Advies Raad van State inzake een ontwerp algemene maatregel van bestuur houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet herziening ten nadele

Nader Rapport

11 september 2014

Nr. 556637

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake een ontwerp algemene maatregel van bestuur houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet herziening ten nadele

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 april 2014, nr. 2014000857, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 26 juni 2014, nr. W03.14.0107/II, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling advisering heeft aangegeven de strekking van het ontwerp-besluit te onderschrijven, maar maakt nog wel enkele opmerkingen over de bewaartermijnen en de kennisgeving aan het NFI.

1. Bewaartermijnen en verjaringstermijnen

Naar aanleiding van de opmerkingen over de aansluiting van de bewaartermijnen bij de verjaringstermijnen, is, in overeenstemming met het advies, de nota van toelichting aangevuld.

2. Kennisgeving aan de directeur van het NFI

De Afdeling advisering merkt in het advies op dat het ontwerp-besluit de kennisgeving aan de directeur van het NFI niet regelt, waardoor niet duidelijk is of en zo ja, op welke wijze de directeur in kennis zal worden gesteld van het feit dat een verdachte een gewezen verdachte is geworden.

In reactie daarop verwijs ik naar artikel 18c, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (hierna: DNA-Besluit) (zie artikel I, onder H). Daarin is bepaald dat de Justitiële Informatiedienst de informatie aan het NFI verstrekt die noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan onder andere de verplichtingen uit artikel 18a van het DNA-Besluit. Dit betekent onder meer dat er een kennisgeving volgt wanneer een verdachte onherroepelijk is vrijgesproken van een misdrijf waarvoor een herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk is. Het NFI raakt daardoor op de hoogte van het feit dat de betrokkene een gewezen verdachte in de zin van het besluit is geworden, en kan de gegevens daarop – in overeenstemming met artikel 14, zevende lid, van het DNA-Besluit – ‘afschermen’.

De redactionele kanttekeningen van de Afdeling advisering zijn, waar aangewezen, in het ontwerp-besluit en de daarbij behorende nota van toelichting verwerkt.

Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om de inwerkingtreding van het ontwerp-besluit per 1 november 2014 te regelen.

Ik moge U hierbij het dienovereenkomstig gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Advies Raad van State

No. W03.14.0107/II

’s-Gravenhage, 26 juni 2014

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 30 april 2014, no.2014000857, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet herziening ten nadele, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit maakt het mogelijk het DNA-profiel van een verdachte te bewaren ook nadat hij is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging. Deze mogelijkheid wordt opengesteld met het oog op de zogeheten herziening ten nadele, die inhoudt dat een strafzaak die is geëindigd in een onherroepelijke vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging, kan worden heropend onder andere als nieuwe feiten bekend worden. Daarbij wordt vooral gedacht aan de mogelijkheid dat nieuw DNA-bewijsmateriaal beschikbaar komt of dat er nieuwe, betere technieken beschikbaar komen om DNA-profielen met elkaar te vergelijken.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over de bewaartermijnen van DNA-profielen en de kennisgeving aan de directeur van het NFI.

1. Bewaartermijnen en verjaringstermijnen

Bij de behandeling van het voorstel van Wet herziening ten nadele is in de Eerste Kamer aangekondigd dat in het onderhavige ontwerpbesluit bij het bepalen van de bewaartermijnen zou worden aangesloten bij de termijnen voor verjaring.1 Dit uitgangspunt wordt in de toelichting genuanceerd. De daadwerkelijke lengte van de verjaringstermijn staat namelijk niet op voorhand vast – die is afhankelijk van het (alternatieve) startpunt, stuiting en schorsing van de verjaring – en het is ondoenlijk als het openbaar ministerie nauwgezet in de gaten moet houden hoe het ervoor staat met de verjaringstermijn. Daarom is in het ontwerpbesluit gekozen voor vaste bewaartermijnen en is bovendien bepaald dat de bewaartermijn niet aanvangt op het moment van de laatste daad van vervolging, maar op het (latere) moment van de einduitspraak tegen de gewezen verdachte.2

De Afdeling onderschrijft de in de toelichting geschetste benadering. Tegelijkertijd merkt zij op dat in het ontwerpbesluit gekozen is voor zodanige termijnen dat het DNA-profiel in bepaalde gevallen aanmerkelijk langer bewaard zal blijven dan de in die gevallen toepasselijke verjaringstermijn.3 Zo geldt voor misdrijven waarvoor een maximum gevangenisstraf kan worden opgelegd tussen zes en acht jaar, een bewaartermijn die veel langer is dan de toepasselijke verjaringstermijn (20 resp. 12 jaar). 4 Deze afwijking van de systematiek van de verjaringstermijnen wordt niet toegelicht.

De Afdeling adviseert in de toelichting hierop in te gaan en het ontwerp zo nodig aan te passen.

2. Kennisgeving aan de directeur van het NFI

De directeur van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) beheert de DNA-databank namens de Minister van Veiligheid en Justitie, die verantwoordelijk voor de databank is.5 Zodra iemand van wie het DNA-profiel in de DNA-databank is opgeslagen niet langer kan worden aangemerkt als verdachte, stelt de Justitiële Informatiedienst de directeur van het NFI daarvan op de hoogte. Die dient dan het DNA-profiel en de bijbehorende gegevens te vernietigen, tenzij die van belang zijn voor een andere zaak.6

Het ontwerpbesluit bepaalt dat de kennisgeving aan de directeur van het NFI achterwege blijft als sprake is van een ‘gewezen verdachte’.7 Een gewezen verdachte is iemand die is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging zonder oplegging van een maatregel voor een opzettelijk begaan misdrijf waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt.8 Door het achterwege blijven van de kennisgeving zal het profiel niet worden vernietigd.

Dat het profiel van de gewezen verdachte niet wordt vernietigd is in overeenstemming met de doelstelling van het ontwerpbesluit: het profiel moet beschikbaar blijven voor een eventuele procedure tot ‘herziening ten nadele’. Het schrappen van de kennisgeving zou echter een onbedoeld effect kunnen hebben. Het DNA-profiel van een gewezen verdachte moet weliswaar in de DNA-databank aanwezig blijven, maar de directeur van het NFI kan het profiel op grond van het ontwerp-besluit alleen nog vergelijken met de profielen van onbekende verdachten en in die zin zal hij het profiel op een veel beperktere wijze dan voorheen kunnen inzetten.9 Die verandering van status zal dus bij de directeur bekend moeten zijn. Nu het ontwerp-besluit dit niet regelt is het de Afdeling niet duidelijk of en zo ja, op welke wijze de directeur van die verandering in kennis zal worden gesteld.

De Afdeling adviseert in de toelichting hier op in te gaan en zo nodig het ontwerpbesluit aan te vullen.

3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.14.0107/II

Besluit DNA-onderzoek in strafzaken

  • In artikel 14, negende lid (nieuw), de verwijzing naar artikel 4:2, eerste lid, onder k, onderdeel 4°, van het Besluit politiegegevens, wijzigen in een verwijzing naar onderdeel 3°.

  • Doordat in artikel 18, eerste en tweede lid, wordt verwezen naar artikel 352, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft artikel 18 mede betrekking op personen die ontslagen zijn van rechtsvervolging zonder oplegging van een maatregel. De overlapping met artikel 18a die daardoor ontstaat opheffen.

  • Artikel 18, eerste tot en met vierde lid, vormgeven als opsomming, zoals wordt voorzien in de artikelen 18a en 18b. Het vijfde lid overbrengen naar artikel 18b, zodat artikel 18 alleen betrekking heeft op verdachten en veroordeelden en artikel 18b de bijzondere gevallen regelt.

  • In artikel 18b, eerste lid, onderdeel a, na ‘misdrijf’ invoegen: ‘als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet’, nu het niet de bedoeling is inhoudelijk af te wijken van de bestaande tekst (artikel 18, zesde lid).

  • In artikel 18c uit oogpunt van leesbaarheid het tweede lid vervangen door: ‘Het instituut houdt aantekening van iedere vernietiging ingevolge het eerste lid.’ Artikel 17, vierde lid, dienovereenkomstig aanpassen.

Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden

  • In artikel 5 bezien of het nieuwe vijfde lid moet worden ingevoegd als derde lid, zodat het ‘vijfde lid (nieuw)’ daarnaar kan verwijzen in verband met afscherming van gegevens. Voorts in het nieuw ingevoegde vijfde lid de eerste volzin als volgt redigeren: ‘In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens van een gewezen verdachte die niet eerder voor hetzelfde feit in een herzieningsprocedure als bedoeld in Titel VIII van het Derde Boek van de wet is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, niet vernietigd.’

  • In artikel 7a, eerste lid, onderdeel a, na ‘misdrijf’ invoegen: ‘als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet’.

  • De opsomming in artikel 9, eerste lid, afstemmen op de volgorde waarin de verschillende categorieën worden genoemd in artikel 9a, eerste tot en met vijfde lid.

  • In artikel 9a, vierde lid, na ‘van een misdrijf’ invoegen: en een onbekende verdachte. Het vijfde lid schrappen.

  • Het zevende lid van artikel 9a uit oogpunt van leesbaarheid vervangen door: ‘De Justitiële Informatiedienst houdt aantekening van iedere vernietiging ingevolge dit artikel.’

