Regeling van de Minister van Economische Zaken van 10 december 2014, nr. WJZ/14148909, houdende regels inzake de teelt van gewassen (Regeling teelt)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 6a, 6b en 6c van het Besluit verhandeling teeltmateriaal;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

aardappelen:

planten van de soort Solanum tuberosum;

aardappelopslag:

aardappelplanten gegroeid uit op een perceel achtergebleven aardappelknollen of zaad;

gg-gewassen:

toegelaten of vergunde genetisch gemodificeerde rassen van aardappelen, suikerbieten en maïs;

ggo:

genetisch gemodificeerd organisme;

ggo-teler:

degene die gg-gewassen teelt of laat telen, of voornemens is dat te doen;

ggo-vrije teler:

degene die de aanwezigheid van ggo’s in zijn producten wil voorkomen en dit integraal in zijn bedrijfsvoering heeft doorgevoerd en kan aantonen dat zijn afnemers specifieke markteisen stellen met betrekking tot het voorkomen van de aanwezigheid van ggo’s in de eindproducten;

isolatieafstand:

horizontaal gemeten afstand tussen het hart of de eerste plant van de rij met gg-gewassen en het hart respectievelijk de eerste plant van de rij met niet-gg gewassen van dezelfde plantensoort bij verschillende telers;

maïs:

planten van de soort Zea mays;

niet-ggo teler:

degene die geen gg-gewassen teelt en geen ggo-vrije teler is;

suikerbieten:

planten van de soort Beta vulgaris;

suikerbietenopslag:

suikerbieten gegroeid uit zaad gevallen op een perceel waarop in een voorafgaand teeltseizoen suikerbieten zijn geteeld;

suikerbietenschieter:

suikerbieten die al in het eerste jaar tot de vorming van zaad zijn overgegaan;

toegelaten:

overeenkomstig paragraaf 3.3 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer of verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (Pb EU 2003, L 268) toegelaten voor de handel;

vergund:

overeenkomstig paragraaf 3.2 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer vergund;

wilde haver:

plant van de soort Avena fatua.

HOOFDSTUK 2. GEBRUIK VAN TEELTMATERIAAL

Artikel 2

  • 1. Landbouwzaaizaad dat ingevolge artikel 35, 42, 48 of 53 van de Regeling verhandeling teeltmateriaal dient te worden goedgekeurd, wordt slechts voor zaaidoeleinden gebruikt indien het overeenkomstig het desbetreffende artikel is goedgekeurd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van landbouwzaaizaad, anders dan lijnzaad van vezelvlas, door degene die het heeft geteeld.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van lijnzaad van vezelvlas, dat een vlasteler heeft geoogst van, en uitzaait op, cultuurgrond waarvan hij de eigenaar is of die hij voor langer dan een jaar zonder onderbreking in gebruik heeft.

Artikel 3

De opslag en bewerking van landbouwzaaizaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid, dat niet is goedgekeurd en dat wordt gebruikt overeenkomstig artikel 2, tweede of derde lid, wordt zodanig ingericht dat geen vermenging van partijen zaaizaad van verschillende landbouwers plaatsvindt.

Artikel 4

  • 1. Degene die landbouwzaaizaad als bedoeld in artikel 2, eerste lid dat niet is goedgekeurd en dat wordt gebruikt overeenkomstig artikel 2, tweede of derde lid, bewerkt, houdt een dagelijkse administratie bij waaruit voor elke aangevoerde, voorhanden of in voorraad zijnde, of teruggeleverde partij landbouwzaaizaad blijkt:

    • a. de naam van de opdrachtgever;

    • b. het aantal verpakkingseenheden;

    • c. het gewicht;

    • d. het vochtgehalte;

    • e. de hoeveelheid uitval, indien het een bewerkte partij betreft.

  • 2. De administratie, bedoeld in het eerste lid, wordt gedurende ten minste vijf jaren in chronologische volgorde bewaard.

Artikel 5

Op verzoek van de Minister doet degene die landbouwzaaizaden gebruikt, opslaat, bewerkt, of in de handel brengt mededeling van:

  • a. de voorraad landbouwzaaizaden opgeslagen bij een ondernemer of bij derden, gespecificeerd naar soort, ras en generatie;

  • b. de hoeveelheid uit Nederland uitgevoerde of in Nederland ingevoerde landbouwzaaizaden, gespecificeerd naar soort, ras en generatie;

  • c. de opslag en de in- of verkoop van landbouwzaaizaden.

