Toezichtskader Accreditatiestelsel Hoger Onderwijs

september 2014

INHOUD

Inleiding

1

1

Doel en uitvoering van het toezicht

2

1.1

Wat willen we bereiken?

2

1.2

Werkwijze

2

1.3

Waarderingskader

3

2

Relatie met het instellingstoezicht

6

Inleiding

Wettelijk kader

Het toezicht op het accreditatiestelsel is gebaseerd op artikel 3.2, onderdeel c, van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT): ‘De inspectie heeft mede als taak ‘het onderzoeken en bevorderen van de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, met inbegrip van het stelsel van accreditatie, bedoeld in artikel 1.1, onderdelen q, r en s, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.’

Het accreditatiestelsel zelf is geregeld in hoofdstuk 5a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en verder door het accreditatieorgaan, de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) uitgewerkt in accreditatiekaders en onderliggende instrumenten.

Reikwijdte van het toezicht

Dit toezichtskader beschrijft het toezicht op het Nederlandse accreditatiestelsel. Nederland en Vlaanderen hebben hun accreditatiestelsels gezamenlijk opgebouwd, waarna de stelsels zich afzonderlijk doorontwikkeld hebben. De beide landen streven ernaar de stelsels weer dichter bij elkaar te brengen. De Inspectie van het onderwijs (inspectie) houdt er rekening mee dat het toezicht op en uitspraken over het Nederlandse accreditatiestelsel doorwerking kunnen hebben op het Vlaamse stelsel.

Het toezicht betreft geen toezicht op de NVAO, maar op de kwaliteit van het functioneren van het accreditatiestelsel in Nederland. Toezicht op de NVAO is volgens het Accreditatieverdrag tussen de ministers van onderwijs van Nederland en Vlaanderen voorbehouden aan het Comité van Ministers. Daarnaast gelden voor de NVAO bepalingen in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (ZBO). Vanzelfsprekend vormt de NVAO een belangrijke informatiebron over het functioneren van het stelsel.

Naast het toezicht op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, met inbegrip van het accreditatiestelsel, houdt de inspectie toezicht op de naleving van wet- en regelgeving en op de financiële rechtmatigheid en continuïteit. De inspectie houdt geen toezicht op de kwaliteit van opleidingen hoger onderwijs.

Van concept naar definitief toezichtskader

Ten behoeve van het toezicht op het accreditatiestelsel stelt de inspectie cf de WOT een toezichtskader op.

Begin 2013 is een concepttoezichtskader opgesteld. Na overleg met het bestuursdepartement en de NVAO is dit als conceptkader de basis geweest voor het onderzoek naar het accreditatiestelsel in het voorjaar 2013. Daarna is het toezichtskader op basis van de ervaringen in het onderzoek bijgesteld en met de NVAO besproken. Dit heeft cf de procedure van de WOT geleid tot vaststelling van het kader door de Inspecteur-generaal van het Onderwijs op ..., goedkeuring door de Minister op ... en publicatie in de Staatscourant op ...

Eerder toezicht

Bij de start van het accreditatiestelsel is bepaald dat de inspectie toezicht zou uitoefenen op de kwaliteit van het accreditatiestelsel. In dit verband zijn er reeds diverse evaluaties uitgevoerd en mede op grond hiervan zijn er verbeteringen van het stelsel doorgevoerd.

Met dit toezichtader zetten we deze lijn voort. Het accreditatiestelsel neemt in de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs een centrale positie in. De inspectie wil met haar toezicht op het accreditatiestelsel de kwaliteit van het stelsel onderzoeken en bevorderen.

1 Doel en uitvoering van het toezicht

1.1 Wat willen we bereiken?

Het toezicht op het accreditatiestelsel voor hoger onderwijs heeft tot doel het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het accreditatiestelsel en het stimuleren van de kwaliteit daarvan. Dit toezicht staat daarmee uitdrukkelijk ten dienste van het goed functioneren van het accreditatiestelsel met het oog op behoud en versterking van het maatschappelijk vertrouwen in dit stelsel en daarmee in dat van de kwaliteit van het hoger onderwijs.

1.2 Werkwijze

Soorten onderzoek

Het toezicht op het accreditatiestelsel kent twee soorten onderzoek:

  • periodiek integraal onderzoek naar het functioneren van het accreditatiestelsel;

  • tussentijds incidenteel onderzoek naar aanleiding van klachten of signalen.

Integraal onderzoek

Periodiek doen we onderzoek naar het functioneren van het accreditatiestelsel, voor het eerst eind 2012 – begin 2013.

Het accreditatiestelsel kent zes soorten beoordelingen:

  • uitgebreide opleidingsbeoordeling bestaande opleiding;

  • beperkte opleidingsbeoordeling bestaande opleiding;

  • uitgebreide toets nieuwe opleiding;

  • beperkte toets nieuwe opleiding.

  • Daarnaast kent het stelsel de instellingstoets kwaliteitszorg (ITK).

  • Ook is er een accreditatiekader voor de beoordeling van een bijzonder kenmerk.

Elke beoordelingssoort kent een onderzoek door een onafhankelijk panel op basis van het beoordelingskader. De beoordeling van een bestaande opleiding leidt tot een accreditatiebesluit door de NVAO. Een ITK leidt tot een besluit van de NVAO over het behalen van de ITK. Bij een positief ITK-besluit kan voor het onderzoek naar een nieuwe of bestaande opleiding met een beperkte beoordeling volstaan worden.

Werkwijze periodiek onderzoek accreditatieproces

Eens per vier jaar doet de inspectie integraal onderzoek naar het functioneren van het accreditatiestelsel, te beginnen eind 2012 (). Hiervoor is een waarderingskader ontwikkeld met standaarden welke het accreditatiestelsel gesteld kunnen worden.

De inspectie start met het opstellen van een onderzoeksplan. Het onderzoeksplan bespreken we met de NVAO.

Het integrale onderzoek bestaat doorgaans uit:

  • 1. een analyse van verantwoordingen (waaronder jaarverslagen) en andere beschikbare interne en externe beoordelingen van het stelsel i.h.k.v. de eigen kwaliteitszorg van de NVAO ();

  • 2. gesprekken met NVAO, koepelorganisaties en andere betrokkenen in het accreditatiestelsel;

  • 3. een breedte-onderzoek onder (een representatieve steekproef van) alle instellingen voor hbo en wo, bekostigd en niet bekostigd, naar aspecten van het functioneren en de bereikte resultaten van het stelsel;

  • 4. een diepte-onderzoek bij een aantal casussen van recente beoordelingssoorten.

Onderzocht wordt door middel van documentstudie en gesprekken met enkele betrokkenen of de systematiek van het beoordelingsproces, het daarop volgend besluitvormingsproces en de bereikte effecten aan de standaarden in dit toezichtskader voldoet. Het diepte-onderzoek vormt geen herhaling van het panelonderzoek en besluitvorming door de NVAO, dat wil zeggen dat de kwaliteit van de opleiding niet opnieuw beoordeeld wordt. Dit deel van het onderzoek betreft enkel de procesgang.

Het onderzoek maakt deel uit van de informatieafspraak van het desbetreffende jaar tussen het Ministerie van OCW, de Vereniging Hogescholen respectievelijk de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en de inspectie waarin beperking van de administratieve lasten een belangrijk uitgangspunt is.

Bij elk periodiek onderzoek beziet de inspectie actief de mogelijkheid tot samenwerking en afstemming van opzet en tijdstip met andere evaluerende partijen teneinde overlap te voorkomen en synergie te bereiken, met behoud van eigen perspectief en verantwoordelijkheid. Dit kan reden zijn om af te wijken van de vierjaarcyclus.

Onderzoeksaccenten

Het is mogelijk om tijdens het integrale onderzoek extra accent te leggen op één standaard, of onderdeel daarvan, naar aanleiding van actuele vragen. Dit kan bijvoorbeeld naar aanleiding van vernieuwingen in het stelsel, zoals in 2010. We nemen dit na overleg met het ministerie in het onderzoeksplan op.

