Voorpublicatie wijziging Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid brengt ter kennis aan belanghebbenden het navolgende ontwerp van een wijziging van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 1a:1, achtste lid, 2:5, vijfde lid, 3:1, achtste lid, 3:8a, vierde lid, en 8:10b, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 6, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 18, achtste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 2, zevende en negende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, en artikel 19ab, vierde lid, van de Ziektewet.

Indien het ontwerpbesluit aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen, kunnen deze binnen vier weken na dagtekening van de Staatscourant waarin dit ontwerp is geplaatst, schriftelijk kenbaar worden gemaakt aan de directeur Inkomensverzekeringen en -voorzieningen, Postbus 90801, 2509 LV Den Haag.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. Klijnsma

Ontwerpbesluit van [[... ]] tot wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten in verband met de Invoeringswet Participatiewet

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van [[Datum openlaten]], nr. [[nr invullen]];

Gelet op de artikelen 1a:1, achtste lid, 2:5, vijfde lid, 3:1, achtste lid, 3:8a, vierde lid, en 8:10b, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, artikel 6, vierde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, artikel 18, achtste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, artikel 2, zevende en negende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, en artikel 19ab, vierde lid, van de Ziektewet;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van ,

HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

ARTIKEL I WIJZIGING VAN HET SCHATTINGSBESLUIT ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSWETTEN

Het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. Wajong:

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;.

2. In onderdeel g wordt ‘de artikelen 2:3 en 3:2 van de Wet Wajong’ vervangen door: de artikelen 1a:1, 2:3 en 3:2 van de Wajong.

3. In de onderdelen j en k, onder 8, wordt ‘Wet Wajong’ vervangen door: Wajong.

4. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k, onder 8, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

l. minimumloon per uur:

het bedrag, dat op grond van artikel 8 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor de werknemer als minimumloon geldt, verminderd tot een bedrag per uur. Bij de vermindering, bedoeld in de vorige zin, wordt uitgegaan van een normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, van 38 uur per week.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a. Geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie

  • 1. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:

    • a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;

    • b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;

    • c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of

    • d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

  • 2. Een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.

C

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘Wet Wajong’ vervangen door: hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, de beoordeling van duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de hoofdstukken 1a, 2 en 3, van de Wajong,.

D

Aan hoofdstuk 1 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 2a. Eenmalige afwijkende beoordeling op grond van artikel 8:10b van de Wajong

  • 1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, kan bij de vaststelling, bedoeld in artikel 8:10b van de Wajong, of een jonggehandicapte met een recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wajong met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, worden afgezien van verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek, indien deze vaststelling op basis van reeds beschikbare gegevens mogelijk is.

  • 2. Van verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek wordt in ieder geval afgezien, indien:

    • a. de jonggehandicapte op of na 1 januari 2008:

      • 1°. arbeid in een dienstbetrekking verrichtte;

      • 2°. inkomen als zelfstandige verwierf;

      • 3°. deelnam aan activiteiten of werkzaamheden gericht op zijn inschakeling in arbeid;

      • 4°. een verhoogde arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving op grond van artikel 3:9 van de Wajong; of

      • 5°. blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoorde van de Wet sociale werkvoorziening, of blijkens een op of na 1 januari 2008 genomen beschikking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet tot die doelgroep behoorde;

    • b. de jonggehandicapte op of na 1 juli 2014 op eigen verzoek begeleiding van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kreeg, gericht op arbeidsparticipatie; of

    • c. de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie kunnen worden beoordeeld aan de hand van op of na 1 januari 2008 in het dossier van de jonggehandicapte opgenomen gegevens over:

      • 1°. arbeid die de jonggehandicapte verrichtte, een gevolgde opleiding of een traject gericht op de inschakeling in arbeid;

      • 2°. de mogelijkheden en beperkingen van de jonggehandicapte, welke door een verzekeringsarts zijn vastgesteld;

      • 3°. het voornemen de jonggehandicapte op enig moment nogmaals te beoordelen;

      • 4°. de aanwezigheid van een progressieve ziekte; of

      • 5°. het verrichten van activiteiten in het kader van dagbesteding in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

  • 3. Indien wordt afgezien van verzekeringsgeneeskundig of arbeidsdeskundig onderzoek op grond van het eerste of tweede lid wordt voorafgaand aan de vaststelling of de jonggehandicapte geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft alsnog verzekeringsgeneeskundig of arbeidsdeskundig onderzoek verricht, indien de jonggehandicapte aangeeft dat de reeds beschikbare gegevens, bedoeld in het eerste lid, onvolledig of onjuist zijn en als gevolg daarvan vaststelling zonder verzekeringsgeneeskundig of arbeidsdeskundig onderzoek niet mogelijk is.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen ten aanzien van het eerste en tweede lid nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beoordeling van het geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

E

Aan artikel 3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De verzekeringsarts stelt bij een beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, bedoeld in de hoofdstukken 1a en 3 van de Wajong, van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wajong, en van de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, bedoeld in de Wet WIA, vast of de gevolgen van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling waardoor de betrokkene ongeschikt is tot werken duurzaam zijn.

