Advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (afschaffing meldplicht EU-burgers)

Nader Rapport

3 juli 2014

Nr. 535828

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (afschaffing meldplicht EU-burgers)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 mei 2014, nr. 2014000867, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 juni 2014, No. W03.14.0116/II, bied ik U hierbij aan.

Het advies van de Afdeling is overgenomen, waar het gaat om het schrappen van onderdeel b van het voorgestelde artikel 8.12, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Aan het slot van paragraaf 2 van de toelichting is een verduidelijking opgenomen.

Ook is het advies overgenomen om in de nota van toelichting aandacht te besteden aan de vraag of ter zake van een verklaring van inschrijving leges zijn verschuldigd: hiervoor worden geen leges geheven. Dit is vermeld in de artikelsgewijze toelichting bij artikel I, onderdeel A.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

Advies Raad van State

No. W03.14.0116/II

’s-Gravenhage, 5 juni 2014

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 1 mei 2014, no. 2014000867, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (afschaffing meldplicht EU-burgers), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt er toe de verplichting voor burgers van de Unie om zich aan te melden voor inschrijving in de IND-vreemdelingenadministratie te schrappen. De meldplicht met het oog op inschrijving in de gemeentelijke basisregistratie blijft bestaan. 1 In verband met de uitgebreidere registratiemogelijkheden in de basisregistratie op grond van de nieuwe Wet basisregistratie personen 2 heeft de opname in de IND-vreemdelingenadministratie van burgers van de Unie volgens de toelichting vrijwel geen toegevoegde waarde, zodat de verplichte melding kan vervallen. Vrijwillige melding is evenwel nog steeds mogelijk, hetgeen in ieder geval van belang is wanneer een familielid van de Unieburger derdelander is en een van de burger van de Unie afgeleid verblijfsrecht heeft. Voor die familieleden die derdelander zijn wordt de meldplicht gehandhaafd. In dergelijke gevallen heeft de burger van de Unie er belang bij dat hijzelf ook wordt opgenomen in de vreemdelingenadministratie als verblijfgever.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over het vereiste van een aanmerkelijk belang bij afgifte van een verklaring en over het al dan niet verschuldigd zijn van leges. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Aannemelijk belang bij afgifte van een verklaring

Het voorgestelde artikel 8.12, vierde lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bepaalt dat de burger van de Unie zich kan aanmelden voor registratie wanneer hij aannemelijk maakt dat hij belang heeft bij een verklaring van inschrijving. De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) heeft in haar advies hierover opgemerkt dat uit het voorstel niet duidelijk wordt wat er gebeurt wanneer de burger van de Unie een verklaring van inschrijving vraagt zonder dat hij aannemelijk maakt daarbij belang te hebben. De ACVZ adviseert de toelichting aan te vullen en, wanneer het rechtzekerheidsbeginsel er aan in de weg staat om in dergelijke gevallen een verklaring van inschrijving te weigeren, onderdeel b van het voorgestelde artikel 8:12, vierde lid, te schrappen.

De Afdeling merkt allereerst op dat de toelichting op twee gedachten lijkt te hinken waar het de zelfstandige functie van de melding en registratie van EU-burgers betreft. Aan het voorstel zou op dit punt een duidelijk uitgangspunt ten grondslag moeten liggen: ofwel de melding en registratie van EU-burgers in de vreemdelingenadministratie hebben geen enkele zelfstandige functie meer naast de basisregistratie – hetgeen er toe zou leiden dat de mogelijkheid van vrijwillige melding en registratie moet komen te vervallen 3 – ofwel de melding en registratie houden wel zelfstandige betekenis. Wordt gekozen voor het laatste dan is het niet aan de overheid een oordeel te vellen over de vraag of er belang is bij een verklaring van inschrijving. De Afdeling constateert in dat verband dat de toelichting geen toereikend antwoord geeft op de door de ACVZ gestelde vraag. Volstaan wordt met de opmerking dat het verblijfsrecht van de burger van de Unie niet afhankelijk is van een verklaring van inschrijving. Indien de burger van de Unie uitsluitend stelt de verklaring nodig te hebben voor het verblijfsrecht, heeft deze geen belang bij de afgifte van de verklaring, aldus de toelichting. 4