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ... houdende wijziging van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden in verband met de Wet herziening ten nadele

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ..., directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ...;

Gelet op de artikelen 55c, vijfde lid, 151a, achtste en elfde lid, 151b, vijfde lid, 195a, vijfde en zesde lid, en 195d, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ... );

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ..., directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

2. De onderdelen g tot en met i worden geletterd h tot en met j.

3. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

g. gewezen verdachte:

een persoon die bij onherroepelijke einduitspraak is vrijgesproken van een misdrijf als bedoeld in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet, waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, dan wel daarvoor is ontslagen van alle rechtsvervolging zonder dat daarbij een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;.

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.

2. In het derde lid wordt ‘artikel 14, vierde lid, onder f’ vervangen door: artikel 14, vierde lid, onder g.

C

In artikel 10, achtste lid, wordt ‘artikel 14, vierde lid, onder f’ vervangen door: artikel 14, vierde lid, onder g.

D

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De onderdelen e en f worden geletterd f en g.

b. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. het bijbehorende DNA-profiel van gewezen verdachten,.

2. Onder vernummering van het zevende lid tot negende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 7. In afwijking van het zesde lid kan de directeur het DNA-profiel van een gewezen verdachte, bedoeld in het vierde lid, onder e, dat in de DNA-databank is vastgelegd of het DNA-profiel van een onbekende verdachte, bedoeld in het vierde lid, onder c, dat in de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging met dat profiel overeenkwam, uitsluitend onderling of met andere met die strafzaak in verband staande DNA-profielen van onbekende verdachten als bedoeld in het vierde lid, onder c, vergelijken indien

    • a. de vergelijking plaatsvindt met het oog op de herziening ten nadele op de in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde grond, en

    • b. de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, opdracht tot de vergelijking heeft gegeven.

  • 8. In geval van toepassing van het zevende lid geeft de rechter-commissaris die de opdracht tot de vergelijking heeft gegeven de gewezen verdachte, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek.

3. In het negende lid (nieuw) wordt ‘onder d tot en met f’ vervangen door: onder d, f en g.

E

In artikel 15, eerste lid, onder b, wordt ‘onder c tot en met f’ vervangen door: onder c, d, f en g.

F

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘een vrijspraak’ vervangen door: een onherroepelijke vrijspraak.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid blijft een kennisgeving achterwege indien sprake is van een gewezen verdachte, tenzij die gewezen verdachte in een herzieningsprocedure als bedoeld in Titel VIII van het Derde Boek van de wet is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging.

G

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt ‘artikel 14, vierde lid, onder f’ vervangen door: artikel 14, vierde lid, onder g.

2. Het zesde tot en met dertiende lid vervallen.

H

Na artikel 18 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18a
  • 1. Het instituut vernietigt het DNA-profiel van een gewezen verdachte:

    • a. twaalf jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf het DNA-profiel is verwerkt,

    • b. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf het DNA-profiel is verwerkt,

    • c. tachtig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder g, is gedaan in verband met een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is, en in het kader van het misdrijf het DNA-profiel is verwerkt,

    • d. wanneer naar het oordeel van de officier van justitie vaststaat dat herziening ten nadele op grond van artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet uitgesloten is, dan wel

    • e. terstond na het overlijden van betrokkene.

  • 2. De in het eerste lid, onder a, b en c, genoemde termijnen belopen zes, tien, respectievelijk twintig jaar indien de gewezen verdachte ten tijde van het begaan van het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt.

Artikel 18b
  • 1. Het instituut vernietigt het DNA-profiel van een overleden slachtoffer:

    • a. twaalf jaar na vastlegging in de DNA-databank indien betrokkene is overleden als gevolg van of is betrokken bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld,

    • b. twintig jaar na vastlegging in de DNA-databank indien betrokkene is overleden als gevolg van of is betrokken bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, dan wel

    • c. tachtig jaar na vastlegging in de DNA-databank indien betrokkene is overleden als gevolg van of betrokken is bij een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is.

  • 2. Het instituut vernietigt het DNA-profiel van een vermist persoon overeenkomstig de termijnen, genoemd in het eerste lid, of zodra de persoon niet langer vermist is.

  • 3. Het instituut vernietigt het DNA-profiel van een onbekende verdachte overeenkomstig de termijnen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 18c
  • 1. Het instituut vernietigt met het DNA-profiel, bedoeld in de artikelen 18, 18a en 18b, tevens de daarbij behorende gegevens, bedoeld in artikel 6, het celmateriaal waaruit het DNA-profiel is verkregen, alsmede het afschrift van het verslag, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b.

  • 2. Artikel 13, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De Justitiële Informatiedienst verstrekt de informatie die deze dienst ingevolge artikel 8 van het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden van het openbaar ministerie heeft verkregen, aan het instituut, voor zover die informatie nodig is om te kunnen voldoen aan artikel 18, eerste tot en met vierde lid, en artikel 18a, eerste lid, onder a tot en met c en e, en tweede lid. Het openbaar ministerie verstrekt het instituut de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan artikel 18, vijfde lid, artikel 18a, eerste lid, onder d, en artikel 18b.

ARTIKEL II

Het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1, onder b, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

c. gewezen verdachte:

een persoon die bij onherroepelijke einduitspraak is vrijgesproken van een misdrijf als bedoeld in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet, waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, dan wel daarvoor is ontslagen van alle rechtsvervolging zonder dat daarbij een maatregel als bedoeld in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;

d. onbekende verdachte:

de verdachte, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet van wie in het kader van het strafbare feit celmateriaal in beslag genomen is of veilig gesteld is.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt ‘een vrijspraak’ vervangen door: een onherroepelijke vrijspraak.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt van het vernietigen van de in deze leden bedoelde gegevens afgezien indien degene wiens gegevens het betreft, een gewezen verdachte is die niet eerder voor hetzelfde feit in een herzieningsprocedure als bedoeld in Titel VIII van het Derde Boek van de wet is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging. De gegevens kunnen in dat geval uitsluitend worden geraadpleegd:

    • a. met het oog op een herziening ten nadele op de in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde grond en na toestemming van de rechter-commissaris, of

    • b. ingeval van een vergelijking als bedoeld in artikel 9, derde lid, of als bedoeld in artikel 14, zevende lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘in het eerste en tweede lid’ vervangen door ‘in het eerste, tweede en derde lid’ en wordt na ‘vernietigen’ ingevoegd: respectievelijk de afscherming.

C

Het vijfde en zesde lid van artikel 6 vervallen.

D

Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd die luiden:

Artikel 7a
  • 1. De gegevens, bedoeld in artikel 2, van gewezen verdachten worden vernietigd:

    • a. twaalf jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder c, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt,

    • b. twintig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder c, is gedaan in verband met een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt,

    • c. tachtig jaar nadat een einduitspraak als bedoeld in artikel 1, onder c, is gedaan in verband met een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is, en in het kader van het misdrijf de gegevens zijn verwerkt,

    • d. wanneer naar het oordeel van de officier van justitie vaststaat dat herziening ten nadele op grond van artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet uitgesloten is, dan wel

    • e. terstond na het overlijden van betrokkene.

  • 2. De in het eerste lid, onder a, b en c, genoemde termijnen belopen zes, tien, respectievelijk twintig jaar indien de gewezen verdachte ten tijde van het begaan van het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt.

Artikel 7b
  • 1. De Justitiële Informatiedienst houdt aantekening van iedere vernietiging ingevolge de artikelen 6, 7 en 7a.

  • 2. Een strafrechtsketennummer dat is vernietigd, wordt niet opnieuw aan een verdachte toegekend.

E

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9
  • 1. De databank waarin de vingerafdrukken die overeenkomstig de wet zijn afgenomen, worden verwerkt, bevat slechts de vingerafdrukken van:

    • a. overleden slachtoffers van misdrijven,

    • b. onbekende verdachten,

    • c. verdachten,

    • d. gewezen verdachten,

    • e. veroordeelden.

  • 2. De vingerafdrukken die in de databank zijn vastgelegd, kunnen onderling vergeleken worden.

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden de in de databank vastgelegde vingerafdrukken van gewezen verdachten of de vingerafdrukken van onbekende verdachten die in de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging met die vingerafdrukken overeenkwamen, uitsluitend onderling of met andere met die strafzaak in verband staande vingerafdrukken van onbekende verdachten vergeleken, indien

    • a. de vergelijking plaatsvindt met het oog op de herziening ten nadele op de in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde grond, en

    • b. de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, opdracht tot de vergelijking heeft gegeven.

  • 4. In geval van toepassing van het derde lid geeft de rechter-commissaris die de opdracht tot de vergelijking heeft gegeven de gewezen verdachte, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek.

F

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a
  • 1. Op het verwerken van de vingerafdrukken, bedoeld in artikel 2, onder h, van degene die niet langer als een verdachte van een strafbaar feit kan worden aangemerkt, of van degene die met goed gevolg een project als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft afgerond, is artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op het verwerken van de vingerafdrukken, bedoeld in artikel 2, onder h, van een verdachte of veroordeelde, zijn de artikelen 6 en 7 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Op het verwerken van de vingerafdrukken, bedoeld in artikel 2, onder h, van een gewezen verdachte, is artikel 7a van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De vingerafdrukken van een overleden slachtoffer van een misdrijf worden vernietigd:

    • a. twaalf jaar na verwerking bij een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld,

    • b. twintig jaar na verwerking bij een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld, dan wel

    • c. tachtig jaar na verwerking bij een misdrijf dat op grond van artikel 70, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet aan verjaring onderhevig is.

  • 5. De vingerafdrukken van een onbekende verdachte worden overeenkomstig de termijnen, genoemd in het vierde lid, vernietigd.

  • 6. Met de vingerafdrukken, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, worden tevens de daarbij behorende identificerende persoonsgegevens vernietigd.

