Regeling van de Minister van Economische Zaken van 15 april 2015, nr. WJZ/15047601, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2015 in verband met het verstrekken van subsidies in 2015 voor MKB innovatiestimulering topsectoren

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, onderdeel d, en 3, tweede en derde lid, van de Kaderwet EZ-subsidies, en de artikelen 5, 16, 17, eerste, tweede en derde lid, 19 en 25 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.2.6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘onderzoeksorganisaties’ ingevoegd: , al dan niet binnen een samenwerkingsproject,.

2. In het tweede lid wordt na ‘Indien’ ingevoegd: het totaal van.

B

In artikel 3.2.7, eerste lid, wordt ‘nummer 28, onderdeel b of d’ vervangen door: nummer 28, onderdeel b, c of d.

ARTIKEL II

Titel 3.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.4.1 worden in de alfabetische opsomming toegevoegd:

Adviesorganisatie:

organisatie, niet zijnde een kennisinstelling, die deskundigheid heeft op het gebied van de op grond van deze regeling te subsidiëren activiteiten, en die als bedrijfsactiviteit adviesopdrachten uitvoert;

MIT-innovatie-adviesproject:

een door een kennisinstelling of een onafhankelijke adviesorganisatie verrichte activiteit bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, adviseren over een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, dan wel het verstrekken van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteunings-diensten als bedoeld in artikel 2, nrs. 94 en 95 van de algemene groeps-vrijstellingsverordening;

MIT-haalbaarheidsproject:

een project dat bestaat uit een haalbaarheidsstudie, of uit een combinatie van een haalbaarheidsstudie en experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek;

B

Artikel 3.4.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De minister verstrekt op grond van deze titel op aanvraag subsidie voor activiteiten die passen binnen een programma of plan dat is opgenomen in een van de volgende bijlagen:

    • a. MKB-Innovatiestimuleringsplan 2015 voor de topsector HTSM;

    • b. MIT-programma Tuinbouw & Uitgangsmaterialen (T&U), 2015;

    • c. MIT-programma Logistiek, 2015;

    • d. MIT programma Life Sciences and Health, 2015;

    • e. MIT-programma Water, 2015;

    • f. MKB-Innovatiestimuleringsplan (MIT) 2015 voor Chemie en Energie;

    • g. MIT-MKB-plan Creatieve Industrie, 2015;

    • h. MIT-programma Agri&Food, 2015.

2. In het tweede lid komt de zinsnede ‘de paragrafen 2, 3, 4 en 6 van deze titel’ te luiden: de paragrafen 2, 3, 3a, 4 en 6 van deze titel.

C

Artikel 3.4.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘of een MIT-kennisvoucher’ wordt vervangen door: , met uitzondering van een MIT-kennisvoucher,.

2. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

3. Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Een aanvraag voor een subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject, een MIT-haalbaarheidsproject en een MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt afgewezen indien in 2015 door een provincie of een samenwerkingsverband van provincies een subsidie voor de genoemde soorten projecten kan worden verstrekt.

D

Na artikel 3.4.3 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3.4.3a

De aanvrager voegt bij de aanvraag een samenvatting van het project waarvoor de subsidie wordt aangevraagd die door de minister kan worden gebruikt in voor een ieder toegankelijke publicaties.

E

§ 3.4.2. komt te luiden:

§ 3.4.2. MIT-haalbaarheidsprojecten

Artikel 3.4.4 Doelgroep

Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

Artikel 3.4.5 Steunintensiteit
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een MIT-haalbaarheidsproject uitvoert dat voor ten minste 60% bestaat uit een haalbaarheidsstudie en voor ten hoogste 40% uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 2. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 50.000,–.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.3 bedraagt het subsidiepercentage voor een haalbaarheidsproject in zijn geheel ten hoogste 40%.

  • 4. De subsidiabele kosten zijn de kosten als bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.4.6 Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van het haalbaarheidsproject wordt gestart binnen vier maanden na indiening van de subsidieaanvraag.

  • 2. Het haalbaarheidsproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het haalbaarheidsproject.

Artikel 3.4.7 Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om de haalbaarheidsstudie te rechtvaardigen;

  • b. het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop de haalbaarheidsstudie betrekking heeft.

F

In artikel 3.4.9 wordt ‘40 procent’ vervangen door: 50 procent.

G

Aan artikel 3.4.11 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De MKB-ondernemer legt binnen 4 maanden na de dagtekening van de toekenning van een MIT-kennisvoucher een offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling over.

H

Na artikel 3.4.12 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 3.4.12a Ambtshalve vaststelling

De minister stelt de subsidie vast op nihil indien niet wordt voldaan aan artikel 3.4.11, derde lid.

I

Na paragraaf 3.4.3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.4.3a MIT-innovatie-adviesprojecten

Artikel 3.4.15a Doelgroep

Subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject wordt verleend aan een MKB-ondernemer.

Artikel 3.4.15b Steunintensiteit
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die een MIT-innovatie-adviesproject laat uitvoeren.

  • 2. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 10.000,–.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 4. De subsidiabele kosten zijn de kosten, waaronder loonkosten, van het verstrekken van advies en procesbegeleiding door kennisinstellingen of door onafhankelijke adviesorganisaties.