Onderzoek naar aanleiding van incidenten

Naast dit reguliere, periodieke onderzoek kan de inspectie op grond van ernstige signalen m.b.t. het accreditatieproces welke uitstraling hebben naar het gehele accreditatiestelsel, en na overleg met de NVAO en het ministerie, onderzoek instellen naar de kwaliteit van een concreet onderzoek in het kader van een toets nieuwe opleiding, een accreditatie of een instellingstoets voor zover dit niet de bevoegdheid en werkzaamheden van de NVAO zelf betreft. De inspectie analyseert daarbij steeds of de signalen geïsoleerde incidenten zijn of representatief voor het gehele accreditatiestelsel of voor onderzoeken waarbij bepaalde evaluatiebureaus zijn betrokken of voor onderzoeken waarbij een bepaalde instelling is betrokken. Betrokken instellingen worden in het geval van een incidenteel onderzoek vooraf geïnformeerd.

Thematisch onderzoek

De inspectie kan ook af en toe het accreditatiestelsel doorlichten op bepaalde aspecten van het accreditatieproces over opleidingen heen, afhankelijk van eerdere bevindingen van het toezicht. Dit nemen we op in ons jaarwerkplan.

Rapportages

Elk onderzoek naar het accreditatiestelsel sluiten we af met een openbaar rapport. In dit rapport zijn de onderzochte opleidingen en instellingen geanonimiseerd.

Uiterlijk zes weken na het laatste gesprek in het kader van het onderzoek legt de inspectie het conceptrapport over het functioneren van het accreditatiestelsel ter reactie voor aan de NVAO en aan betrokken evaluatiebureaus. Het definitieve rapport wordt aangeboden aan de Minister van OCW met een afschrift aan de NVAO. Het rapport wordt behandeld als een themarapport in de zin van de Regeling Inspectie van het onderwijs 2006 ().

Vervolgtraject

Over de uitkomsten van het onderzoek naar het accreditatiestelsel voert de inspectie overleg met de minster. Het onderzoek kan leiden tot voorstellen voor aanpassingen van het stelsel, zo nodig door regelgeving. Bij tekortkomingen in de toepassing van de vigerende kaders in het accreditatieproces kan een onderzoek naar de kwaliteitsverbetering van het accreditatieproces volgen, gericht op de betreffende elementen. Mocht dit onverhoopt onvoldoende tot verbeteringen leiden, dan kan een breder onderzoek volgen gericht op de geconstateerde tekortkomingen.

1.3 Waarderingskader

Achtergrond waarderingskader

De inspectie hanteert voor de beoordeling van het functioneren van het accreditatiestelsel een waarderingskader. Het waarderingskader wordt per beoordelingssoort gehanteerd en waar nodig aangepast. Elke beoordelingssoort bestaat uit twee onderscheiden fasen:

  • het onderzoek met een beoordeling door de commissie van deskundigen;

  • het besluit door de NVAO.

Het accreditatiestelsel heeft tot doel om de (basis)kwaliteit van opleidingen c.q. instellingen te garanderen, te stimuleren en transparant te maken. Daarvoor is een onafhankelijke, valide en betrouwbare oordeelsvorming noodzakelijk, in een proces dat zorgvuldig en inzichtelijk wordt georganiseerd en de instellingen niet meer dan nodig belast. Het accreditatiestelsel dient mechanismen van kwaliteitsborging in zich te hebben.

De inspectie van het onderwijs heeft tot taak hierop toe te zien. Dit toezicht staat daarmee uitdrukkelijk ten dienste van het goed functioneren van het accreditatiestelsel met het oog op behoud en versterking van het maatschappelijk vertrouwen in dit stelsel en daarmee in dat van de kwaliteit van het hoger onderwijs.

Deze uitgangspunten hebben tot het volgende waarderingskader geleid.

Waarderingskader

Standaard 1: Informatievoorziening

De instelling en de desbetreffende opleiding worden goed en tijdig geïnformeerd over het proces en het beoordelingskader van de hen aangaande beoordelingen.

Toelichting

De instelling en de desbetreffende opleiding worden goed geïnformeerd over het accreditatiestelsel en de beoordelings- en accreditatieprocessen die hen aangaan met betrekking tot het verloop, wat van hen daarvoor verwacht wordt, de beoordelingskaders en over de normen behorende bij de verschillende eindoordelen. De gevolgen van een besluit van de NVAO zijn bekend. Ook andere belanghebbenden kunnen zich een goed oordeel vormen over de inrichting van de beoordeling en besluitvorming.

Standaard 2: Onafhankelijkheid

De actoren in het stelsel zijn onafhankelijk van de te beoordelen instellingen en opleidingen.

Toelichting

De organiserende instanties en de commissies van deskundigen zijn in samenstelling, werkwijze en oordeelsvorming onafhankelijk van de te beoordelen instellingen en opleidingen.

Standaard 3: Deskundigheid

De commissies van deskundigen zijn voldoende deskundig.

Toelichting

De commissies van deskundigen vertegenwoordigen voldoende vakinhoudelijke deskundigheid, onderwijskundige en examendeskundigheid, werkvelddeskundigheid en vertegenwoordigen in voldoende mate het studentperspectief en het internationale perspectief. Voor de instellingstoets kennen de commissies voldoende kwaliteitszorgdeskundigheid.

Standaard 4: Betrouwbaarheid en validiteit

De inrichting van het stelsel leidt tot betrouwbare en valide onderzoekprocessen en beoordelingen.

Toelichting

Bij een beoordeling is passende informatie verkregen om de kwaliteit van een opleiding, c.q. de kwaliteitszorg, te kunnen beoordelen. Alle betrokkenen, waaronder in elk geval de studenten, docenten en de examencommissie worden voldoende gehoord. De beoordelingen van de commissies van deskundigen en van het accreditatieorgaan zijn passend bij de beschikbare informatie, het beoordelingskader en de normering (betrouwbaarheid). Er bestaan geen systematische verschillen in oordelen tussen uitvoerende bureaus en commissies welke niet uit kwaliteitsverschillen tussen opleidingen of instellingen voortkomen.

De beoordelingskaders zijn opgesteld in overeenstemming met de wettelijke voorschriften en maatschappelijk verwachtingen. De commissies van deskundigen en het accreditatieorgaan beoordelen niet meer en niet minder dan de op het moment van onderzoek gerealiseerde kwaliteitsborging van een instelling cq. de gerealiseerde kwaliteit van een opleiding conform het beoordelingskader (validiteit).

Standaard 5: Zorgvuldigheid

De beoordelingen en besluiten zijn gebaseerd op zorgvuldige processen.

Toelichting

De instelling en de opleiding, waaronder de docenten, krijgen voldoende gelegenheid hun visie, onderwijsinrichting en geleverde prestaties toe te lichten. De commissies en het accreditatieorgaan maken voldoende gebruik van schriftelijke en mondeling informatie van de instelling, inclusief van de eventueel aanvullende informatie van een opleiding op nagekomen vragen van de NVAO. De onderzoeksuitvoering vindt plaats conform met de instelling en opleiding gemaakte afspraken. De reacties van de instelling op het conceptrapport en op het besluit worden zorgvuldig gewogen en de wijze van verwerking daarvan wordt aan de instelling bekendgemaakt. Het rapport en het besluit worden uitgebracht binnen de gestelde termijnen. De follow-up na een afwijzende of voorwaardelijke accreditatie verloopt conform de gecommuniceerde werkwijze.

Standaard 6: Kwaliteitsborging

De kwaliteit van het accreditatiestelsel is door de verschillende verantwoordelijke actoren voldoende geborgd.

Toelichting

Er zijn voldoende operationeel geformuleerde doelen geformuleerd met betrekking tot het accreditatiestelsel. Er vindt periodiek voldoende monitoring en evaluatie plaats om na te gaan in hoeverre de gestelde doelen bereikt worden. Er worden bij verschil tussen de gestelde en de gerealiseerde doelen tijdig toereikende maatregelen ter verbetering genomen. Er vindt toereikende publieke verantwoording plaats over doelen van het accreditatiestelsel, realisatie daarvan en genomen verbetermaatregelen.

