Besluit van 14 juni 2014, nr. 2013002357, houdende ongegrondverklaring van bezwaren tegen de erkenning van het openbaar belang van werken tot de aanleg en instandhouding van rioleringswerken ten behoeve van de inzameling en transport van afvalwater en hemelwater gelegen binnen het verzorgingsgebied van de gemeente Goes

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 10 juni 2014 nr. RWS-2014/24567, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Afdeling Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed, Publiekrecht;

Besluit houdende erkenning openbaar belang

Bij brief van 18 oktober 2013, kenmerk 13uit04354, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (hierna: gemeente Goes), gevestigd te Goes, Ons verzocht te bevorderen dat voor de eventuele toepassing van de Belemmeringenwet Privaatrecht en/of de Belemmeringenwet Verordeningen het openbaar belang wordt erkend van de werken ten behoeve van de voorgenomen aanleg en/of instandhouding van rioleringswerken ten behoeve van de inzameling en transport van afvalwater en hemelwater gelegen binnen het verzorgingsgebied van voornoemde gemeente.

Bij besluit van 25 november 2013, nr. 2013002357, hebben Wij positief dit verzoek ingewilligd en het openbaar belang van de hiervoor genoemde werken erkend. Dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant 16 december 2013, nr. 35063.

Bezwaar en ontvankelijkheid

Bij zojuist bedoeld besluit is bepaald dat dit in werking treedt met ingang van de tweede dag na die van de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst. Gelet hierop eindigde de termijn voor het naar voren brengen van bezwaren op grond van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op 28 januari 2014.

Bij schrijven van 15 januari 2014 heeft mr. J.A.M. van de Sande van Van de Sande Berndsen Advocaten te Rotterdam tegen het zojuist genoemd besluit (hierna: het bestreden besluit) namens de heer D. van Doorn en mevrouw A. van Doorn-Jasperse te Goes (hierna: bezwaarden) bezwaar aangetekend. Dit bezwaarschrift is door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu ontvangen op 17 januari 2014. Gelet op de zojuist genoemde termijn voor het naar voren brengen van bezwaren is dit bezwaarschrift derhalve tijdig ontvangen. Het bezwaarschrift voldoet verder aan de in artikel 6:5, eerste lid, van de Awb gestelde vereisten, zodat dit ontvankelijk is.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bij brief van 10 februari 2014 bevestigd. Hierbij is de termijn voor het nemen van een beslissing op het bezwaar op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Awb voor maximaal zes weken verdaagd.

Bezwaarden zijn conform artikel 7:2 Awb in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Hiertoe is op 22 april 2014 een hoorzitting gehouden, waarin bezwaarden hun bezwaren hebben toegelicht. Van de zitting is een verslag gemaakt dat als bijlage 1 bij dit besluit is gevoegd.

Overwegingen

Bezwaren

Bezwaarden voeren in hun bezwaarschrift samengevat aan dat zij met de gemeente Goes verwikkeld zijn in een civielrechtelijke procedure. Dit gaat over de vraag of de gemeente Goes een erfdienstbaarheid heeft verkregen op de grond die bezwaarden in eigendom hebben, zulks ten behoeve van een daarin gelegen riolering. Bezwaarden hebben voorts na een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur van de gemeente Goes een kopie ontvangen van ‘het dossier’ waarbij de gemeente om de erkenning van het openbaar belang heeft gevraagd. Hieruit blijkt dat dit slechts de brief van 18 oktober 2013 bevat en dat er kennelijk geen andere stukken zijn.

