Wijziging Leidraad Invordering 2008

22 juni 2015

nr. BLKB2015/842M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd in verband met een nadere uitleg van het saneringsbeleid voor ondernemers, in verband met gewezen jurisprudentie en vanwege een aantal benodigde technische aanpassingen.

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 december 2014, nr. BLKB2014/2162M, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

In artikel 1.1.5 wordt de opsomming in de vierde alinea als volgt gewijzigd:

1. Voor het eerste gedachtestreepje wordt een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

  • bezwaarschriften tegen beschikkingen vaststelling executiewaarde bodemzaak als bedoeld in artikel 22bis, negende lid, van de wet;.

2. Na het derde gedachtestreepje (oud) worden twee gedachtestreepjes ingevoegd, luidende:

  • bezwaarschriften tegen beschikkingen kostenvergoeding bij een onrechtmatig opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de wet;

  • bezwaarschriften tegen beschikkingen bestuurlijke boete als bedoel in artikel 63b van de wet;.

B

In artikel 7a wordt na het eerste gedachtestreepje een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

  • de controle van een aangewezen bankrekening op de tenaamstelling;.

C

Artikel 7a.2 wordt vernummerd tot artikel 7a.3.

D

Na artikel 7a.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a.2. Controle van een aangewezen bankrekening op de tenaamstelling

Controle van een bankrekening die is aangewezen voor uitbetalingen van teruggaven inkomstenbelasting en toeslagen op de tenaamstelling vindt eenmalig plaats bij de aanwijzing van de bankrekening. De Belastingdienst betaalt bevrijdend uit op de aangewezen bankrekening totdat een andere bankrekening is aangewezen en door de Belastingdienst is gecontroleerd.

E

Artikel 17.1, eerste alinea, vervalt.

F

Artikel 19.2.1, eerste alinea, komt te luiden:

In een faillissement vallen de belastingschulden voor zover zij materieel zijn ontstaan vóór de dag van de faillietverklaring dan wel materieel zijn ontstaan na de faillietverklaring, maar voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeel blijkt. Belastingschulden ontstaan vanaf de datum van het faillissement die niet voortvloeien uit een al bestaande rechtsverhouding van voor de faillietverklaring, zijn niet verifieerbaar en moeten eventueel als boedelschulden worden aangemeld.

G

Artikel 19.3.4, eerste en tweede alinea, komt te luiden:

Om de beslagvrije voet tot het juiste bedrag vast te kunnen stellen, vraagt de ontvanger bij de belastingschuldige informatie op, waaronder begrepen gegevens van de eventuele partner. Dit gebeurt in de vooraankondiging van de loonvordering. De ontvanger vermeldt daarin de toepasselijke beslagvrije voet die hij heeft berekend op basis van de hem ter beschikking staande gegevens. Zolang de belastingschuldige geen informatie verstrekt, past de ontvanger deze beslagvrije voet toe. Als de belastingschuldige na toepassing van de loonvordering alsnog de gevraagde informatie verstrekt, wijzigt de ontvanger de beslagvrije voet vanaf de eerst volgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van informatie niet aan hem te wijten is.

Als de ontvanger een loonvordering doet ten laste van een belastingschuldige waarvan geen woon- of verblijfadres bekend is, stelt hij de beslagvrije voet vast op nihil. De ontvanger kan dan immers niet bepalen of de belastingschuldige in Nederland woont. Zodra de ontvanger bekend wordt met het feit dat de belastingschuldige in Nederland woont of een vaste verblijfplaats heeft, stelt de ontvanger alsnog de juiste beslagvrije voet vast en past deze toe vanaf de eerst volgende inhouding, dus zonder terugwerkende kracht. Het laatste geldt niet als de belastingschuldige kan aantonen dat het ontbreken van het adresgegeven niet aan hem te wijten is.

