Uitspraken Regionale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage

Datum uitspraak: 11 februari 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A, wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, reumatoloog,

wonende te B,

de persoon over wie geklaagd wordt, hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 10 januari 2013. Later heeft na te melden patiënte nog een machtiging verstrekt. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Partijen hebben gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 17 december 2013. Klaagster is samen met haar dochter, de patiënte, verschenen en heeft haar standpunt mondeling toegelicht. De arts was afwezig. Namens de arts is verschenen diens gemachtigde mr. R.P.J Geenen.

2. De feiten

  • 2.1 Klaagsters dochter D, (hierna: patiënte), is op 30 november 2010 door E, revalidatiearts, naar de arts verwezen ter beoordeling van gewrichtsklachten. De arts, die als reumatoloog werkzaam is in een eenmanspraktijk, heeft patiënte van 17 november 2010 tot 29 mei 2012 behandeld.

  • 2.2 Op 27 augustus 2012 heeft patiënte een factuur ontvangen van F te G, gedateerd 15 februari 2012, ten bedrage van € 15.846,98, onder vermelding van:

    “...DBC 210003010411

    Van 26-11-2010 t/m 25-11-2011

    Poliklinisch onderzoek of behandeling reumatologie

    Kostendeel instelling 15.553,85

    Medisch specialistische hulp 293,13

    ...”

    Bij brief van 3 september 2012 heeft klaagster namens patiënte de arts verzocht om een gecorrigeerde rekening, omdat de DBC code haars inziens niet klopte. In de brief schrijft klaagster onder meer: “ De genoemde DBC code staat voor vervolg, SLE en poliklinische behandeling met (intraveneuze) biologicals. Gelukkig heeft mijn dochter deze ziekte niet, noch heeft zij deze behandeling ontvangen. Wij gaan er van uit dat er een fout in uw administratie is geslopen.” De arts heeft niet op de brief gereageerd. Op 27 december 2012 heeft klaagster de arts opnieuw schriftelijk benaderd. Ook op die brief heeft de arts niet gereageerd. Op 19 december 2012 heeft patiënte een aanmaning ontvangen van H ten bedrage van € 19.267,22. Na tussenkomst van een advocaat die door patiënte was ingeschakeld is de incasso beëindigd. Het incassobureau heeft op 21 januari 2013 aan patiënte bericht dat het incassodossier was gesloten.

  • 2.3 Op 18 februari 2013 hebben klaagster en patiënte de praktijk van de arts bezocht om inzage in het dossier te vragen. Het dossier is toen niet ter inzage gegeven. Patiënte heeft haar rechtsbijstandverzekeraar verzocht om namens haar het dossier op te vragen bij de arts. Zij heeft op 23 februari 2013 de arts schriftelijk laten weten af te zien van verdere vervolgafspraken. Op 21 juni 2013 heeft de arts aan klaagsters rechtsbijstandverzekeraar na twee aangetekende verzoeken afschriften verstrekt van gedeelten uit het medisch dossier, te weten een kopie van een verwijsbrief en van twee brieven van andere behandelaars, en een aantal laboratoriumuitslagen.

  • 2.4 Op 5 augustus 2013 heeft een verhoor plaatsgevonden in het vooronderzoek van het tuchtcollege. Bij die gelegenheid heeft de arts het volledige medisch dossier van patiënte getoond. In september 2013 heeft de arts zijn praktijk beëindigd.

3. De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat de arts:

  • 1. een onjuiste factuur heeft gestuurd;

  • 2. geen inzage heeft gegeven in het medisch dossier.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5. De beoordeling

  • 5.1 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel, over de juistheid van de factuur, is komen vast te staan, dat de arts niet heeft gereageerd op de brieven van klaagster over de hoogte van de factuur, die achteraf onjuist is gebleken. Pas door tussenkomst van een door patiënte ingeschakelde advocaat is een einde gekomen aan de incasso van de incorrecte factuur. De arts heeft zich op het standpunt gesteld dat de facturering door zijn factoringsbedrijf wordt afgehandeld en dat hij buiten kwesties over de vergoeding staat. Het college overweegt, dat het tot de zorgplicht van de arts behoort om tijdig en adequaat te reageren op vragen van de patiënt, ook als die de rekening betreffen. De arts is hierin jegens patiënte tekortgeschoten. Het eerste klachtonderdeel is gegrond.

  • 5.2 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel, het niet geven van afschrift van/inzage in het medisch dossier, overweegt het college als volgt. Op grond van artikel 7:456 BW behoort de hulpverlener aan de patiënt desgevraagd zo spoedig mogelijk inzage in en afschrift van het medisch dossier te verstrekken. Het is komen vast te staan, dat de arts pas vijf maanden later, na twee aangetekende verzoeken van de rechtsbijstandverzekeraar van klaagster, afschriften van een gedeelte van het dossier ter beschikking heeft gesteld. Het betrof hier uitsluitend kopieën van onderzoeksuitslagen. Over de vraag of de arts, zoals hij aanvoert, het aanbod heeft gedaan aan patiënte om in zijn bijzijn haar dossier in te zien, verschillen de lezingen van partijen. Het college heeft niet kunnen vaststellen hoe dat precies is gegaan. Feit is, dat de arts het volledige dossier pas bij het verhoor in het vooronderzoek door patiënte heeft laten inzien. De conclusie moet luiden, dat de arts onvoldoende voortvarend heeft gereageerd op het verzoek van patiënte om inzage te krijgen in haar dossier. Hij heeft te laat afschriften gegeven, en dan nog fragmentarisch. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve gegrond.

  • 5.3 Ambtshalve merkt het college nog op, dat het medisch dossier van de arts onvolledig is. Het bevat geen verslaglegging aan de huisarts, noch aan de revalidatiearts die patiënte naar hem had verwezen.

  • 5.4 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal publicatie van deze beslissing worden gelast.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

Waarschuwt de arts.

Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. E.T.M. Olsthoorn-Heim, lid-jurist, G.A. van Meer, prof. dr. R.G. Pöll en dr. G.J. Dogterom, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2014.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

  • a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

  • b. degene over wie is geklaagd;

  • c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Naar boven