In het bestreden besluit wordt verwezen naar ‘het verzorgingsgebied’ van de gemeente Goes. Enig document waaruit dit verzorgingsgebied blijkt hebben bezwaarden niet van de gemeente ontvangen. Hierdoor en ook door het feit dat het bestreden besluit geen duidelijkheid over het verzorgingsgebied verschaft is het voor bezwaarden niet duidelijk wat de strekking en de omvang van dat besluit is. Gelet op de Leidraad voor het opstellen van de stukken en het samenstellen van het dossier ten behoeve van de gedoogplichtprocedure ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht dient een erkenningsverzoek tenminste vergezeld te gaan van 1) een beschrijving van het te ondernemen werk, 2) een urgentietoelichting en 3) een overzichtstekening. De werkbeschrijving dient de nodige informatie te bevatten. In dat licht is de omschrijving ‘het verzorgingsgebied’ (wat daaronder ook moge worden verstaan) in het bestreden besluit volstrekt ontoereikend. Dat klemt temeer nu er kennelijk geen documenten door de gemeente Goes bij het verzoek tot erkenning van het openbaar belang zijn gevoegd.

Het bestreden besluit is dan ook zowel naar inhoud als wijze van totstandkoming in strijd met genoemde leidraad tot stand gekomen.

In de gehouden hoorzitting hebben bezwaarden toegelicht dat in het perceel dat zij in eigendom hebben zonder recht of titel een riolering ligt. Bezwaarden zijn eerst na de aankoop van dit perceel op de hoogte gekomen van de aanwezigheid van die riolering. Aanvankelijk werd van de zijde van de gemeente gesteld dat de riolering in de tuin van het perceel zou liggen. Gebleken is echter dat deze onder de op het perceel aanwezige woning ligt. Bezwaarden hebben opgemerkt dat zij een deel van deze woning willen slopen en vervolgens op de plaats van het gesloopte deel nieuwbouw willen plegen. De gemeente heeft hiervoor een bouwvergunning verleend, maar door de aanwezige riolering kunnen bezwaarden de geplande nieuwbouw niet realiseren. Zij zijn bevreesd voor beschadiging van de riolering en het vrijkomen van giftige dampen en stellen dat de riolering verlegd moet worden, mede omdat er op grond van regelgeving sprake moet zijn van een zekere afstand tussen een riolering en aanwezige bebouwing.

Overwegingen naar aanleiding van de bezwaren

Zoals blijkt uit het verzoek van de gemeente Goes van 18 oktober 2013 tot erkenning van het openbaar belang, is in de gemeente in het verleden een riolering in particuliere grond gelegd waarvoor geen zakelijke recht is gevestigd. De gemeente heeft getracht om met de betrokken rechthebbenden alsnog tot overeenstemming te komen over de vestiging van een zodanig recht, doch de rechthebbenden wensen daaraan tot op heden niet mee te werken en hebben juist verzocht om verlegging van de leiding.

De gemeente Goes heeft het niet ondenkbaar geacht dat zij ook in andere gevallen, waarin ten behoeve van aanwezige rioleringen alsnog zakelijke rechten moeten worden gevestigd, niet met de rechthebbenden tot overeenstemming zal kunnen komen. De gemeente ziet in die gevallen als enige oplossing een gedoogplicht op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Daartoe dient de gemeente echter eerst te beschikken over een erkenning van het openbaar belang, om welke reden zij daar ook bij haar brief van 18 oktober 2013 om heeft verzocht.

Wij merken op, dat de gemeente inderdaad over een zodanige erkenning dient te beschikken alvorens zij de mogelijkheid heeft tot het indienen van een verzoek tot oplegging van de gedoogplicht ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht. Gewezen kan worden op artikel 1 van deze wet. Een aanvraag tot erkenning van het openbaar belang kan betrekking hebben op te ondernemen werken ten behoeve van een specifiek werk, dan wel zien op de (toekomstige) aanleg en instandhouding van werken binnen het verzorgingsgebied. Aangezien de mogelijkheid bestaat dat de gemeente Goes voor meerdere in haar verzorgingsgebied gelegen rioleringen de gedoogplicht zal moeten aanvragen, heeft zij naar Ons oordeel terecht een erkenning van het openbaar belang voor haar gehele verzorgingsgebied aangevraagd. Wij zien in het licht van het zojuist gestelde dan ook geen grond om te oordelen dat de bestreden beslissing ten onrechte ziet op de erkenning van het openbaar belang van werken binnen het gehele verzorgingsgebied van de gemeente Goes. Wij merken hierbij nog op, dat de gemeente bij haar verzoek van 18 oktober 2013 een tekening (gedateerd 17 oktober 2013) heeft gevoegd waaruit voldoende duidelijk wordt waaruit het verzorgingsgebied van de gemeente bestaat en wat dit omvat.

