Regeling van de Minister van Economische Zaken van 5 december 2014, nr. WJZ/14190770, tot wijziging van de Warmteregeling

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 3, tweede lid, en 4, vierde lid, van het Warmtebesluit;

Besluit:

ARTIKEL I

De Warmteregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt '€  2.474’ vervangen door: € 2.284,50.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘141 euro’ vervangen door: € 139.

3. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘€ 2.243’ vervangen door: € 1.925.

4. In het eerste lid, onderdeel i, wordt ’40 euro’ vervangen door: € 44,77.

5. In het eerste lid, onderdeel k, wordt '50 euro' vervangen door: € 20,68.

6. In het tweede lid wordt ‘het jaar 2009’ vervangen door: het jaar 2014.

B

In artikel 3, onderdeel e, wordt '0,90' vervangen door: 0,94.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 december 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I ALGEMEEN

§ 1. Doel en aanleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Warmteregeling als gevolg van een rapportage van het Nationaal Expertisecentrum Warmte waarin wordt aanbevolen enkele referentiewaarden in de regeling aan te passen.

In de Warmteregeling worden referentiewaarden vastgesteld die nodig zijn voor de bepaling van de maximumprijs van warmte. De regeling geeft hiermee uitvoering aan het Warmtebesluit dat de elementen en wijze van berekening beschrijft voor de maximumprijs.1 De maximumprijs (ook wel de Niet Meer Dan Anders-prijs) wordt jaarlijks door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) vastgesteld.

Omdat markt- en technologische ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op de hoogte van de referentiewaarden, is gekozen deze vast te leggen in een ministeriële regeling en te laten monitoren door het Nationaal Expertisecentrum Warmte van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) zodat de regeling periodiek kan worden aangepast.

Voor de referentiewaarden die in de nu geldende Warmteregeling zijn opgenomen, geldt het jaar 2009 als referentiejaar. Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft deze waarden gemonitord.

Dit geeft aanleiding tot aanpassing van enkele referentiewaarden en hiermee het wijzigen van de Warmteregeling. De reden hiervan is dat deze niet langer overeenstemmen met de feitelijke situatie in 2014. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de methodiek van de prijsformule zoals vastgelegd in het Warmtebesluit hiermee niet wijzigt.

§ 2. Referentiewaarden vaste kosten

De vaste kosten van de maximumprijs voor warmte worden bepaald met gebruikmaking van de formule die is opgenomen in artikel 3 van het Warmtebesluit. Een onderdeel van deze formule is het verschil in gebruikskosten bij het gebruik van gas als energiebron en bij het gebruik van warmte als energiebron. Om dit verschil te bepalen is in de Warmteregeling een aantal referentiewaarden opgenomen, namelijk de referentieprijs en onderhoudskosten van een cv-ketel, de referentieprijs en onderhoudskosten van een warmtewisselaar, de meerkosten van elektrisch koken, een gemiddelde (resterende) levensduur van een cv-ketel, alsmede een reële vermogenskostenvoet en de meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter.

De prijs van een cv-ketel

Om het verschil in gebruikskosten te bepalen worden de jaarlijkse kapitaalslasten van een cv-ketel bepaald. Als referentie wordt uitgegaan van een HR 107 ketel. De kapitaalslasten worden allereerst bepaald op grond van de aanschafwaarde van een cv-ketel. In de huidige regeling is de aanschafwaarde gesteld op € 2.474 inclusief BTW. Voor dit bedrag is uitgegaan van een nieuwbouwketel, inclusief kosten voor hulpmaterialen en montagewerkzaamheden. Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft op grond van een analyse van Deerns Raadgevende Ingenieurs voorgesteld de prijs van een nieuwbouwketel vast te stellen op € 2.717 inclusief BTW (prijspeil januari 2014). Op grond van signalen van afnemersorganisaties is heroverwogen in welke mate de vervangingswaarde van een cv-ketel tot uitdrukking moet komen bij de vaststelling van de aanschafwaarde omdat bij nieuwbouwsituaties een nieuwe cv-ketel wordt geplaatst die na een gemiddelde levensduur van 15 jaar vervanging behoeft terwijl niet alle componenten die benodigd zijn voor de plaatsing van een cv-ketel in een nieuwbouwsituatie na 15 jaar vervangen behoeven te worden. Door bij de referentiewaarde van de aanschaf van een cv-ketel uit te gaan van een gemiddeld bedrag van een nieuwbouwinvestering en het bedrag voor vervanging kan recht worden gedaan aan deze omstandigheden. De aanschafwaarde van een vervangingsketel is door het Nationaal Expertisecentrum Warmte berekend op € 1.852 inclusief BTW. De referentiewaarde voor de aanschafwaarde van cv-ketels wordt, met artikel A, eerste lid, van deze regeling, op basis hiervan vastgesteld op € 2.284,50 inclusief BTW (prijspeil januari 2014).