Artikel 6

  • 1. De ggo-teler meldt tijdig schriftelijk aan telers waarvan de percelen binnen de afstanden, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, van de te telen gg-gewassen liggen, welke gg-gewassen hij voornemens is te gaan telen. Aan de verplichting van tijdigheid is niet voldaan na het passeren van de datum van 31 januari van het jaar waarin de ggo-teler van plan is de gg-gewassen te telen.

  • 2. De ggo-vrije teler of de niet-ggo teler die een melding als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen en die voornemens is dezelfde plantensoort te gaan telen, meldt dit schriftelijk binnen twee weken na ontvangst van de melding, bedoeld in het eerste lid, aan de ggo-teler.

Artikel 7

De teler van gg-gewassen neemt tenminste de volgende isolatieafstanden in acht:

  • a. ten aanzien van niet-ggo telers: 3 meter voor aardappelen, 1,5 meter voor suikerbieten en 25 meter voor maïs;

  • b. ten aanzien van ggo-vrije telers: 10 meter voor aardappelen, 3 meter voor suikerbieten en 250 meter voor maïs.

Artikel 8

  • 1. De ggo-teler, niet-ggo teler en ggo-vrije teler nemen maatregelen om de producten van gg-gewassen en niet gg-gewassen tijdens teelt, bewerking, verwerking, transport en opslag strikt te scheiden.

  • 2. De maatregelen bedoeld in het eerste lid betreffen tijdens de teelt in het bijzonder:

    • a. het bestrijden van aardappelopslag;

    • b. het bestrijden van suikerbietenschieters;

    • c. het bestrijden van suikerbietenopslag.

HOOFDSTUK 3. GEBRUIK VAN LANDBOUWGRONDEN

Artikel 9

Degene die landbouwgewassen teelt bestrijdt de wilde haverplanten die voorkomen op in zijn gebruik zijnde landbouwgrond effectief voordat het zaad begint uit te vallen, doch in de provincies Utrecht, Zuid-Holland, Gelderland, Noord-Brabant, Zeeland en Limburg uiterlijk vóór 1 juli en in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Flevoland, Overijssel en Noord-Holland uiterlijk vóór 15 juli van het lopende kalenderjaar.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Archiefbescheiden van de bedrijfslichamen betreffende zaken die op grond van deze regeling worden behartigd door de Minister van Economische Zaken, worden overgedragen aan de Minister van Economische Zaken, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling teelt.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 december 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Deze regeling stelt regels over de teelt van gewassen. Het doel van die regels is om de kwaliteit van teeltmateriaal en van gewassen te waarborgen. De totstandkoming van deze regeling houdt verband met de opheffing van de product- en bedrijfschappen. In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven en dat de publieke taken van deze bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken. Een wetsvoorstel strekkende tot opheffing van het stelsel van bedrijfslichamen is thans aangenomen door de Tweede Kamer (wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen).

De onderhavige regeling strekt tot overname van publieke taken van het Productschap Akkerbouw. In samenwerking met de bedrijfslichamen is in detail geïnventariseerd welke taken en activiteiten als publiek zijn aan te merken en om die reden worden overgenomen door de centrale overheid.

In de periode vanaf 1 januari 2014 zijn op verschillende momenten taken overgenomen van de bedrijfslichamen door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarvoor reeds een wettelijke basis bestond. De onderhavige regeling treedt in werking met ingang van het moment van opheffing van de bedrijfslichamen. Met deze regelingen worden resterende publieke taken overgenomen, waarvoor de wettelijke basis wordt geregeld met het wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen. Het betreft de volgende productschapsverordeningen:

  • Verordening PA landbouwzaaizaden 2008;

  • Verordening PA bestrijding wilde haver 2008;

  • Verordening PA coëxistentie teelt 2008.

2. Toezicht en handhaving

Per taak is bezien op welke wijze deze kan worden ingevuld en uitgevoerd. Hoofdlijn bij de overname van taken is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel van de wet die de grondslag biedt om de desbetreffende taak over te nemen. Voor deze regeling is dat de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005. De keurmeesters en controleurs van de Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) zijn belast met het toezicht op de naleving van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 ten aanzien van de kwaliteit van landbouwgewassen. Zij zullen daarom ook worden belast met het toezicht op de voorschriften in deze regeling.