Ten aanzien van het gestelde over de leidraad merken Wij op dat de gemeente bij haar verzoek tot erkenning van het openbaar belang niet heeft verzocht om toepassing van artikel 4, zesde lid, van de Belemmeringenwet Privaatrecht. Gelet daarop hoefde een urgentietoelichting geen deel uit te maken van de stukken. Wij zijn van oordeel dat de gemeente Goes voorts in haar verzoek voldoende inzicht heeft verschaft in de te ondernemen werken en daarin ook voldoende het publiek belang van de erkenning van het openbaar belang heeft gemotiveerd. In de bij het verzoek gevoegde tekening heeft de gemeente naar Ons oordeel ook voldoende inzicht gegeven in de omvang van het verzorgingsgebied waarop het verzoek betrekking heeft. Een verdere toelichting op de te ondernemen werken en een nadere overzichtstekening was naar Ons oordeel niet noodzakelijk nu in deze procedure nog niet de beperking van de eigendomsrechten van bezwaarden (en mogelijk de overige rechthebbenden) aan de orde is. Deze is immers eerst aan de orde in het kader van een eventueel nog door de gemeente Goes in te dienen verzoek tot het opleggen van de gedoogplicht voor de instandhouding van de betrokken riolering. Tot slot kan worden opgemerkt, dat de Belemmeringenwet Privaatrecht niet dwingt tot de opvatting dat bij de besluitvorming omtrent de erkenning van het openbaar belang van een werk de exacte wijze van uitvoering van een werk bij Ons bekend dient te zijn.

Gelet op het bovenstaande zijn de bezwaren naar Ons oordeel ongegrond.

Beslissing

Gelet op de Belemmeringenwet Privaatrecht, alsmede gelet op de Algemene wet bestuursrecht;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

De bezwaren, gelet op het vorenstaande, ongegrond te verklaren en Ons besluit van 25 november 2013, nr. 2013002357 (Staatscourant 16 december 2013, nr. 35063) in stand te laten.

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit wordt bekendgemaakt in de Staatscourant en zal worden uitgereikt door toezending aan bezwaarden en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Wassenaar, 14 juni 2014

Willem-Alexander

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Beroep

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van dit besluit beroep instellen bij de sector Bestuursrecht van de Rechtbank Zeeland – West-Brabant te Middelburg.

Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en ten minste te bevatten:

  • a. uw naam en adres;

  • b. de dagtekening;

  • c. vermelding van het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen en zo mogelijk datum en kenmerk van het besluit;

  • d. een opgave van de redenen waarom u zich met het besluit niet kunt verenigen.

Tevens dient ten behoeve van de rechtbank zo mogelijk een afschrift van het besluit waartegen het beroep is gericht te worden overgelegd.

Voorlopige voorziening

Gelijktijdig met of na indiening van het beroepschrift kan, bij een spoedeisend belang, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden ingediend. Een zodanig verzoek dient te worden gericht tot de Voorzieningenrechter van voornoemde rechtbank. Zowel in verband met de behandeling van het beroep als in verband met het verzoek om voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Omtrent de hoogte daarvan, de wijze waarop en de termijn waarbinnen u dit dient te betalen krijgt u na indiening van het beroep c.q. het verzoek om voorlopige voorziening bericht van de griffier van de bevoegde rechtbank.

Verslag van de hoorzitting gehouden op dinsdag 22 april 2014 om 14.00 uur in het gebouw van Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Griffioenlaan 2 te Utrecht in verband met het namens de heer D. van Doorn en mevrouw A. van Doorn-Jasperse bij brief van 15 januari 2014 ingediende bezwaarschrift tegen het koninklijk besluit van 25 november 2013, nr. 2013002357, houdende de erkenning van het openbaar belang van werken tot de aanleg en instandhouding van rioleringswerken ten behoeve van de inzameling en het transport van afvalwater en hemelwater gelegen binnen het verzorgingsgebied van de gemeente Goes.