H

In artikel 22.8.10, laatste alinea, wordt het eerste gedachtestreepje van de opsomming beginnend met ‘Daarnaast zijn er zes situaties’ vervangen door:

  • Zaken die door de derde onder enige titel ter beschikking zijn gesteld aan de belastingschuldige, terwijl daarnaast tussen de derde en de belastingschuldige een overeenkomst is gesloten waarin een afnameverplichting of afnamebeding ten behoeve van de derde is opgenomen. Met een overeenkomst tussen de derde en de belastingschuldige als bedoeld in de vorige volzin wordt gelijkgesteld een overeenkomst die door de derde met een andere partij is afgesloten en die door belastingschuldige van de derde wordt overgenomen.

I

Artikel 25.1.3, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger daartoe gestelde termijn zijn verstrekt. Als de verstrekte gegevens onvolledig zijn, stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid de ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken;.

J

Artikel 26.1.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het achtste gedachtestreepje van de opsomming, onderdeel h, vervalt onder vernummering van onderdeel i tot onderdeel h.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het twaalfde gedachtestreepje van de opsomming door een puntkomma, wordt een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

  • de gemeentelijke sociale dienst de belastingaanslag vergoedt.

K

Artikel 26.2.1, tweede alinea, vervalt.

L

Aan artikel 26.3.1 wordt na de tweede alinea een alinea toegevoegd, luidende:

Ook als er geen andere schuldeisers zijn of alleen speciale crediteuren als bedoeld in artikel 26.3.8 van deze leidraad kan de ontvanger kwijtschelding verlenen. De ontvanger zal bij dergelijke saneringsverzoeken de volgende aspecten meewegen in de beoordeling van het verzoek:

  • 1. Kan de belastingschuldige een verwijt worden gemaakt ter zake van het onbetaald blijven van de belastingschulden (zie artikel 8 van de regeling en artikel 26.1.9 van deze leidraad)?

  • 2. Is er sprake van een situatie waarin de belastingschuldige de ontvanger als enig schuldeiser heeft overgelaten door de andere schuldeisers bij voorrang te voldoen (zie artikel 26.3.5 van deze leidraad)?

    De voorwaarden van artikel 22 van de regeling voor medewerking van de ontvanger aan een saneringsakkoord zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

M

Artikel 54, aanhef, komt te luiden:

In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het aanhouden van de betaling van een teruggaaf bij aansprakelijkstelling.

N

Artikel 73.5a wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan de eerste alinea wordt na de tweede volzin een volzin toegevoegd, luidende:

Artikel 73.5 is daarbij van overeenkomstige toepassing. Dit betekent onder meer dat de schuldregeling betrekking moet hebben op natuurlijke personen, niet zijnde ondernemers.

2. De slotzin vervalt.

O

In artikel 79 wordt in de vijfde alinea, onder vervanging van de punt aan het slot van de opsomming door een puntkomma, toegevoegd:

  • versnelde invordering toeslagen;

  • afboeking van de betaling van een toeslagschuld.

P

Na artikel 79.17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 79.18 Afboeking van de betaling van een toeslagschuld

Artikel 7.2 van deze leidraad is van overeenkomstig bij de betaling van toeslagschulden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2015.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 22 juni 2015

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck Lid van het managementteam Belastingdienst

TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, bevat een aanvulling van de lijst met beschikkingen die is opgenomen in artikel 1.1.5 van de leidraad. Abusievelijk was een drietal beschikkingen waarop de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 van de Awb) van toepassing is, niet in de lijst opgenomen. Dat wordt hersteld in onderdeel A. Het betreft geen inhoudelijke wijziging.