F

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5. Doel arbeidsdeskundig onderzoek

  • 1. Het arbeidsdeskundig onderzoek strekt tot vaststelling van:

    • a. de mate van arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 18 van de WAO, zoals dit artikel luidt sinds 1 augustus 1993, artikel 2 van de Waz en artikel 3:1 van de Wajong;

    • b. volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Wajong;

    • c. duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in de artikelen 1a:1, 3:8a en 8:10b van de Wajong;

    • d. volledige arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4 van de Wet WIA; of

    • e. de mate van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 5 van de Wet WIA, en de beoordeling van wat iemand met arbeid kan verdienen, bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Wajong, en artikel 19aa, eerste lid, onderdeel b, van de ZW.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, d en e, wordt het maatmaninkomen per uur van betrokkene vergeleken met hetgeen hij met arbeid kan verdienen.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ‘Wet Wajong’ vervangen door: de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘maatmaninkomen Wet Wajong’ vervangen door: maatmaninkomen, bedoeld in de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong.

b. In onderdeel a vervalt ‘op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag’.

3. In de aanhef van het vierde lid vervalt ‘op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag’.

4. In het zesde en zevende lid wordt ‘Wet Wajong’ telkens vervangen door: Wajong.

H

In artikel 8, eerste en tweede lid, wordt ‘arbeidsdeskundige onderzoek’ vervangen door: arbeidsdeskundig onderzoek.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In de Invoeringswet Participatiewet wordt geregeld dat de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 2015 alleen nog toegankelijk is voor jonggehandicapten die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Hiermee wordt de groei van het aantal uitkeringen op grond van de Wajong tegengegaan. Jonggehandicapten die kunnen werken kunnen voortaan een beroep doen op de Participatiewet. Daarmee komt er één regeling tot stand voor de onderkant van de arbeidsmarkt.

Daarnaast wordt de beoordeling van het zittend bestand Wajong geregeld. Van de groep die tot het zittend bestand behoren krijgen Wajongers met arbeidsvermogen of tijdelijk geen arbeidsvermogen met ingang van 1 januari 2018 een uitkeringsverlaging van 75% naar 70% van het wettelijk minimumloon (WML).

Deze wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) ziet op twee veranderingen:

  • nadere invulling van het begrip arbeidsvermogen hebben;

  • de herbeoordeling van het zittend bestand Wajong.

Begrip arbeidsvermogen

In deze wijziging wordt een nadere invulling gegeven aan de term ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’. Deze term staat gelijk aan het begrip arbeidsvermogen. Het begrip arbeidsvermogen is een zeer breed begrip en kan op verschillende manieren tot uiting komen. Mensen met arbeidsvermogen kunnen werken, al dan niet met ondersteuning en al dan niet onder het WML. Het gaat bijvoorbeeld om mensen die alleen met loonkostensubsidie of loondispensatie en een jobcoach kunnen werken. Het kan gaan om mensen die alleen in een beschutte omgeving kunnen werken. Het kan ook gaan om mensen die meer dan het WML kunnen verdienen maar alleen met een voorziening. Of het kan gaan om mensen die zonder meer het WML of meer kunnen verdienen.

Met het bepalen van de voorwaarden voor het niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, wordt tegelijkertijd de ondergrens van arbeidsvermogen bepaald. Als iemand aan de minimumvoorwaarden voldoet, is hij in staat te werken, eventueel met ondersteuning. Onder ondersteuning wordt begeleiding of een voorziening verstaan.

Recht op een uitkering op grond van hoofdstuk 1a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) kan ontstaan wanneer een jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen. Het duurzaam niet hebben van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie betekent dat de mogelijkheden noch door medisch herstel noch door training (bijvoorbeeld scholing) kunnen verbeteren.

Arbeidsvermogen is het vermogen van een individu om doelgerichte handelingen in een arbeidsorganisatie te verrichten die resulteren in producten of diensten die een economische waarde hebben. Met ‘economische waarde’ wordt bedoeld dat een werkgever bereid is een loon te betalen voor de verrichte taak.

Iemand heeft arbeidsvermogen als hij:

  • 1. Een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;

  • 2. Basale werknemersvaardigheden heeft;

  • 3. Ten minste een uur aaneengesloten kan werken; en

  • 4. Ten minste vier uur per dag belastbaar is.