Aanwezigen:

De heer E.J.A. van der Boom

werkzaam bij Rijkswaterstaat, Corporate Dienst te Utrecht, voorzitter

De heer L. Verduyn Lunel

werkzaam bij Rijkswaterstaat, Corporate Dienst te Utrecht, secretaris

------

 

Mevrouw A. van Doorn-Jasperse

belanghebbende/bezwaarde

De heer D. van Doorn

belanghebbende/bezwaarde

De heer B. van Campfort

gemachtigde van belanghebbenden/bezwaarden

   

De heer H.H.G.P. Grootenboers

vertegenwoordiger gemeente Goes

   

Mevrouw S.Y. Lee

vertegenwoordiger namens de Kroon

Mevrouw H. van Dijk

toehoorder namens Rijkswaterstaat, Corporate Dienst te Utrecht

De voorzitter opent de zitting om 14.00 uur en heet de aanwezigen van harte welkom.

De voorzitter schetst kort de aanleiding tot deze hoorzitting. De zitting wordt gehouden naar aanleiding van het bezwaarschrift dat door mr. Van de Sande van Van de Sande Berndsen Advocaten te Rotterdam namens de heer Van Doorn en mevrouw Van Doorn-Jasperse is ingediend tegen het koninklijk besluit van 25 november 2013. Hierbij heeft de Kroon het openbaar belang erkend van werken tot de aanleg en instandhouding van rioleringswerken ten behoeve van de inzameling en het transport van afvalwater en hemelwater gelegen binnen het verzorgingsgebied van de gemeente Goes.

Het bezwaar is ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht en deze wet geeft bezwaarden de mogelijkheid om de bezwaren in een hoorzitting toe te lichten. De gemeente krijgt als aanvrager van de erkenning openbaar belang de gelegenheid om te reageren op de bezwaren en hetgeen in deze zitting door/namens bezwaarden naar voren wordt gebracht en ook de Kroon krijgt deze gelegenheid. Hiertoe zijn in deze zitting dan ook vertegenwoordigers van de gemeente en de Kroon aanwezig.

De voorzitter stelt de commissie voor en geeft alle verdere aanwezigen de gelegenheid om zich voor te stellen. De heer Camport is als gemachtigde namens bezwaarden aanwezig. Hij is kantoorgenoot van de heer Van de Sande en vervangt hem vandaag.

Vervolgens merkt de voorzitter op, dat de commissie die vandaag deze zitting zal leiden geen adviescommissie is. De commissie zal dus na deze zitting geen advies aan de Kroon uitbrengen over de inhoud van de te nemen beslissing. Wel draagt de commissie er zorg voor dat partijen in deze zitting hun standpunten kunnen toelichten en kan de commissie vragen stellen, dit alles om ervoor te zorgen dat er voldoende informatie is om de juiste beslissing op bezwaar te kunnen nemen. De voorzitter deelt mee dat bezwaarden eerst het woord zullen krijgen en vervolgens kunnen de vertegenwoordigers van de Kroon en de gemeente reageren. De commissie kan daarna vragen stellen en daarna krijgen alle partijen dan nog een keer in tweede instantie gelegenheid om te reageren.