Jaarlijkse onderhoudskosten van een CV ketel

Een tweede referentiewaarde die wordt aangepast betreft die van de jaarlijkse onderhoudskosten van een cv-ketel. De referentiewaarde gaat uit van een all-in contract voor onderhoud van de cv-ketel. Dit is een contract waarin alle onderhoudskosten zijn gedekt, dus zowel arbeidskosten als kosten voor reserveonderdelen. In de praktijk bestaan ook andere typen onderhoudscontracten. Als referentie zijn dergelijke contracten echter minder geschikt omdat deze niet alle kosten omvatten. Op dit moment is de referentiewaarde vastgesteld op € 141. Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft voorgesteld de referentiewaarde voor de onderhoudskosten van cv-ketels vast te stellen op € 139 inclusief BTW (prijspeil 2014). Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft de referentiewaarde gebaseerd op een onafhankelijk onderzoek van Deerns Raadgevende Ingenieurs naar de actuele prijzen van all-in onderhoudscontracten. De referentiewaarde voor de onderhoudskosten van cv-ketels wordt met artikel A, tweede lid, van deze regeling, overeenkomstig het advies van het Nationaal Expertisecentrum Warmte vastgesteld op € 139 inclusief BTW (prijspeil 2014). Hierbij is geen rekening gehouden met het verlaagde BTW-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen gelet op de tijdelijkheid van deze maatregel.

De prijs van een warmtewisselaar

De aanschafwaarde van een warmtewisselaar wordt eveneens herzien. Op dit moment is de aanschafwaarde vastgesteld op € 2.243. Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft de referentiewaarde voor de nieuwbouwwaarde (eerste aanschaf) van een warmtewisselaar in kaart gebracht en komt daarbij uit op een referentiewaarde van € 1.907 inclusief BTW (prijspeil januari 2014). Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft de referentiewaarde gebaseerd op een onafhankelijk onderzoek van Deerns Raadgevende Ingenieurs naar de actuele prijzen van warmtewisselaars. De prijs om een warmtewisselaar na 15 jaar te vervangen is € 1.943. De plaatsingskosten van een warmtewisselaar zijn in het algemeen bij vervanging hoger dan bij een nieuwbouwsituatie omdat het tijdintensief is om de oude warmtewisselaar te verwijderen en af te voeren. Daarnaast zijn er vaak technische aanpassingen nodig om de vervangende warmtewisselaar te kunnen plaatsen. Net als bij de aanschafwaarde van een cv-ketel is in deze regeling gekozen om de aanschafwaarde van een warmtewisselaar vast te stellen op een gemiddelde van het investeringsbedrag voor de nieuwbouwsituatie en het investeringsbedrag voor de vervanging. Dit betekent dat de referentiewaarde voor de aanschaf van een warmtewisselaar met artikel A, derde lid, van deze regeling wordt vastgesteld op € 1.925 inclusief BTW (prijspeil januari 2014). Hierbij is geen rekening gehouden met het tijdelijk verlaagde BTW-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen.

Jaarlijkse onderhoudskosten van een warmtewisselaar

Naast onderhoudskosten van een cv-ketel, vormen ook de onderhoudskosten van een warmtewisselaar een factor die wordt meegenomen bij het bepalen van het verschil in gebruikskosten. De referentiewaarde voor deze onderhoudskosten is momenteel vastgesteld op € 40 en is gebaseerd op een rapportage van Deerns Raadgevende Ingenieurs waarin wordt aangegeven dat warmteleveranciers volgens Deerns Raadgevende Ingenieurs naar verwachting een jaarlijks bedrag reserveren voor preventief/correctief onderhoud in verband met eventueel op te treden storingen.