Iemand heeft alleen arbeidsvermogen als hij aan alle vier de vereisten voldoet. De vier vereisten kunnen als volgt worden toegelicht.

Ad 1 Een taak kunnen uitvoeren

Het eerste punt van de beoordeling richt zich op de vraag of iemand een taak die verricht wordt in een arbeidsorganisatie kan uitvoeren. Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Een arbeidsorganisatie is een georganiseerde vorm waarbinnen arbeidsprestaties geleverd worden.

Om te toetsen of iemand een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie zal het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een takenbestand aanleggen. De beschrijving van de taken in het takenbestand zal minder gedetailleerd plaatsvinden dan de beschrijving van functies die worden gebruikt voor het bepalen van het verdienvermogen, zoals onder andere gebruikt voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit is dus duidelijk een ander soort beoordeling dan tot nu toe het geval is bij arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen. Dat heeft de volgende achtergrond. De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in de Wajong 2015 heeft betrekking op het begrip arbeidsvermogen terwijl de beoordeling in de Wet WIA betrekking heeft op de mate van arbeidsongeschiktheid. De beoordeling in de Wajong 2015 richt zich op taken. Het takenbestand zal een breed spectrum van de Nederlandse arbeidsmarkt beslaan, zoals de sectoren groen, zorg, dienstverlening en productie. De taken worden als het ware ‘gedestilleerd’ uit meerdere functies, zoals die in Nederland bij reguliere bedrijven worden uitgevoerd. Hiermee is gegarandeerd dat de taken generiek en divers zijn geformuleerd en op meerdere plaatsen voorkomen, en niet uniek zijn. Door de wijze waarop het takenbestand door UWV wordt opgesteld, wordt geborgd dat het taken betreft waarbij het voor werkgevers in principe mogelijk is dit in hun organisatie in te passen. Het is niet nodig dat de geselecteerde taken als zodanig als een functie voorkomen op de arbeidsmarkt. Waar het om gaat is dat de taken geselecteerd zijn uit functies die daadwerkelijk voorkomen, en dat de taken voor kunnen komen. De verwachting is dat de taken, waar dat mogelijk bij aanvang niet het geval is, in ieder geval op termijn, wanneer het aantal banen voor de doelgroep van de Participatiewet is toegenomen, wel zullen voorkomen.

De beoordeling of iemand een taak kan uitvoeren vindt op taakniveau plaats. De beoordeling begint bij de inventarisatie van de activiteiten in het dagelijks leven. Daarbij worden de verschillende taken die iemand in het dagelijks leven uitvoert in kaart gebracht. Het zwaartepunt ligt daarbij op taken die vergelijkbaar zijn met taken in het takenbestand. Zo kunnen één of meer taken uit het takenbestand worden benoemd die de cliënt in beginsel kan uitvoeren. Vervolgens wordt getoetst of hij kan voldoen aan de taakspecifieke eisen uit de taakomschrijving. Is dat het geval dan kan iemand de betreffende taak of taken uitvoeren.

Als iemand in staat is buiten de arbeidssfeer bepaalde taken uit te voeren, zou hij dat in beginsel ook binnen de context van betaalde arbeid moeten kunnen. Is er geen taak te vinden die iemand kan uitvoeren (bijvoorbeeld door ontbrekende fysieke mogelijkheden of door verstandelijke beperkingen), dan is er geen arbeidsvermogen. Mocht het geval zich voordoen dat iemand in het dagelijks leven geen taken uitvoert, dan zal UWV wel beoordelen of deze persoon wel een taak zou kunnen uitvoeren. Als iemand, aan de andere kant, werkt, wordt dit feit ook gebruikt als onderbouwing voor het hebben van arbeidsvermogen.

Ad 2 Basale werknemersvaardigheden

Als iemand bepaalde handelingen kan verrichten die samen een taak vormen, wil dat nog niet zeggen dat hij die handelingen ook in een arbeidsorganisatie kan verrichten. Het functioneren binnen de context van een arbeidsorganisatie staat immers los van het type arbeid en het type organisatie. Er is een aantal eisen waaraan altijd moet worden voldaan. Dergelijke eisen noemen wij hier basale werknemersvaardigheden. Het gaat hierbij om andere vaardigheden dan die nodig zijn om aan de specifieke eisen van de taken uit het takenbestand te kunnen voldoen. UWV zal op dit punt beleid ontwikkelen en vastleggen.

Ad 3 Aaneengesloten werken

De gedachte achter het derde vereiste is dat, wanneer het zelfstandig functioneren zo beperkt is dat met een te grote frequentie moet worden bijgestuurd, er te veel van de arbeidsorganisatie wordt gevergd in de zin van verstoring van de continuïteit van het productieproces. Het gaat er bij dit punt uitsluitend om dat niet vaker dan een keer per uur een substantiële onderbreking van het productieproces noodzakelijk is om de belanghebbende bij te sturen. Het is niet relevant of er eventueel tijdens de werkzaamheden toezicht moet worden uitgeoefend, ook al is dat permanent noodzakelijk. Het is ook niet relevant of betrokkene het werk even onderbreekt, bijvoorbeeld om zich te vertreden.

Ad 4 Minimale belastbaarheid

Indien een betrokkene medisch gezien alleen belastbaar is voor minder dan vier uur per dag zijn de mogelijkheden tot het verrichten van een arbeidsprestatie met een economische waarde marginaal. Het gaat er hierbij om dat een persoon per definitie niet in staat is vier uur per dag te werken. De persoon in kwestie is in dat geval te weinig productief om nog van arbeidsvermogen te kunnen spreken. De verhouding kosten baten is dan immers niet realistisch. Een uitzondering doet zich voor als iemand minder dan vier uur, maar wel belastbaar is voor ten minste twee uur per dag en per uur ten minste het minimumloon kan verdienen. In een dergelijk uitzonderlijk geval is ook sprake van arbeidsvermogen.

Wijze van beoordeling

De beoordeling is qua inhoud verschillend van de huidige praktijk. Qua proces is er echter geen verschil. Dat houdt in dat de beoordeling plaatsvindt op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek; soms kan echter volstaan worden met een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In het verzekeringsgeneeskundig onderzoek wordt beschreven welke mogelijkheden en beperkingen een jonggehandicapte heeft. In samenhang met het arbeidsdeskundig onderzoek wordt vervolgens de conclusie getrokken of er sprake is van duurzaam geen arbeidsvermogen.

Beoordeling van het zittend bestand van de Wajong

Het zittend bestand van de Wajong wordt beoordeeld op arbeidsvermogen. Wanneer een Wajonger duurzaam geen arbeidsvermogen heeft, behoudt deze het recht op een uitkering van 75% WML. Heeft een Wajonger wel arbeidsvermogen of is er sprake van tijdelijk geen arbeidsvermogen, dan vindt een uitkeringsverlaging plaats vanaf 1 januari 2018 naar 70% WML. Met deze wijziging in het Schattingsbesluit wordt vastgesteld op welke wijze deze herbeoordeling zal plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat deze beoordeling zo efficiënt en zorgvuldig mogelijk plaatsvindt. Voor de betrokkenen is het immers van belang dat zij met zo min mogelijk lasten en op een zo duidelijk mogelijke manier te horen krijgen waar zij aan toe zijn en welke stappen zij kunnen ondernemen wanneer zij het oneens zijn met een vooraankondiging of besluit van UWV.

In de nota naar aanleiding van het nader verslag bij de Invoeringswet Participatiewet is al aangegeven dat bij de nieuwe Wajong (nWajong) wordt gekeken naar de regeling waarin een Wajonger zit.1 De nWajong kent namelijk een onderverdeling in de inkomensondersteuning werkregeling (werkregeling), de uitkering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (uitkeringsregeling) en de inkomensondersteuning tijdens studie of scholing (studieregeling). Iedereen in de werkregeling krijgt vanaf 1 januari 2018 te maken met de uitkeringsverlaging. Iedereen in de uitkeringsregeling, behoudt zijn uitkering van 75% WML. Wajongers in de studieregeling behouden hun uitkering van 25% WML voor zolang zij recht hebben op de studieregeling. Wanneer dit recht afloopt, bekijkt UWV in welke regeling de Wajonger terecht moet komen. Dit zorgt ervoor dat Wajongers in de nWajong geen aparte beoordeling zullen krijgen. Deze Wajongers ontvangen een beschikking met betrekking tot de uitkeringsverlaging op basis van hun eerdere indeling. Wanneer een Wajonger van mening is dat hij in de verkeerde regeling zit, kan hij een beoordeling aanvragen.

Bij het zittend bestand van de oude Wajong (oWajong) (instroom voor 2010) vindt voor de jonggehandicapten met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer een eenmalige beoordeling plaats die uitgebreider is dan hierboven beschreven. Door UWV zal vanaf 2015 bij betrokkenen worden vastgesteld of zij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. In artikel 3:8a, derde lid, van de Wajong is aangegeven dat voor de oWajong vervolgens op 1 januari 2018 de duurzaamheid wordt aangenomen als is vastgesteld dat een Wajonger geen arbeidsvermogen heeft.