Voor de handhaving worden de instrumenten ingezet waarin de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 voorziet. Hierdoor zal niet langer sprake zijn van tuchtrechtelijke handhaving van de taken die worden overgenomen. Ingevolge artikel 93 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 kan een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom worden opgelegd ter handhaving van de gestelde verplichtingen. Overtreding van deze regeling is bovendien een overtreding (of, indien opzettelijk begaan, een misdrijf) in de zin van de Wet op de economische delicten. De voorschriften over teelt werden door het Productschap Akkerbouw tuchtrechtelijk gehandhaafd. Zowel in het tuchtrecht als op grond van de Wet op de economische delicten kan, naast andere sancties, een boete worden opgelegd. Waar voorheen een tuchtrechtelijke boete van maximaal de derde categorie kon worden opgelegd, kan nu een boete van maximaal de vierde categorie worden opgelegd. Hoewel het boetemaximum hoger is, betekent dit niet per definitie dat hogere boetes zullen worden opgelegd. Het is immers aan de rechter om binnen het geldende maximum een passende sanctie vast te stellen.

3. Regeldruk

Deze regeling strekt ertoe de eerder genoemde productschapsverordeningen over te nemen. Voor de over te nemen taken in het kader van de opheffing van de bedrijfslichamen geldt het uitgangspunt dat de regelgeving gebaseerd wordt op de bestaande verordeningen.

Gelet op dit uitgangspunt wordt geen afweging gemaakt van minder belastende alternatieven. Om die reden is het kwantificeren van het regeldrukeffect van de voorschriften die worden overgenomen niet van invloed op de inhoud van deze regeling. Omdat het berekenen van de regeldruk wel noodzakelijk is om de overgang van taken te verwerken in de regeldrukboekhouding, zal de regeldruk als gevolg van de reeds bestaande voorschriften op een later moment gekwantificeerd worden.

Deze regeling leidt niet tot nieuwe verplichtingen voor burgers en bedrijven. Er is dus geen sprake van nieuwe administratieve lasten en nalevingskosten.

4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Deze datum is in lijn met het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving, dat inhoudt dat ministeriële regelingen slechts inwerkingtreden per 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober.

II. ARTIKELEN

Artikel 2

De in artikel 2 genoemde artikelen van de Regeling verhandeling teeltmateriaal regelen de goedkeuring van landbouwzaaizaad van bepaalde gewassen in verband met het in de handel brengen daarvan. Die artikelen geven uitvoering aan de Europese richtlijnen inzake het in de handel brengen van teeltmateriaal van landbouwgewassen (de zogenaamde verkeersrichtlijnen). Artikel 2, eerste lid, van de onderhavige regeling bepaalt dat landbouwzaaizaad van de desbetreffende gewassen ook moet zijn goedgekeurd als het voor teeltdoeleinden wordt gebruikt. Daarmee wordt voorkomen dat landbouwzaaizaad dat voor andere doeleinden in de handel wordt gebracht en dus niet is goedgekeurd overeenkomstig de Europese verkeersrichtlijnen voor zaaizaad, toch voor zaaidoeleinden wordt gebruikt. In het tweede lid wordt een uitzondering gemaakt voor landbouwzaaizaad, met uitzondering van lijnzaad, dat van eigen teelt afkomstig is. Het derde lid bevat een uitzondering voor lijnzaad. Niet goedgekeurd lijnzaad mag alleen worden gebruikt indien een vlasteler het heeft geoogst van, en uitzaait op, cultuurgrond waarvan hij de eigenaar is of die hij voor langer dan een jaar ononderbroken in gebruik heeft. Dit omdat het uitzaaien van niet goedgekeurd zaaizaad op gehuurd vlasland kan zorgen voor extra onkruidproblemen in de teelten die na de vlasteelt op dat land plaatsvinden.

Artikel 3

Artikel 3 bepaalt dat de opslag en bewerking van landbouwzaaizaad als bedoeld in artikel 2, dat niet is goedgekeurd, zodanig moet worden ingericht dat partijen zaaizaad van verschillende landbouwers niet vermengd raken. Daarmee wordt voorkomen dat een landbouwer niet goedgekeurd zaad, dat afkomstig is uit een partij van een andere landbouwer, geleverd krijgt voor zaaidoeleinden. Die andere landbouwer mag dat zaad immers alleen zelf gebruiken.