Op basis van door de warmtebedrijven aangeleverde gegevens stelt het Nationaal Expertisecentrum Warmte voor de referentiewaarde voor onderhoudskosten van een warmtewisselaar aan te passen naar € 44,77 inclusief BTW (prijspeil 2014). Dit advies is overgenomen met artikel A, vierde lid, van deze regeling. Hierbij is geen rekening gehouden met het tijdelijk verlaagde BTW-tarief op arbeidskosten bij renovatie en herstel van woningen.

Jaarlijkse meerkosten van elektrisch koken

De referentiewaarde voor de jaarlijkse meerkosten voor elektrisch koken is in de huidige regeling vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50. Dit bedrag is gebaseerd op het kostenverschil tussen koken op gas en koken op elektriciteit. Uitgangspunt voor de berekening is het verschil in gemiddeld jaarlijks energieverbruik tussen koken op gas en koken op elektriciteit. In deze berekening wordt bijvoorbeeld de aanschafwaarde van een elektrische kookplaat buiten beschouwing gelaten. In opdracht van het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft het Energie Centrum Nederland (hierna: ECN) onderzoek uitgevoerd. ECN heeft gekeken naar de meest actuele beschikbare cijfers over het gasverbruik van koken en omgerekend naar elektriciteitsverbruik rekening houdend met het verschil in rendement van verschillende typen kookplaten. Op basis hiervan adviseert ECN om uit te gaan van een gemiddeld jaarlijks gasverbruik van koken van 39 m3 en een gemiddeld jaarlijks elektriciteitsverbruik van 211 kWh. Dit advies is overgenomen met artikel A, vijfde lid, van deze regeling. Bij een gemiddeld gastarief van € 0,66 (prijspeil 2014) en een gemiddeld elektriciteitstarief van € 0,22 (prijspeil 2014), bedraagt het kostenverschil tussen koken op elektriciteit en koken op gas € 20,68.

Overige referentiewaarden vaste kosten

De referentiewaarden van een gemiddelde levensduur van een cv-ketel en een gemiddelde resterende levensduur van een cv-ketel worden niet aangepast omdat voor deze referentiewaarden geen veranderingen zijn te verwachten. De referentiewaarden van een reële vermogenskostenvoet en van de meetkosten op basis van het gewogen gemiddelde van de meettarieven voor G6 aansluitingen van de gasmeter worden niet aangepast omdat deze referentiewaarden naar hun aard mee bewegen.

§ 3. Referentiewaarden variabele kosten

De variabele kosten worden bepaald met gebruikmaking van de formule die is opgenomen in artikel 4 van het Warmtebesluit (eerste, tweede en derde lid). Een belangrijk element in deze formule is het brandstofrendement van de warmteproductie. Dit rendement kan worden beïnvloed door verschillende factoren, te weten: de warmtevraag, het leidingverlies en het opwekrendement voor ruimteverwarming en de warmtevraag, het leidingverlies en het rendement voor warm tapwater. Deze factoren zijn opgenomen in artikel 3 van de Warmteregeling. Op grond van de analyse van Nationaal Expertisecentrum Warmte wijzigt de referentiewaarde voor het opwekrendement voor ruimteverwarming in de gassituatie.

Het gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming

Het huidige rendement voor ruimteverwarming is vastgesteld op 0,90 (90%). Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft een veldtest laten uitvoeren op 100 verschillende cv-ketels. Uit deze veldtest komt een rendement van 94% als opwekrendement voor ruimteverwarming naar voren. Bij de veldtest heeft een correctie voor het gebruik van een elektriciteitspomp in de ketel plaatsgevonden. Om de veldtest – die bescheiden was in omvang – te toetsen heeft het Nationaal Expertisecentrum Warmte ook de Energieprestatienorm gebouwen betrokken (EPG: NEN 7120). Deze geeft voor hoge temperatuurverwarming een rendement van 95% voor een HR 107 ketel, het type cv-ketel dat in het Warmtebesluit als referentie is genomen. Bij het toepassen van de correctie voor het gebruik van een elektriciteitspomp in de ketel komt het rendement op grond van de NEN 7120 uit op 93%. Op basis van de veldtest, en de NEN 7120, stelt het Nationaal Expertisecentrum Warmte voor om de referentiewaarde van 94% te gebruiken als rendement voor ruimteverwarming. Op grond van deze analyse wordt de referentiewaarde met artikel B van deze regeling aangepast naar 0,94 (94%).