De wijze van beoordeling van de oWajong zal op de volgende manier plaatsvinden. Het UWV beschikt over een groot aantal gegevens van deze Wajongers. Deze gegevens zijn terug te vinden in de systemen en dossiers van UWV. Op basis van deze systemen en dossiers kan UWV in veel gevallen vaststellen of een Wajonger arbeidsvermogen heeft (de zogenoemde systeemfase respectievelijk dossierfase). UWV zal naar aanleiding van dit oordeel een vooraankondiging sturen naar de betrokkene, waarin een voornemen tot een besluit wordt medegedeeld. Wanneer een Wajonger zich niet in dit voornemen kan vinden, kan deze bij het UWV aangeven dat de gegevens waarop de voorgenomen beschikking wordt gebaseerd onvolledig of onjuist zijn. In zo’n geval kan het nodig zijn dat UWV een beoordeling uitvoert. Deze beoordeling, die gericht is op het vaststellen van het arbeidsvermogen, wordt vervolgens uitgevoerd door een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige. Een dergelijke beoordeling vindt eveneens plaats wanneer UWV niet in staat is op basis van de systemen en het dossier een oordeel te vellen over het arbeidsvermogen van een betrokkene. Hierna volgt een besluit van UWV. Vanzelfsprekend zijn hier de gebruikelijke bezwaar- en beroepsprocedures van toepassing. Ook in de bezwaarfase vindt een beoordeling plaats door een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige, conform de huidige uitvoeringspraktijk. Ook deze beoordeling is er uitsluitend op gericht om vast te stellen, of betrokkene over arbeidsvermogen beschikt. Door deze manier van beoordelen wordt op efficiënte wijze invulling gegeven aan de gehele operatie. Tegelijkertijd biedt het voor betrokkene voldoende waarborgen dat de beoordeling op een zorgvuldige manier plaatsvindt.

UWV zal in de volgende gevallen aannemen dat er sprake is van arbeidsvermogen:

Systeemfase:

Aanname geen arbeidsvermogen:

  • Wajongers die een verhoging van de uitkering hebben op grond van artikel 3:9 van de Wajong wegens hulpbehoevendheid;

  • Wajongers die sinds 2008 een indicatie voor de Wsw hebben aangevraagd maar niet hebben gekregen omdat zij te weinig arbeidsvermogen voor de Wsw hebben.

Aanname wel arbeidsvermogen:

  • Wajongers die werken of sinds 2008 gewerkt hebben in loondienst of als zelfstandige of een werkloosheidsuitkering hebben of deze sinds 2008 hebben ontvangen;

  • Wajongers die een re-integratietraject volgen of gevolgd hebben sinds 2008;

  • Wajongers die blijkens een indicatiebeschikking tot de doelgroep van de Wet sociale werkvoorziening behoren of hebben behoord sinds 2008;

  • Wajongers die sinds 2008 een indicatie voor de Wsw hebben aangevraagd en deze hebben gekregen of niet hebben gekregen omdat zij of te veel arbeidsvermogen voor de Wsw hebben;

  • Wajongers die op of na 1 juli 2014 op eigen verzoek begeleiding van het UWV hebben gekregen gericht op participatie.

Het UWV zal oWajongers vanaf 1 juli 2014 benaderen zich zelf te melden voor begeleiding. Wanneer de oWajonger vervolgens volgens het UWV in aanmerking komt voor begeleiding, wordt dit meegenomen in de systeemfase. Bij deze mensen wordt dus arbeidsvermogen aangenomen.

Door de regering is immers besloten de activering van de oWajongers te intensiveren.2 Hiervoor krijgt het UWV in de periode 2015 tot en met 2019 (5 jaar) een bedrag van cumulatief € 95 miljoen. Hiermee zal UWV de Wajongers met arbeidsvermogen die voor 2010 zijn ingestroomd actief ondersteunen bij het vinden van werk. UWV en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maken nog nadere afspraken over hoe de intensivering van de activering in de oWajong eruit komt te zien.

Dossierfase:

Daarna zal UWV de gegevens uit de dossiers gebruiken. Staan daarin voldoende gegevens om over de arbeidsmogelijkheden te kunnen oordelen, dan hoeft UWV geen verzekeringsgeneeskundig of arbeidsdeskundig onderzoek te doen.

Dit is in ieder geval het geval indien er in het dossier sprake is van gegevens over arbeid, opleiding of re-integratietraject (en deze gegevens niet al uit de systemen naar voren zijn gekomen); als er een door de verzekeringsarts ingevulde mogelijkheden- en beperkingenlijst (een zogenoemd FML, FIS- of ACD-formulier) is; als er een professionele herbeoordeling door de verzekeringsarts of de arbeidsdeskundige is gepland; als betrokkene een progressieve ziekte heeft; of als sprake is van activiteiten in het kader van AWBZ-dagbesteding.