Artikel 4

Als gevolg van artikel 4 moet een dagelijkse administratie worden bijgehouden door degene die niet goedgekeurd landbouwzaaizaad als bedoeld in artikel 2 bewerkt. Deze administratie omvat onder meer de hoeveelheid verpakkingseenheden, bijvoorbeeld het aantal kisten of big bags waaruit een partij bestaat. De administratie moet worden bijgehouden ten behoeve van de controle op de naleving van de regels over het gebruik van niet goedgekeurd zaaizaad. De administratie moet ten minste vijf jaar in chronologische volgorde bewaard worden.

Artikel 5

Ten behoeve van het inzicht in de markt bepaalt artikel 5 dat op verzoek van de minister bepaalde informatie wordt verstrekt inzake landbouwzaaizaden. Dit kan bijvoorbeeld relevant zijn voor het verlenen van een derogatie op basis van de verkeersrichtlijnen wanneer niet genoeg materiaal van voldoende kwaliteit beschikbaar is.

Artikel 6

In artikel 7 zijn isolatieafstanden vastgesteld die telers van gg-gewassen in acht moeten nemen ten opzichte van niet-ggo telers en ggo-vrije telers. Een teler die voornemens is gg-gewassen te telen, moet dit schriftelijk melden aan telers waarvan de percelen binnen de desbetreffende isolatieafstand liggen. Dit moet tijdig gebeuren, en in elk geval voor 31 januari van het jaar van de voorgenomen gg-teelt. Indien een niet-ggo teler of ggo-vrije teler die deze melding ontvangt voornemens is hetzelfde gewas te gaan telen, dient deze de ggo-teler daarover binnen 14 dagen na ontvangst van de melding schriftelijk te informeren. De ggo-teler kan dan rekening houden met de voorgeschreven isolatieafstanden. Deze bepaling is verduidelijkt ten opzichte van hetgeen was opgenomen in de Verordening PA coëxistentie teelt 2008. Daarin was bepaald dat de ggo-teler diende te overleggen met andere telers binnen de isolatieafstand. Het doel daarvan was dat de ggo-teler zijn teeltplannen kon afstemmen op de voorgeschreven isolatieafstanden. In de tekst van artikel 6 is verduidelijkt dat het gaat om een wederzijdse informatieplicht. De ggo-teler kan de voorgeschreven isolatieafstanden immers slechts in acht nemen indien hij op de hoogte is van de teeltplannen van de omringende telers.

Artikel 7

In artikel 7 zijn de isolatieafstanden opgenomen die in acht moeten worden genomen door de teler van gg-gewassen, om te voorkomen dat ongewenste vermenging plaatsvindt van gg-gewassen met niet-gg gewassen en gg-vrije gewassen. De isolatieafstanden gelden zowel voor toegelaten gg-gewassen als voor vergunde gg-gewassen. In beide gevallen kan immers economische schade optreden als gevolg van ongewenste vermenging.

Artikel 8

Om vermenging van gg-gewassen met niet-gg gewassen of ggo-vrije gewassen te voorkomen, moeten telers deze tijdens teelt, bewerking, verwerking, transport en opslag strikt gescheiden houden.

Artikel 9

Artikel 9 heeft als doel te voorkomen dat wilde haver een schadelijke verontreiniging wordt in zaaizaden van graan en grassen. Daarom wordt verplicht gesteld dat wilde haver op tijd effectief verwijderd wordt uit de percelen landbouwgrond. Degene die landbouwgewassen teelt moet wilde haver op de in zijn gebruik zijnde landbouwgrond effectief bestrijden voordat het zaad begint uit te vallen. Bij effectief bestrijden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verwijderen en vernietigen van de wilde haver of aan effectieve chemische bestrijding. Voor het effectief bestrijden geldt een uiterste datum, afhankelijk van het deel van Nederland waarin het perceel zich bevindt.

Artikel 10

Teneinde te voldoen aan artikel 4, eerste lid, van de Archiefwet 1995 regelt artikel 10 dat de archiefbescheiden betreffende zaken die op grond van deze regeling worden behartigd door de Minister van Economische Zaken, worden overgedragen aan die minister, voor zover zij niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven