Advies Raad van State betreffende besluit van ............ tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (achtste tranche)

Nader Rapport

2 september 2014

IenM/BSK-2014/184405

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 27 juni 2014, nr. 2014001265, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 augustus 2014, nr. W14.14.0208/IV, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met haar opmerkingen rekening zal zijn gehouden. Hieronder ga ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in op de opmerkingen van de Afdeling.

Naar aanleiding van de inhoudelijke opmerkingen van de Afdeling, die allemaal betrekking hebben op één van de innovatieve projecten die in het ontwerpbesluit is opgenomen (namelijk het experiment waarin de gemeentelijke preventieve bouwtoets vervalt), is in de nota van toelichting een nadere motivering voor dit project opgenomen waarin nadrukkelijk wordt gerefereerd aan de criteria van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet.

Ik moge U hierbij, in overeenstemming met mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Advies Raad van State

No. W14.14.0208/IV

’s-Gravenhage, 14 augustus 2014

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 27 juni 2014, no.2014001265, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van bijlage II bij de Crisis- en herstelwet (achtste tranche), met nota van toelichting.

Met het ontwerpbesluit, dat de zogenoemde achtste tranche vormt van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, wordt onder andere een aantal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van de Chw benoemd. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een opmerking over een van de nieuwe innovatieve projecten. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

Het ontwerpbesluit voegt aan paragraaf 3 ‘Innovatie’ van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet een experiment toe voor gevallen waarin een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een grondgebonden nieuwbouwwoning waarvoor een waarborgcertificaat op basis van het keurmerk van de Stichting Garantiewoning is verstrekt.1 Het experiment houdt in dat vijf gemeenten een dergelijke aanvraag niet hoeven te toetsen aan het Bouwbesluit 2012.

Volgens de toelichting voorkomt het experiment dat tweemaal aan de bouwvoorschriften wordt getoetst. Daarnaast biedt het experiment meer flexibiliteit om het bouwplan tussentijds te wijzigen. De vereenvoudiging kan leiden tot een verlaging van de totale bouwsom voor de opdrachtgever.2

Het experiment wordt gebaseerd op artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel maakt het mogelijk bij wege van experiment af te wijken van een aantal wettelijke bepalingen, en wel uitsluitend indien het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en het voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de bevordering van duurzaamheid.3 De drie criteria zijn dus cumulatief.4

De Afdeling merkt op dat de toelichting het experiment niet motiveert in het licht van de genoemde criteria. De toelichting volstaat slechts met het noemen van enkele praktische voordelen van het experiment voor gemeenten en opdrachtgevers van nieuwbouwwoningen. Hierdoor is onduidelijk of het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de uitvoering van het experiment kan bijdragen aan het bestrijden van de economische crisis en aan de bevordering van de duurzaamheid.

De Afdeling adviseert het experiment waarin de gemeentelijke preventieve bouwtoets vervalt, in het licht van de criteria van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet dragend te motiveren en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals aangeboden aan de Raad van State: Besluit van .......... tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (8e tranche)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, van 24 juni 2014, nr. IenM/BSK-2014/83317, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 1.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, .......... 2014, nr. IENM/BSK-2014/... , Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 6h wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6i
  • 1. Artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing, indien de aanvraag betrekking heeft op een nieuw te bouwen grondgebonden woning waarvoor een waarborgcertificaat op basis van het keurmerk van de Stichting Garantiewoning is verstrekt.

  • 2. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten Delft, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam en Sint Anthonis.

B

Artikel 7a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. In het kader van een Platform 31-experiment «Flexibele bestemmingsplannen» kan bij de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van een bestemmingsplan worden afgeweken van:

    • a. de volgende artikelen van de Wet ruimtelijke ordening: 3.1, eerste lid, voor zover het daarbij gaat om het verplicht aanwijzen van bestemmingen, 3.7, vierde lid, en 6.12, eerste lid;

    • b. de volgende artikelen van het Besluit ruimtelijke ordening:

      • 1°. 1.2.1, tweede lid, en 1.2.1a, onderdeel a, onder de voorwaarde dat het ontwerp van het bestemmingplan of het vastgestelde bestemmingsplan elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar wordt gesteld en blijft op een door de raad te bepalen internetadres. In dat geval bevat de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, een verwijzing naar dit internetadres;

      • 2°. 3.1.6, eerste lid, onder f, en vierde lid, onder c;

    • c. de bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.2.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gestelde regels of nadere regels.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van twintig jaar opnieuw vastgesteld.

C

Artikel 7b wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt de zinsnede ‘geldt voor de volgende bestemmingsplannen een looptijd van twintig jaar’ vervangen door: geldt voor de volgende bestemmingsplannen dat de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van twintig jaar opnieuw wordt vastgesteld.

2. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. bestemmingsplan bedrijventerrein Heesch-West, gemeenten Bernheze en ’s-Hertogenbosch zoals aangegeven op de kaart in bijlage 46.

D

In artikel 7c, het dertiende lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel h door een puntkomma, toegevoegd:

  • i. Havenkwartier, gemeente Assen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 47.

E

Aan het slot van paragraaf 3 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7f

Onverminderd artikel 7a geldt voor het bestemmingsplangebied voor het voormalige bedrijventerrein Cruquiusgebied in de gemeente Amsterdam, bedoeld in artikel 7a, vijfde lid, onder a, dat gedurende een periode van maximaal tien jaar:

  • a. artikel 7c, negende lid, onderdelen c en d, en artikel 7d van overeenkomstige toepassing zijn;

  • b. in afwijking van artikel 2.2, onderdeel c, van het Besluit geluidhinder de hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van het industrieterrein op ligplaatsen voor woonschepen die reeds aanwezig waren op 1 juli 2012 niet hoger mag worden vastgesteld dan 60 dB(A);

  • c. in afwijking van artikel 2.4 van het Besluit geluidhinder of artikel 2.20, tweede lid, van het Activiteitenbesluit voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen die reeds aanwezig waren op 1 juli 2012 niet voldaan hoeft te worden aan de in die artikelen opgenomen binnenwaarden zolang binnen de geluidsgevoelige ruimten respectievelijk verblijfsruimten een goed woon- en leefklimaat is gewaarborgd;

  • d. in afwijking van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit de in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur in tabel 2.17a opgenomen maximale geluidsniveaus worden verhoogd met maximaal 5 dB(A).

Artikel 7g
  • 1. De voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen gelden als één bestemmingsplan voor het gehele grondgebied.

  • 2. Artikel 7c is op het bestemmingsplan voor het gehele grondgebied, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt, maakt vanaf het tijdstip waarop dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden deel uit van het bestemmingsplan voor het gehele grondgebied, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten Breda, Bussum, Deventer, Oldenzaal, Soest en Venlo.

Artikel 7h
  • 1. In aanvulling op artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening kan de gemeenteraad van de gemeente Meerssen een structuurvisie vaststellen waarin zijn vastgelegd de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid met het oog op:

    • a. het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

    • b. het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

  • 2. Bij de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van de structuurvisie kan worden afgeweken van:

    • a. de volgende artikelen van het Besluit ruimtelijke ordening:

      • 1°. 1.2.1, tweede lid, en 1.2.1a, onderdeel a, onder de voorwaarde dat het ontwerp van de structuurvisie of de vastgestelde structuurvisie elektronisch op een algemeen toegankelijke wijze beschikbaar wordt gesteld en blijft op een door de raad te bepalen internetadres.

        In dat geval bevat de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening een verwijzing naar dit internetadres;

      • 2°. 3.1.6, eerste lid, onder f, en vierde lid, onder c;

    • b. de bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 1.2.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, gestelde regels of nadere regels.

Artikel 7i
  • 1. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van vijftien jaar opnieuw vastgesteld.

  • 2. In afwijking van artikel 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een voorlopige bestemming voor een termijn van ten hoogste vijftien jaar.

  • 3. Dit artikel is van toepassing op het bestemmingsplangebied Galecopperzoom in de gemeente Nieuwegein, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 48.

E

De in bijlage 28 opgenomen kaart wordt vervangen door de desbetreffende kaart, opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

F

Er worden drie bijlagen toegevoegd zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit:

  • 1. Bijlage 46 (bestemmingsplan bedrijventerrein Heesch-West);

  • 2. Bijlage 47 (plangebied Havenkwartier, gemeente Assen);

  • 3. Bijlage 48 (bestemmingsplangebied Galecopperzoom).

ARTIKEL II

Bijlage II van de Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan categorie Aa. Overige ruimtelijke projecten van bijlage II worden de volgende projecten toegevoegd:

31

Icedôme Almere

Ontwikkeling en realisatie van een multifunctioneel complex voor schaats- en andere ijssporten

Nieuw multifunctioneel complex voor schaats- en andere ijssporten en aanverwante sporten in Almere Poort, direct aan de autoweg A6

       

32

KNSF-terrein

Herontwikkeling van terrein voormalige kruitfabriek met woningen en kantoren

Het terrein van de voormalige kruitfabriek in Muiden wordt gesaneerd en vervolgens geschikt gemaakt voor de bouw van woningen en kantoren.

       

33

Buitenhaven Muiden

Uitbreiding van bestaande (recreatie-)jachthaven

Ter versterking van de sociaal-economische infrastructuur in Muiden wordt de bestaande jachthaven uitgebreid.

       

34

Brediusterrein

Woningbouw, hotel en sportdoeleinden op terrein van 9 ha

Vanwege de voorgenomen ontwikkeling van het KNSF-terrein worden de daar gevestigde sportverenigingen verplaatst. Daarnaast worden op het terrein maximaal 50 woningen en een hotel gebouwd.

       

35

Wind op land 5 tot 100 MW Eemshaven

Het gebied bestaat uit het havengebied zelf en een zuidelijk en westelijk daarvan gelegen gebied zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan en de uitbreidingsgebieden

Realisatie van windparken van 5 tot 100 MW.

       

36

Wind op land 5 tot 100 MW Delfzijl

Het gebied bestaat uit het havengebied en een zuidelijk daarvan gelegen gebied zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan en de uitbreidingsgebieden

Realisatie van windparken van 5 tot 100 MW.

       

37

Wind op land 5 tot 100 MW, N33 nabij Veendam

Dit gebied ligt aan de N33 en loopt van de A7 in het Noorden langs Veendam zoals opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan en de uitbreidingsgebieden

Realisatie van windparken van 5 tot 100 MW.

B

Aan categorie E. Wegenprojecten, wordt het volgende project toegevoegd:

17

Knooppunt Hoevelaken

Vergroting capaciteit knooppunt Hoevelaken, verbreding A1 tussen Bunschoten en Barneveld en A28 tussen Maarn en Nijkerk.

Hoofddoel van het project is verbetering van de bereikbaarheid van Midden-Nederland en van de Randstad (A1 en A28 zijn achterland- verbindingen voor de regio’s Amsterdam en Rotterdam)

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Dit besluit bevat de zogenaamde achtste tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.

In artikel I wordt het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aangevuld.

Het project Heesch-West (gemeenten Bernheze en ’s-Hertogenbosch) wordt toegevoegd aan artikel 7b, zodat voor dit gebied een bestemmingsplan met een looptijd van 20 jaar kan worden vastgesteld (onderdeel C).

Het project Havenkwartier van de gemeente Assen wordt toegevoegd aan het experiment met de bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte (onderdeel D).

Daarnaast vindt aanwijzing plaats van een vijftal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) (onderdelen A en E):

  • een experiment met het afschaffen van een preventieve toets aan het Bouwbesluit bij woningen met een Keurmerk Garantiewoning met deelname van de gemeenten Delft, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam en Sint Anthonis (artikel 6i);

  • een experiment waarbij kan worden afgeweken van onderdelen van de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en het Activiteitenbesluit in het Cruquiusgebied in de gemeente Amsterdam (artikel 7f);

  • een experiment met het opstellen van één bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele grondgebied (vooruitlopend op de totstandkoming van de Omgevingswet) met deelname door de gemeenten Breda, Bussum, Deventer, Oldenzaal, Soest en Venlo (artikel 7g);

  • een experiment met het opstellen van een omgevingsvisie (vooruitlopend op de totstandkoming van de Omgevingswet) in de gemeente Meerssen (artikel 7h);

  • een experiment met een bestemmingsplan en voorlopige bestemmingen voor een periode van vijftien jaar in de Galecopperzoom in de gemeente Nieuwegein (artikel 7i).

In artikel II worden zeven projecten toegevoegd aan categorie Aa (Overige ruimtelijke projecten) van bijlage II van de Chw (waarvan drie in de gemeente Muiden):

  • het project Icedôme in de gemeente Almere;

  • het project Wind op land Eemshaven;

  • het project Wind op land Delfzijl

  • het project Wind op land Veendam (nabij N33);

en in de gemeente Muiden:

  • het KNSF-terrein,

  • het project Buitenhaven Muiden en

  • het Brediusterrein.

Voorts wordt het project knooppunt Hoevelaken toegevoegd aan categorie E (Wegenprojecten).

De aanwijzing van de projecten vindt plaats op verzoek van de betrokken gemeenten en Rijkswaterstaat en specifiek voor het project ‘Wind op land’ op verzoek van de provincie Groningen.

Dit besluit schept geen verplichtingen voor bedrijven of burgers en heeft derhalve geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten.

Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit op 23 december 2013 in de Staatscourant gepubliceerd (Stcrt nr. 36181).

Naar aanleiding van de aanmeldingsbrief van de provincie Groningen en de voorpublicatie zijn zienswijzen ontvangen van de gemeente Veendam, de Natuur- en Milieufederatie Groningen en de Stichting Platform Tegenwind N33 met betrekking tot de toevoeging van drie windenergieparken in de provincie Groningen aan bijlage II bij de Chw (project ‘Wind op land’, artikel II). Een gemeenschappelijke noemer in deze zienswijzen is het bezwaar tegen toepassing van de (via toevoeging aan bijlage II bij de Chw) geboden mogelijkheid om voor de aanwijzing van windparken in de provincie Groningen af te zien van alternatievenonderzoek voor de locatiekeuze.

De toevoeging aan Bijlage II van de in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) Groningen opgenomen locaties voor windenergie en uitbreidingsgebieden geldt alleen voor zover de realisatie plaatsvindt onder de bevoegdheid van de provincie door middel van een besluit (omgevingsvergunning), waarvoor alleen een project-MER moet worden gemaakt. Als de rijks- of provinciale coördinatieregeling wordt toegepast op de vaststelling van een inpassingsplan, zal voor het plan-MER wel een alternatievenonderzoek moeten worden uitgevoerd. Dit is Europeesrechtelijk bepaald. Bij toepassing van de rijks- of provinciale coördinatieregeling dient de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) te worden doorlopen.

Plaatsing op bijlage II heeft overigens geen effect op de communicatie met direct betrokkenen en lokale overheden en de inspraakmogelijkheden van omwonenden. Bij het opstellen van de inpassingsplannen voor deze projecten dient eveneens de uniforme openbare voorbereidingsprocedure te worden doorlopen. Eenieder (met uitzondering van de gemeenten) die zich niet met het plan kan verenigen, heeft derhalve de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad en kan (daarna) in beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Door toepassing van de coördinatieregelingen zijn de inspraakmomenten wel meer gebundeld. Het inpassingsplan, het MER en alle overige besluiten kunnen gelijktijdig ter inzage worden gelegd, zowel in ontwerp als na (definitieve) vaststelling. De ontbrekende beroepsmogelijkheid voor de betrokken gemeenten wordt overigens niet veroorzaakt door de toevoeging van deze windparken aan bijlage II van de Chw. De aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor de opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie is bij de invoering van de Chw in 2010 al opgenomen in Bijlage I (onderdeel 1.2) van de Chw. Dit betekent dat hoofdstuk 1, afdeling 2, van de Chw (inclusief de beperking van beroepsrecht voor gemeenten) ook zonder deze toevoeging op bijlage II reeds van toepassing is op alle projecten die in deze categorie vallen.

Overeenkomstig de zienswijze van de Natuur- en Milieufederatie Groningen is de aanmelding van de provincie Groningen voor een experiment om juridische bindende afspraken te kunnen maken met initiatiefnemers voor een financiële bijdrage aan maatschappelijke ontwikkelingen en participatie niet gehonoreerd, omdat (ook) het Rijk van mening is dat het de voorkeur verdient om aan te sluiten bij de afspraken die hierover gemaakt zijn in het kader van het Energieakkoord voor duurzame groei.

Voorts is een zienswijze ontvangen van de Stichting Hoevelaken Bereikbaar en Leefbaar (hierna: de Stichting) tegen de toevoeging van het Knooppunt Hoevelaken aan bijlage II bij de Chw.

De Stichting geeft aan dat de tekst over de projectdoelen, zoals vermeld in de tekst in de Staatscourant, afwijkt van de doelen waar het project vanuit gaat. De minister hecht er aan op te merken dat de projectdoelen zoals geformuleerd in de Startnotitie en in de MER-Richtlijnen voor het project nog steeds van kracht zijn, ook na opname in bijlage II van de CHW. Dit betekent voor wat betreft de leefbaarheid onder meer: voorkomen dat de luchtkwaliteit verslechtert en de geluidhinder verergert en streven naar verbetering.

Het toevoegen van dit project aan Bijlage II betekent dat hierop de bestuursrechterlijke versnellingen van de Chw van toepassing zijn en dat gebruik gemaakt kan worden van een verlichte procedure voor de project-mer, waarbij het advies van de commissie MER en alternatievenonderzoek niet verplicht zijn (beide blijven uiteraard wel mogelijk). De aanwijzing geeft geen recht op het afwijken van andere relevante wet- en regelgeving, zoals genoemd in de zienswijze van de Stichting. Het niet hoeven uitwerken van een MMA en tracé-alternatieven is in lijn met de vervroegde marktbenadering, zoals Rijk en regio deze hebben afgesproken in de op 20 juni 2013 gesloten bestuursovereenkomst over het knooppunt Hoevelaken.

Volgens de Stichting leidt opname in de CHW ertoe dat de standaard Tracébesluit-procedure vervangen wordt door een vereenvoudigd Tracébesluit. Het is niet helemaal helder wat de Stichting hiermee bedoelt. Reeds vanaf 2008 wordt de verkorte Tracéwetprocedure gevolgd, waarin het eerste formele moment na de Startnotitie en de Richtlijnen de vaststelling van het Ontwerp-Tracébesluit is. Opname in bijlage II van de CHW betekent niet dat aan het uiteindelijke Tracébesluit andere eisen gesteld worden. Alleen de verplichting onderzoek te doen naar alternatieven en een MMA en een toetsingsadvies van de Cie-m.e.r. te vragen, verdwijnen.

Op grond van artikel 5.2a van de Chw is het ontwerpbesluit door de Minister van Infrastructuur en Milieu bij brief van 16 december 2013 (IenM/BSK-2013/278048 resp. IenM/BSK-2013/278050) voorgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal (Kamerstuk 32 127, nr. 173).

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van de Tweede Kamer heeft op 17 januari 2014 in het kader van de voorhang vragen gesteld over het ontwerpbesluit. Bij brief van 10 februari 2014 zijn deze vragen beantwoord (Verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld 11 februari 2014, Kamerstuk 32 127, nr. 181). Tijdens het VSO op 27 maart 2014 zijn moties ingediend (Kamerstukken 32 127, nrs. 182–187). Bij de stemming op 1 respectievelijk 8 april 2014 is één motie aangenomen (32 127, nr. 187). De overige moties zijn verworpen.

Artikelsgewijs deel

Artikel I
Onderdeel A
Artikel 6i (vervallen preventieve bouwtoets bij Keurmerk Garantiewoningen)

De aanvraag voor een omgevingsvergunning moet volgens artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aannemelijk maken dat het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Op grond van artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet vindt geen preventieve toetsing aan het Bouwbesluit 2012 plaats in de gemeenten Delft, Den Haag, Eindhoven, Rotterdam en Sint Anthonis als de aanvraag betrekking heeft op een grondgebonden woning waarvoor een waarborgcertificaat op basis van het keurmerk van de Stichting Garantiewoning is verstrekt. Het experiment kent een looptijd van vijf jaar.

Onder het keurmerk van de Stichting Garantiewoning garandeert de bouwer of aannemer de kwaliteit van de te bouwen of verbouwen woning. Daaronder valt ook de zekerstelling dat de woning bij oplevering voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. In het experiment vervalt de gemeentelijke toetsing vooraf. Daarmee wordt dubbele toetsing (door de gemeente én door de aannemer ten behoeve van het keurmerk) voorkomen. Bovendien biedt deze aanpak meer flexibiliteit om tussentijdse wijzigingen in het bouwplan door te kunnen voeren. De vereenvoudiging kan leiden tot verlaging van de totale bouwsom voor de opdrachtgever.

Het experiment gaat er vanuit dat een goed werkend privaat garantiestelsel voldoende waarborg biedt voor naleving van het Bouwbesluit 2012. Het experiment sluit aan op de vernieuwing van de private kwaliteitsborging, waarvoor het ministerie van BZK een voorstel voorbereidt en past bij de vraag van de Tweede Kamer (motie 32 757, nr. 12) om te experimenteren met verzekerde garantie.

De betrokken gemeenten en de aanbieders van het keurmerk maken afspraken over monitoring van de kwaliteit van de woningen die onder het experiment tot stand komen. Daarbij besteden zij specifiek aandacht aan de voorschriften over de energieprestaties.

Naast het ministerie van IenM zal ook het ministerie van BZK op het experiment toezien.

Onderdeel B

Deze wijzigingen in artikel 7a van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet zijn van redactionele aard. Artikel 7a is opgenomen in de zesde tranche. Aangesloten wordt bij de verbeterde redactie van vergelijkbare bepalingen in de zevende tranche.

Onderdeel C

In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen de gemeenten Bernheze en ’s-Hertogenbosch een geldingsduur van maximaal twintig jaar hanteren voor het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Heesch-West’.

De gemeenten Bernheze, ’s-Hertogenbosch, Maasdonk en Oss en de provincie Noord-Brabant ontwikkelen in een formeel samenwerkingsverband het regionaal bedrijventerrein Heesch-West, dat ten zuiden van de A59 op het grondgebied van de gemeenten Bernheze en Maasdonk zal worden gerealiseerd. Als gevolg van een gemeentelijke herindeling zal het onderdeel van het bedrijventerrein dat nu tot de gemeente Maasdonk behoort vanaf 1 januari 2015 onder ’s-Hertogenbosch vallen.

De ontwikkeling van een gemeenschappelijk bedrijventerrein biedt tal van voordelen bij de ruimtelijke inpassing en de duurzame inrichting van het terrein en voor het economisch vestigingsklimaat. In plaats van vier kleine bedrijventerreinen ontstaat één groot terrein dat aantrekkelijk is voor grote regionale en kleinere lokale bedrijven. Door verplaatsing van bedrijven kan in de dorpen ruimte ontstaan voor andere functies. De bundeling voorkomt ongewenste concurrentie tussen de gemeenten en ruimtelijke versnippering. Het regionale terrein maakt zowel een goede landschappelijke inpassing als inwaartse (milieu)zonering mogelijk. Het bedrijventerrein biedt ruimte voor windturbines, zonnepanelen, grasdaken, het krijgt een ecologische verbindingszone en biedt waterberging voor een groter gebied.

Door zijn omvang (105 ha uitgeefbaar terrein) voorziet het terrein meerjarig in de behoefte aan bedrijventerreinen. De invulling van het terrein zal naar verwachting meer dan tien jaar gaan duren en overschrijdt daarmee de reguliere geldingsduur van een bestemmingsplan. Om toch het terrein te kunnen ontwikkelen en van een goede planologische basis te voorzien wordt de geldingsduur van het bestemmingsplan verruimd tot twintig jaar. Deze verruiming biedt de flexibiliteit om het bestemmingsplan zorgvuldig in te vullen en ook de beoogde windturbines in afstemming met de invulling van het terrein tot stand te brengen.

Onderdeel D

In de zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet is voor het bestemmingsplan ‘Havenkwartier’ van de gemeente Assen een maximale geldingsduur van twintig jaar opgenomen (artikel 7b). In het kader van de zevende tranche heeft Assen aangegeven graag mee te willen doen met het experiment met de bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte (vooruitlopend op de Omgevingswet). Dit verzoek kwam echter te laat om het nog te kunnen verwerken. In de achtste tranche wordt het project alsnog opgenomen in artikel 7c. Aangezien voor de bestemmingsplannen die op basis van dat artikel worden opgesteld eveneens een maximale termijn van twintig jaar geldt, is het niet langer nodig om het bestemmingsplan ‘Havenkwartier’ in artikel 7b te vermelden.

Onderdeel E (nieuwe artikelen 7f tot en met 7i)
Artikel 7f (afwijken Wet en Besluit geluidhinder in het Cruquius-gebied)

Met de zesde tranche is het bestemmingsplan voor het voormalige bedrijventerrein Cruquiusgebied in de gemeente Amsterdam toegevoegd aan het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Met de achtste tranche worden de afwijkingsmogelijkheden voor wat betreft geluidnormering uit de zevende tranche (artikelen 7c en 7d) van toepassing voor het Cruquiusgebied en vanwege de specifieke problematiek aldaar worden bovendien enkele extra afwijkingsmogelijkheden geboden.

Bij het Cruquiusgebied is sprake van transformatie van een (voormalig) bedrijventerrein naar een gemengd werk- en woongebied. Binnen de contouren van dat bedrijventerrein zijn sinds lange tijd woningen en woonschepen aanwezig. Bij aanpassing van het bestemmingsplan zullen ook de geluidcontouren wijzigen, waarbij ter plaatse van die woningen en woonschepen een toetsing aan de geluidwetgeving plaats moet vinden. In een aantal gevallen zal die toetsing vermoedelijk leiden tot de constatering dat (nog) niet aan die wetgeving kan worden voldaan. Zoals gezegd, betreft het echter bestaande woningen en woonschepen en verandert er door de aanpassing van het bestemmingsplan niets aan de feitelijke omstandigheden. De aanvullende afwijkingsmogelijkheden die nu worden geboden, bevorderen dat besluitvorming over de door Amsterdam gewenste transformatie van het gebied niet door de feitelijke omstandigheden wordt geblokkeerd. Die besluitvorming is immers een voorwaarde om de transformatie van het gebied gestalte te laten krijgen en juist die transformatie zal op termijn leiden tot een verbetering van de geluidsituatie ter plekke van de bestaande woningen en woonschepen.

Tegen deze achtergrond worden de afwijkingsmogelijkheden uit de achtste tranche grotendeels beperkt tot reeds aanwezige woningen en woonschepen. Als ijkdatum om te bepalen welke woningen en woonschepen als ‘reeds aanwezig’ kunnen worden beschouwd, wordt in artikel 7f, onderdeel b, 1 juli 2012 gehanteerd. Als gevolg van een wijziging van de geluidwetgeving worden (behoudens overgangsrecht) met ingang van die datum ligplaatsen voor woonschepen namelijk als geluidsgevoelig terrein aangemerkt. Uit praktische overwegingen is ervoor gekozen om in artikel 7f, onderdeel c, dezelfde datum te hanteren om vast te stellen welke woningen in het gebied ‘reeds aanwezig’ waren. Uiteraard kan het bij zowel woningen als woonschepen slechts gaan om objecten die op 1 juli 2012 legaal aanwezig waren, dus waarvan de aanwezigheid was toegestaan op grond van een ruimtelijk plan of besluit of, ingeval van woonschepen, de gemeentelijke verordening.

Net als bij andere mogelijkheden om van de geluidregels af te wijken (zevende tranche) geldt ook hier een beperking tot een termijn van maximaal tien jaar. Zo wordt meer tijd geboden voor de transformatie van het voormalige bedrijventerrein in een gemengd werk- en woongebied zonder structureel en onevenredig afbreuk te doen aan de gezondheidsbelangen van (huidige en toekomstige) bewoners van het gebied.

Artikel 7g (pilot bestemmingsplan met bredere reikwijdte voor het gehele grondgebied)

Een zestal gemeenten (Breda, Bussum, Deventer, Oldenzaal, Soest en Venlo) gaat experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Met deze pilot wordt geanticipeerd op de in de toekomstige Omgevingswet beoogde verbreding van het bestemmingsplan tot een omgevingsplan. Zolang de beoogde Omgevingswet niet is vastgesteld en in werking is getreden, geldt een experimenteel omgevingsplan als een buitenwettelijk en vormvrij plan. Met artikel 7g wordt aan deze pilotplannen een wettelijke grondslag gegeven. Eenzelfde werkwijze is gevolgd in de zevende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet voor het experiment met de bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte. Kortheidshalve wordt voor een toelichting op dit experiment verwezen naar de toelichting (bij artikel 7c) in de zevende tranche. Het verschil tussen de beide experimenten is dat er in de achtste tranche wordt geëxperimenteerd met het opstellen van een plan voor het gehele grondgebied, terwijl het experiment in de zevende tranche betrekking heeft op specifieke delen van het gemeentelijk grondgebied.

In het eerste lid van artikel 7g wordt geregeld dat alle voor het grondgebied van een gemeente geldende bestemmingsplannen met ingang van de datum van inwerkingtreding van de achtste tranche als één bestemmingsplan voor het gehele grondgebied gelden. De zes aan het experiment deelnemende gemeenten kunnen er vervolgens voor kiezen dit bestemmingsplan geheel of partieel te herzien door bijvoorbeeld de verschillende begripsbepalingen te synchroniseren, door er milieuregels aan toe te voegen of gebruik te maken van één van de andere mogelijkheden die artikel 7c biedt.

Artikel 7hi (Omgevingsvisie Meerssen)

De gemeente Meerssen wil, vooruitlopend op de Omgevingswet, beginnen met het opstellen van een gebiedsdekkende omgevingsvisie. In aanvulling op artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening zal deze visie niet alleen betrekking hebben op het ruimtelijk beleid van de gemeente, maar zullen hierin alle aspecten van de fysieke leefomgeving worden meegenomen. De gemeente wil dat de visie op een snel inzichtelijke wijze voor eenieder digitaal raadpleegbaar wordt. Om dit te bereiken zal er naar alle waarschijnlijkheid moeten worden afgeweken van de huidige digitale standaarden, die zijn vastgelegd in de op artikel 1.2.6 het Besluit ruimtelijke ordening gebaseerde Ministeriële regeling ‘Standaarden ruimtelijke ordening 2012’. Deze standaarden hebben alleen betrekking op het aspect ‘ruimtelijke ordening’ en zien niet op de veel bredere context van de fysieke leefomgeving. Om deze reden kan de gemeente besluiten om af te wijken van de geldende standaarden. Aangezien dit tot gevolg zou kunnen hebben dat de visie niet op www.ruimtelijkeplannen.nl kan worden geplaatst, wordt een alternatieve voorziening getroffen. In dat geval dient de gemeente ervoor zorg te dragen dat de visie op een andere algemeen toegankelijke wijze beschikbaar wordt gesteld en blijft op een door de raad te bepalen internetadres. Op www.ruimtelijkeplannen.nl wordt dan, bijvoorbeeld in een pdf-bestand een contour zonder geo-inhoud geplaatst, met daarbij (of daarin) een duidelijke verwijzing naar het internetadres. Op dat internetadres kan niet wordenvolstaan met het tonen van een pdf.

Artikel 7i (Nieuwegein)

De Galecopperzoom is een gebied in de noordwesthoek van Nieuwegein langs de A12 en de A2. Het is de bedoeling om de A12-zone vanaf 2030 hoogstedelijk te ontwikkelen. De gemeente Nieuwegein wil in de tussentijd een oplossing te vinden voor het financiële probleem van de hoge rentelasten van dit gebied en de mogelijkheid onderzoeken om het maatschappelijk rendement van de Galecopperzoom te verhogen. In een open planproces met overheden, marktpartijen en burgers zijn de kansen voor dit gebied verkend. Eén en ander heeft geresulteerd in de Ontwikkelstrategie Tijdelijke Invulling Galecopperzoom, waarin is vastgelegd dat het gebied in de periode 2015–2030 wordt ingevuld met commerciële exploitatie van duurzame energie in combinatie met leisure, recreatieve en educatieve functies. Het gebied wordt hiermee interessant voor de steeds beter renderende exploitatie van duurzame energie en kan daarmee een bijdrage leveren aan de ambities voor klimaatneutraliteit. De invulling met bijvoorbeeld zonnepanelen en windmolens kan goed gecombineerd worden met marktinitiatieven als horeca, evenementen, scharrelkippen en stadslandbouw. Ook een combinatie met de ideeën van de bewoners (trimbanen, wandelroutes, speelnatuur) is goed mogelijk. Om dit actief in de markt te zetten wordt een bestemmingsplan opgesteld dat deze invullingen mogelijk maakt. Bij de voorbereiding zal intensief worden gecommuniceerd met initiatiefnemers die, al dan niet gecombineerd, gebruik willen maken van dit gebied. De verwachting van de gemeente is dat serieuze partijen gebruik zullen maken van perioden van inspraak en zienswijzen en aan zullen geven onder welke voorwaarden ze een overeenkomst willen sluiten met de gemeente als eigenaar van het gebied.

Het huidige wettelijk instrumentarium kent geen tijdelijke bestemmingen met een planperiode van vijftien jaar waar de opgave van de Galecopperzoom nadrukkelijk om vraagt. Vanwege de hoogstedelijke ontwikkeling en de rendabele investeringsperiode voor ondernemers voor tijdelijke initiatieven van vijftien jaar bestaat er bij de gemeente de behoefte om een nieuw planologisch juridisch kader vast te leggen tot 2030.

De Crisis- en herstelwet biedt voor dit project via de aanwijzing als experiment de mogelijkheid om de periode van het bestemmingsplan op te rekken naar vijftien jaar. Datzelfde geldt voor de periode van voorlopige bestemmingen met een mogelijkheid van terugkeer naar de huidige (agrarische) bestemming.

Artikel II
Inwerkingtreding richtlijn 2014/52/EU

Op 16 mei 2014 is in werking getreden Richtlijn 2014/52/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU L 124). Deze richtlijnwijziging heeft tot doel om de kwaliteit van het milieueffectbeoordelingsproces te verbeteren. Richtlijn 2014/52/EU kent een implementatietermijn van drie jaar.

Eén van de wijzigingen betreft artikel 5, eerste lid, onderdeel d, van Richtlijn 2011/92/EU, waarin wordt voorgeschreven dat de opdrachtgever van een project de voor dit project relevante redelijke alternatieven moet beschrijven. Het in hoofdstuk 1, afdeling 3, van de Crisis- en herstelwet opgenomen mer-regiem zonder verplicht alternatievenonderzoek (artikel 1.11 Chw) zal via een wetsvoorstel tot implementatie van Richtlijn 2014/52/EU worden gewijzigd.

Lopende de implementatietermijn kunnen via de aanwijzing voor bijlage II nieuwe projecten onder het lichtere mer-regiem van de Chw worden gebracht. Weliswaar geldt er volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie vanaf de dag van de publicatie van een richtlijn in het Publicatieblad van de EG tot het einde van de omzettingstermijn een onthoudingsverplichting (de zogenaamde Inter-environnement-regel)1, maar Richtlijn 2014/52/EU bevat geen ‘standstill’-verplichting. Criterium is dat een lidstaat geen maatregelen mag nemen die ‘de verwezenlijking van de resultaten van deze richtlijn in gevaar brengen’ of ‘waardoor de verwezenlijking van het door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig worden gedwarsboomd’. De aanwijzing van een beperkt aantal geselecteerde projecten (per tranche), die zullen (kunnen) voldoen aan het overgangsrecht van Richtlijn 2014/52/EU, valt niet onder deze Inter-environnement-regel.

Voor alle in tranches (reeds en nieuw) aangewezen projecten geldt overeenkomstig het overgangsrecht van deze richtlijnwijziging dat vóór 16 mei 2017 één van de volgende voorbereidingsstadia dient te zijn bereikt:

  • 1°. de mer-beoordelingsprocedure is gedaan,

  • 2°. een verzoek is gedaan om een advies over de reikwijdte en het detailniveau van het MER of

  • 3°. dat advies is reeds ambtshalve afgegeven, of

  • 4°. het MER is ingediend.

uitbreiding categorieën Aa, E en H van bijlage II

Aan bijlage II van de Chw zijn toegevoegd:

  • onder categorie Aa (overige ruimtelijke projecten): de projecten Icedôme, Wind Eemshaven, Wind Delfzijl, Wind N33, KNSF-terrein, Buitenhaven Muiden en het Brediusterrein,

  • onder categorie E (Wegenprojecten): het project Knooppunt Hoevelaken en

  • onder categorie H (Vaarwegen, sluizen, havens): het project Havenontwikkeling Het Klooster. Alle projecten hebben als doel de bevordering van de duurzame economische ontwikkeling.

Icedôme Alemere

Icedôme Almere behelst de ontwikkeling en realisatie van een multifunctioneel complex voor schaats- en andere ijssporten en aanverwante sporten. Daarnaast wordt het Icedôme Almere een wedstrijd- en evenementencentrum. Het project wordt gerealiseerd in Almere Poort, direct aan de autoweg A6 en op enkele minuten lopen van NS-station Almere Poort. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, zal de gemeente het bestemmingsplan aanpassen. De gemeente wil graag gebruik maken van de mogelijkheden van de bestuursrechtelijke versnellingen die de Chw biedt.

Wind Eemshaven, Delfzijl, N33

Het IPO heeft namens de provincies afspraken gemaakt met het rijk over de taakstelling van 6.000 MW windenergie op land. De provincie Groningen heeft met 855,5 MW een significant aandeel in deze taakstelling. Om het landschap te beschermen wordt de taakstelling geconcentreerd in drie kerngebieden voor grootschalige windenergie: Eemshaven, Delfzijl en Veendam (nabij N33). Daarnaast wordt gestreefd naar vervanging van de verouderde bestaande windturbines, die vaak solitair in het landschap geplaatst zijn, door moderne efficiënte turbines in de kerngebieden.

De drie kerngebieden voor grootschalige windenergie in de provincie Groningen zijn opgenomen in het Provinciaal Omgevingsplan (POP) Groningen en de Structuurvisie Wind op Land (SvWOL) van het Rijk. De SvWOL vormt het ruimtelijk kader voor grootschalige windprojecten (meer dan 100 MW), waarop de rijkscoördinatieregeling van rechtswege van toepassing is.

Op de drie kerngebieden wordt in eerste instantie de rijkscoördinatieregeling toegepast. In deze regeling worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor een project nodig zijn tegelijkertijd en in onderling overleg genomen. Het gaat naast, vergunningen en ontheffingen, om een inpassingplan van het Rijk. Ook wordt er onderzoek naar de milieueffecten uitgevoerd: een zogenaamde milieueffectrapportage (plan-m.e.r.). het doel van een plan-m.e.r. is om de gevolgen van een plan voor het milieu, natuur en landschap in kaart te brengen. In dit geval worden de milieugevolgen van grootschalige windenergie onderzocht. Dit onderzoek levert informatie op of en onder welke voorwaarden er ruimte is voor grootschalige windenergie.

Indien uit dit onderzoek zou blijken dat een gebied niet geschikt is voor een windproject van meer dan 100 MW, dan kunnen via de provinciale coördinatieregeling (voor projecten tot 100 MW) of via een omgevingsvergunning kleinschaliger windprojecten worden gerealiseerd.

KNSF-terrein, Buitenhaven Muiden, Brediusterrein

Het KNSF-terrein is het terrein van de voormalige kruitfabriek in Muiden. De gemeente Muiden en KNSF Vastgoed B.V. hebben in 2003 een intentieovereenkomst getekend. Begin 2005 is in aanvulling op deze overeenkomst een programma van 1.475 woningen en 75.000 m2 kantoren afgesproken. De fabriek is inmiddels ontmanteld en de gebouwen zijn gesloopt. Voorafgaand aan het bouwrijp maken van het terrein zullen de (eventueel) in de grond aanwezige explosieven worden opgespoord en verwijderd en zal de bodem worden gesaneerd. Aangezien het in de huidige marktsituatie niet reëel is om ter plaatse 75.000 m2 aan kantoren te realiseren, wordt momenteel met de betrokken partijen onderzocht om een deel van het programma elders te realiseren.

Er wordt al enige jaren gewerkt aan de voorbereiding van de ontwikkeling van een nieuwe buitenhaven in Muiden ter versterking van de sociaal-economische infrastructuur van de kern Muiden, waarin de recreatieve havenfunctie een centrale rol speelt. Vanwege de ligging in het Natura 2000-gebied dient de ontwikkeling zeer zorgvuldig te worden ingepast. Gezien de instandhoudingsopgave van het aangrenzende UNESCO-werelderfgoed ‘Stelling van Amsterdam’ (o.a. deelgebied Westbatterij) dienen de voorstellen voor het KNSF-terrein en de Buitenhaven extra zorgvuldig te worden voorbereid. In de twee aaneengesloten gebieden is ruimte voor ontwikkelingen mits deze de aan de uitzonderlijke universele waarde verbonden kernkwaliteiten behouden of versterken. Op dit moment wordt gewerkt aan het opstellen van een bestemmingsplan dat de ontwikkeling van de buitenhaven mogelijk moet gaan maken. Daarbij wordt een plan-mer opgesteld en wordt een habitattoets uitgevoerd.

Het Bredius-terrein is een terrein van circa 9 ha, gelegen naast een woonwijk en de afrit van (de te verleggen) A1. Vanwege de voorgenomen ontwikkeling van het KNSF-terrein zullen de aldaar gevestigde sportverenigingen naar het Bredius-terrein worden verplaatst. Daarnaast zullen op het terrein ongeveer 50 woningen en een hotel worden gebouwd.

Knooppunt Hoevelaken

Het project ‘Knooppunt Hoevelaken’ omvat de verbreding van de snelwegen A1 (tussen Bunschoten en Barneveld) en A28 (tussen Maarn en Nijkerk) en de capaciteitsvergroting van het knooppunt zelf. Hoofddoel van het project is de verbetering van de bereikbaarheid in Midden-Nederland; nevendoelen zijn onder meer de verbetering van de luchtkwaliteit, de geluidsituatie en de verkeersveiligheid. Marktpartijen worden vroegtijdig bij de tracé-uitwerking betrokken. In concurrentie wordt hen gevraagd een ontwerp te maken dat voldoet aan de basiseisen voor verkeer en daarnaast aan aanvullende wensen van rijk en regio. Het niet hoeven uitwerken van een MMA en tracéalternatieven is in lijn met de vervroegde marktbenadering, zoals Rijk en regio hebben afgesproken in de op 20 juni 2013 gesloten bestuursovereenkomst over het knooppunt Hoevelaken.

Artikel III

Gelet op het belang dat gemoeid is met dit besluit is geen toepassing gegeven aan het kader inzake vaste verandermomenten met een invoeringstermijn van drie maanden. De gemeenten die het betreft en RWS hebben verzocht om deze wijzigingen en profiteren van de kortere invoeringstermijn.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

BIJLAGE BIJ DE ACHTSTE TRANCHE VAN HET BESLUIT UITVOERING CRISIS- EN HERSTELWET

Bijlage 28 bij Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Amsterdam, Cruquiusgebied

Kaart Amsterdam, Cruquiusgebied

Bijlage 38 bij Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Almere, Weerwater

Kaart Almere, Weerwater

Bijlage 46 bij Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart gemeenten Bernheze, ’s-Hertogenbosch, Maasdonk en Oss, Bestemmingsplan bedrijventerrein Heesch-West

Kaart gemeenten Bernheze, ’s-Hertogenbosch, Maasdonk en Oss, Bestemmingsplan bedrijventerrein Heesch-West

Bijlage 47 bij Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Assen, Havenkwartier

Kaart Assen, Havenkwartier

Bijlage 48 bij Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet

Kaart Nieuwegein, Galecopperzoom

Kaart Nieuwegein, Galecopperzoom

X Noot
1

Artikel I, onderdeel A.

X Noot
2

Nota van toelichting, Artikel I, onderdeel A.

X Noot
3

Artikel 2.4, tweede lid, van de Crisis- en herstelwet.

X Noot
4

Zie het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 25 april 2013 over het ontwerpbesluit tot wijziging van de het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zesde tranche), W01.13.0072/I, Stcrt. 2013 nr. 19563, blz. 4.

X Noot
1

HvJ EG 18 december 1997, zaak C-129/96, Inter-environnement, Jur. 1997, p. I-07411. Zie ook de relevante overwegingen in de zogenaamde NEC-zaak (C-165/09, C-166/09, C-167/09, punten 78 en 79). Zie voorts Mr. R. Ortlep en mr. M.J.M. Verhoeven, Richtlijnen: communautaire verplichtingen tijdens de omzettingstermijn, NTER 2009/3, pag. 113–118.

Naar boven