  • 7. Artikel 7b, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De Justitiële Informatiedienst verstrekt de informatie, bedoeld in artikel 8, aan een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 2012, voor zover die informatie nodig is om te kunnen voldoen aan het eerste tot en met derde lid juncto artikel 7a, eerste lid, onder a tot en met c en e, en tweede lid. Het openbaar ministerie verstrekt de informatie die nodig is om te kunnen voldoen aan het derde lid juncto artikel 7a, eerste lid, onder d, en het vierde en vijfde lid.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

1.1 Inleiding

Dit besluit voorziet in een regeling om in verband met de Wet herziening ten nadele de DNA-gegevens en vingerafdrukken van vrijgesproken personen onder stringente voorwaarden te bewaren.

In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat ten grondslag heeft gelegen aan de Wet herziening ten nadele is aangekondigd dat met het oog op de herziening ten nadele op grond van een novum regels zullen worden gesteld voor het verwerken van celmateriaal en DNA-profielen (verder: DNA-gegevens) en vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging1 (Kamerstukken II 2008/09, 32 044, nr. 3, blz. 25–28). Het bewaren van deze gegevens is nodig om in voorkomende gevallen een herziening ten nadele op grond van een novum mogelijk te maken (zie paragraaf 1.2). De grote lijnen van de regeling zijn in de memorie van toelichting bij dat wetsvoorstel (t.a.p.) beschreven. Dit besluit voorziet in deze bewaarregeling door het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken (verder: DNA-Besluit) en het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden (verder: BIVV) zodanig aan te passen dat in die besluiten regels worden gesteld voor de verwerking van DNA-gegevens respectievelijk vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken. In lijn met hetgeen daarover in de kamerstukken is gezegd, is de in dit besluit voorziene regeling aan stringente voorwaarden gebonden. Bovendien is in dit besluit uitvoering gegeven aan de door mij tijdens de parlementaire behandeling van het aan de Wet herziening ten nadele ten grondslag liggende wetsvoorstel gedane toezeggingen. Ik kom daarop in paragraaf 1.3 nog terug.

Adviezen

Een concept van dit besluit is voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (Cbp), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), het openbaar ministerie (OM) en de politie. Van alle instanties is een reactie ontvangen.

Het ontwerpbesluit heeft de NVvR, de Rvdr, de NOvA, het OM en de politie geen aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen.

Het Cbp heeft een technische opmerking gemaakt waarop bij de artikelsgewijze toelichting wordt ingegaan.

In het vervolg van deze nota van toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de inhoud van de Wet herziening ten nadele en de noodzaak om DNA-gegevens en vingerafdrukken van gewezen verdachten te bewaren (1.2), de contouren van de bewaarregeling (1.3) en de verhouding van de bewaarregeling tot het recht op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de onschuldpresumptie (1.4). Daarna volgt in paragraaf 2 een artikelsgewijze toelichting.

1.2 De Wet herziening ten nadele en de noodzaak om DNA-gegevens en vingerafdrukken van gewezen verdachten te bewaren

Met de inwerkingtreding van de Wet herziening ten nadele per 1 oktober 2013 is in het Wetboek van Strafvordering (Sv) een regeling opgenomen die het onder stringente voorwaarden mogelijk maakt een onherroepelijke vrijspraak te herzien.

Herziening ten nadele is op een aantal gronden mogelijk. Een van die gronden betreft een nieuw gegeven waardoor het ernstige vermoeden rijst dat de gewezen verdachte zou zijn veroordeeld voor een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft (artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, Sv). Deze grond voor herziening, die wordt aangeduid als een novum, kan op grond van artikel 482a, derde lid, Sv uitsluitend voortvloeien uit een geloofwaardige bekentenis van de gewezen verdachte of diens medeverdachte, dan wel uit de resultaten van technisch onderzoek, waaronder DNA-onderzoek. Voor een novum dat uit de resultaten van technisch onderzoek voortvloeit is het van belang dat de DNA-gegevens en vingerafdrukken van de gewezen verdachte die in de afgesloten strafzaak zijn verzameld, worden bewaard. De DNA-gegevens en vingerafdrukken van de gewezen verdachte kunnen namelijk in voorkomende gevallen nodig zijn om te kunnen vaststellen of er sprake is van een novum. Die noodzaak bestaat met name in het geval dat er een nieuwe of verbeterde onderzoekstechniek beschikbaar komt waarmee het lichaamsmateriaal van de gewezen verdachte of oud sporenmateriaal opnieuw kan worden onderzocht. Als bijvoorbeeld het DNA-profiel van een spoor door nieuwe technieken aan de hand van meer kenmerken en nauwkeuriger kan worden vastgesteld dan ten tijde van de strafzaak mogelijk was, kan er aanleiding bestaan het opnieuw vastgestelde profiel opnieuw te vergelijken met het DNA-profiel van de eerder in de strafzaak vrijgesproken persoon. Een tweede geval waarin de DNA-gegevens of de vingerafdrukken van de gewezen verdachte nodig kunnen zijn, is de situatie waarin nieuw sporenmateriaal in verband met de oude strafzaak voorhanden komt, dit aan technisch onderzoek wordt onderworpen en men het aan dit onderzoek aan het sporenmateriaal ontleende DNA-profiel of vingerafdrukken wil vergelijken met het DNA-profiel of de vingerafdrukken van de vrijgesproken persoon. Een dergelijk geval kan zich bijvoorbeeld voordoen in de situatie waarin na de onherroepelijke vrijspraak door een tip alsnog het moordwapen wordt gevonden en DNA-materiaal of een vingerafdruk kan worden veiliggesteld. Door de DNA-gegevens en vingerafdrukken van gewezen verdachten niet te vernietigen, maar met het oog op een mogelijke herziening ten nadele te bewaren, kan in de twee beschreven situaties worden beoordeeld of zich een novum voordoet.

In de memorie van toelichting bij het aan de Wet herziening ten nadele ten grondslag liggende wetsvoorstel (Kamerstukken II 2008/09, 32 044, nr. 3, blz. 26–27) is aan de orde gekomen of het – als alternatief voor het bewaren van de besproken gegevens – niet de voorkeur zou verdienen om celmateriaal en vingerafdrukken van de gewezen verdachte af te nemen wanneer daar aanleiding toe is. Ik acht dit niet wenselijk. De benadering waarvoor in dit besluit is gekozen, houdt in dat reeds afgenomen materiaal onder stringente voorwaarden mag worden bewaard. En dat materiaal kan uitsluitend worden gebruikt in overeenstemming met de doelstelling van de Wet herziening ten nadele. Het – in plaats daarvan – opnieuw afnemen van celmateriaal of vingerafdrukken als daartoe aanleiding bestaat, is onnodig belastend en is – vanwege de inbreuk op de lichamelijke integriteit en de kans dat als er geen ‘match’ is, deze inbreuk achteraf nodeloos is gemaakt – aanmerkelijk ingrijpender dan de door dit besluit voorziene mogelijkheid van een vergelijking van gegevens die al afgenomen zijn.

1.3 De contouren van de regeling

Dit besluit bevat stringente regels voor het verwerken van de DNA-gegevens en vingerafdrukken van vrijgesproken personen. Deze stringente regels zijn mede in dit besluit opgenomen naar aanleiding van opmerkingen die tijdens de schriftelijke behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel door de Eerste Kamer zijn gemaakt, en vormen een uitwerking van hetgeen ik in reactie op deze opmerkingen in de memorie van antwoord en in een brief aan de Eerste Kamer naar voren heb gebracht (zie Kamerstukken I 2012/13, 32 044, C, blz. 24–25 en E, blz. 1–3). Deze regels houden het volgende in:

  • De DNA-gegevens en vingerafdrukken worden slechts verwerkt bij vrijspraken die op grond van een novum kunnen worden herzien (artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, Sv). De toezegging gedaan aan de Eerste Kamer dat in beleidsregels van het openbaar ministerie zal worden vastgelegd dat een herziening alleen kan worden aangevraagd in geval van een misdrijf waarbij de dood van een ander opzettelijk is veroorzaakt heeft ook zijn weerslag gekregen in dit besluit; de gegevens van gewezen verdachten worden derhalve slechts bewaard bij vrijspraken die betrekking hebben op opzettelijk begane misdrijven met een dodelijke afloop, waarbij de dood van een ander opzettelijk is veroorzaakt.

  • De DNA-gegevens en vingerafdrukken worden uitsluitend bewaard en gebruikt met het oog op een eventuele herziening ten nadele. De DNA-gegevens en vingerafdrukken mogen niet voor een ander doel gebruikt worden en met name mogen zij niet gebruikt worden voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van andere strafbare feiten dan die waarvoor de gewezen verdachte is vrijgesproken. De gegevens kunnen dus niet in andere strafzaken worden gebruikt, ook niet – zoals in een eerder ontwerp van dit besluit was bepaald – als de gewezen verdachte in een andere zaak verdachte wordt en de desbetreffende gegevens in die zaak nodig zijn. Aan dit uitgangspunt wordt uitvoering gegeven door de DNA-gegevens en vingerafdrukken van gewezen verdachten in de desbetreffende databanken af te schermen. Voor meer achtergrondinformatie over dit aspect van de regeling wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel I, onder D.

  • Onderzoek met DNA-gegevens en vingerafdrukken van een gewezen verdachte kan alleen plaatsvinden op vordering van de officier van justitie en in opdracht van de rechter-commissaris.

  • Indien in opdracht van de rechter-commissaris een vergelijking met het DNA-profiel of de vingerafdrukken van de gewezen verdachte plaatsvindt, wordt de gewezen verdachte, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, van het resultaat van de vergelijking schriftelijk in kennis gesteld.

  • Omdat de herzieningsprocedure ten nadele niet kan plaatsvinden wanneer het recht tot strafvordering is verjaard (zie artikel 482b, derde lid, onder b, Sv), is voorzien in bewaartermijnen die aansluiten bij de verjaringstermijnen. Het gaat om bewaartermijnen van twaalf, twintig en tachtig jaar. Daarmee is ook gewaarborgd dat de bewaartermijnen in verhouding staan tot de ernst van het feit waarop de strafzaak ziet. De bewaartermijnen die gelden voor DNA-gegevens en vingerafdrukken van personen die ten tijde van het feit waarvan zij zijn vrijgesproken minderjarig waren, zijn met de helft verkort tot zes, tien en twintig jaar, omdat ook in de regeling van de vervolgingsverjaring uitgangspunt is dat bij door minderjarigen begane misdrijven de verjaringstermijnen de helft korter zijn.

  • De DNA-gegevens en vingerafdrukken van de gewezen verdachten worden bovendien – overeenkomstig mijn toezegging die ik tijdens de mondelinge behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel in de Eerste Kamer heb gedaan (zie Handelingen I 2012/13, 23-3-5) – vernietigd zodra naar het oordeel van de officier van justitie (onomstotelijk) vaststaat dat herziening ten nadele op grond van een novum in de toekomst uitgesloten is. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onder H. Ook worden de DNA-gegevens vernietigd wanneer de gewezen verdachte is overleden of wanneer hij wordt vrijgesproken naar aanleiding van een herzieningsprocedure ten voor- of ten nadele. Zie voor een toelichting op dit laatste punt de toelichting bij artikel I, onder F, in paragraaf 2 hieronder.

In de praktijk zal de regeling als volgt uitwerken. Wanneer een verdachte wordt vrijgesproken van een misdrijf waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, worden diens vingerafdrukken en DNA-gegevens niet langer vernietigd, maar blijven die gegevens bewaard. Het betreft enkel vingerafdrukken en DNA-gegevens die al zijn verwerkt in een eerdere fase van de strafzaak die leidde tot de vrijspraak. Er wordt dus geen materiaal afgenomen na de vrijspraak. De beheerder van de vingerafdrukkendatabank (HAVANK) – de Landelijke eenheid, bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012 – en de beheerder van de DNA-databank – het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) – worden van elke vrijspraak voor de genoemde categorie misdrijven op de hoogte gesteld door de Justitiële Informatiedienst. De vingerafdrukken en de DNA-gegevens van de gewezen verdachte worden vanaf de vrijspraak ‘afgeschermd’ bewaard, zodat zij niet met andere gegevens in de databanken kunnen worden vergeleken. Wanneer de rechter-commissaris daartoe, op vordering van de officier van justitie, opdracht geeft (en alleen dan), vergelijkt de Landelijke eenheid of het NFI de vingerafdrukken respectievelijk DNA-profielen van een gewezen verdachte met de vingerafdrukken respectievelijk het DNA-profiel van een onbekende verdachte (spoor) dat in verband staat met de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken. De vergelijking vindt slechts plaats met het oog op een herziening ten nadele ten aanzien van de gewezen verdachte.

Voor andere strafbare feiten dan misdrijven waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, blijft de regel gelden dat de gegevens bij vrijspraak worden vernietigd.

De bewaartermijnen die gelden voor het DNA-profiel en de vingerafdrukken van de gewezen verdachte sluiten aan bij de verjaringstermijnen, omdat een aanvraag tot herziening ten nadele slechts mogelijk is zolang de feiten nog niet zijn verjaard. Dit betekent dat een bewaartermijn van twaalf, twintig dan wel tachtig jaar geldt, afhankelijk van de hoogte van de maximale gevangenisstraf die op het misdrijf is gesteld. Voor gewezen verdachten die ten tijde van het begaan van het feit minderjarig waren gelden kortere bewaartermijnen van zes, tien en twintig jaar. In de toelichting op artikel I, onder H, zal nader worden ingegaan op de bewaartermijnen en de overwegingen die aan het bepalen van die termijnen ten grondslag hebben gelegen. Na afloop van de bewaartermijnen worden de vingerafdrukken en DNA-gegevens vernietigd. De Justitiële Informatiedienst en het openbaar ministerie verschaffen de beheerders van de vingerafdrukkendatabank en de DNA-databank de informatie die nodig is om de bewaarregeling te kunnen uitvoeren.

1.4 Verhouding tot het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en de onschuldpresumptie
1.4.1 Recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer

Het bewaren van DNA-gegevens en vingerafdrukken van gewezen verdachten vormt een beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, vastgelegd in artikel 10 van de Grondwet, artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van het IVBPR. Deze artikelen laten beperkingen van dit recht toe, mits die bij of krachtens de wet zijn voorzien, daarmee een legitiem doel wordt nagestreefd en de beperkingen noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. Dit besluit voldoet aan deze eisen. In paragraaf 1.2 is op het doel en de noodzaak van de bewaarregeling en alternatieven daarvoor ingegaan. De noodzaak van de regeling bestaat hierin dat DNA-gegevens en vingerafdrukken van de gewezen verdachte in voorkomende gevallen benodigd zijn om een technisch onderzoek te kunnen verrichten naar de vraag of sprake is van een novum, terwijl een alternatief voor het bewaren van deze gegevens om redenen die in die paragraaf zijn aangegeven ingrijpender zou zijn, en dus geen alternatief vormt.

Voor de inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, die met het bewaren van DNA-gegevens en vingerafdrukken is gegeven, geeft het Wetboek van Strafvordering de wettelijke basis in de artikelen 55c, 151a e.v. en 195a e.v. Van belang is dat het ontwerpbesluit enkel ziet op het bewaren van DNA-gegevens en vingerafdrukken die al zijn verwerkt in het vooronderzoek van de strafzaak die leidde tot de vrijspraak. Er wordt dus geen materiaal afgenomen na afloop van de vrijspraak; het gaat steeds om gegevens die in het kader van het eerdere onderzoek zijn verkregen van de toenmalige verdachte overeenkomstig de eerdergenoemde artikelen. Op grond van die artikelen worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven voor de verwerking van deze gegevens. Onder ‘verwerken’ wordt conform artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens onder andere het opslaan, bewaren, gebruiken en vernietigen van gegevens verstaan. De vingerafdrukken en DNA-gegevens mogen op grond van de genoemde artikelen slechts worden bewaard voor ‘het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten’. Daarvan is bij het verwerken van DNA-gegevens en vingerafdrukken ten behoeve van de herziening ten nadele sprake, omdat het bij een herziening ten nadele gaat om een (hernieuwde voortzetting van de) vervolging. De artikelen bieden derhalve een wettelijke basis voor een bewaarregeling van de vingerafdrukken en DNA-gegevens die voorafgaand aan de vrijspraak, in het kader van het opsporingsonderzoek, zijn verkregen van de toenmalige verdachte. Met de in dit besluit opgenomen stringente bewaarregels is invulling gegeven aan de bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.

Relevant voor de proportionaliteit van de regeling is het arrest S. en Marper tegen het Verenigd Koninkrijk (EHRM (Grote Kamer) 4 december 2008, appl.nrs. 30 576/04 en 30 566/04) waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelde dat het bewaren van vingerafdrukken en DNA-gegevens een inbreuk inhoudt op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 8, eerste lid, EVRM. Een dergelijke inbreuk is slechts toegestaan, zoals ook al eerder in deze paragraaf werd opgemerkt, indien deze kan worden gerechtvaardigd op grond van artikel 8, tweede lid, EVRM. Dat is het geval wanneer het bewaren van de desbetreffende gegevens bij wet is voorzien, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Een en ander betekent onder meer dat een regeling voor het bewaren van DNA-gegevens en vingerafdrukken proportioneel moet zijn. Dat gold volgens het EHRM niet voor de in het arrest centraal staande, vroegere bewaarregeling van Engeland en Wales. Die regeling voorzag in het ongelimiteerd bewaren van vingerafdrukken en DNA-gegevens van elke vrijgesproken persoon, voor elk strafbaar feit, terwijl deze gegevens ongelimiteerd voor de opsporing in andere strafzaken konden worden gebruikt. Voor het gebruik in andere strafzaken was die regeling zelfs primair bedoeld. Het geheel van deze kenmerken van de regeling, die ieder afzonderlijk al ruim waren, bracht het EHRM tot het oordeel dat zij niet proportioneel was, en dat de inbreuk die met het bewaren van de gegevens op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt, niet kon worden gerechtvaardigd (rechtsoverwegingen 119 en 125).

Doordat de hierboven in paragraaf 1.3 beschreven bewaarregels van dit besluit veel strenger zijn, blijft dit besluit ruimschoots binnen de grenzen van artikel 8 EVRM. In de regeling van dit besluit kunnen de bewaarde gegevens, anders dan in de regeling die in het arrest centraal stond, niet voor het opsporen van andere strafbare feiten worden gebruikt; zij kunnen uitsluitend voor een eventuele herziening ten nadele worden gebruikt en worden daartoe in de DNA-databank en de databank voor vingerafdrukken afgeschermd. Bovendien worden de gegevens alleen bewaard in geval van vrijspraken voor misdrijven waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, en dus niet, zoals in de regeling uit het arrest, bij alle strafbare feiten. Ten slotte zijn de bewaartermijnen van twaalf, twintig of tachtig jaar weliswaar ruim, maar niet ongelimiteerd, zoals in de vroegere bewaarregeling van Engeland en Wales. Bovendien worden voor de gegevens van personen die ten tijde van het begaan van het feit waarvan zij zijn vrijgesproken, minderjarig waren, kortere bewaartermijnen van zes, tien en twintig jaar gehanteerd. Ook door deze kortere bewaartermijnen wordt ruimschoots aan het Marper-arrest voldaan. In het arrest overweegt het EHRM dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de bescherming van minderjarigen tegen schade die het gevolg kan zijn van het bewaren van hun gegevens na een vrijspraak (rechtsoverweging 124). Deze bijzondere aandacht heeft in dit besluit in kortere bewaartermijnen geresulteerd. Ook is voor de bijzondere aandacht die minderjarigen toekomt van belang dat de gegevens van minderjarigen die zijn vrijgesproken alleen kunnen worden gebruikt voor herziening ten nadele. Vrijgesproken minderjarigen zullen dus niet louter als gevolg van het bewaard zijn van hun gegevens met andere strafbare feiten in verband kunnen worden gebracht.

Voor dit besluit is voorts nog relevant het recente arrest M.K. tegen Frankrijk (EHRM van 18 april 2013, appl.nr. 19522/09). In die uitspraak stond de regeling voor het bewaren van vingerafdrukken in Frankrijk centraal. In Frankrijk werden ook de vingerafdrukken van personen die zijn vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging of wier zaak was geseponeerd, bewaard. Ook de vingerafdrukken van de klager werden, na een vrijspraak en een sepot voor twee diefstallen, bewaard. Het EHRM achtte de toepassing van de Franse bewaarregeling in dit geval niet proportioneel en daarmee in strijd met artikel 8 EVRM. Het EHRM noemt in het arrest enkele factoren op basis waarvan het (‘en conclusion’) tot dat oordeel komt. Een van de factoren die meewoog is dat de Franse regeling in het geheel geen onderscheid maakt tussen gegevens van veroordeelden en personen die, zoals de klager, zijn vrijgesproken (rechtsoverweging 42). Een andere factor is dat de regeling niet uitsluit dat vingerafdrukken ook worden bewaard bij vrijspraken voor lichte strafbare feiten (rechtsoverweging 41). In dit besluit zijn evenwel verschillende beperkingen opgenomen voor het bewaren van de DNA-gegevens en de vingerafdrukken van gewezen verdachten die voor veroordeelden niet gelden. De belangrijkste beperking is dat vingerafdrukken van gewezen verdachten alleen – en slechts in opdracht van de rechter-commissaris – voor een eventuele herziening ten nadele kunnen worden gebruikt. Zij zullen daartoe in de databank voor vingerafdrukken afgeschermd worden bewaard. Zij kunnen, anders dan bij vingerafdrukken van veroordeelden het geval is, dus niet worden gebruikt in andere strafzaken. Bovendien zullen vingerafdrukken alleen worden bewaard bij vrijspraken of een ontslag van alle rechtsvervolging voor misdrijven waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt. Er worden dus geen vingerafdrukken bewaard in geval van lichte strafbare feiten. Tot slot is in dit besluit nog de beperking opgenomen dat DNA-gegevens en vingerafdrukken van vrijgesproken personen niet zullen worden bewaard wanneer naar het oordeel van de officier van justitie vaststaat dat herziening ten nadele op grond van een novum in de toekomst uitgesloten is, bijvoorbeeld wanneer vaststaat dat de vrijgesproken persoon het misdrijf onmogelijk kan hebben begaan. Deze extra waarborg kan slechts bijdragen aan het oordeel dat de voorgenomen bewaarregeling proportioneel is in het licht van artikel 8 EVRM, doordat zij bewaring van vingerafdrukken uitsluit wanneer het doel van de regeling daarmee niet kan worden bereikt.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de in dit besluit opgenomen bewaarregeling ook voldoet aan de eisen van de artikelen 10 en 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens, in welke artikelen is bepaald dat persoonsgegevens niet voor een ander doel mogen worden verwerkt dan waarvoor zij zijn verkregen en niet langer mogen worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren, dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt. Zoals hierboven blijkt is ook tegemoetgekomen aan de opmerkingen die het College bescherming persoonsgegevens eerder heeft gemaakt – over onder andere waarborgen ter beperking van het gebruik van bewaarde gegevens – in zijn advies van 31 maart 2009 betreffende gegevensopslag in verband met de herziening ten nadele (zie nader Kamerstukken II 2008/09, 32 044, nr. 3, blz. 25–28).

1.4.2 Onschuldpresumptie

Artikel 6, tweede lid, EVRM bepaalt dat een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld voor onschuldig wordt gehouden tot zijn schuld in rechte is komen vast te staan (onschuldpresumptie). Uit artikel 6, tweede lid, EVRM volgt de algemene regel dat na het onherroepelijk worden van een vrijspraak ‘the voicing of suspicions’ niet langer is toegestaan; zie EHRM 25 augustus 1993, appl.nr. 13126/87 (Sekanina t. Oostenrijk), EHRM 21 maart 2000, appl.nr. 28389/95 (Asan Rushiti t. Oostenrijk) en EHRM 11 februari 2003, appl.nr. 29327/95 (O. t. Noorwegen). Bij het bewaren van DNA-gegevens en vingerafdrukken van vrijgesproken personen is daarvan geen sprake. Deze opvatting vindt steun in het hierboven reeds genoemde S. and Marper-arrest waarin het EHRM overwoog ‘that the retention of the applicants' private data cannot be equated with the voicing of suspicions’.

In dit besluit is bepaald dat de DNA-gegevens en vingerafdrukken van de gewezen verdachte worden vernietigd wanneer – naar het oordeel van de officier van justitie – (onomstotelijk) vaststaat dat herziening ten nadele op grond van een novum uitgesloten is. Dit maakt het oordeel dat er geen sprake is van de ‘voicing of suspicions’ niet anders. In de drie eerder genoemde uitspraken vorderden, kort samengevat, de klagers die waren vrijgesproken, schadevergoeding in verband met de door hen vanwege de strafprocedure geleden schade. De schadevergoedingsrechter nam in zijn oordeel over de toekenning daarvan steeds mee de mate waarin een verdenking jegens de betrokkene was blijven bestaan. Dit was volgens het EHRM in strijd met artikel 6, tweede lid, EVRM, omdat hier sprake was van ‘the voicing of suspicions once an acquittal has become final’. Een dergelijke afweging zal het openbaar ministerie voor deze regeling niet maken. De officier van justitie zal niet per geval beoordelen of de DNA-gegevens en vingerafdrukken moeten worden bewaard, bijvoorbeeld omdat hij meent dat de vrijgesprokene mogelijk toch de dader is of omdat de verdachte ‘slechts’ is vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De hoofdregel is dat de DNA-gegevens en vingerafdrukken van vrijgesprokenen van een misdrijf waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt steeds – automatisch en zonder een daartoe strekkende beoordeling door het openbaar ministerie – worden bewaard overeenkomstig de in dit besluit opgenomen bewaartermijnen. Een uitzondering wordt slechts gemaakt in die gevallen waarin (onomstotelijk) vaststaat dat herziening ten nadele uitgesloten is. Een voorbeeld van een dergelijk geval is dat een ander onherroepelijk wordt veroordeeld voor het feit waarvoor de gewezen verdachte is vrijgesproken, en daaruit volgt dat de gewezen verdachte niet degene is die het feit heeft begaan. Ook kan gedacht worden aan een zaak waarin de officier van justitie zelf vrijspraak heeft gevorderd, bijvoorbeeld omdat hij tijdens de procedure voor de rechtbank tot de ontdekking is gekomen dat de verdachte is verwisseld met een ander.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder A (artikel 1 DNA-Besluit)

Met de inwerkingtreding van artikel I, onder A, van dit besluit vervalt artikel 1, tweede lid, van het DNA-Besluit, omdat de term ‘veroordeling’ met het – ingevolge dit besluit – vervallen van artikel 6, tweede lid, tweede volzin, en artikel 18, tiende lid (oud), niet langer wordt gebezigd in het DNA-Besluit.

Artikel I, onder A, voegt daarnaast aan artikel 1 van het DNA-Besluit in een nieuw onderdeel g een definitie van het begrip ‘gewezen verdachte’ toe. Deze definitie is van belang omdat bij artikel I, onder D, F en H, in de artikelen 14, 16 en 18a van het DNA-Besluit regels worden gesteld voor de opslag en het gebruik van DNA-gegevens van de gewezen verdachte.

De gegeven definitie van ‘gewezen verdachte’ beperkt de categorie van personen die onder het bereik van deze regeling vallen tot personen die zijn vrijgesproken van een misdrijf waarbij opzettelijk de dood van een ander wordt veroorzaakt. Hiermee wordt gedoeld op een misdrijf waarbij – al dan niet expliciet – het opzetvereiste in de delictsomschrijving ook ziet op de dood van een ander. De reden van de beperking tot deze specifieke categorie van misdrijven is dat herziening ten nadele op grond van een novum volgens artikel 482a Sv in combinatie met de op te stellen beleidsregels van het openbaar ministerie2 alleen mogelijk is als uit een nieuw gegeven het ernstige vermoeden voortvloeit dat de gewezen verdachte zou zijn veroordeeld voor een dergelijk misdrijf (vgl. paragraaf 1.3).

Onder de definitie van ‘gewezen verdachte’ valt ook de persoon die is ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een misdrijf waarbij opzettelijk de dood van een ander wordt veroorzaakt. Ook in geval van een dergelijk ontslag van alle rechtsvervolging maakt artikel 482a Sv het immers mogelijk om tot herziening ten nadele op grond van een novum over te gaan. Het is evenwel noodzakelijk om één categorie van ontslagen van alle rechtsvervolging buiten de definitie te laten vallen. Onder de definitie van ‘gewezen verdachte’ valt niet de persoon die is ontslagen van alle rechtsvervolging en aan wie daarbij een maatregel als voorzien in artikel 37, 37a juncto 37b of 38, 38m of 77s van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd. De reden is dat deze persoon voor de toepassing van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en voor de toepassing van het DNA-Besluit reeds onder de definitie van een veroordeelde valt (zie artikel 1, eerste lid, onder f, van het DNA-Besluit) en anders twee bewaarregelingen op diens DNA-gegevens van toepassing zouden zijn.

Uit de verwijzing in artikel 1, onder g, van het DNA-Besluit naar artikel 482a, eerste lid, aanhef en onder a, Sv volgt dat de DNA-gegevens en vingerafdrukken van een persoon die wordt vrijgesproken van medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van een misdrijf waarbij opzettelijk de dood van een ander is veroorzaakt, niet worden bewaard. Immers, artikel 482a, vijfde lid, Sv bepaalt dat onder een misdrijf als bedoeld in artikel 482a, eerste lid, onder a, Sv niet is begrepen de medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf.

Eveneens volgt uit de verwijzing naar artikel 482a, eerste lid, onder a, Sv dat het alleen gaat om personen die algeheel zijn vrijgesproken voor een bepaald feit (zie Kamerstukken II 2008/09, 32 044, nr. 3, p. 29–30). Wanneer een verdachte dus voor de primair ten laste gelegde moord wordt vrijgesproken, maar voor de subsidiair ten laste gelegde doodslag wordt veroordeeld, geldt hij niet als een gewezen verdachte, maar als een veroordeelde in de zin van het DNA-Besluit.

Artikel I, onder B (artikel 6 DNA-Besluit)

Artikel I, onder B, wijzigt artikel 6 van het DNA-Besluit. Op grond van het eerste lid van dat artikel moeten in het centrale register van het NFI een aantal persoonsgegevens worden verwerkt van personen wier celmateriaal aan een DNA-onderzoek wordt onderworpen. Het tweede lid, eerste volzin, bevat de verplichting ook gegevens vast te leggen die van belang zijn in verband met het tijdstip waarop hun DNA-profiel uit de DNA-databank dient te worden verwijderd. Dit tijdstip vloeit voort uit de bewaartermijnen die gelden op grond van de nieuwe artikelen 18 tot en met 18b (het oude artikel 18) van het DNA-Besluit. Opdat het NFI aan de verplichting tot het vastleggen van deze gegevens kan voldoen, was in artikel 6, tweede lid, tweede volzin, bepaald dat het NFI door de Justitiële Informatiedienst in kennis wordt gesteld van veroordelingen die in kracht van gewijsde zijn gegaan in zaken waarin DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden. Het opnemen van de informatieplicht voor de Justitiële Informatiedienst op deze plaats in het DNA-Besluit is bij nader inzien echter overbodig nu de plicht voor deze organisatie om het NFI de gegevens te verstrekken die van belang zijn voor het tijdstip van vernietiging van de DNA-gegevens ook al is vastgelegd in het nieuwe artikel 18c, derde lid (het oude artikel 18, twaalfde lid). Om die reden komt artikel 6, tweede lid, tweede volzin, te vervallen.

Artikel I, onder C (artikel 10 DNA-Besluit)

Deze wijziging houdt verband met de toevoeging van het DNA-profiel van de gewezen verdachte aan de opsomming van artikel 14, vierde lid. Zie artikel I, onder D.

Artikel I onder D (artikel 14 DNA-Besluit)

Artikel I, onder D, wijzigt artikel 14 van het DNA-besluit op een aantal punten. In de eerste plaats voegt dit artikelonderdeel in het vierde lid van artikel 14 aan de opsomming van de personen wier DNA-gegevens bewaard worden in de DNA-databank, de gewezen verdachten toe. Door die toevoeging kunnen ook hun DNA-gegevens in de DNA-databank bewaard blijven. De motivering voor het bewaren van deze gegevens is gegeven in paragraaf 1.2. Zoals in paragraaf 1.3 uiteen is gezet, kunnen de DNA-profielen van gewezen verdachten uitsluitend in de DNA-databank voorkomen op grond van het feit dat de profielen al waren verwerkt in de eerdere fase van de strafzaak die tot de vrijspraak leidde. Dat blijkt ook uit de zinsnede ‘en in het kader van het misdrijf het DNA-profiel is verwerkt’, in het bij artikel I, onder H, ingevoegde, nieuwe artikel 18a, eerste lid.

In artikel 14, zevende lid (nieuw), van het DNA-Besluit wordt het uitgangspunt – zoals verwoord in paragraaf 1.3 – uitgewerkt, dat de DNA-gegevens van de gewezen verdachte uitsluitend mogen worden gebruikt met het oog op de herzieningsprocedure ten nadele van de gewezen verdachte. Zij mogen voor geen ander doel worden gebruikt en met name mogen zij niet gebruikt worden voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van andere strafbare feiten dan het feit waarvoor de gewezen verdachte is vrijgesproken. De gegevens worden om die reden ‘afgeschermd’ bewaard. Ook de DNA-profielen van onbekende verdachten (DNA-sporen) die eerder een volledige ‘match’ hadden met het DNA-profiel van de gewezen verdachte worden afgeschermd bewaard. Wanneer geen sprake is van een (volledige) ‘match’ behoeven de DNA-sporen niet te worden afgeschermd. In dat geval kunnen die sporen immers mogelijk nog bijdragen aan het opsporen van een nieuwe (mede)verdachte. Dit is in het nieuwe zevende lid uitgewerkt door te bepalen dat het DNA-profiel van de gewezen verdachte en het DNA-profiel dat in de strafzaak waarin hij is vrijgesproken daarmee ‘overeenkomt’ uitsluitend – en slechts in opdracht van de rechter commissaris – onderling of met DNA-profielen van onbekende verdachten die in verband staan met de in een vrijspraak geëindigde strafzaak worden vergeleken. Bij dit laatste kan worden gedacht aan oude DNA-sporen waarmee voorheen geen (volledige) ‘match’ was en die nu door middel van een verbeterde techniek mogelijk alsnog een ‘match’ opleveren of nieuwe DNA-sporen die in verband staan met de oude strafzaak. Vergelijking met gegevens buiten het verband van de strafzaak is uitgesloten.

In paragraaf 1.2 zijn voorbeelden gegeven van gevallen waarin sprake is van een verband met de strafzaak. Te denken valt aan DNA-sporenmateriaal dat al onderdeel uitmaakte van de strafzaak en op basis van nieuwe of verbeterde DNA-technieken opnieuw kan worden onderzocht. Ook kan het bijvoorbeeld gaan om DNA-sporenmateriaal dat wordt aangetroffen op het inmiddels gevonden lichaam van het slachtoffer of dat wordt aangetroffen op het na de vrijspraak gevonden schietwapen waarvan de kogels overeenkomen met de kogels die zijn gevonden in het lichaam van het slachtoffer.

De rechter-commissaris kan slechts een opdracht geven tot de vergelijking van het DNA-profiel van de gewezen verdachte met een DNA-spoor indien aan de eisen van artikel 14, zevende lid, is voldaan.

Artikel 14, achtste lid (nieuw), schrijft voor dat de gewezen verdachte in beginsel schriftelijk in kennis wordt gesteld van de uitslag van het onderzoek naar de vraag of zijn DNA-profiel met het DNA-profiel van het daderspoor overeenkomt. Op deze wijze raakt de gewezen verdachte ervan op de hoogte dat een onderzoek heeft plaatsgevonden in verband met de strafzaak waarin hij is vrijgesproken, en raakt hij bekend met de uitslag van het onderzoek. Hij kan dan desgewenst de bijstand inroepen van een raadsman. Een vergelijkbare mededelingsplicht komt voor veroordeelden voor in artikel 10, achtste lid, van het DNA-Besluit.

Artikel I, onder E (artikel 15 DNA-Besluit)

Onderdeel E van artikel I wijzigt artikel 15, eerste lid, onder b, van het DNA-Besluit. Deze wijziging houdt verband met de toevoeging van het DNA-profiel van de gewezen verdachte aan de opsomming van artikel 14, vierde lid.

Artikel 15, eerste lid, onder b, vloeit voort uit het Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van de Europese Unie inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PbEU 2008, L 210). Het artikel voorziet erin dat een lidstaat van de Europese Unie ter opsporing van een strafbaar feit een DNA-profiel van een spoor online kan vergelijken met de DNA-profielen van de (onbekende) verdachten en (ex-)veroordeelden die in de Nederlandse DNA-databank zijn verwerkt. Zodra het DNA-spoor overeenkomt (een zogenoemde ‘hit’ of ‘match’) met een DNA-profiel van een bekend persoon is een rechtshulpverzoek nodig. Slechts via dat rechtshulpverzoek kunnen de bij dat profiel behorende persoons- en zaaksgegevens worden opgevraagd. Artikel I, onder E, regelt dat de online-vergelijking van DNA-profielen niet kan plaatsvinden met de DNA-profielen van gewezen verdachten. Met die regeling wordt aangesloten op de regeling dat de DNA-profielen van gewezen verdachten in Nederland ook niet mogen worden gebruikt voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van andere feiten dan die waarvoor de gewezen verdachte is vrijgesproken (zie artikel I, onder D). Hiermee strookt niet dat deze DNA-profielen dan wel ter vergelijking beschikbaar zouden worden gesteld aan andere lidstaten van de Europese Unie.

Artikel I, onder F (artikel 16 DNA-Besluit)

Zodra degene wiens DNA-profiel in de DNA-databank is opgenomen niet langer als verdachte kan worden aangemerkt, wordt diens DNA-profiel terstond nadat het NFI daarvan in kennis is gesteld, vernietigd op grond van artikel 16, eerste lid, jo. artikel 17 DNA-Besluit. In het tweede lid van artikel 16 is bepaald in welke gevallen hiervan in ieder geval sprake is. Een van die gevallen is de omstandigheid dat de strafzaak is geëindigd in een vrijspraak. Het gaat hier om een onherroepelijke vrijspraak. Dat volgt uit de strekking en de bewoordingen (‘niet langer kan worden aangemerkt als een verdachte’) van artikel 16 en het feit dat degene tegen wie een strafzaak aanhangig is gemaakt, verdachte blijft zolang in die strafzaak niet onherroepelijk is beslist. Bovendien geldt ook voor ontslagen van alle rechtsvervolging waarbij geen maatregel is opgelegd dat deze onherroepelijk zijn, alvorens het DNA-profiel wordt vernietigd. Om deze reden wordt ter verduidelijking in artikel 16, tweede lid, ‘een vrijspraak’ vervangen door: een onherroepelijke vrijspraak.

Tot de inwerkingtreding van dit besluit werden de gegevens van alle personen die niet langer konden worden aangemerkt als een verdachte (vanwege bijvoorbeeld een sepot, vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging) terstond vernietigd op grond van artikel 16 jo. 17 DNA-Besluit. Onderdeel F van artikel I bewerkstelligt door een aanvulling van artikel 16 van het DNA-besluit dat de DNA-gegevens van gewezen verdachten (zie artikel 1, onder g, DNA-Besluit) niet langer terstond worden vernietigd. In plaats daarvan worden hun gegevens bewaard gedurende de bewaartermijnen genoemd in artikel 18a. Die termijnen gelden op grond van artikel 16, derde lid (nieuw), van het DNA-besluit niet voor de DNA-gegevens van gewezen verdachten wier zaak al eens (ten voor- of ten nadele) is herzien. In dat geval worden de gegevens, net als thans, op grond van artikel 17, eerste lid, van het DNA-Besluit terstond vernietigd. Deze uitzondering houdt verband met de hoofdregel van artikel 482b, derde lid, onder c, Sv dat geen herziening ten nadele op grond van een novum meer kan plaatsvinden als al eerder voor hetzelfde feit een herziening is gevorderd.

Artikel I, onder G en H (artikel 18 tot en met 18c DNA-Besluit)

Het oude artikel 18 van het DNA-Besluit regelde de bewaartermijnen voor alle DNA-gegevens die niet op grond van artikel 16 jo. artikel 17 van dat besluit worden vernietigd. Nu de DNA-gegevens van gewezen verdachten niet langer op grond van die artikelen vernietigd worden (zie artikel I, onder F), worden ook voor die gegevens bewaartermijnen gesteld. Omdat de toevoeging van deze bewaartermijnen aan artikel 18 zou betekenen dat dit artikel meer dan twintig leden zou komen te beslaan en het artikel mede daardoor lastig hanteerbaar voor de praktijk zou worden, is ervoor gekozen artikel 18 op te splitsen in een artikel 18, 18a, 18b en 18c. De bepalingen uit het oude artikel 18 zijn daarbij inhoudelijk ongewijzigd gebleven, behalve op enkele hieronder aangegeven punten van ondergeschikte aard. Het nieuwe artikel 18 ziet nog slechts op de bewaartermijnen die gelden voor DNA-profielen van verdachten en (ex-)veroordeelden. Die termijnen waren neergelegd in het oude artikel 18, eerste tot en met vijfde lid. Artikel 18a bevat de nieuw ingevoegde regeling voor de bewaartermijnen van DNA-profielen van gewezen verdachten. Artikel 18b regelt de bewaartermijnen van DNA-profielen van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten. Die bewaartermijnen waren opgenomen in het oude artikel 18, zesde tot en met tiende lid. Artikel 18c, tot slot, bevat de bepalingen die voorheen te vinden waren in artikel 18, elfde tot en met dertiende lid. Het betreft onder meer de plicht voor het NFI om van alle vernietigingen aantekening te houden. In het hierna volgende worden de nieuwe artikelen 18 tot en met 18c – voor zover nodig – afzonderlijk toegelicht.

Artikel 18 DNA-Besluit

Het nieuwe artikel 18 ziet nog slechts op de bewaarregeling van het DNA-profiel van verdachten en veroordeelden. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen aangebracht in de bewaarregeling zoals die was opgenomen in het oude artikel 18, eerste tot en met vierde lid.

Artikel 18a DNA-Besluit

Artikel 18a regelt de bewaartermijnen van DNA-profielen van gewezen verdachten. Daarnaast is artikel 14, zevende en negende lid, van belang in verband met de afscherming van het DNA-profiel.

De bewaartermijnen in artikel 18a belopen twaalf, twintig of tachtig jaar. Deze termijnen sluiten aan bij de verjaringstermijnen. De reden daarvoor is dat geen herziening ten nadele meer kan plaatsvinden nadat het recht tot strafvordering is verjaard (artikel 482b, derde lid, onder b, Sv). Aanvankelijk bestond het voornemen aansluiting te zoeken bij de bewaartermijnen die gelden voor de DNA-gegevens van verdachten en veroordeelden (zie Kamerstukken II 2008/09, 32 044, nr. 3, blz. 26). Voor verdachten en veroordeelden gelden langere bewaartermijnen, die niet gekoppeld zijn aan de verjaringstermijnen, omdat hun DNA-gegevens niet alleen worden bewaard in verband met de strafzaak waarin het celmateriaal of de vingerafdrukken zijn afgenomen, maar met name ook met het oog op gebruik in andere strafzaken. Omdat het geen doel zou dienen als de DNA-gegevens van gewezen verdachten ook zouden worden bewaard gedurende een periode waarin geen herziening meer mogelijk is, is afgezien van aansluiting bij de bewaartermijnen die gelden voor DNA-gegevens van verdachten en veroordeelden. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan artikel 10 van de Wet bescherming persoonsgegevens dat bepaalt dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of vervolgens worden verwerkt.

Voor het bewaren van de DNA-gegevens van gewezen verdachten is gekozen voor vaste termijnen in verband met de consistentie van de bewaarregeling in het DNA-Besluit; ook bij de bewaartermijnen die gelden voor de andere categorieën DNA-gegevens worden vaste bewaartermijnen gehanteerd. Daarnaast is gekozen voor vaste bewaartermijnen in verband met de werkbaarheid in de praktijk. Wanneer het einde van de bewaartermijn in elke concrete zaak zou worden bepaald door het in die zaak verjaren van het recht tot strafvordering, zou dit betekenen dat met name het openbaar ministerie nauwgezet in de gaten zou moeten houden hoe het ervoor staat met de verjaringstermijn. De daadwerkelijke lengte van de verjaringstermijn staat immers niet op voorhand vast. Van invloed op die daadwerkelijke lengte zijn het (alternatieve) startpunt, stuiting en schorsing. In iedere afzonderlijke zaak zou daarom precies moeten worden bijgehouden wanneer de verjaringstermijn aanvangt en wanneer deze gestuit en geschorst wordt, opdat op die momenten de bewaartermijn kan worden aangepast. Bovendien zou het zo kunnen zijn dat een rechter vervolgens tot een ander oordeel komt over wanneer de verjaringstermijn – en dus de bewaartermijn – is verstreken. Overigens is in het DNA-Besluit wel rekening gehouden met het feit dat een verjaring gestuit of geschorst kan worden, door de bewaartermijn niet aan te laten vangen op het moment van de laatste daad van vervolging, maar op het (latere) moment van de einduitspraak tegen de gewezen verdachte. Uit artikel 18a, eerste lid, juncto artikel 1, onder g, van het DNA-Besluit volgt dat de bewaartermijn bij gewezen verdachten aanvangt op het moment dat die einduitspraak onherroepelijk is geworden. Tot die tijd geldt de gewezen verdachte nog als verdachte en wordt zijn DNA-profiel op basis van de regeling die geldt voor DNA-profielen van verdachten verwerkt in de DNA-databank.

Artikel 18a, eerste lid, onder d, bepaalt dat de DNA-gegevens van een gewezen verdachte worden vernietigd wanneer – naar het oordeel van de officier van justitie – vaststaat dat herziening ten nadele op grond van een novum uitgesloten is. Het betreft een uitzondering op de hoofdregel dat de DNA-gegevens van een gewezen verdachte overeenkomstig de in artikel 18a bepaalde bewaartermijnen worden bewaard. ‘Vast staan’ betekent in dit verband dat onomstotelijk is gebleken dat de herziening ten nadele in een concreet geval onmogelijk is. Voorbeelden van dergelijke gevallen zijn de onherroepelijke veroordeling van een ander voor het feit waarvoor de gewezen verdachte is vrijgesproken of een zaak waarin de officier van justitie zelf vrijspraak heeft gevorderd, bijvoorbeeld omdat hij tot de ontdekking is gekomen dat de verdachte is verwisseld met een ander. Zie ook paragraaf 1.4.2.