Als eerst krijgt de heer Campfort het woord. Hij merkt op, dat er geen enkele aanleiding is om de erkenning van het openbaar belang betrekking te laten hebben op het gehele grondgebied van de gemeente Goes. Vastgesteld moet worden dat niet als zodanig erkend wordt de aanleg en instandhouding van werken voor zover deze zich bevinden op of onder bestaande particuliere bebouwingen, meer in het bijzonder woningen, mede gelet ook op de risico’s voor de volksgezondheid die deze werken meebrengen. De gemeente dient bezwaarden dienaangaande volledig te informeren en daarna serieus te onderhandelen over het opleggen van een gedoogplicht. Dat heeft de gemeente tot op heden niet gedaan, in feite wordt slechts een dictaat aan bezwaarden opgelegd. De gemeente is niet bereid gebleken om te onderzoeken welke andere middelen ten dienste staan en de gemeente zwijgt al helemaal over de vergoeding van de schade van bezwaarden. Het koninklijk besluit is zowel naar inhoud als wijze van totstandkoming onzorgvuldig tot stand gekomen. Het besluit leidt tot voor bezwaarden niet kenbare rechtsgevolgen om welke redenen zij verzoeken het besluit te vernietigen dan wel in te trekken.

Hierna krijgt mevrouw Lee de gelegenheid om te reageren namens de Kroon. Zij wijst allereerst op het wettelijk kader en stelt dat de aanvraag tot erkenning van het openbaar belang betrekking kan hebben op te ondernemen werken ten behoeve van een specifiek werk, dan wel betrekking kan hebben op de (toekomstige) aanleg en instandhouding van werken binnen het verzorgingsgebied. Zij verwijst naar pagina 75 van het Handboek Belemmeringenwet Privaatrecht van E.J.M. Coenen (versie 1999). Mevrouw Lee merkt voorts op dat het verzoek van de gemeente Goes betrekking heeft op het gehele grondgebied van de gemeente omdat het inzamelen en transporteren van afvalwater en hemelwater een doorlopende verplichting is. Niet uitgesloten kan worden dat er in de toekomst sprake zal zijn van uitbreidingen of wijzigingen van het leidingnetwerk. De gemeente heeft bij het verzoek tot erkenning van het openbaar belang een tekening gevoegd en hieruit blijkt voldoende de omvang van het verzorgingsgebied. Daarmee is duidelijk in welk gebied de werken waarvoor eventueel de gedoogplicht aangevraagd gaat worden komen te liggen. Ten aanzien van strijd met de door bezwaarden in het bezwaarschrift genoemde leidraad merkt mevrouw Lee op, dat is aangegeven welke stukken nodig zijn voor het voeren van een gedoogplichtprocedure. Dit hoeft/kan niet uitgebreid aan de orde komen in de voorprocedure terzake de erkenning van het openbaar belang, waar de beperking van de eigendomsrechten nog niet aan de orde is. De wet dwingt ook niet tot de opvatting dat bij de besluitvorming over de erkenning van een werk de exacte wijze van uitvoering van een werk bekend dien te zijn. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 februari 2008, nr. 200704720.

De heer Grootenboers brengt naar voren dat de gemeente Goes het koninklijk besluit tot erkenning van het openbaar belang heeft aangevraagd om het algemeen belang tot aanleg en instandhouding van de rioleringswerken in de gemeente Goes aan te tonen. Het bezwaar dat nu voorligt ziet meer op procedure die op dit besluit zal moeten volgen, namelijk de procedure tot verkrijging van een beschikking houdende oplegging van een gedoogplicht.

De voorzitter bedankt de sprekers voor hun inbreng. Namens de commissie vraagt de voorzitter naar de situatie ter plaatse. Er ligt een riolering in het perceel van de heer en mevrouw Van Doorn. Bezwaarden kwamen pas op de hoogte van deze leiding na de koop van dit perceel. De heer Van Doorn merkt op dat hij moeite heeft met de leiding en dat hij een procedure heeft aangespannen tegen de gemeente. Het plan was om op de plaats waar de leiding ligt het daarop staande gedeelte van de aanwezige woning te slopen en daarop een nieuw gedeelte te bouwen. In de eerste zitting in de bedoelde procedure heeft gemeente gesteld van bezwaarden het verkeerd zien en dat de leiding in de tuin ligt en niet onder de woning. De afspraak is toen gemaakt dat de heer Van Doorn eerst een bouwvergunning zou aanvragen, waarna hij eventueel kon starten met de bouw. De vergunning is aangevraagd en vervolgens ook verleend en bij de daaropvolgende sloop van de bestaande woning bleek de riolering met inspectieput niet in de tuin maar onder de woonkamer te liggen. Hierdoor zijn betrokken nu bezig om de bouwplannen eventueel te veranderen. Een optie is om het nieuwe deel van de woning om de leiding heen te bouwen, maar bezwaarden zullen zich wel aan de bouwvergunning moeten houden. Een andere optie is om het huis hoger te maken. Dat lukt echter niet meer, de afmetingen staan in de vergunning vermeld. Bezwaarden kunnen kortom nu niet bouwen. De heer Van Doorn merkt ook op dat hij huiverig is voor giftige dampen die zich in de riolering bevinden. Bij de bouw blijven er enkele centimeters over tussen de fundering en de riolering. Bij beschadiging van de riolering, bij de bouw of in de toekomst, kunnen de giftige dampen vrij komen.