Beoordelingsfase:

Wanneer op basis van de systeem- en dossierfase geen oordeel over het arbeidsvermogen heeft kunnen plaatsvinden, vindt een beoordeling bij UWV plaats. Deze beoordeling vindt eveneens plaats wanneer een Wajonger dit naar aanleiding van een vooraankondiging heeft aangevraagd. Deze beoordeling wordt gedaan aan de hand van het hierboven genoemde criterium van arbeidsvermogen. Afhankelijk van de situatie zal dit, zo nodig, door een verzekeringsarts en/of arbeidsdeskundige plaatsvinden.

Ontvangen commentaren en adviezen

Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

UWV heeft in zijn uitvoeringstoets aangegeven dat deze wijziging van het Schattingsbesluit uitvoerbaar en handhaafbaar is. Voorwaarde voor een tijdige uitvoering is dat er zich na 1 juni 2014 geen substantiële wijzigingen meer voordoen, gezien de voor UWV benodigde implementatietijd.

UWV zal in de herbeoordelingsoperatie bij circa 240.000 Wajongers (180.000 oWajongers en 60.000 nWajongers) vaststellen of zij (duurzaam) geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Daarbij is de inschatting van UWV dat hieruit ruim tienduizend bezwaarzaken zullen voortvloeien. Dit aantal valt relatief laag uit, omdat de inschatting is dat doordat UWV met vooraankondigingen zal werken het aantal bezwaarzaken beperkt zal zijn.

Voor het claimcriterium voor de Wajong 2015 (het begrip arbeidsvermogen) stelt UWV dat tijdens de implementatie en daadwerkelijke uitvoering het van belang is goed te communiceren over de verschillende regimes die de Wajong vanaf dat moment kent. Ditzelfde geldt voor de wijze waarop de herbeoordelingsoperatie zal plaatsvinden. Het kabinet onderschrijft dit en zal daarom samen met UWV optrekken om dit zo goed mogelijk op te pakken.

Inspectie SZW

De Inspectie SZW (ISZW) heeft op de conceptwijziging van het besluit een toezichtbaarheidstoets uitgevoerd. De ISZW geeft aan dat deze wijziging niet tot opmerkingen leidt over de toezichtbaarheid. Enkele technische opmerkingen zijn in de wijziging verwerkt.

Regeldrukeffecten

De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het betreft kosten die gemaakt worden door burgers en bedrijven. De onderhavige wijziging van het Schattingsbesluit heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven. Voor burgers en uitvoerende professionals heeft dit besluit beperkte regeldrukeffecten. In het kader van de herbeoordeling van het zittend bestand van de Wajong zullen UWV en burgers met administratieve lasten te maken krijgen. Deze wijziging van het Schattingsbesluit heeft echter geen additionele lasten tot gevolg, aangezien deze al zijn meegenomen in de berekening van de regeldrukeffecten bij de vierde nota van wijziging van de Invoeringswet Participatiewet. Gelet op het feit dat in de huidige situatie het zittend bestand van de Wajong in zijn geheel bij UWV blijft en er geen sprake is van een overdracht naar gemeenten, zullen de administratieve lasten per saldo lager zijn dan de laatste berekeningen die in het wetsvoorstel zijn opgenomen.

ARTIKELSGEWIJS

ARTIKEL I WIJZIGING VAN HET SCHATTINGSBESLUIT ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSWETTEN

Onderdeel A (artikel 1)

De begripsbepalingen in artikel 1 worden aangevuld met een definitie van ‘minimumloon per uur’. Dit begrip wordt gehanteerd in het nieuwe artikel 1a en komt reeds voor in artikel 6 van het Schattingsbesluit. De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) kent geen definitie van ‘minimumloon per uur’. De hoogte van het minimum(jeugd)loon dat herleid is naar uurniveau is afhankelijk van de normale arbeidsduur. Dit is de arbeidsduur die in overeenkomstige arbeidsverhoudingen in de regel geacht wordt een volledige dienstbetrekking te vormen. Bij het vaststellen van het ‘minimumloon per uur’ in het kader van het Schattingsbesluit wordt uitgegaan van een normale arbeidsduur van 38 uur per week.

In dit onderdeel worden verder de verwijzingen in artikel 1 van het Schattingsbesluit aangepast aan de nieuwe citeertitel van de Wajong, de ‘Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten’, afgekort tot ‘Wajong’.