De in artikel I, onderdelen B, C en D, opgenomen wijzigingen houden verband met de wettelijke regeling inzake het verplicht gebruik van één bankrekening voor uitbetalingen van teruggaven inkomstenbelasting en toeslagen. In het kader daarvan controleert de Belastingdienst de tenaamstelling van een aangewezen bankrekening. Deze controle vindt eenmalig plaats bij de aanwijzing van de bankrekening en geldt totdat de belastingschuldige een andere bankrekening aanwijst. Als de controle op de tenaamstelling is afgerond, betaalt de ontvanger uit op dat rekeningnummer. Het kan gebeuren dat de tenaamstelling van de bankrekening op enig moment niet meer overeenstemt met de naam van de belastingschuldige, bijvoorbeeld ingeval van echtscheiding. Omdat de Belastingdienst geen tussentijdse controle op de tenaamstelling uitvoert, is het aan de belastingschuldige om in zo’n geval het gewijzigde rekeningnummer aan de Belastingdienst door te geven. De Belastingdienst betaalt dus pas uit op een andere bankrekening als de belastingschuldige die heeft aangewezen en de controle op de tenaamstelling is geslaagd.

Om het beleid ter zake van het verplicht gebruik van één bankrekening bij elkaar te houden, wordt het bovenstaande geregeld in artikel 7a.2 en wordt het bestaande artikel 7a.2 vernummerd tot artikel 7a.3.

Ingevolge artikel I, onderdeel E, komt de mogelijkheid te vervallen om ingeval van misbruik na verkregen toestemming van het ministerie de schorsende werking bij verzet te negeren. Dit is een uitvloeisel van recente jurisprudentie waarbij de Hoge Raad oordeelde dat een dergelijk oordeel exclusief aan de rechter is voorbehouden1.

De wijziging in artikel I, onderdeel F, hangt samen met het arrest Koot Beheer/Tideman q.q.2 In dat arrest verliet de Hoge Raad het toedoen-criterium voor het ontstaan van boedelschulden in faillissement en formuleerde het een nieuw criterium voor verifieerbare faillissementsschulden, namelijk het bestaan van een rechtsverhouding ten tijde van het faillissement. De tekst van artikel 19.2.1 van de leidraad wordt hiermee in overeenstemming gebracht.

Artikel I, onderdeel G, betreft de vaststelling van de beslagvrije voet door de ontvanger. De huidige tekst van artikel 19.3.4 van de leidraad sluit niet aan bij de uitvoeringspraktijk. Dat wordt met deze wijziging alsnog gerealiseerd.

Artikel I, onderdeel H, hangt samen met een recent arrest van de Hoge Raad over de toepassing van het bodemrecht ingeval van reële eigendom van een derde3. In artikel 22.8.10, laatste alinea, staan de gevallen opgesomd waarin reële eigendom niet wordt ontzien. In het arrest van 17 april 2015 was sprake van een afnamebeding ten behoeve van een ander dan de reële eigenaar van de bodemzaken. Omdat dit niet de derde betrof als bedoeld in de tekst van het eerste gedachtestreepje van artikel 22.8.10, slotalinea, kon met succes een beroep op de reële eigendom worden gedaan. Bij de overdracht van de onderneming werd belastingschuldige verplicht het door de reële eigenaar met de kredietverlener afgesloten afnamebeding over te nemen. Indirect was het afnamebeding dus nog steeds ten faveure van de reële eigenaar van de bodemzaken. Om ervoor te zorgen dat ook in dergelijke situaties het bodemrecht kan worden toegepast, wordt daarom het eerste gedachtestreepje van artikel 22.8.10, slotalinea, aangepast.

Artikel I, onderdeel I, bevat een verruiming van de mogelijkheid om bij een verzoek om uitstel van betaling onvolledige gegevens alsnog aan te vullen. Voor kwijtschelding kent de leidraad deze mogelijkheid al (artikel 26.1.3). Dit wordt nu ook voor uitstel van betaling geregeld.