Artikel 18a, eerste lid, onder e, bepaalt dat de DNA-gegevens van een gewezen verdachte terstond na zijn overlijden worden vernietigd, ook als de eigenlijke bewaartermijn nog niet is verstreken. De reden daarvoor is dat in dat geval herziening ten nadele niet langer mogelijk is (artikel 482b, derde lid, onder b, Sv) en het bewaren van de DNA-gegevens derhalve geen doel meer dient.

Het Cbp heeft in zijn advies bij over een concept van dit besluit opgemerkt dat in artikel 18a, zoals in dat concept opgenomen en dat nadien ongewijzigd is gebleven, niet is geregeld dat de DNA-gegevens van de gewezen verdachte worden vernietigd indien hij is vrijgesproken naar aanleiding van een herzieningsprocedure ten voor- of ten nadele, zoals wel wordt aangegeven in paragraaf 1.3 van deze nota van toelichting. In reactie hierop verwijs ik naar artikel 16, derde lid (nieuw), jo. artikel 17, eerste lid, van het DNA-Besluit. In die artikelen wordt, kort samengevat, bepaald dat de DNA-gegevens van een gewezen verdachte die is vrijgesproken in een herzieningsprocedure, terstond na de kennisgeving van die vrijspraak worden vernietigd. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1, onder F.

Voor minderjarigen voorziet artikel 18a, tweede lid, in kortere bewaartermijnen van respectievelijk zes, tien en twintig jaar. Zoals aangegeven sluiten de bewaartermijnen aan bij de regeling van de vervolgingsverjaring; voor minderjarigen gelden ingevolge die regeling kortere verjaringstermijnen, reden waarom voor het bewaren van hun DNA-gegevens ook kortere bewaartermijn gelden.

Artikel 18b

Artikel 18b regelt de bewaartermijnen voor DNA-profielen van overleden slachtoffers, vermiste personen en onbekende verdachten (sporenmateriaal). Deze bewaartermijnen waren voorheen te vinden in artikel 18, zesde tot en met tiende lid.

Het oude artikel 18, tiende lid, is komen te vervallen. Dit artikellid bepaalde dat het DNA-profiel van een onbekende verdachte wordt vernietigd zodra is vastgesteld dat het overeenkomt met het DNA-profiel van een verdachte of veroordeelde en de betrokkene niet langer als verdachte kan worden aangemerkt (zie artikel 16, eerste lid, van het DNA-Besluit) of diens veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. Op schriftelijk verzoek van de verdachte kon deze vernietiging telkens tien jaar worden uitgesteld. In verband met de inwerkingtreding per 1 oktober 2012 van de Wet hervorming herziening ten voordele is deze bepaling niet langer wenselijk. De veroordeelde die een herzieningsaanvraag ten voordele wil doen, kan de eerder geconstateerde ‘match’ tussen zijn DNA-profiel en het DNA-profiel van een onbekende verdachte opnieuw aan de orde willen stellen. Het is dan van groot belang dat ook het DNA-profiel van de onbekende verdachte nog in de databank beschikbaar is. De veroordeelde te belasten met de zorg voor het verlengen van de bewaartermijn vormt een onevenredige belasting, nu er ook geen dringende capacitaire noodzaak bestaat het DNA-materiaal direct te verwijderen. Bij het NFI zullen geen capaciteitsproblemen ontstaan wanneer deze DNA-profielen gedurende de termijnen, genoemd in artikel 18b, worden bewaard. Daarnaast zal het bewaren van deze DNA-profielen niet bezwaarlijk zijn in strafzaken waarin de veroordeelde geen herziening ten voordele nastreeft, omdat aan het DNA-profiel van de onbekende verdachte geen persoonsgegevens zijn verbonden en het DNA-profiel na afloop van de bewaartermijn zal worden vernietigd. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die ten aanzien van bewaartermijnen worden gesteld in de artikelen 10 en 11 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 18c

Artikel 18c bevat de bepalingen die voorheen te vinden waren in artikel 18, elfde tot en met dertiende lid. Het betreft de plicht voor het NFI om met het DNA-profiel de gegevens, bedoeld in artikel 6 van het DNA-Besluit, het celmateriaal en het verslag, bedoeld in artikel 10, derde lid, onder b, van het DNA-Besluit, te vernietigen (artikel 18c, eerste lid), de plicht aantekening te houden van alle vernietigingen (artikel 18c, tweede lid) en de informatieplicht voor de Justitiële Informatiedienst en openbaar ministerie richting het NFI (artikel 18c, derde lid).

Artikel II, onder A (artikel 1 BIVV)

De definities die zijn toegevoegd aan artikel 1 van het BIVV, komen overeen met de definities uit artikel 1 van het DNA-Besluit. Zie voor de definitie van gewezen verdachte de toelichting op artikel I, onder A.

Artikel II, onder B (artikel 5 BIVV)

Zie ook de toelichting op artikel I, onder F. De voorgestelde wijziging waarborgt dat ook het nummer dat bij het DNA-profiel en de vingerafdrukken van de gewezen verdachte hoort en zijn foto en een kopie van zijn identiteitsbewijs afgeschermd worden bewaard in de strafrechtsketendatabank (SKDB). De gegevens kunnen slechts geraadpleegd worden met toestemming van de rechter-commissaris en in verband met een herziening ten nadele (zie ook de toelichting op artikel I, onder D). Wanneer de rechter-commissaris opdracht geeft tot een vergelijking met het DNA-profiel of de vingerafdrukken van de gewezen verdachte, kunnen de afgeschermde gegevens in de SKDB eveneens worden geraadpleegd; de rechter-commissaris hoeft daarvoor niet afzonderlijk zijn toestemming te geven. De reden hiervoor is dat wanneer een vergelijking wordt gemaakt met het DNA-profiel of de vingerafdrukken van de gewezen verdachte, ook het nummer dat bij die gegevens hoort steeds nodig is. Op deze wijze wordt voorkomen dat de rechter-commissaris steeds afzonderlijk moet beslissen over de vergelijking en het vrijgeven van het nummer.

Artikel II, onder C en D (artikel 6 tot en met 7b BIVV)

De inhoud van artikel II, onder C en D, is gelijk aan die van artikel I, onder G en H. Voor een toelichting op het eerstgenoemde artikelonderdelen wordt dan ook verwezen naar de toelichting op het laatstgenoemde artikelonderdelen.

Artikel II, onder E en F (artikelen 9 en 9a BIVV)

Zowel DNA-gegevens als vingerafdrukken zijn biometrische persoonsgegevens. Beide persoonsgegevens worden opgeslagen in databanken. Het doel hiervan is in beide gevallen het bewerkstelligen dat onopgeloste zaken worden opgehelderd. Gelet op deze overeenkomsten tussen beide soorten gegevens is het logisch en ook van belang dat de verwerking in grote mate op dezelfde wijze plaatsvindt. Bij het opstellen van het BIVV is dit onderkend door in artikel 9 (oud) bewaartermijnen voor vingerafdrukken op te nemen die gelijk zijn aan de bewaartermijnen die gelden voor DNA-gegevens op grond van artikel 18 DNA-Besluit. Deze lijn is in dit besluit voortgezet: de regeling van de bewaartermijnen van vingerafdrukken die in artikel 9 is neergelegd, is verplaatst naar het nieuwe artikel 9a, met dien verstande dat in het derde lid de bewaartermijn voor de vingerafdrukken van gewezen verdachten is toegevoegd en de bewaartermijnen die gelden voor de vingerafdrukken van overleden slachtoffers en onbekende verdachten zijn gelijkgetrokken met de bewaartermijnen in het nieuwe artikel 18b van het DNA-Besluit. In het nieuwe artikel 9 BIVV is een regeling voor het gebruik van vingerafdrukken opgenomen overeenkomstig de regeling van het gebruik van DNA-gegevens in artikel 14 van het DNA-Besluit. Zie voor een nadere toelichting op de (overige) aanpassingen van artikel 9 en 9a de toelichting op artikel I, onder D, G en H.

De Minister van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Toelichting, § 1.3 (De contouren van de regeling), vierde gedachtestreepje.

X Noot
2

Toelichting op artikel I, onderdeel G en H, onder artikel 18a DNA-Besluit.

X Noot
3

Voorgesteld artikel 18a, eerste lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Daarin is gekozen voor een systematiek waarin voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van minder dan zes jaar is gesteld, een bewaartermijn geldt van twaalf jaar en voor misdrijven met een maximum gevangenisstraf van meer dan zes jaar, een bewaartermijn van twintig jaar.

X Noot
4

Artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht.

X Noot
5

Artikel 6 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

X Noot
6

Artikelen 16, eerste lid, en 17 van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

X Noot
7

Voorgesteld artikel 16, derde lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Op grond van dit artikel wordt de directeur wel ingelicht in het specifieke geval dat de gewezen verdachte in een herzieningsprocedure als bedoeld in Titel VIII van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering is vrijgesproken of ontslagen van rechtsvervolging.

X Noot
8

Voorgesteld artikel 1, onderdeel g, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

X Noot
9

Voorgesteld artikel 14, zevende lid, van het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken.

X Noot
1

In het vervolg zal waar gesproken wordt van vrijspraak of vrijgesproken persoon, ook telkens ontslag van alle rechtsvervolging respectievelijk persoon die is ontslagen van alle rechtsvervolging worden bedoeld.

X Noot
2

Zie de toezegging gedaan aan de Eerste Kamer tijdens het mondelinge debat over het wetsvoorstel dat aan de Wet herziening ten nadele ten grondslag heeft gelegen: Zie Handelingen I 2012/13, 23-3-5.

Naar boven