Leidingverlies bij ruimteverwarming en warm tapwater

De referentiewaarden voor het leidingverlies bij ruimteverwarming en bij warm tapwater zijn vastgesteld op respectievelijk 0,05 (5%) en 0,10 (10%). Deze factor is opgenomen vanwege het veronderstelde verschil tussen de gassituatie en de warmtesituatie omdat de cv-ketel in het algemeen niet in de meterkast staat en de warmtewisselaar wel. Hierdoor zou de absolute waarde van het leidingverlies een bescheiden rol spelen. Diverse belangenorganisaties hebben aangegeven dat de referentiewaarden voor leidingverliezen aanpassing behoeven, omdat het verschil in leidingverliezen nihil zou zijn. De analyse van het Nationaal Expertisecentrum Warmte biedt onvoldoende grondslag om de referentiewaarde op dit moment aan te passen. Het wordt wel zinvol geacht nader onderzoek uit te laten voeren naar de exacte hoogte van deze referentiewaarden en de wijze waarop deze wordt vastgesteld, mede omdat deze een significant effect kunnen hebben op de maximumprijs. Gelet op het feit dat dit onderzoek langere tijd in beslag zal nemen, zal een eventuele aanpassing betrokken worden bij een toekomstige wijziging van de regeling en/of het Warmtebesluit.

Het gemiddeld warm tapwater rendement

De referentiewaarde voor het gemiddeld warm tapwater rendement is vastgesteld op 0,65 (65%). Het Nationaal Expertisecentrum Warmte heeft een veldtest laten uitvoeren op 100 verschillende cv-ketels. Op basis van de veldtesten en de NEN 7120 (wanneer gebruik gemaakt wordt van zogenoemde kwaliteitsverklaringen) 2 stelt het Nationaal Expertisecentrum Warmte voor om de referentiewaarde van 65% te gebruiken als rendement voor warm tapwater. Op grond van deze analyse wordt de referentiewaarde niet aangepast.

Overige referentiewaarden variabele kosten

De referentiewaarden warmtevraag voor ruimteverwarming en voor warm tapwater als deel van de totale warmtevraag worden niet aangepast. Voor deze referentiewaarden zijn volgens het Nationaal Expertisecentrum Warmte geen veranderingen te verwachten.

§ 4. Internetconsultatie

De conceptregeling is van 15 september 2014 tot en met 13 oktober 2014 openbaar geconsulteerd om partijen de gelegenheid te geven een zienswijze in te dienen. Ter aanvulling zijn in deze periode nadere onderzoeken gedaan in opdracht van het Nationaal Expertisecentrum Warmte naar een drietal referentiewaarden. Deze zijn gepubliceerd op internetconsultatie.nl:

  • 1) een onderzoek door ECN naar de meerprijs voor elektrisch koken,

  • 2) een onderzoek door EnergyMatters naar het gemiddeld opwekrendement van een HR-ketel voor ruimteverwarming en het gemiddeld warm tapwater rendement van een HR-ketel.3 Tijdens een stakeholderbijeenkomst op 6 oktober 2014 zijn de resultaten van deze onderzoeken nader toegelicht in het kader van de internetconsultatie.

In totaal zijn 12 reacties binnengekomen op de regeling, voornamelijk van vertegenwoordigers van consumentenorganisaties en warmteleveranciers. De reacties betreffen zowel de gewijzigde referentiewaarden uit de concept regeling als algemene reacties op de werking van de Warmtewet en de gehanteerde methodiek van de prijsformule zoals opgenomen in het Warmtebesluit. In het algemeen geldt dat de wijziging van de Warmteregeling zichtbaar maakt dat er veel verschillende en vaak onverenigbare meningen zijn over de te hanteren waardes van de referentiewaarden en de aannames die daarbij moeten worden gedaan. Een aantal reacties kan bij de aanpassing van deze regeling niet worden meegenomen omdat deze betrekking hebben op keuzes die zijn gemaakt in het kader van het Warmtebesluit. Zo volgt bijvoorbeeld uit het Warmtebesluit dat rendementen worden berekend op basis van de meest gangbare cv-ketel (type HR 107) en dat het gemiddeld warm tapwaterverbruik 7,2 GJ betreft. Deze uitgangspunten staan derhalve vast.

