de regeling ook in 2016 en 2017 open te stellen voor nieuwe projecten. Met deze wijziging van de regeling wordt aan deze wensen tegemoetgekomen.

Binnen het armoede- en schuldenbeleid is een aantal groepen te onderscheiden dat extra kwetsbaar is. Het gaat hierbij allereerst om kinderen in huishoudens met een laag inkomen en jongeren met (een risico op) schulden. Armoede- of schuldenproblematiek onder deze groepen belemmert hen in hun normale ontwikkeling en dit heeft grote consequenties voor hun verdere leven. Dit is vanuit sociaal oogpunt niet acceptabel en leidt bovendien tot grote maatschappelijke kosten. Daarnaast zijn mensen die langere tijd in armoede leven extra kwetsbaar (3,3 procent van de huishoudens heeft hier mee te maken). Langdurig rondkomen van een laag inkomen leidt er toe dat mensen steeds meer langs de zijlijn staan waar het gaat om (sociale) participatie in de samenleving. Dit kan allerlei ongewenste gevolgen hebben, waaronder een grotere afstand tot de arbeidsmarkt en een verslechterende gezondheid. De relevantie publicaties van CBS en SCP over armoede geven een goed beeld van welke groepen als kwetsbaar worden gezien. Een groep waar langdurige armoede relatief vaak voorkomt zijn niet-westerse huishoudens. Uit het rapport ‘armoede en sociale uitsluiting’ van het CBS2 blijkt dat bij niet-westerse huishoudens het aandeel met een langdurig laag inkomen bijna zes keer zo groot als bij autochtone Nederlanders. Ook eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen hebben volgens dit rapport een betrekkelijk hoog risico op langdurige armoede: 10,6 procent van hen had hier in 2014 mee te doen. Het is de bedoeling van deze wijziging om de middelen die in 2016 en 2017 beschikbaar komen in te zetten voor projecten die zich richten op deze doelgroepen. Partijen worden nadrukkelijk uitgenodigd om projecten in te dienen die hierbij een innovatieve aanpak hanteren en/ of gebruik maken van de inzet van vrijwilligers, waaronder maatjes.

Wellicht ten overvloede zij nog vermeld dat ook na deze wijziging de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing blijft op deze regeling, en niet de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikelgewijs

Artikel I

Onderdelen A en B

In de artikelen 2 en 4 is voorzien in twee nieuwe aanvraagtijdvakken in het voorjaar van 2016 en begin 2017. Voor ieder nieuw aanvraagtijdvak geldt een subsidieplafond van € 4.000.000. De reden dat de duur van aanvraagtijdvakken in 2016 en 2017 korter is dan die in 2014 en 2015 is dat de ervaring heeft geleerd dat aanvragen die pas enkele weken na openstelling van het tijdvak worden ingediend worden afgewezen, omdat het subsidieplafond reeds bereikt is. Een langere openstelling van de aanvraagtijdvakken leidt daarmee tot onnodige administratieve lasten voor zowel de aanvragers als het ministerie.

Onderdeel C

Aan artikel 5 is een lid toegevoegd dat regelt hoe na het bereiken van het subsidieplafond de aanvragen worden gerangschikt indien aanvragen tegelijkertijd zijn ontvangen. Aanvragen worden immers gerangschikt op volgorde van binnenkomst. Met name bij aanvragen die per post op dezelfde dag binnenkomen kan niet worden bepaald welke aanvraag eerder binnenkwam. Voor die situatie is in het nieuwe derde lid geregeld dat de rangschikking van die aanvragen onderling wordt bepaald door middel van loting. De aanvraag met de beste loting wordt vervolgens beschouwd als eerder ontvangen aanvraag.

Onderdeel D

Artikel 6 is geschrapt, omdat dat artikel overbodig is. In artikel 6 werd mandaat verleend aan de directeur Participatie en Decentrale Voorzieningen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het nemen van besluiten ter uitvoering van de subsidieregeling. De uitvoering is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid echter reeds aan die directeur gemandateerd in artikel 10, derde lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directeur-generaal Sociale Zekerheid en Integratie 2015.

