Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 11 januari 2016, nr. DB/2016/5M, tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011

11 januari 2016

DB/2016/5M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken; Directie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende wat artikel 13 van de Wet op de loonbelasting 1964 betreft in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelet op de artikelen 10.6b en 10.7 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 13 van de Wet op de loonbelasting 1964;

Besluit:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 8.10, tweede lid, wordt ‘4,796%’ vervangen door: 4,822%.

B. In artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel c, en tweede volzin, wordt ‘€ 49 965’ vervangen door: € 34 015.

ARTIKEL II

In de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 vervalt artikel 3.10.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2016.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes

TOELICHTING

Deze regeling bevat drie wijzigingen die abusievelijk niet of niet juist zijn meegenomen in de ministeriële regelingen die eind 2016 zijn vastgesteld. Allereerst gaat het om een wijziging van het in artikel 8.10, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) opgenomen afbouwpercentage van de algemene heffingskorting. Deze wijziging vloeit voort uit het met ingang van 1 januari 2016 in werking getreden artikel 10.6b van de Wet IB 2001 en is abusievelijk niet meegenomen in de Bijstellingsregeling directe belastingen 2016. Op grond van artikel 10.6b van de Wet IB 2001 wordt het in artikel 8.10, tweede lid, van de Wet IB 2001 vermelde percentage bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt berekend door het maximumbedrag van de algemene heffingskorting te delen door het verschil tussen het in de tabel van artikel 2.10, eerste lid, van de Wet IB 2001 in de tweede kolom als laatste vermelde bedrag (de bovengrens van de derde schijf) en het in die kolom als eerste vermelde bedrag (de ondergrens van de tweede schijf). Uitgaande van het uit de vierde nota van wijziging van het Belastingplan 2016 voortvloeiende maximumbedrag van de algemene heffingskorting van € 2242 leidt de toepassing van artikel 10.6b van de Wet IB 2001 tot een percentage van 4,822%. Deze wijziging wordt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 alsnog aangebracht. Deze wijziging werkt op grond van artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) automatisch door naar het in artikel 22, tweede lid, van die wet vermelde percentage, dat dan van rechtswege eveneens met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 wordt vervangen door 4,822%. Dat percentage is overigens reeds genoemd in het eindejaarspersbericht en ook verwerkt in de loonbelastingtabellen.

De tweede wijziging ziet op het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel c, en tweede volzin, van de Wet IB 2001 genoemde bedrag. Dit bedrag vloeit voort uit de toepassing van artikel 10.7 van de Wet IB 2001, zoals dat ingevolge het Belastingplan 2016 is komen te luiden. In de Bijstellingsregeling directe belastingen 2016 is abusievelijk het bedrag opgenomen dat zonder de in het Belastingplan 2016 opgenomen aanpassing van artikel 10.7 van de Wet IB 2001 uit de toepassing van dat artikel was voortgevloeid. Dat bedrag wordt alsnog met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 vervangen door € 34.015. Deze wijziging werkt op grond van artikel 22d van de Wet LB 1964 automatisch door naar het in artikel 22a, tweede lid, onderdeel c, van die wet genoemde bedrag, dat dan van rechtswege eveneens met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 wordt vervangen door € 34. 015. Dat bedrag is overigens ook reeds genoemd in de toelichting op de Bijstellingsregeling directe belastingen 2016 en in het eindejaarspersbericht en ook verwerkt in de loonbelastingtabellen.

De derde wijziging ziet op de in artikel 3.10 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB 2011) opgenomen nihilwaarderingen voor het rente- of kostenvoordeel van personeelsleningen waarvan de rente als aftrekbare kosten in de zin van de artikelen 3.120 tot en met 3.123 van de Wet IB 2001 in aanmerking genomen kan worden (eerste en tweede lid) en voor het rentevoordeel van personeelsleningen voor de aanschaf van een fiets, elektrische fiets of elektrische scooter (derde lid). Ingevolge de Fiscale verzamelwet 2015 is de delegatiebevoegdheid voor deze nihilwaarderingen per 1 januari 2016 vervallen. Artikel 3.10 van de URLB 2011 dient in dat kader eveneens per die datum te vervallen. Omdat dit per abuis niet is geregeld in de ministeriële regeling van 30 december 20151, vindt deze wijziging met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016 plaats. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de nihilwaardering voor het rentevoordeel op personeelsleningen voor de aanschaf van een fiets, elektrische fiets of elektrische scooter met ingang van 1 januari 2016 is opgenomen in artikel 13, vijfde lid, van de Wet LB 1964 en dus onverkort blijft gelden.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Regeling van de Staatssecretaris van Financiën van 30 december 2015 tot wijziging van enige uitvoeringsregelingen inzake de fiscaliteit, toeslagen en douane alsmede van de Wet op de accijns (Stcrt. 2015, 47716).

Naar boven