Artikel I, onderdeel J, bevat een technische aanpassing van artikel 26.1.9 van de leidraad. In het achtste gedachtestreepje, onderdeel h, wordt verwezen naar de praktijk dat gemeenten een belastingaanslag betalen als die het gevolg is van inkomen dat in mindering is gebracht op de verstrekte bijstand. De tekst van onderdeel h zoals die tot deze leidraadwijziging luidde, kan de indruk wekken dat ook voor bijstandsgerechtigden zonder eigen inkomsten geen kwijtschelding wordt verleend als zij geen aanvullende bijstand hebben aangevraagd. Dit zou de reikwijdte van de bepaling te buiten gaan. Om misverstanden te voorkomen wordt de tekst van het achtste gedachtestreepje, onderdeel h, aangescherpt. Dit gebeurt door een nieuwe dertiende gedachtestreepje op te nemen en genoemd onderdeel h te laten vervallen.

Artikel I, onderdeel K, bevat een technische aanpassing. In artikel 26.2.1 van de leidraad zoals dat artikel tot deze leidraadwijziging luidde, staat dat voor de samentelling van de vermogens van echtgenoten en ongehuwd samenwonenden de aanwezigheid van huwelijkse voorwaarden respectievelijk een samenlevingscontract niet van belang is. Omdat in de eerste alinea van artikel 26.2.1 over echtgenoten wordt gesproken is een dergelijke aanvulling echter niet nodig. Het begrip “echtgenoot” verwijst ingevolge artikel 1.1.2 van de leidraad namelijk naar artikel 3 van de Participatiewet. Omdat in de Participatiewet voor echtgenoten en ongehuwd samenwonenden als bedoeld in genoemd artikel 3 van die wet geen voorbehoud geldt voor een eventueel huwelijksgoederenregime hoeft dit in de leidraad ook niet. Het schrappen van de tweede alinea van artikel 26.2.1 voorkomt verwarring hierover.

Artikel I, onderdeel L, bevat een verduidelijking van het saneringsbeleid voor ondernemers. Artikel 21 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: regeling) bepaalt dat de ontvanger aan ondernemers uitsluitend kwijtschelding verleent in het kader van een akkoord met alle schuldeisers. In de praktijk roept dit vragen op als ten tijde van het saneringsverzoek blijkt dat de Belastingdienst de enige schuldeiser is of dat er naast de Belastingdienst alleen dwangcrediteuren als bedoeld in artikel 26.3.8 van de leidraad zijn. Om hierover duidelijkheid te creëren, wordt artikel 26.3.1 van de leidraad uitgebreid met een alinea waaruit blijkt dat dergelijke saneringsverzoeken ook vallen onder het kwijtscheldingsbeleid voor ondernemers. De slotzin van de voorgesteld nieuwe alinea maakt duidelijk dat de in artikel 22 van de regeling opgenomen voorwaarden niet van toepassing zijn voor zover die betrekking hebben op de aanwezigheid van andere schuldeisers.

De in artikel I, onderdeel M, opgenomen wijziging betreft een redactionele aanpassing. Abusievelijk werd in de aanhef van artikel 54 van de leidraad verwezen naar artikel 53.1. Dat wordt in dit onderdeel hersteld.

Artikel I, onderdeel N, bevat een verduidelijking van artikel 73.5a van de leidraad. De laatste volzin van artikel 73.5a zoals die voor deze leidraadwijziging luidde, kan tot de conclusie leiden dat minnelijke schuldsanering door derden, niet zijnde een lid van de NVVK of een gemeente, ook mogelijk is voor ondernemers. Dit is echter niet de bedoeling. Net als bij NVVK-leden en gemeenten is minnelijke schuldsanering voorbehouden aan natuurlijke personen, niet zijnde ondernemers, waaronder mede begrepen ex-ondernemers (overeenkomstig de voorwaarden van artikel 73.5.1 van de leidraad).

De in artikel I, onderdelen O en P, opgenomen wijzingen zorgen ervoor dat het beleid met betrekking tot de afboeking van een betaling op een toeslagschuld ook kan worden toegepast door de Belastingdienst/Toeslagen.

Artikel II van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzingen. Deze datum wordt gesteld op 1 juli 2015.


X Noot
1

Hoge Raad 1 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1188.

X Noot
2

Hoge Raad 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY6108.

X Noot
3

Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1069.

Naar boven