De inhoudelijke reacties op de voorgestelde referentiewaarden en de daaraan ten grondslag liggende rapportage van het Nationaal Expertisecentrum Warmte en onderzoeken leiden niet tot aanpassing van de regeling. Wel zijn enkele verduidelijkingen aangebracht in de toelichting van de regeling. Door partijen zijn uiteenlopende argumenten aangedragen voor aanpassing van de voorgestelde referentiewaarden. Waar nodig zijn deze besproken met het Nationaal Expertisecentrum Warmte en de opdrachtnemers die door het Nationaal Expertisecentrum Warmte onderzoek hebben verricht. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen in de adviezen van het Nationaal Expertisecentrum Warmte.

Aanschafprijzen cv-ketels en warmtewisselaars

Verschillende opmerkingen zijn gemaakt over de hoogte van de waarde van cv-ketels en warmtewisselaars. Afnemersorganisaties geven aan dat op basis van offertes die beschikbaar zijn op internet de prijzen van cv-ketels in de praktijk aanzienlijk lager liggen dan in de regeling, op basis van de prijsmethodiek door Deerns, is vastgesteld. Voor de vaststelling van deze parameter is gekozen voor een objectieve methode om de prijs van een cv-ketel als een warmtewisselaar in kaart te brengen. Een vergelijking van offertes biedt hiervoor onvoldoende basis: er zijn verschillende keteltypes, er kan sprake zijn van extra opties of meerwerk die niet in de offerte worden meegenomen of andere uiteenlopende voorwaarden, uitgangspunten en eventuele kortingen. Daarom is uitgegaan van de begrotingsmethodiek van Deerns zoals die ook bij de oorspronkelijke regeling is gehanteerd, waarbij prijsinformatie voor de bouw verzameld wordt en gerekend wordt met vastgestelde montagenormen.

Op de prijs voor warmtewisselaars zijn vergelijkbare reacties gekomen, waarbij Energie-Nederland aangeeft dat de prijzen te hoog zijn en zich tevens afvraagt waarom niet uitgegaan wordt van prijzen die de grote warmtebedrijven hanteren. Ook voor deze parameter geldt dat het de voorkeur verdient om uit te gaan van de methodiek van Deerns omdat in de prijsopgave van Energie-Nederland kortingen en andere prijsdrukkende effecten zitten die grote leveranciers hebben ten opzichte van kleinere leveranciers. Bovendien moet de prijsbepaling van de warmtewisselaar op dezelfde manier gebeuren als de waardebepaling van de cv-ketel. Het effect van eventueel hogere prijzen die Deerns hanteert ten opzichte van praktijkvoorbeelden is beperkt, omdat in de formule voor de maximumprijs alleen het verschil in jaarlasten tussen een cv-ketel en warmtewisselaar meetelt.

De conclusies uit de nader opgestelde rapporten worden in deze regeling overgenomen. Dit betekent dat de conceptregeling op deze drie punten is aangepast, te weten de jaarlijkse meerprijs elektrisch koken, en de rendementen voor ruimteverwarming en warm tapwater. Gelet op het effect van afrondingsverschillen op de maximumprijs is gekozen om de referentiewaarden op drie cijfers achter de komma af te ronden.

Elektrisch koken

In reacties op de consultatie geven consumentenorganisaties aan dat deze referentiewaarde te laag is ingeschat omdat de aanschafkosten van elektrische kookplaten niet zijn meegenomen en enkel is gekeken naar het verbruik. Het meenemen van de aanschafwaarde zou een wijziging inhouden van de methodiek van de prijsformule zoals vastgelegd in het Warmtebesluit. Daarom is vastgehouden aan een berekening op basis van het gemiddelde jaarlijkse verbruik. In de regeling wordt derhalve een bedrag van € 20,68 opgenomen en de referentiewaarde voor de jaarlijkse meerprijs elektrisch koken wordt hiermee overeenkomstig het advies van Nationaal Expertisecentrum Warmte/ECN vastgesteld.

Rendement ruimteverwarming

Gelet op reacties van marktpartijen is nader onderzoek gedaan. In opdracht van het Nationaal Expertisecentrum Warmte is door het onderzoeksbureau EnergyMatters vastgesteld dat de resultaten van de door het Nationaal Expertisecentrum Warmte uitgevoerde veldtesten verklaarbaar zijn ten opzichte van laboratoriummeetmethode van Gaskeur (gebaseerd op de Europese norm EN 15502) en de NEN 7120. In het onderzoek wordt onder andere onderbouwd dat de bij de veldtest geteste HR ketels overeenkomen met de in het Warmtebesluit aangewezen referentieketel. EnergyMatters adviseert om de resultaten van de veldtesten als uitgangspunt te hanteren voor het aan te houden rendement onder de Warmteregeling. Op basis hiervan stelt EnergyMatters een gemiddeld opwekrendement voor ruimteverwarming vast van 94%.