In de eerste plaats merkt de Afdeling op dat er (nog) andere gevallen kunnen zijn dan het in de toelichting genoemde specifieke geval waarin de burger van de Unie op gerechtvaardigde gronden een verklaring van inschrijving wenst. Hieraan doet niet af dat het verblijfsrecht van EU-burgers een declaratoir karakter heeft, zoals de toelichting terecht opmerkt. Het is immers zeer wel voorstelbaar dat bij de toekenning van een voorziening die afhankelijk is van rechtmatig verblijf in Nederland, een document als bewijs daarvan moet worden overgelegd. Daarbij kan worden gedacht aan het aanvragen van een bijstandsuitkering, van huursubsidie of van studiefinanciering, in welk geval van vreemdelingen, ook van burgers van de Unie, op grond van het koppelingsbeginsel 5 van hen wordt verlangd om bewijs over te leggen van hun rechtmatig verblijf in Nederland. Ook privaatrechtelijke rechtshandelingen, zoals het openen van een bankrekening of het afsluiten van een verzekering, kunnen een grond zijn om een bewijs van rechtmatig verblijf te verlangen. 6 Aan een verklaring van inschrijving zou in dergelijke gevallen alleen geen behoefte zijn wanneer een uittreksel uit de basisregistratie personen dezelfde bewijskracht zou hebben. 7 Dat blijkt evenwel niet uit de toelichting.

De Afdeling constateert dat de toelichting geen aandacht besteedt aan bovenstaande mogelijke belangen die ten grondslag kunnen liggen aan de wens van een burger van de Unie om zich in te schrijven bij de IND. Zij acht een verduidelijking van de toelichting wenselijk in het licht van de mogelijkheid die het voorgestelde onderdeel b van artikel 8:12, vierde lid, biedt om inschrijving te weigeren indien de EU-burger niet kan aantonen dat hij bij die inschrijving een aannemelijk belang heeft. De Afdeling wijst er daarbij op dat onduidelijkheid op dit punt licht aanleiding kan vormen voor juridische procedures. Verduidelijking is bovendien gewenst omdat in de toelichting – in lijn met het advies van de ACVZ – wordt gesteld dat op grond van het rechtszekerheidsbeginsel een burger van de Unie die een indicatie van rechtmatig verblijf wenst, een daartoe strekkende verklaring bezwaarlijk kan worden onthouden indien een EU-burger daarop staat. 8 Het laatste zou betekenen dat ook in het geval de burger van de Unie niet aannemelijk maakt dat hij belang heeft bij een verklaring van inschrijving, een zodanige verklaring – ondanks de formeel bestaande mogelijkheid daartoe – niet zal worden geweigerd.

De Afdeling adviseert in de toelichting onderdeel b van het voorgestelde artikel 8:12, vierde lid, van het Vb2000 alsnog van een dragende motivering te voorzien en zo nodig deze bepaling te schrappen.

2. Leges

Uit het ontwerp noch in de toelichting blijkt of voor het afgeven van een verklaring van inschrijving leges zijn verschuldigd, en zo ja, hoeveel. De Afdeling stelt vast dat de ACVZ in haar advies hierover opmerkingen heeft gemaakt. De toelichting gaat hier niet op in.

De Afdeling adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan de vraag of ter zake leges zijn verschuldigd en zo ja, hoe veel.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J. P. H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ... tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (afschaffing meldplicht EU-burgers)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van april 2014, nr. 509202;

Gelet op de artikelen 54, eerste lid, onder e, en 112 van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., no. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van ..., nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 8.12, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, kan zich aanmelden bij Onze Minister ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie, ingeval hij:

    • a. langer drie maanden in Nederland heeft verbleven dan wel beoogt langer dan drie maanden in Nederland te verblijven, en

    • b. aannemelijk maakt dat hij belang heeft bij een verklaring van inschrijving.

B

In artikel 8.22, tweede lid, wordt ‘bij de afgifte van de verklaring van inschrijving of’ vervangen door: uiterlijk drie maanden na de datum van binnenkomst van de betrokkene in Nederland dan wel bij de afgifte van de verklaring van inschrijving of van.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst en werkt terug tot en met 6 januari 2014.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Met dit besluit is de verplichting voor EU-burgers geschrapt om zich aan te melden ter inschrijving in de IND-vreemdelingenadministratie bij verblijf van meer dan drie maanden. Aldus wordt een doublure in meldplichten weggenomen: wie een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf houdt, moet zich namelijk al melden bij de gemeente om aangifte te doen van verblijf en adres. 1 Die verplichting geldt ook voor EU-burgers. Het is dus niet zo dat er geen registratie van EU-burgers meer plaatsvindt, maar dat er een andere registratie plaatsvindt die meer toevoegde waarde heeft voor EU-burgers en de overheid.