Onderdeel B (artikel 1a)

Het nieuwe artikel 1a geeft een nadere uitwerking van het geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben als bedoeld in artikel 1a:1 van de Wajong. Het eerste lid noemt de omstandigheden op grond waarvan het UWV kan constateren dat betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Betrokkene heeft geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, indien hij geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur of niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur. Indien op betrokkene één van deze voorwaarden van toepassing is, heeft hij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De criteria zijn nader toegelicht in het algemeen deel van de toelichting. In het tweede lid is het begrip ‘taak’ nader gedefinieerd. Voorts is het op grond van het derde lid mogelijk om over de criteria in het eerste lid nadere regels te stellen bij ministeriële regeling.

Bij het voorgaande wordt opgemerkt dat met dit artikel de grens wordt bepaald tussen de Wajong en de Participatiewet. Heeft betrokkene duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, dan ontstaat voor hem, indien hij ook aan de overige ontstaansvoorwaarden voldoet, recht op grond van de Wajong. Oordeelt het UWV dat betrokkene niet in aanmerking komt voor de Wajong, dan kan betrokkene zich wenden tot het college van de gemeente waar hij ingezetene is.

Onderdeel C (artikel 2)

In artikel 2 wordt de nieuwe beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie ingevoegd. Deze beoordeling staat centraal in het nieuwe hoofdstuk 1a van de Wajong en is tevens toegevoegd aan de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong. Net als de overige in het onderhavige artikel genoemde arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen wordt de beoordeling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek. Ook de omstandigheden waarin van arbeidsdeskundig onderzoek kan worden afgezien, zijn gelijk aan die van de andere beoordelingen.

Onderdeel D (artikel 2a)
Eerste lid

Van alle jonggehandicapten met recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80% of hoger op grond van hoofdstuk 3 van de Wajong, zal worden vastgesteld of zij geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Is hiervan op 1 januari 2018 sprake, dan behouden zij op grond van artikel 3:8a van de Wajong een arbeidsongeschiktheidsuitkering ter hoogte van 75% van de grondslag. Omdat deze jonggehandicapten reeds bekend zijn bij het UWV zal niet in alle gevallen een volledige verzekeringsgeneeskundige of arbeidsdeskundige beoordeling nodig zijn, om het arbeidsvermogen vast te stellen. Het eerste lid geeft het UWV daarom de mogelijkheid van verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek af te zien, als uit reeds bekende gegevens blijkt dat de jonggehandicapte al dan niet mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

Tweede lid

In het tweede lid is aangegeven in welke gevallen in ieder geval geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek nodig is. Het betreft gevallen waarin op grond van de bekende situatie kan worden vastgesteld dat betrokkene wel of geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Betrokkene werkt bijvoorbeeld, of heeft in de afgelopen periode gewerkt. In dat geval is het aannemelijk dat er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie aanwezig zijn. Er is voor gekozen om hierbij terug te kijken tot en met 1 januari 2008, omdat tot en met die datum nog gegevens bekend (kunnen) zijn in de bestanden van het UWV ten aanzien van betrokkenen. Hierbij wordt opgemerkt dat de jonggehandicapte op grond van het derde lid wel de mogelijkheid heeft aan te geven dat de gegevens waarop de vaststelling wordt gebaseerd onvolledig of onjuist zijn, waarna alsnog zonodig verzekeringsgeneeskundig of arbeidsdeskundig onderzoek wordt verricht.

In het algemeen deel van deze nota van toelichting wordt op de verschillende gevallen ingegaan waarin in ieder geval geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek vereist is.

Er kunnen zich hier twee verschillende situaties voordoen. In de eerste plaats zijn in de onderdelen a en b omstandigheden opgenomen, waaruit, als zij zich voordoen of voorgedaan hebben, in de meeste gevallen zonder meer blijkt of er mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn. Als dit aan de orde is, is een verdere beoordeling van de situatie niet nodig. Er is in dat geval dus ook geen verzekeringsgeneeskundig of arbeidsdeskundig onderzoek nodig. Het gaat daarbij altijd om gegevens van op of na 1 januari 2008.

Daarnaast zijn in onderdeel c gegevens genoemd die op of na 1 januari 2008 opgenomen kunnen zijn in het dossier van de jonggehandicapte. Deze gegevens kunnen, eventueel in samenhang bezien, voldoende informatie geven over de aanwezigheid van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Indien deze gegevens een beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie mogelijk maken, mag met een beoordeling van die gegevens worden volstaan.