Standaard 7: Stimulerende werking

De beoordelingen stimuleren instellingen respectievelijk opleidingen in voldoende mate tot verbetering van de kwaliteitszorg respectievelijk de kwaliteit.

Toelichting

De beoordelingen stimuleren in voldoende mate instellingen en opleidingen tot een kwaliteitscultuur en tot continue verbetering van de kwaliteitszorg en van het onderwijs. De follow-up procedures leiden tot de beoogde kwaliteitsverbetering.

Standaard 8: Transparantie

Het accreditatiestelsel draagt in voldoende mate bij aan de bekendheid van de kwaliteit en profiel, en verschillen daarin tussen instellingen en opleidingen.

Toelichting

Het accreditatiestelsel levert onder andere via rapporten en besluiten transparante informatie over zowel de basiskwaliteit als over verschillen in kwaliteit en profielen tussen opleidingen. De informatie is goed toegankelijk voor alle betrokkenen en een breder publiek. De rapporten en de besluiten zijn duidelijk, consistent en doen recht aan de situatie van de beoordeelde opleiding of instelling. Het accreditatiestelsel maakt (internationale) vergelijking van de kwaliteit van opleidingen voldoende mogelijk.

Standaard 9: Accreditatielasten

Het accreditatiestelsel geeft niet meer administratieve lasten dan nodig.

Toelichting

Het accreditatiestelsel beperkt waar mogelijk de administratieve lasten. Hierbij wordt ook meegewogen hoe instellingen de administratieve lasten ervaren in verhouding tot de opbrengsten van het accreditatiestelsel.

Standaard 10: Dekking

Alle opleidingsvarianten op alle vestigingen van bekostigde nieuwe en bestaande opleidingen die ten tijde van de beoordeling verzorgd worden, zijn beoordeeld, evenals alle opleidingsvarianten van niet bekostigde geaccrediteerde opleidingen.

Toelichting

Onder opleidingsvarianten wordt hier verstaan varianten met volledige programma’s zoals voltijd, deeltijd, duaal. Er is een toereikende waarborg dat instellingen na een beoordeling geen varianten ontwikkelen die meer dan 40 procent afwijken van de beoordeelde variant.

Standaard 11: Wettelijke vereisten

De uitvoering van het accreditatiestelsel voldoet aan de wettelijke vereisten.

Toelichting

Het betreft hier alle wettelijke voorschriften opgenomen in artikel 5a van de WHW. Verschillende wettelijke voorschriften worden al gericht onderzocht in de voorgaande standaarden. Als de inspectie tot de conclusie komt dat bepaalde wettelijke bepalingen niet worden nageleefd, vermelden we dat bij deze standaard.

Normering

Per standaard volgt het oordeel onvoldoende, voldoet ten dele, voldoende, of goed met een weging op basis van het expertoordeel. Het eindoordeel over het functioneren van het accreditatiestelsel volgt uit een onderzoek naar de standaarden en leidt tot het gewogen oordeel onvoldoende, voldoet ten dele, voldoende of goed.

2 Relatie met het instellingstoezicht

Naast het toezicht op het accreditatiestelsel heeft de inspectie ook toezicht op de instellingen voor hoger onderwijs. Dit is complementair aan de eigen kwaliteitsbewaking en het interne toezicht van de instellingen almede aan de kwaliteitsborging door het accreditatiestelsel.

De beide vormen van toezicht op het hoger onderwijs kunnen elkaar beïnvloeden. Het toezicht op instellingen kan signalen opleveren omtrent de kwaliteit van bepaalde accreditaties als ook over het functioneren van het accreditatiestelsel. Deze signalen bespreken we met de NVAO en kunnen aanleiding zijn tot specifieke toezichtactiviteiten m.b.t. het accreditatiestelsel.

Omgekeerd kan onderzoek naar het functioneren van het accreditatiestelsel tot een vermoeden leiden van een mogelijke ernstige tekortkoming bij een opleiding of instelling. Dit vermoeden leidt tot overleg met het Ministerie van OCW en/of de NVAO in het kader van het Samenwerkingsprotocol tussen de inspectie en de NVAO.

Utrecht, september 2014

Naar boven