1. Gebrekkige toegevoegde waarde van meldplicht

De meldplicht voor EU-burgers bij de IND heeft een gebrekkige toegevoegde waarde omdat het verblijfsrecht niet afhankelijk is van administratieve formaliteiten. Het verblijfsrecht van EU-burgers is blijkens overweging 11 en artikelen 6 en 7 en volgende van de richtlijn vrij verkeer van EU-burgers 2 declaratoir maar niet onvoorwaardelijk. Het declaratoire karakter is bevestigd in vaste jurisprudentie. 3 Het verblijfsrecht kan dus ook bestaan zonder dat aan de meldplicht is voldaan.

De meldplicht was bedoeld om het verblijfsrecht te toetsen. Omdat sprake was van een momentopname, leidde dit in sommige gevallen zelfs tot schijnzekerheid over de rechtmatigheid van het verblijf. Registratie impliceert dat een voortbestaande situatie wordt vastgelegd. Omdat echter sprake is van een momentopname, kan het toetsen en eventueel bevestigen van het rechtmatig verblijf door de IND schijnzekerheid over de rechtmatigheid van het verblijf oproepen bij bevoegde instanties, waardoor zij in een later stadium mogelijk onterecht een EU-burger als rechthebbende op een bepaalde voorziening beschouwen. Immers, zodra de betrokkene niet meer voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn vrij verkeer, is de registratie niet meer in overeenstemming met het verblijfsrecht.

2. Meer registratiemogelijkheden van EU-burgers in de basisregistratie personen (BRP)

Het moment van de afschaffing van de meldplicht bij de IND is gekoppeld aan de invoering van de nieuwe Wet basisregistratie personen (Wbrp), die de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) vervangt. 4 Op grond van de Wbrp ontstaan meer mogelijkheden voor registratie van EU-burgers. De verplichting uit de Wet GBA om aangifte van verblijf en adres te doen met het oog op inschrijving als ingezetene in de GBA is in de Wbrp niet alleen gehandhaafd, maar kan, indien de betrokken persoon deze verplichting niet nakomt, onder deze nieuwe wet nu ook worden gesanctioneerd met een door het college van burgemeester en wethouders op te leggen bestuurlijke boete.

Daarnaast kan onder de nieuwe wet een EU-burger die géén aangifte van verblijf en adres hoeft te doen (omdat hij niet van plan is langer dan de genoemde termijn in Nederland te verblijven), toch worden ingeschreven als niet-ingezetene in de BRP. Deze inschrijving kan plaatsvinden op verzoek van betrokkene zelf, die zich daartoe kan wenden tot een van de gemeenten waar een zogenaamde inschrijfvoorziening voor niet-ingezetenen is gevestigd. Het is echter ook mogelijk dat een EU-burger als niet-ingezetene in de basisregistratie personen wordt ingeschreven op verzoek van een in het Besluit basisregistratie personen (Besluit BRP) aangewezen bestuursorgaan dat met de betrokken persoon een rechtsverhouding krijgt (zoals de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank of het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen). Hierdoor zijn er meer effectieve manieren om een betere registratie van EU-burgers te realiseren, dan door de meldplicht bij de IND.

3. Toetsing van het verblijfsrecht in specifieke situaties

Het afschaffen van de meldplicht bij de IND laat de huidige bevoegdheid van de IND om het verblijfsrecht in voorkomende gevallen te toetsen onverlet. Van de inschrijving van een EU-burger in de BRP, hetzij als ingezetene, hetzij als niet-ingezetene, krijgt de IND automatisch bericht (op grond van artikel 107 Vreemdelingenwet 2000). De IND blijft het verblijfsrecht van EU-burgers toetsen in specifieke situaties naar aanleiding van signalen van betrokken instanties. De EU-burgers van wie het verblijfsrecht kan worden getoetst omdat er indicaties zijn dat ze niet voldoen aan de voorwaarden van de richtlijn, komen dus op een andere manier in beeld dan via de meldplicht bij de IND. De IND voert bijvoorbeeld een toetsing uit bij een melding van de Gemeentelijke Sociale Dienst indien redelijke twijfel bestaat of een EU-burger die bijstand aanvraagt, voldoet aan de voorwaarden van de richtlijn vrij verkeer. Andere indicaties die kunnen leiden tot een toets of aan de voorwaarden wordt voldaan zijn crimineel gedrag, overlast, of indien er sprake is van schijnrelaties. Die toetsing kan dus op elk passend moment plaatsvinden, maar wordt meer dan thans het geval is, informatiegestuurd. Dat is gunstiger en efficiënter dan toetsing in de vierde verblijfsmaand (voorheen het moment van de aanmeldplicht) want uit ervaring blijkt dat dit niet het meest voorkomende moment is van een onredelijk beroep op de bijstand of een gevaar voor de openbare orde.