Artikel 3.4.15c
  • 1. Bij de aanvraag wordt een beknopt plan gevoegd, waarin de kennisvraag en de doelstelling van het innovatietraject zijn gevoegd, alsmede de kennisinstelling of adviesorganisatie worden genoemd die het MIT-innovatieadviesproject gaat uitvoeren.

  • 2. Bij de aanvraag wordt een verklaring gevoegd waaruit blijkt dat de adviesorganisatie die met de aanvrager het innovatieadviesproject gaat uitvoeren organisatorisch en financieel onafhankelijk van de aanvrager is.

  • 3. Met de uitvoering van het innovatieadviesproject wordt gestart binnen vier maanden na de subsidieverlening.

  • 4. Het innovatieadviesproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het project.

Artikel 3.4.15d

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de subsidieverlening verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan met betrekking tot het MIT-innovatie-adviesproject;

  • b. de kennisvraag in het beknopte plan kennelijk onvoldoende aansluit bij het in het beknopte plan beschreven innovatietraject.

J

Onder plaatsing van de aanduiding ‘1.’ voor de bestaande tekst wordt aan artikel 3.4.20 een lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

  • 2. De subsidiabele kosten van een MIT-R&D-samenwerkingsproject bedragen ten minste € 50.000,–.

K

Artikel 3.4.22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt ‘30 procent’ vervangen door: 35 procent.

2. het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 200.000,–.

L

In artikel 3.4.25 vervallen het derde en het zevende lid, onder vernummering van het vierde tot en met het zesde lid, tot derde tot en met vijfde lid.

ARTIKEL III

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2015 worden in de bestaande rangschikking ten behoeve van subsidiëring van TKI-netwerkactiviteiten en de ondersteuning door innovatiemakelaars, alsmede ten behoeve van de subsidiering van MIT-Kennisvouchers, MIT-innovatieadviesprojecten, MIT-haalbaarheidsprojecten en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten de volgende gegevens ingevoegd:

1

2

3

4

5

6

Instrument

Artikel

Groep

Thema/programmalijn

Openstelling

Plafond

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

HTSM/ICT

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 400.000, waarvan ten hoogste

€ 200.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Tuinbouw & Uitgangsmaterialen

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 200.000, waarvan ten hoogste

€ 100.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Logistiek

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 200.000, waarvan ten hoogste

€ 100.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Life Sciences and Health

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 200.000, waarvan ten hoogste

€ 100.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Water

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 200.000, waarvan ten hoogste

€ 100.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Chemie/Biobased economy

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 400.000, waarvan ten hoogste

€ 200.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Creatieve Industrie

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 200.000, waarvan ten hoogste

€ 100.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Agri&Food

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 200.000, waarvan ten hoogste

€ 100.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.3:

TKI MKB-versterking

3.3.4 en 3.3.6

 

Energie

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 200.000, waarvan ten hoogste

€ 100.000 voor netwerkactiviteiten

Titel 3.4

3.4.4 en 3.4.15a

   

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 3.900.000

Titel 3.4

3.4.8

   

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 1.500.000

Titel 3.4

3.4.20

   

19-5-2015 t/m

15-9-2015

€ 11.000.000

ARTIKEL IV

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I werkt terug tot en met 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Economische Zaken, Bezuidenhoutseweg 73, 2594 AC Den Haag.

's-Gravenhage, 15 april 2015

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1.1 Inleiding

In Titel 3.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies zijn bepalingen opgenomen over de subsidieverlening van projecten in het kader van de MKB Innovatiestimulering Topsectoren (verder ook: MIT). Het gaat om de subsidieverlening van projecten door ondernemingen uit het Midden- en Kleinbedrijf die passen binnen de MIT-programma’s en -plannen van de Topsectoren. In de toelichting bij de Regeling nationale EZ-subsidies (Stcrt. 2014, nr. 20679) is hierop uitgebreid ingegaan.

De programma’s en plannen worden jaarlijks bijgesteld op voorstel van de Topsectoren, die zijn ingesteld om sturing te geven aan de ontwikkeling binnen de onderscheiden Topsectoren: High Tech Systems en Materialen (inclusief het algemene thema ICT), Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Logistiek, Life Sciences and Health, Water, Chemie (inclusief het algemene thema Biobased economy), Energie, Creatieve industrie, en Agri&Food.

Op grond hiervan zijn ook in 2013 en 2014 subsidies verleend.

Op regionaal niveau worden eveneens subsidies voor soortgelijke projecten verstrekt, die tot op heden worden getoetst aan de Regionale Innovatie-Strategieën (ook wel als RIS aangeduid). De provincies of de samenwerkingsverbanden van de provincies zijn verantwoordelijk voor de subsidieverlening op grond van onder meer de provinciale subsidieverordeningen.

Om de MKB Innovatiestimulering Topsectoren te versterken is besloten om de subsidiebudgetten van Rijk en provincies te bundelen, door een gezamenlijk MKB innovatie-subsidiepakket Regio en Topsectoren, met behoud van de reguliere bestuurlijke verantwoordelijkheden van Rijk en provincies.

Hierdoor wordt de samenhang tussen het regionale innovatiebeleid en het topsectorenbeleid voor het mkb versterkt. Voor het mkb leidt dit ook tot een transparanter en toegankelijker instrumentarium.

Op 11 december 2014 is door de Minister van Economische Zaken en de bestuurders namens de vijf landsdelen waarin de provincies samenwerken, de voorzitter van MKB-Nederland en de vertegenwoordiger van de MKB-leden in de Topteams de Samenwerkingsagenda voor een gezamenlijke aanpak in de MKB innovatieondersteuning ondertekend.1 De samenwerking tussen Rijk en Provincies in MIT is een belangrijk onderdeel uit deze agenda. De inzet om meer de samenwerking met de regio’s te zoeken op het terrein van innovatieondersteuning voor het MKB wordt geruggesteund door een tweetal moties2.

In 2015 wordt de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren in aangepaste vorm voor het derde achtereenvolgende jaar opengesteld. Waar vorig jaar al ervaring is opgedaan met samenwerking met de provincies Noord-Brabant en Limburg, is het nu mede dankzij de Samenwerkingsagenda gelukt om in 2015 tot een gemeenschappelijk kader voor subsidieregelingen van rijk en regio voor de innovatieve Midden- en Kleinbedrijven in de topsectoren te komen.

In 2014 bedroeg het beleidsbudget voor de MIT projecten € 30 miljoen. Dankzij het amendement Van Veen/Vos is er vanuit het budget voor de TKI-toeslag een extra bedrag van € 20 miljoen beschikbaar gekomen voor het innovatieve mkb (voor 2015 en 2016), waarvan € 11 miljoen naar de MIT gaat (€ 5,5 miljoen per jaar).3

In de Samenwerkingsagenda was afgesproken dat EZ tot een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar zou stellen voor cofinanciering (1:1) van bij de provincies ingediende aanvragen, voor zover deze zowel binnen de regionale innovatiestrategieën (RIS) als de agenda’s van de topsectoren vallen. De provincies hebben hier destijds in eerste instantie ook € 20 miljoen voor in het vooruitzicht gesteld. De overige voor 2015 beschikbare Rijksmiddelen (€ 15 miljoen) worden in een landelijke vangnetregeling opengesteld voor ten minste dezelfde projecten, onder dezelfde voorwaarden, die wel in de agenda van een topsector passen maar niet in de desbetreffende RIS, dan wel de provinciale of regionale reikwijdte overstijgen. Het betreft deels de bestaande projectsoorten, deels iets aangepaste projecten: MIT-kennisvouchers, MIT-innovatie-adviesprojecten, MIT-haalbaarheidsprojecten en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten.

Het uiteindelijke bedrag dat de provincies in 2015 binnen de gezamenlijke MIT-afspraken zullen inzetten bedraagt € 15 miljoen, wat betekent dat het ministerie van Economische Zaken € 15 miljoen inzet voor cofinanciering. Daarnaast is € 20 miljoen beschikbaar voor het ‘nationale’ vangnet. Hierdoor bedraagt het totaal in 2015 beschikbare bedrag voor de MIT-subsidies van Rijk en provincies € 50 miljoen.

De provinciale inzet kan worden geconcentreerd op bijvoorbeeld bepaalde industrieën of activiteiten, die onder een of meer Topsectoren vallen. In de provinciale Innovatiestrategieën kunnen daarnaast provinciale accenten zijn gelegd die afwijken van het algemene kader van de nationale subsidieregels voor MIT. Om in aanmerking te komen voor de hiervoor genoemde cofinanciering moeten de activiteiten waarvoor subsidie verleend wordt, zowel voldoen aan de voorwaarden van de desbetreffende RIS, als aan het programma of plan van de desbetreffende Topsector.

De subsidieverordeningen van de provincies zijn zoveel mogelijk in overeenstemming gebracht met de nationale subsidieregels voor MIT. De inzet van de provincies in het kader van MKB Innovatiestimulering Topsectoren is om in 2015 in elk geval de subsidieverordeningen open te stellen voor MIT-innovatie-adviesprojecten, MIT-haalbaarheidsprojecten, en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten projecten. Daarnaast worden door sommige provincies andere instrumenten ingezet, die echter niet voor cofinanciering in aanmerking komen. Over het geheel genomen is de inzet van de Samenwerkingsagenda, om het instrumentarium dat voor het Midden- en Kleinbedrijf beschikbaar is transparanter en eenvormiger te maken, hiermee al in belangrijke mate verwezenlijkt. Het jaar 2015 is een overgangsjaar. Bezien zal worden of in 2016 stappen naar verdere stroomlijning gezet kunnen worden. Zoals gezegd is de landelijke subsidieregeling voor MIT-projecten dan ook aan te merken als een vangnet: als een subsidieaanvraag die bij de provincie wordt ingediend, door de provincie zou moeten worden afgewezen omdat het project valt onder een MIT-programma of -plan, dat in die provincie geen prioriteit heeft, of omdat het een bovenregionaal MIT R&D samenwerkingsproject betreft, wordt de aanvraag naar het goede bestuursorgaan doorgestuurd (de minister van Economische Zaken) die de aanvraag in behandeling neemt.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zal zorgen voor de beschikbaarheid van een gezamenlijk toegangsportaal, zodat ondernemers weten waar ze hun aanvragen moeten indienen. Ook worden tussen het Ministerie van Economische Zaken en de provincies praktische afspraken gemaakt over onderlinge doorverwijzing. Enkele landsdelen nemen de uitvoering in eigen hand. Andere beleggen de uitvoering geheel of deels bij RVO.nl.

Belangrijk element bij de decentrale uitvoering van de gezamenlijke regelingen is de toets of de aanvragen binnen de MIT programma’s van de Topsectoren vallen. RVO.nl zal bij de communicatie naar de ondernemingen in het Midden- en Kleinbedrijf, voor zover zowel de regionale invalshoek als de topsectoragenda’s van belang zijn, een coördinerende rol spelen.

2. Wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies

In verband met het voorgaande zijn enige wijzigingen nodig van Titels 3.3 en 4.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies.

  • a. het is een vereiste dat een aanvraag voor subsidie voor een MIT-project alleen door de Minister van Economische Zaken in behandeling wordt genomen als de aanvraag voor een bepaald soort project in de provincie niet tot verstrekking van subsidie kan leiden. Voor MIT-projecten is immers het uitgangspunt dat aanvragen primair bij het regionale loket worden ingediend. Alleen als de subsidieverordening of andere regeling in de provincie voor bepaalde MIT-projecten die binnen bepaalde, niet geprioriteerde topsectoren vallen, niet openstaat, of als het project moet worden aangemerkt als een duidelijk regio-overstijgend of landelijk project, komt een beroep op de landelijke regeling in aanmerking. In deze gevallen stuurt het provinciale bestuur de aanvraag door naar de Minister van Economische Zaken. In verband hiermee is aan artikel 3.4.3 een tweede lid toegevoegd.

    Als een project door het provinciebestuur, bijvoorbeeld op grond van artikel 3.4.7, moet worden afgewezen of omdat het provinciale subsidieplafond is bereikt, kan de subsidieaanvraag voor dat project niet alsnog bij de Minister van Economische Zaken worden ingediend.

  • b. Naast de in § 1 genoemde projectsoorten (MIT-innovatie-adviesprojecten, MIT- haalbaarheidsprojecten en MIT-R&D-samenwerkingsprojecten) worden landelijk in het kader van de MIT subsidies voor de volgende activiteiten opengesteld: MIT-kennisvouchers, TKI-netwerkactiviteiten en TKI-innovatiemakelaars. Op de wijzigingen van deze projecten wordt in § 3 ingegaan.

  • c. In artikel 3.2.6. is een technische wijziging aangebracht die een mogelijk misverstand elimineert; hierop wordt in § 6 nader ingegaan.

  • d. In artikel 3.4.2 zijn twee wijzigingen aangebracht: de manier waarop de programma’s of plannen van de topsectoren worden aangeduid. Deze programma’s en plannen worden jaarlijks aangepast en bekendgemaakt door ter inzage legging bij het Ministerie van Economische Zaken. Bij deze regeling worden de programma’s en plannen zoals die voor 2015 gelden vastgesteld. Daarnaast wordt, in het tweede lid, § 3a ingevoegd als verwijzing naar de soort projecten waarvoor subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst worden behandeld.

3. Overzicht van de ten behoeve van MIT gewijzigde subsidiabele activiteiten

De volgende wijzigingen zijn aangebracht in de omschrijvingen van de in het kader van MIT te subsidiëren activiteiten:

  • a. MIT-kennisvouchers. De aard en verwerking van dit subsidie-instrument zijn ongewijzigd gebleven, met uitzondering van het subsidiepercentage, dat in overleg met de provincies is verhoogd. Het gaat om een voucher met een waarde van ten hoogste € 3.750, en een subsidiepercentage dat gewijzigd is van 40% naar 50%, teneinde de aanvragers een weloverwogen keuze te laten maken tussen een MIT-kennisvoucher en een MIT-innovatie-adviesproject. MIT-kennisvouchers werden de afgelopen jaren veel aangevraagd, maar niet altijd ingewisseld. Om het efficiënt gebruik van de MIT-kennisvouchers te stimuleren is in artikel 3.4.11, derde lid, van de Regeling nationale EZ-subsidies bepaald dat aanvrager binnen 4 maanden na de dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening een offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling moet overleggen. Indien de aanvrager hieraan niet voldoet, kan worden getwijfeld aan de aanwezigheid of urgentie van de kennisvraag en wordt de subsidie ambtshalve op nihil gesteld, zodat het budget dat gekoppeld was aan dit kennisvoucher beschikbaar komt voor een andere aanvrager.

  • b. het MIT innovatie-adviesproject heeft veel verwantschap met het doel van het MIT-kennisvoucher. Het advies moet een toepassingsgerichte kennisvraag betreffen van een ondernemer, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten, alsmede het verstrekken van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteunings-diensten als bedoeld in artikel 2, nrs 94 en 95 van de algemene groeps-vrijstellingsverordening. Het verschil is echter, dat de subsidie wordt betaald aan de MKB-ondernemer die de subsidie aanvraagt en dat het advies kan worden gegeven ofwel door een kennisinstelling ofwel door een adviesorganisatie die ten opzichte van de aanvrager geen afhankelijke positie mag hebben. Ook het subsidiepercentage is vastgesteld op 50%.

  • c. het MIT-haalbaarheidsproject vervangt in Titel 3.4 de MIT-haalbaarheidsstudie. Als vervolg op de subsidiëring van een MIT-haalbaarheidsstudie blijkt in de praktijk vaak behoefte te bestaan aan nader onderzoek in de vorm van experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek, waardoor de resultaten van de haalbaarheidsstudie een eerste experimentele vervolgstap kunnen krijgen. De nadruk van de subsidiabele activiteiten ligt bij de haalbaarheidsstudie, tot welke activiteiten het project ook beperkt kan blijven, indien de aanvrager dat wenst.

  • d. met betrekking tot het MIT-R&D-samenwerkingsproject wordt opgemerkt dat het subsidiepercentage wordt verhoogd van 30% naar 35% om een extra stimulans te laten uitgaan naar R&D-samenwerkingsprojecten van enige omvang.

4. Wijziging van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2015

4.1 openstelling

Deze regeling wordt in de maand april 2015 gepubliceerd. De periode waarbinnen subsidieaanvragen kunnen worden ingediend begint op 19 mei 2015 en eindigt op 15 september 2015. Met het oog op het vangnetkarakter van deze regeling is deze periode is iets langer dan de periode waarin de provinciale subsidieverordeningen voor MIT in 2015 open staan, die op 1 september 2015 eindigt.

4.2 subsidieplafonds

Voor het deel van het MIRT-subsidiebudget voor 2015 dat beschikbaar is voor de subsidies op grond van Titel 3.3 en Titel 3.4 van de Regeling nationale EZ-subsidies is respectievelijk € 2,2 miljoen en € 20,5 miljoen beschikbaar, welke bedragen als volgt over subsidieplafonds worden verdeeld:

  • a. voor Titel 3.3, TKI-MKB-versterking:

    Voor de Topsectoren Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Logistiek, Life Sciences and Health, Water, Energie, Creatieve industrie, en Agri&Food, is telkens een plafondbedrag van € 200.000,– beschikbaar, en voor de topsectoren Chemie (inclusief Biobased Economy) en High Tech Systems en Materialen (inclusief ICT) een plafondbedrag van € 400.000,–, dus in totaal € 2.200.000. Voor 2015 geldt dat van elk plafondbedrag ten hoogste de helft kan worden toegekend aan netwerkactiviteiten, en ten minste de helft aan ondersteuning door innovatiemakelaars.

  • b. voor Titel 3.4, MKB innovatiestimulering topsectoren

    De openstelling van de subsidieverlening voor MIT-kennisvouchers, MIT-innovatieadviesprojecten, MIT-haalbaarheidsprojecten en MIT R&D-samenwerkingsprojecten heeft, zoals gezegd, primair de functie van vangnet. Aanvragen voor projecten en activiteiten die op voorhand niet in aanmerking komen voor subsidieverlening door de provincies, doordat zij in de provincies waarin de aanvraag wordt ingediend:

    • * in het geheel niet worden opengesteld (MIT-kennisvouchers), of

    • * niet vallen onder een zogenoemd geprioriteerd MIT-programma of -plan, of

    • * niet aangemerkt kunnen worden als regionaal project,

    worden doorgestuurd naar de Minister van Economische Zaken, zijnde in dat geval het bevoegde bestuursorgaan dat voor dezelfde projecten wel een subsidieregeling heeft opengesteld.

    Het beschikbare budget van € 18,6 miljoen geldt daarom als plafond voor alle aanvragen voor subsidie voor de activiteiten van titel 3.3 en 3.4 waarvoor de Regeling nationale EZ-subsidies in de periode van 19 mei 2015 tot en met 15 september 2015 is opengesteld, die rechtstreeks of indirect in bij de minister van Economische Zaken worden ingediend.

5. Staatssteun

5.1 TKI netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars

Er wordt geen wijziging aangebracht in de subsidievoorwaarden voor TKI-netwerkactiviteiten of de inzet van innovatiemakelaars. In zoverre verandert er niets ten aanzien van de bestaande staatssteunaspecten van de genoemde subsidiabele activiteiten.

5.2 MIT-kennisvouchers

De subsidie voor MIT-kennisvouchers wordt, wat staatssteunaspecten betreft, ingevolge artikel 3.4.29, tweede lid, gerechtvaardigd door de-minimis verordening. De verhoging van het subsidiepercentage tot 50% is niet in strijd met een bepaling van de de-minimis verordening.

5.3 de overige subsidiabele MIT-activiteiten

De overige onder titel 3.4 genoemde en opengestelde activiteiten worden ingevolge artikel 3.4.29, eerste lid, ten aanzien van de staatssteunaspecten gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellings-verordening.

5.3.1 MIT-Innovatieadviesprojecten

De subsidie voor het uitvoeren van een MIT-Innovatieadviesproject wordt ofwel gerechtvaardigd door artikel 28 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening als de adviesdiensten zijn aan te merken als innovatieadviesdienst of een innovatieondersteuningsdienst als bedoeld in artikel 2, onderdelen 94 en 95, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, ofwel door de de-minimisverordening, welke rechtvaardiging in artikel 28 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is genoemd. Het percentage is in overeenstemming met de percentages genoemd in bijlage 1.2 bij de Regeling nationale EZ-subsidies.

5.3.2 MIT-haalbaarheidsprojecten

De subsidie voor MIT-haalbaarheidsprojecten is een subsidie voor een haalbaarheidsstudie, die het hele haalbaarheidsproject mag omvatten, dan wel die subsidie gecombineerd met de subsidie voor een aanvullend projectonderdeel dat bestaat uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling. Het totaal subsidiepercentage mag niet hoger zijn dan 40%, terwijl het volgens de Europese steunkaders ten hoogste toelaatbare subsidiepercentage voor haalbaarheidsstudies voor kleine en middelgrote ondernemingen hoger ligt. Voor een middelgrote onderneming mag het subsidiepercentage voor het aanvullende projectdeel dat uit experimentele ontwikkeling bestaat niet hoger zijn dan 35%. Aangezien het projectdeel dat uit experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek bestaat ten hoogste 40% van het project mag uitmaken, is het altijd mogelijk om te voldoen aan de Europese maximale subsidiepercentages.

5.4 MIT-R&D-samenwerkingsprojecten

Het nieuwe percentage van 35% is in overeenstemming met de maximale percentages voor MKB-ondernemingen die samenwerkingsprojecten uitvoeren waarin onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten worden uitgevoerd.

5.5 Artikel 3.2.6 en 3.2.7

De wijzigingen van de artikelen 3.2.6 en 3.2.7 bevatten geen staatssteunaspecten.

6. Overige wijzigingen

Er zijn enige technische wijzigingen aangebracht in de artikelen 3.2.6 en 3.2.7.

Door de wijziging van artikel 3.2.6, per 1 januari 2015 (Stcrt. 2014, nr. 34071), is een nieuwe regeling getroffen voor de in aanmerking te nemen private bijdragen van algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) aan onderzoeksorganisaties voor onderzoek dat past binnen een TKI-programma. De bijdragen die ANBI’s verstrekken mogen in ruimere mate worden meegeteld.

Met deze wijziging was beoogd om alle private bijdragen van ANBI’s aan onderzoeksinstellingen, ongeacht of die onderzoek verrichten in een samenwerkingsproject, mee te laten tellen. De bewoordingen van artikel 3.2.6 gaven echter aanleiding tot misverstanden. Thans is verduidelijkt dat het niet vereist is dat de onderzoeksorganisatie waaraan de bijdrage wordt verstrekt het onderzoek, dat past in een TKI-programma, in een samenwerkingsproject of samenwerkingsverband uitvoert.

In artikel 3.2.7 wordt al verwezen naar voorwaarden b en d voor daadwerkelijke samenwerking, genoemd in § 2.2.2, nr. 28 van de O&O&I-kaderregeling. Voor de TKI-toeslag is ook relevant de voorwaarde genoemd onder c van nr 28, die betrekking heeft op de toekenning van intellectuele-eigendomsrechten en toegangsrechten die uit het project ontstaan.

Zowel de wijziging van artikel 3.2.6, die moet worden aangemerkt als een verduidelijking van wat de tekst die met ingang van 1 januari 2015 van kracht werd bedoelde te zeggen, als de wijziging van artikel 3.2.7 werken terug tot en met 1 januari 2015.

7. Regeldruk

De totale administratieve lasten voor deze regeling bedragen € 266.000. Dat is 1,3% van het totaal beschikbare subsidiebedrag, hetgeen vrijwel overeenkomt met 2014.

De lasten verschillen per subsidieonderdeel. Voor de MIT-haalbaarheidsprojecten en MIT-innovatieadviesprojecten tezamen komen de lasten op € 45.000 (1,15%), de MIT-R&D- samenwerkingsprojecten op € 132.750 (1,21%) en de MIT-kennisvouchers op € 27.000 (1,8%). Voor de netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars uit Titel 3.3, die worden aangevraagd door de TKI’s, bedragen de lasten € 61.310 (2,79%).

II ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A en B

Op de wijziging van deze artikelen is in § 6 van het algemeen gedeelte van deze toelichting ingegaan.

Artikel II, onderdeel A

In de alfabetische opsomming van artikel 3.4.1 zijn de begripsbepalingen opgenomen die nodig zijn voor een juiste uitvoering van Titel 3.4 in 2015.

Het opnemen van het begrip adviesorganisatie is nodig om onderscheid aan te brengen tussen de adviezen van de adviesorganisatie en die van een kennisinstelling. Met de subsidie voor het uitvoeren van een MIT-innovatie-adviesproject kan zowel het advies van een adviesorganisatie als het advies van een kennisinstelling worden verkregen.

Een MIT-innovatie-adviesproject verschilt van een kennisoverdrachtsproject (MIT-kennisvoucher) vooral door de verstrekker van het advies en de reikwijdte van het advies. In beide gevallen gaat het om het verkrijgen van een antwoord op een toepassingsgerichte kennisvraag met betrekking tot vernieuwing van producten en productieprocessen, maar bij het MIT-innovatie-adviesproject kan ook subsidie verleend worden voor het verstrekken van innovatieadviesdiensten of innovatieondersteuningsdiensten als bedoeld in artikel 2, nrs 94 en 95 van de algemene groeps-vrijstellingsverordening. Een advies voor een MIT-innovatie-adviesproject wordt uitgebracht door een kennisinstelling of een van de aanvrager onafhankelijke adviesorganisatie. Hierdoor kan de aanvrager consulting, bijstand of opleidingen inkopen voor kennisoverdracht, verwerving, bescherming en exploitatie van immateriële activa, en het gebruik van standaarden en regels waarin deze zijn vastgelegd; maar ook bijvoorbeeld gebruik van databanken en marktonderzoek.

Zoals uit de begripsomschrijving van het MIT haalbaarheidsproject al blijkt, kan dit project bestaan uit een haalbaarheidsstudie, maar ook uit een haalbaarheidsstudie, met daaraan gekoppeld een deel onderzoek. Er wordt ingevolge artikel 3.4.5 alleen subsidie verstrekt voor haalbaarheidsprojecten, die voor ten minste 60% uit een haalbaarheidsstudie bestaan en ten hoogste uit onderzoek, zodat het steunpercentage op ten hoogste 40% kan worden gesteld.

Artikel II, onderdeel B

Artikel 3.4.2, eerste lid

De MIT-programma’s en MIT-plannen worden bekendgemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken. Daarnaast zijn zij elektronisch beschikbaar op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO.nl). De bedoelde programma’s en plannen zijn in maart 2015 aan de laatste ontwikkelingen aangepast.

Artikel 3.4.2, tweede lid

In dit lid is de verwijzing naar § 3a (MIT-innovatie-adviesprojecten) toegevoegd aan de opsomming van de activiteiten projecten waarvoor de volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen beslissend is. Daarnaast is een verschrijving gecorrigeerd: ‘titel 5’ is vervangen door: § 5 van deze titel.

Artikel II, onderdeel C

Artikel 3.4.3, eerste lid

In verband met de schaarste van de beschikbare middelen is het onwenselijk als een enkele aanvrager binnen het kader van MIT verschillende subsidies ontvangt. Als de aanvrager een subsidie wordt toegekend, worden zijn andere aanvragen voor een subsidie voor MIT-projecten in de zelfde openstellingsperiode afgewezen. Een uitzondering wordt gemaakt voor de verstrekking van een MIT-kennisvoucher, dat de aanvraag en verstrekking van een subsidie voor een ander MIT-project niet in de weg staat.

Artikel 3.4.3, tweede lid

In dit lid is voor alle gevallen waarin in de provincies voor de MIT-projecten in 2015 een provinciale subsidie kan worden verstrekt, bepaald dat die omstandigheid geldt als een afwijzingsgrond voor de subsidieaanvragen die worden ingediend in het kader van de onderhavige regeling. Hierdoor wordt bereikt dat de landelijke MIT-subsidieregeling zijn vangnetfunctie behoudt, en dat recht wordt gedaan aan de belangrijke rol die de provincies hebben bij de MKB-innovatieontwikkeling.

Artikel II, onderdeel D

In het ingevoegde artikel 3.4.3a is de algemene voorwaarde voor MIT-subsidies opgenomen dat de aanvrager een projectsamenvatting bij de aanvraag voegt, welke samenvatting kan worden gebruikt bij publiciteit over MIT of voor informatie-uitwisseling tussen het ministerie en provincies, dan wel het ministerie en topsectoren, opdat inzichtelijk is welke aanvrager welke MIT-activiteit heeft uitgevoerd.

Artikel II, onderdeel E

§ 3.4.2 (haalbaarheidsstudies) wordt in zijn geheel vervangen door § 3.4.2 (haalbaarheidsprojecten), welke projecten, zoals hiervoor in § 5.3.2 van het algemeen deel van deze toelichting is opgemerkt, bestaan uit haalbaarheidsstudies, desgewenst aangevuld met onderzoeksactiviteiten: experimentele ontwikkeling of industrieel onderzoek, echter tot ten hoogste 40% van de projectkosten, terwijl het subsidiepercentage van het gehele project evenmin hoger mag zijn dan 40%. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 50.000. De subsidie wordt door een MKB-ondernemer aangevraagd; het project wordt door die MKB-ondernemer uitgevoerd en moet binnen 12 maanden na aanvang worden afgerond. De toewijzing geschiedt op volgorde van binnenkomst.

Artikel II, onderdeel F

Door deze wijziging van artikel 3.4.9 wordt het subsidiepercentage van MIT-kennisvouchers verhoogd van 40% naar 50%, hetzelfde percentage als voor MIT-innovatieadviesprojecten.

Artikel II, onderdelen G en H

In de artikelen 3.4.11, derde lid, en 3.4.12a zijn twee samenhangende artikelen opgenomen die beogen de efficiëntie van de verstrekking van de MIT- kennisvouchers te verhogen. Een kennisvoucher wordt op volgorde van de binnenkomst van de aanvraag toegekend. Het is mogelijk, dat een aanvrager wel een kennisvoucher toegewezen krijgt, maar dat hij de daaraan verbonden subsidie voor een kennisinstelling niet te gelde maakt, doordat hij de kennisvraag niet bij een kennisinstelling uitzet. Door de verstrekking van de MIT-kennisvoucher wordt er echter beslag gelegd op een deel van het beschikbare budget, dat bij niet-verzilveren een onterecht beslag kan blijken te zijn. Het beschikbare budget is dan niet geheel gebruikt, en de voordelen van het kennisdelingsproject zijn niet aan de aanvrager ten goede gekomen. In verband hiermee moet een aanvrager binnen 4 maanden na de toekenning van de MIT-kennisvoucher door middel van een offerte of een ondertekende opdrachtbevestiging van de kennisinstelling aantonen dat hij de kennisinstelling belast heeft met de beantwoording van de kennisvraag, dan wel dat hij daar een offerte voor heeft ontvangen. Als hij dat niet doet, is de veronderstelling gerechtvaardigd dat de MIT-kennisvoucher niet verzilverd zal worden. Door de subsidie ambtshalve op nihil te stellen vervalt de aanspraak op grond van de voucher. Het subsidiebudget kan dan elders worden gebruikt. De verzilverbare voucher wordt na ontvangst van de opdrachtbevestiging of de offerte afgegeven.

