Voorhang ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit van 31 maart 1987, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van artikel 162, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verband met verduidelijking aangifteplicht bij zorgfraude

Ingevolge artikel 162, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering, wordt onderstaand ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot wijziging van het Besluit van 31 maart 1987, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van artikel 162, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verband met verduidelijking aangifteplicht bij zorgfraude bekendgemaakt. Aan een ieder wordt hiermee de gelegenheid geboden om binnen twee maanden na de datum van uitgifte van plaatsing van de Staatscourant waarin het ontwerp wordt geplaatst wensen en bedenkingen ter kennis te brengen van de Minister van Veiligheid en Justitie.

Besluit van ...... tot wijziging van het Besluit van 31 maart 1987, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van artikel 162, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, in verband met verduidelijking aangifteplicht bij zorgfraude

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ...... 2014, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. …;

Gelet op artikel 162, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ....);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van …, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. ...;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 1 van het Besluit van 31 maart 1987, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van artikel 162, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering komt te luiden:

Artikel 1

Op de volgende rechtspersonen of organen van rechtspersonen rusten mede de in artikel 162, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van openbare colleges en ambtenaren omschreven verplichtingen:

  • 1°. het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en het Spoorwegenpensioenfonds;

  • 2°. de Sociaal-Economische Raad;

  • 3°. de indicatieorganen, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • 4°. de zorgverzekeraars, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet;

  • 5°. de rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

  • 6°. de keuringsinstellingen, bedoeld in artikel 87 van de Zaaizaad- en plantgoedwet;

  • 7°. de privaatrechtelijke rechtspersonen, bedoeld in artikel 8 van de Landbouwkwaliteitswet.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Op basis van artikel 162, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zijn openbare colleges en ambtenaren die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf met de opsporing waarvan zij niet zijn belast, verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen indien door het misdrijf inbreuk of onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van een regeling waarvan de uitvoering of de zorg voor de naleving aan hen is opgedragen. De in het eerste en het tweede lid van artikel 162 Sv opgenomen passieve en actieve informatieplicht richten zich tot openbare colleges en ambtenaren. Volgens het vierde lid rusten gelijke verplichtingen op rechtspersonen of organen van rechtspersonen wier taken en bevoegdheden zijn omschreven bij of krachtens de wet, voor zover daartoe bij algemene maatregel van bestuur aangewezen.

Onduidelijkheid over het al dan niet hebben van een aangifteplicht bij zorgfraude voor instanties, niet zijnde openbare colleges of ambtenaren, acht de regering onwenselijk. Het besluit neemt deze onduidelijkheid weg door, conform de toezegging van de regering aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750 XVI, nr. 8, bladzijde 17–18) aan het Besluit ex artikel 162, vierde lid, Sv, een aantal instanties toe te voegen, te weten de indicatieorganen, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ)), de zorgverzekeraars, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet (zorgverzekeraars) en de private rechtspersonen, bedoeld in artikel 40 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (zorgkantoren). Dit is in overeenstemming met de strekking van artikel 162, vierde lid, Sv (Stb. 1987, nr. 141). Aanwijzing op grond van dit artikel heeft tot doel voor de praktijk een zo groot mogelijke duidelijkheid te verschaffen wanneer de vraag zou rijzen of een bepaald college al dan niet als ‘openbaar college’ kan worden aangemerkt. Juist op het terrein van de zorgfraude acht de regering het van belang dat geen enkele twijfel bestaat over het al dan niet hebben van een aangifteplicht in de zin van artikel 162 Sv voor de aldaar bedoelde misdrijven (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750 XVI, nr. 8, bladzijde 17–18). Het gaat hierbij immers om situaties waarin instanties kennis krijgen van misdrijven waarbij inbreuk wordt gemaakt op of sprake is van onrechtmatig gebruik van regelingen waarvan de uitvoering of de zorg voor de naleving aan hen is opgedragen. Te denken valt met name aan valsheid in geschrifte, bedrog, benadeling van rechthebbenden of verduistering. Om een onbelemmerde toegang tot de gezondheidszorg te kunnen blijven waarborgen is het noodzakelijk om (ernstige) fraude met voor de zorg of sociale zekerheid bestemde middelen op een zo zorgvuldige mogelijke wijze tegen te gaan. Een duidelijke aangifteplicht draagt hier aan bij en het door dit besluit aanwijzen van de eerder genoemde instanties maakt evident dat voor het CIZ, zorgverzekeraars en zorgkantoren een aangifteplicht geldt op basis van artikel 162, vierde lid, Sv.

Daarnaast bleek dat in het Besluit ex artikel 162, vierde lid, Sv, een aantal ‘openbare colleges’ waren opgenomen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om deze instanties omwille van duidelijkheid te schrappen. Het betreft de Nederlandse Zorgautoriteit, het Landelijk instituut sociale verzekeringen, het College van toezicht sociale verzekeringen en de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Op basis van artikel 162, eerste lid en tweede lid, Sv, geldt al een aangifteplicht voor openbare colleges. Onder ‘openbare colleges’ moet worden verstaan: alle colleges die door of vanwege de wetgever zijn ingesteld en in het publieke belang werkzaam zijn. De SVB is bij de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ingesteld en in het publiek belang werkzaam en als openbaar college aangifteplichtig op grond van het eerste lid van artikel 162, Sv, voor de aldaar genoemde misdrijven. Bij de constatering van zorgfraude geldt eenzelfde redenering voor het Centraal Administratie Kantoor (CAK), aangezien het CAK bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is ingesteld en in het publieke belang werkzaam is. Het CAK is dan ook niet opgenomen in het besluit. Tot slot zijn een aantal rechtspersonen geschrapt uit het Besluit ex artikel 162, vierde lid, Sv, omdat niet meer werd voldaan aan het enige vereiste om aangewezen te worden als rechtspersoon op grond van artikel 162, vierde lid, Sv, te weten: dat de taken en bevoegdheden bij of krachtens de wet zijn omschreven.

Op grond van artikel 162, zevende lid, Sv, is het ontwerpbesluit na bekendmaking in de Nederlandse Staatscourant gedurende een periode van twee maanden voorgehangen.

Het besluit treedt in werking met ingang van de dag na de publicatie in het Staatsblad. In dit geval is aanleiding een uitzondering te maken op de regel van de vaste verandermomenten. Voor een effectieve rechtshandhaving is van belang dat zo snel mogelijk helder is voor welke instanties een aangifteplicht geldt op basis van artikel 162, vierde lid, Sv.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Naar boven