4. Meldplicht voor derdelands gezinsleden blijft (artikel 8.13, tweede en derde lid)

Het afschaffen van de meldplicht heeft overigens geen gevolgen voor derdelands gezinsleden van EU-burgers. Op grond van artikel 9 van de richtlijn vrij verkeer (omgezet in artikel 8.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000) blijven zij verplicht om zich aan te melden bij de IND om een verblijfskaart aan te vragen. Daarbij moet het derdelands gezinslid een verklaring van inschrijving van de hoofdpersoon blijven overleggen. Ongewenst is namelijk dat afschaffing van de meldplicht ertoe leidt dat derdelands gezinsleden van EU-burgers in Nederland kunnen verblijven zonder dat er een indicatie is of de EU-burger bij wie zij verblijven, rechtmatig verblijf ontleent aan de richtlijn vrij verkeer. Dat betreft met name een toets of de EU-burger werknemer, zelfstandige, student of economisch niet-actieve EU-burger met middelen van bestaan is. Immers, het rechtmatig verblijf van de EU burger is een voorwaarde voor het ontstaan van een verblijfsaanspraak van de derdelander (volgens artikel 7, tweede lid, laatste zinsnede, van de richtlijn). Dit systeem is verenigbaar met de richtlijn vrij verkeer: daarin is immers bepaald dat lidstaten die een inschrijvingssysteem met verklaring van inschrijving kennen, van derdelanders een ‘verklaring van inschrijving’ kunnen verlangen (artikel 10, tweede lid, onder c). Aangezien het aanvragen van een verklaring van inschrijving mogelijk blijft, is het inschrijvingssysteem voor EU-burgers niet afgeschaft en kan een verklaring van inschrijving worden verlangd van derdelands gezinsleden van EU-burgers.

5. Administratieve lasten

De administratieve lasten zullen verminderen door het vervallen van de meldplicht bij de IND.

Voor zover het gaat om personen die als ingezetene in de BRP moeten worden ingeschreven, wordt een doublure in meldplichten weggenomen.

Het aantal meldingen van EU-burgers bij de IND bedroeg in 2012 circa 10.700. De administratieve lasten van een melding bedragen circa 3,0 uur en € 1,15. De besparing die door het afschaffen van de meldplicht wordt bereikt bedraagt aldus per jaar naar schatting:

  • in tijd: 3 uur * 10.700 meldingen = 32.100 uur

  • in geld: € 1,15 * 10.700 meldingen = € 12.305.

6. Consultatie

Het ontwerp is voor advies voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ). De ACVZ heeft bij advies van 25 februari 2014 meegedeeld in beginsel positief te staan tegenover het schrappen van de doublure in meldplichten. De ACVZ heeft aanbevolen te verduidelijken of er gevallen zijn waarin een EU-burger geen belang heeft bij een verklaring van inschrijving, en, als die gevallen er niet zijn, de eis te laten vervallen dat de EU-burger aannemelijk moet maken belang te hebben bij de inschrijvingsverklaring.

In reactie op dit advies merk ik het volgende op. Een belang wordt in ieder geval niet aanwezig geacht als de EU-burger die om een verklaring van inschrijving verzoekt, uitsluitend stelt de verklaring nodig te hebben voor het verblijfsrecht. Het verblijfsrecht is namelijk niet afhankelijk van het hebben van een verklaring van inschrijving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onder A (artikel 8.12, vierde lid)

In dit onderdeel wordt tot uitdrukking gebracht dat vrijwillige melding niet uitgesloten wordt, teneinde een verklaring van inschrijving aan te vragen bij de IND. Op grond van het rechtszekerheidsbeginsel kan een EU-burger die een indicatie van rechtmatig verblijf wenst, een daartoe strekkende verklaring bezwaarlijk worden onthouden indien een EU-burger daarop staat. Dit is echter niet meer noodzakelijk en wordt ontmoedigd, tenzij een concrete aanleiding bestaat. Om die reden is in de tekst opgenomen dat de EU-burger aannemelijk moet maken dat hij belang heeft bij de verklaring van inschrijving. Indien een EU-burger een derdelands gezinslid laat overkomen, wordt bij voorbaat aannemelijk geacht dat de EU-burger belang heeft bij de verklaring.

Artikel I, onder B (artikel 8.22, tweede lid)

In artikel 8.22, tweede lid, was geregeld dat bij de afgifte van de verklaring tot inschrijving strafrechtelijke antecedenten uit het buitenland kunnen worden opgevraagd. Vanwege het wegvallen van de verplichting tot inschrijving moet een andere grondslag worden geregeld. Dit is gebeurd in artikel 8.22, tweede lid ‘uiterlijk drie maanden na de datum van binnenkomst. Indien een verklaring van inschrijving wordt gevraagd, kunnen dus strafrechtelijke antecedenten uit het buitenland worden opgevraagd. Indien die verklaring niet wordt gevraagd, kunnen de antecedenten worden opgevraagd tot drie maanden na binnenkomst. De bepaling is gebaseerd op artikel 27, derde lid, van de richtlijn vrij verkeer.

Artikel II

Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten gelet op publieke voordelen van eerdere inwerkingtreding dan het eerstvolgende vaste verandermoment (Aanwijzing 174, vierde lid, onder a, Aanwijzingen voor de regelgeving). De inwerkingtredingsdatum houdt verband met de inwerkingtreding op 6 januari 2014 van de Wet basisregistratie personen, waarin is geregeld dat gegevens over niet-ingezetenen in de BRP kunnen worden bijgehouden. Daarom is terugwerkende kracht tot en met die datum opgenomen. Hierbij verdient opmerking dat de terugwerkende kracht begunstigend is voor de EU-burgers, aangezien die zich niet meer hoeven aan te melden bij de IND. Dit is ook gecommuniceerd. Er worden geen boetes opgelegd voor niet-nakoming van de meldplicht in de periode waarin deze nog niet is geschrapt uit het Vreemdelingenbesluit 2000.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie (Wgba), vanaf 6 januari 2014 vervangen door artikel 2.38 van de Wet basisregistratie personen (Wbrp).

X Noot
2

Door de inwerkingtreding van de hiervoor genoemde Wbrp.

X Noot
3

Afgezien van het in het voorstel uitgezonderde geval van het derdelands familielid. In dat geval blijft de meldplicht ingevolge het voorstel gehandhaafd.

X Noot
4

Toelichting, Algemeen deel, par. 6 Consultatie.

X Noot
5

Artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000.

X Noot
6

Zie ook ABRvS, 24 september 2009, 200803378/1/V2. Aan de feiten die aanleiding gaven tot de uitspraak blijkt dat EU-burgers een belang kunnen hebben bij een bewijs van rechtmatig verblijf. Overigens bepaalde de Afdeling bestuursrechtspraak dat zij aan het EU-recht geen aanspraak kunnen ontlenen om in het bezit te worden gesteld van een verblijfskaart.

X Noot
7

Uit het samenstel van de artikelen 2.7 en 2.16 van de Wbrp lijkt te volgen dat de registratie van het verblijfsrecht (artikel 2.7, eerste lid, onder a, 5e Wbrp) afhankelijk is van de gegevens die de Minister van V&J (heeft) verstrekt (artikel 2.16 Wbrp).

X Noot
8

Artikelsgewijze toelichting, Artikel I, onder A (artikel 8.12, vierde lid).

X Noot
1

Artikel 65 van de inmiddels vervallen Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarvoor artikel 2.38 van de Wet basisregistratie personen in de plaats is gekomen.

X Noot
2

Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (...) (PbEU 2004, L 229).

X Noot
3

Bijvoorbeeld HvJ EU 16 december 2008, nr. C-524/06 (Huber), punt 54.

X Noot
4

Zoals aangekondigd in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Kamerstukken II 2012/13, 33 286, nr. 5, blz. 1).

Naar boven