Rendement warm tapwater

In hetzelfde onderzoek is vastgesteld dat de resultaten van de veldtesten verklaarbaar zijn ten opzichte van de zogenoemde gecontroleerde kwaliteitsverklaringen zoals deze ten behoeve van het gebruik in de NEN 7120 voor HR 107 ketels worden opgesteld.4 Daarnaast geeft EnergyMatters inzicht in de uitgevoerde test methode. Hieruit blijkt dat de bij de veldtest geteste cv-ketels overeenkomen met de in het Warmtebesluit aangewezen referentieketel. EnergyMatters adviseert derhalve om de resultaten van de veldtesten als uitgangspunt te hanteren voor het aan te houden rendement onder de Warmteregeling. Bij het vaststellen van het rendement voor warm tapwater wordt in het rapport, in navolging van het Warmtebesluit, uitgegaan van het rendement exclusief elektrische energie. Tevens zijn uitkomsten van de veldtesten met te hoge waardes gecorrigeerd conform een gangbare statistische methode. Op basis hiervan stelt EnergyMatters een gemiddeld warm tapwaterrendement voor ruimteverwarming vast van 65,3%. Uitgaande van een verbruik van 7,2 GJ per jaar, komen de voorstellen van diverse marktpartijen overeen met de resultaten van de veldtesten. Ook andere reacties van marktpartijen zoals ingediend tijdens de consultatie leiden niet tot andere conclusies. Op basis hiervan stelt EnergyMatters voor een warm tapwater rendement vast te stellen van 65%.

§ 5. Uitvoerings- en handhavingstoets

De Autoriteit Consument en Markt (ACM) concludeert op basis van de Uitvoering- en Handhavingstoets dat de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is. De ACM constateert tegelijkertijd dat de voorgestelde wijzigingen van de Warmteregeling een aantal vragen van afnemers, leveranciers en overige marktpartijen niet wegnemen. Zij stelt een vervroegde evaluatie van de systematiek van prijsbepaling voor.

§ 6. Regeldrukparagraaf

Deze regeling brengt wijzigingen aan in de referentiewaarden voor de vaste en variabele kosten ten behoeve van de formule in het Warmtebesluit, op basis waarvan de ACM het maximumprijsbesluit vaststelt. Deze wijzigingen hebben geen gevolgen voor de regeldruk, omdat er geen (wijzigingen van) informatieverplichtingen en/of inhoudelijke verplichtingen aan de orde zijn.’

§ 7. Inwerkingtreding

De invoeringstermijn van deze regeling wijkt af van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten voor regelgeving, dat inhoudt dat regelingen twee maanden voorafgaand aan hun inwerkingtreding worden gepubliceerd.

De reden voor deze afwijking van de minimum invoeringstermijn is dat de doelgroepen gebaat zijn bij inwerkingtreding per 1 januari 2015 en de totstandkoming van de regeling gepaard is gegaan met een uitgebreid consultatietraject.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Besluit van 10 september 2013, houdende regels ter uitvoering van de Warmtewet (Warmtebesluit), Staatsblad 2013, 359.

X Noot
2

Deze verklaringen worden door KIWA opgesteld. In de verklaring is de relatie opgegeven tussen de jaarlijkse warmtebehoefte voor warm tapwater en het daarbij behorende taprendement. Kwaliteitsverklaringen zijn opvraagbaar bij ISSO (kennisinstituut voor de installatiesector).

X Noot
3

Notitie correctie elektrisch verbruik koken, ECN Beleidsstudies d.d. 29 september 2014; Rendement HR-ketel, EnergyMatters d.d. 8 oktober 2014.

X Noot
4

Deze verklaringen worden door KIWA opgesteld. In de verklaring is de relatie opgegeven tussen de jaarlijkse warmtebehoefte voor warm tapwater en het daarbij behorende taprendement. Kwaliteitsverklaringen zijn opvraagbaar bij ISSO (kennisinstituut voor de installatiesector).

Naar boven