De heer Grootenboers voegt toe dat de riolering zich in de achtertuin van het perceel bevindt. De riolering is in 1977 aangelegd en daarna heeft een voorganger Van Doorn er een aanbouw over gebouwd. Hierin was destijds ook de rioleringsput zichtbaar. Omdat er destijds geen opstalrecht gevestigd is voor het hebben van de riolering heeft de gemeente de heer Van Doorn, nadat die eigenaar van het perceel was geworden, benaderd over de mogelijkheid om alsnog zo’n recht te vestigen. De heer Van Doorn gaf echter steeds aan dat hij schade zou leiden omdat hij zijn woning niet kon bouwen. De gemeente heeft hem toen geadviseerd om eerst de bouwvergunning aan te vragen en daarna zou er een recht van opstal gevestigd kunnen worden. Er is nu een verschil van inzicht over de verkregen vergunning. De gemeente is van mening dat de heer Van Doorn zijn woning kan bouwen/verbouwen, de heer Van Doorn stelt dat dit niet kan omdat hij in de riolering terecht komt. Daarom zegt de heer Van Doorn dat de gemeente de riolering moet verleggen. De gemeente is van mening dat het bouwplan gerealiseerd kan worden zonder verlegging.

De heer Grootenboers geeft op een vraag van de voorzitter nog aan dat de gemeente een erkenning van het openbaar belang heeft gevraagd voor het hele verzorgingsgebied van de gemeente omdat er ook nog andere percelen in de gemeente zijn waar een opstalrecht gevestigd moet worden. Hij geeft verder op een vraag van de voorzitter aan dat het feitelijk niet mogelijk is om de riolering in het perceel van de heer Van Doorn te verleggen omdat de kosten niet in verhouding staan tot het laten liggen van de riolering. De gemeente heeft de heer Van Doorn aangeboden om in de huidige riolering een buis aan te leggen. De oorspronkelijke riolering heeft dan weinig nut meer en het deksel van de rioleringsput kan er dan ook afgehaald worden. Zo is er geen risico op overlast in de zin van bijvoorbeeld stank.

De voorzitter merkt op dat de gemeente nu een erkenning van het openbaar belang heeft aangevraagd. Hij stelt er vanuit te gaan dat de gemeente, voorafgaand aan de eventueel te volgen gedoogplichtprocedure, nu nog verder overleg gaat voeren over de vestiging van een zakelijk recht. De heer Grootenboers beaamt dit waarop de heer en mevrouw Van Doorn opmerken dat het tijd wordt dat de gemeente gaat overleggen. De heer Grootenboers maakt duidelijk dat de gemeente nu eerst deze procedure gevolgd heeft en nog niet zover was, er is nu nog sprake van een voorprocedure. De heer Van Campfort merkt op, dat hij zich dat ook realiseert, maar hij blijft van mening dat het besluit erg mager gemotiveerd is. Daaraan hadden ook bepaalde stukken ten grondslag moeten liggen, zoals een werkbeschrijving met toelichting wat betreft de urgentie en een tekening.