Artikel II, onderdeel I

Door deze wijziging wordt § 3.4.3a over MIT-innovatie-adviesprojecten ingevoegd. Voor deze projecten geldt een subsidiebedrag per project van ten hoogste € 10.000,–. Net als bij een MIT-kennisvoucher staat de kennisvraag centraal. De subsidie wordt door een MKB-ondernemer aangevraagd; het project wordt door die MKB-ondernemer uitgevoerd. Het verschil is dat de subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject aan de MKB-ondernemer wordt uitbetaald, in plaats ervan dat de kennistelling de voucher verzilvert.

Een ander verschil is dat de aanvrager een beknopt plan moet bijvoegen bij de aanvraag; daarnaast moet de aanvrager verklaren dat de adviesorganisatie door welke de aanvrager het project gaat laten uitvoeren, organisatorisch en financieel onafhankelijk is van de aanvrager en diens onderneming. Deze voorwaarden komen de effectieve inzet van de subsidiegelden ten goede.

In het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zijn regels opgenomen voor de berekening van loonkosten.

Artikel II, onderdeel J

In artikel 3.4.20 is een minimumsubsidiebedrag voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten opgenomen, met het oog op een efficiënte verdeling van het beschikbare budget, en de vergelijkbaarheid van de projecten.

Artikel II, onderdeel K

In artikel 3.4.22, tweede lid, is, zoals in § 5.4 van het algemeen deel van de toelichting is toegelicht, de verhoging van het subsidiepercentage opgenomen.

Artikel II, onderdeel L

Doordat de meeste projecten bij de provincies worden ingediend, is het belang van toekenning van additionele punten voor projecten met een regionaal belang komen te vervallen. Daarom kan het derde lid van artikel 3.4.25 vervallen.

In het zevende lid van artikel 3.4.25 was een regeling opgenomen voor het geval er aparte subsidieplafonds per sector voor MIT-R&D-samenwerkingsprojecten zijn. Dat is voor 2015 niet het geval, zodat het zevende lid kan vervallen.

Artikel III, onderdeel A

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZ-subsidies 2015 zijn de subsidieplafonds opgenomen die per Topsector gelden voor de netwerkactiviteiten en de ondersteuning door innovatiemakelaars, als bedoeld in Titel 3.3. Binnen deze subsidieplafonds geldt dat van de opgenomen plafondbedragen ten hoogste 50% bestemd is voor subsidies voor netwerkactiviteiten, waardoor er ten minste 50% van het plafondbedrag per sector resteert voor subsidies voor de ondersteuning door innovatiemakelaars.

Daarnaast zijn in deze tabel de subsidieplafonds opgenomen die gelden voor de onderscheiden MIT-activiteiten die in 2015 worden opengesteld.

Voor die MIT-activiteiten wordt, in samenspraak met de provincies, als openstellingsdatum 19 mei 2015 gekozen, omdat dit een voldoende lange openstellingsperiode in 2015 mogelijk maakt. Sluitingsdatum van deze openstelling is 15 september 2015.

In verband met de openstellingsdatum is het gewenst dat de wijzigingsregeling tijdig wordt gepubliceerd en in werking treedt.

Artikel IV

Mede in verband met de besluitvorming in de provincies over de subsidieverordeningen die subsidies voor de subsidiabele, ‘gezamenlijke’ MIT-activiteiten mogelijk maken, en de eventuele landelijk af te stemmen publiciteit, is gestreefd naar vaststelling en bekendmaking van zowel de provinciale subsidieverordeningen als de onderhavige wijzigingsregeling omstreeks 14 april 2015. Een eerdere datum is niet mogelijk gebleken. Het tijdstip van inwerkingtreding wijkt af van het beleid inzake de Vaste Verandermomenten. Indien het tijdstip van inwerkingtreding in overeenstemming met het volgende Vaste Verandermoment zou zijn vastgesteld, zou dat de uitvoering van de subsidieverlening in 2015 ernstig belemmeren, en zouden de voordelen voor de aanvragers niet volledig kunnen worden gerealiseerd.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Kamerstukken II, vergaderjaar 2014–2015, 29 697, nr. 18

X Noot
2

Respectievelijk Kamerstukken II, 2013–2014, 27 406, nr. 214 en Kamerstukken II, 2013–2014, 33 930 XIII, nr. 16

X Noot
3

Brief van de Minister van Economische Zaken van 9 maart 2015, Kamerstukken II 2014–2015, 34 000 XIII, nr. 149

Naar boven