Onderdelen E, G en H

Voor activiteiten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd in 2016 of 2017 gelden andere prioriteiten dan voor activiteiten waarvoor in 2014 en 2015 subsidie is verleend. Deze prioriteiten worden genoemd in het nieuwe tweede lid van artikel 11. Voor aanvragen in 2016 en 2017 geldt dat deze betreffende activiteiten betrekking moeten hebben op vermindering van armoede- en schuldenproblematiek, dan wel de preventie van armoede en schulden bij de volgende groepen:

  • a. kinderen in huishoudens met een laag besteedbaar inkomen;

  • b. jongeren met (risico op) schulden;

  • c. alleenstaande oudergezinnen;

  • d. huishoudens met een langdurig laag inkomen;

  • e. niet-westerse huishoudens; of

  • f. andere naar het oordeel van de minister kwetsbare groepen.

In artikel 8 is aan de vereisten voor de subsidie-aanvraag toegevoegd dat niet alleen moet worden toegelicht hoe activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd een bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek, maar ook hoe deze een bijdrage leveren aan de prioriteiten en groepen, genoemd in artikel 11. De aanvrager dient, indien zijn project zich niet richt op een van de in artikel 11, tweede lid, onderdelen a tot en met e, genoemde groepen, wel zeer uitvoerig te onderbouwen waarom de gekozen doelgroep ten opzichte van andere doelgroepen extra kwetsbaar is. Dit is een vereiste om onder het tweede lid, onderdeel f, te kunnen vallen. Bij de beoordeling of een groep als kwetsbaar kan worden aangemerkt zal worden betrokken of een groep als risicogroep wordt aangemerkt in de in het algemene deel van deze toelichting genoemde rapporten van CBS en SCP. Tevens zijn in artikel 10 de weigeringsgronden overeenkomstig aangevuld.

Er is een breed scala aan projecten denkbaar die armoede- en schuldenproblematiek onder de in artikel 11, tweede lid, genoemde groepen, tegengaat of voorkomt. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan projecten die gericht zijn op het bevorderen van sociale participatie van kinderen. Ook projecten die het niet-gebruik van beschikbare voorzieningen onder niet-westerse huishoudens met een laag inkomen helpen tegen te gaan, kunnen een beroep op de regeling doen. De eis op grond van het geschrapte vijfde lid dat – indien de subsidie is gericht op het bevorderen van samenwerking – de aanvrager moet aangeven op welke wijze gemeenten betrokken zijn is vervangen door een toevoeging aan het vierde lid dat in de aanvraag tevens wordt aangegeven op welke wijze gemeenten en andere relevante partijen zijn betrokken. Deze informatie is immers ook relevant bij de beoordeling van subsidieaanvragen die niet uitsluitend zijn gericht op bevordering van samenwerking.

Onderdeel F

In artikel 9, vijfde lid, is de vereiste cofinanciering van projecten verhoogd van 10% naar 25%. Daarmee is beoogd dat er in totaliteit meer middelen worden ingezet om armoede- en schuldenproblematiek tegen te gaan. Deze verhoging geldt uiteraard alleen voor aanvragen in 2016 en 2017.

Onderdeel I

In artikel 19, eerste lid, is de verplichting om te zorgen voor de evaluatie van de subsidieregeling met twee jaar opgeschoven van 2018 naar 2020. Daardoor kunnen ook projecten waarvoor subsidie is verleend in 2016 en 2017 bij de evaluatie worden betrokken.

Onderdeel J

Aan artikel 21 dat de vervaldatum per 1 januari 2019 regelt van deze regeling, is een lid toegevoegd, dat ertoe strekt zeker te stellen dat indien de subsidie op 1 januari 2019 nog niet volledig is afgewikkeld, de afwikkeling plaatsvindt met toepassing van deze regeling.

Artikel II

Omdat het wenselijk is dat de het aanvraagtijdvak voor subsidieverlening in 2016 zo snel mogelijk wordt opengesteld, is gekozen voor inwerkingtreding op de dag na publicatie in de Staatscourant. Het eerste aanvraagtijdvak is immers gelegen van 23 mei tot en met 17 juni 2016.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Persbericht CBS: Armoede is hardnekkig maar groei stabiliseert – 16 december 2015

Naar boven