Naar aanleiding van de opmerking van de heer Van Doorn dat de gemeente zich te lang stilgehouden heeft merkt de heer Grootenboers op dat de kwestie rond de riolering ongeveer een half jaar geleden bij het gerechtshof aan de orde is geweest. Toen is gesteld dat de heer Van Doorn zijn schade, zo hij die meende te lijden, in kaart moest brengen. De gemeente heeft tot heden echter nog niets vernomen. Als er een onderbouwing van de schade ligt kan de gemeente daar verder naar kijken met de intentie om er samen uit te komen. De heer Van Doorn merkt op dat hij contact heeft met vergunning en handhaving van de gemeente over de kapverhoging. Hij heeft al veel berichten per e-mail heeft ontvangen en er zijn nieuwe tekeningen gemaakt maar het komt elke keer op nul uit. De bouwvergunning blijft het knelpunt, de riolering ligt hoe dan ook in de weg.

Op een vraag van de heer Verduyn Lunel hoe diep de riolering ligt geeft de heer Van Doorn aan dat deze op 90 centimeter onder de oppervlakte ligt. De heer Van Doorn merkt verder op dat hij onderzoek heeft gedaan naar regels van het ministerie van milieu waaruit blijkt dat er een bepaalde afstand moet zijn ten opzichte van de riolering. Dit heeft ook met druk vanuit de riolering te maken. Het discussiepunt of ter plaatse wel of niet bouwen mogelijk is speelt al een tweetal jaren. Technische mogelijkheden om toch te bouwen zijn er volgens de heer Van Doorn niet, waarbij hij aantekent dat het wel degelijk mogelijk is om de riolering te verleggen. Dit is namelijk ook, na een verloren rechtszaak door de gemeente, bij de buren gedaan.

De heer Verduyn Lunel merkt op dat de bezwaarden bij de aankoop van de woning kennelijk nooit iets verteld is over de aanwezigheid van de riolering. De heer Van Doorn beaamt dit. Hij legt nog uit dat hij op het gedeelte waar de riolering ligt een compleet nieuw woonhuis wil bouwen met een oppervlakte van 80 m2 per laag. Hij is het daarom ook niet eens met de handelwijze van de gemeente. Hij zit er niet op te wachten dat de woning straks gesloopt moet worden als de riolering eruit moet. De heer Grootenboers merkt op dat de gemeente daarom ook voorstelt om relining uit te voeren. In dat geval wordt er als het ware een sok in de riolering aangebracht zodat deze nog jaren kan blijven liggen. De heer Van Doorn merkt op dat hij vanuit zijn dagelijkse werk op de hoogte is van zo’n tijdelijke oplossing maar hij beschikt over een rapport waaruit blijkt dat dat niet kan. Een riolering mag op basis van NEN-normen maar 50 jaar blijven liggen. In 2012 is een proef uitgevoerd waaruit blijkt dat een riolering met relining maximaal 70 jaar kan blijven liggen. Het is dus niet zo dat de riolering na relining nog weer eens 70 jaar kan blijven liggen zoals de gemeente stelt.

De voorzitter geeft de aanwezigen in tweede termijn de gelegenheid voor een reactie op hetgeen naar voren is gekomen of voor een aanvulling op wat er is gezegd. De heer Van Campfort merkt op dat de civielrechtelijke en bestuursrechtelijke procedure kennelijk door elkaar lopen. Voor de nu aan de orde zijnde procedure lijkt het hem van belang dat de gemeente zorgvuldigheid betracht. Verder blijft hij bij de opvatting dat het besluit karig gemotiveerd is en dat er stukken ontbreken. De heer Grootenboers geeft nogmaals aan dat er een vervolgbesluit op het bestreden besluit moet komen. De gemeente kan er op dit moment niet meer stukken bij voegen.

De voorzitter stelt vast dat niemand meer iets naar voren wenst te brengen. Hij deelt mede dat er een verslag van deze zitting wordt opgesteld en dat een beslissing op de bezwaren moet worden genomen. Deze beslissing zal samen met het verslag binnen zes weken worden toegestuurd.

Utrecht, mei 2014

E.J.A. van der Boom, voorzitter

Naar boven