Derde lid

Indien het UWV van oordeel is dat de vaststelling of betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft mogelijk is op basis van reeds beschikbare gegevens en in afwijking van artikel 2, eerste lid, afziet van verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek, wordt een vooraankondiging van de voorgenomen beschikking verstuurd. Is de jonggehandicapte het niet eens met de voorgenomen beschikking, dan kan hij bij het UWV aangeven dat de gegevens waarvan wordt uitgegaan onvolledig of onjuist zijn. UWV doet vervolgens nader onderzoek waarbij zonodig onderzoek door een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige wordt verricht. Wordt bijvoorbeeld door betrokkene aangegeven dat de gegevens waarvan wordt uitgegaan onjuist zijn, dan wordt gecontroleerd of deze gegevens correct zijn. Indien betrokkene aangeeft dat er naast die gegevens andere feiten zijn die volgens hem tot een andere vaststelling leiden, kan dit voor het UWV aanleiding zijn om betrokkene verzekeringsgeneeskundig of arbeidsdeskundig te onderzoeken. Indien de jonggehandicapte bezwaar maakt tegen de beschikking waarin wordt vastgesteld of de jonggehandicapte mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, wordt alsnog, conform de huidige beoordelingspraktijk op de grondslag van het bezwaar verzekeringsgeneeskundig en/of arbeidsdeskundig onderzoek verricht, voordat de beslissing op bezwaar wordt genomen.

Vierde lid

Het vierde lid biedt de mogelijkheid om bij ministeriële regeling ten aanzien van het eerste en tweede lid nadere regels te stellen met betrekking tot de beoordeling van het geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie te hebben. Lopende het proces waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van jonggehandicapten met een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wajong worden beoordeeld, zou bijvoorbeeld de wens kunnen ontstaan om bepaalde groepen van deze jonggehandicapten zonder nader onderzoek in te delen in de categorie ‘geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’. Geconstateerd kan worden dat voor bepaalde groepen geldt dat er veelal geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zijn, en nader onderzoek zowel voor betrokkenen als voor het UWV een onevenredig grote belasting met zich meebrengt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan jonggehandicapten die al geruime tijd in de Wajong zitten.

Onderdelen E en F (artikelen 3 en 5)

In hoofdstuk 1a van de Wajong wordt niet alleen vastgesteld of betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar ook of deze situatie duurzaam is. De duurzaamheid kan zowel door een verzekeringsarts (geen verbetering door herstel) als een arbeidsdeskundige worden vastgesteld (geen verbetering door training).

Het nieuwe vierde lid van artikel 3 bepaalt dit voor het verzekeringsgeneeskundige onderzoek. Dat deze beoordeling deel uitmaakt van het onderzoek door de verzekeringsarts wordt tevens geëxpliciteerd voor de Wet WIA. Deze wet kent reeds een verzekeringsgeneeskundige beoordeling van duurzaamheid bij het vaststellen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.

Het nieuwe onderdeel c van artikel 5, eerste lid, bepaalt dat het arbeidsdeskundig onderzoek ziet op het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Hieruit volgt dat ook de duurzaamheid in de beoordeling wordt betrokken.

Hierbij wordt opgemerkt dat de beoordeling van de duurzaamheid hiermee meeromvattend is dan bij de beoordeling van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld Wet WIA, waarin het doel van het arbeidsdeskundig onderzoek zich beperkt tot het vaststellen van de volledige arbeidsongeschiktheid (zie artikel 5, eerste lid, onderdeel d).

Voorts volgt uit het tweede lid van artikel 5 dat bij de beoordelingen op grond van de Wet WIA, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wajong en de Ziektewet (ZW) een vergelijking wordt gemaakt tussen het maatmaninkomen per uur en hetgeen betrokkene kan verdienen. Dit werd eerst in het eerste lid bepaald. Deze beoordeling geldt niet voor de vaststelling van het duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Voor deze beoordeling geldt een beoordeling op grond van het nieuwe artikel 1a.

Onderdeel G (artikel 6)

In dit artikel wordt de verwijzing naar het maatmaninkomen Wajong redactioneel aangepast aan de wijziging van de citeertitel van de Wajong. Verder is geëxpliciteerd dat het maatmaninkomen Wajong alleen ziet op de hoofdstukken 2 en 3 van de Wajong, aangezien dit begrip niet van belang is voor hoofdstuk 1a van de Wajong. Het nieuwe criterium gaat uit van een absolute maat: het begrip arbeidsvermogen en het duurzaam ontbreken daarvan. De relatieve maat van arbeidsvermogen, de loonvergelijking, zoals die blijft bestaan in de hoofdstukken 2 en 3, komt niet voor in hoofdstuk 1a (zie ook Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3, blz. 36).

Onderdeel H (artikel 8)

Dit betreft een redactionele wijziging.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

Dit besluit hangt samen met de Invoeringswet Participatiewet. Het besluit treedt derhalve op hetzelfde moment in werking als het moment waarop de Invoeringswet Participatiewet in werking treedt. De beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 2015.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 116, blz. 95–96.

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 115, blz. 7.

Naar boven