Regeling van 28 april 2014, nr. 512296, houdende instelling van een staatscommissie Herijking ouderschap

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Kaderwet adviescolleges;

Besluiten:

Artikel 1

Er is een staatscommissie Herijking ouderschap, hierna te noemen: de staatscommissie.

Artikel 2

De staatscommissie heeft tot taak de regering te adviseren over de wenselijkheid van wijziging van het Burgerlijk Wetboek en aanverwante wetten in verband met de hierna volgende onderwerpen:

  • a. het ontstaan van juridisch ouderschap, zoals vormgegeven in het huidige afstammingsrecht;

  • b. meerouderschap en meeroudergezag;

  • c. draagmoederschap.

Artikel 3

De staatscommissie bestaat uit ten minste zes leden en ten hoogste tien leden.

Artikel 4

  • 1. De staatscommissie brengt haar advies uit aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie vóór 1 mei 2016.

  • 2. Na het uitbrengen van het advies is de staatscommissie opgeheven.

Artikel 5

De archiefbescheiden worden na de opheffing van de staatscommissie of, indien de omstandigheden

daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgedragen aan het archief van het Ministerie van

Veiligheid en Justitie.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in de Staatscourant en vervalt met ingang van 1 mei 2016.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is belast met de uitvoering van deze regeling die met de toelichting in de Staatscourant wordt geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Tijdens de behandeling van wetsvoorstel 33 032 (lesbisch ouderschap) in de Eerste Kamer op 12 november 2013 is door de fractie van de SP een motie ingediend die verzoekt om het instellen van een staatscommissie ‘familierecht’ (Kamerstukken I 2013/14, 33 032/33 514 (R1998), G). De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft hierop de instelling van een staatscommissie toegezegd.

Technologische en maatschappelijke ontwikkelingen leiden tot nieuwe mogelijkheden en inzichten en veranderende gezinssamenstellingen. Deze ontwikkelingen leiden ook tot nieuwe vragen omtrent de rol van ouders, de band tussen ouder en kind en de wijze waarop individuen zich ontplooien. De in de Grondwet en relevante internationale verdragen neergelegde grondrechten vormen het referentiekader bij het ontwikkelen van een visie door de staatscommissie. In het bijzonder dient het belang van het kind daarbij een eerste overweging te vormen, zoals is bepaald in art. 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.

De staatscommissie herijking ouderschap wordt in dit verband gevraagd een aantal terugkerende vraagstukken te bezien. Deze betreffen in de eerste plaats de grondslagen van het ontstaan van juridisch ouderschap, zoals vormgeven in het huidige Nederlandse afstammingsrecht. Juridisch ouderschap ontstaat in Nederland van rechtswege, door erkenning, door gerechtelijke vaststelling ouderschap of door (binnenlandse) adoptie. Deze verschillende vormen zullen door de staatscommissie nader worden bezien en daarbij zal tevens de praktische toepassing in beschouwing genomen worden. In de tweede plaats wordt de staatscommissie gevraagd zich uit te laten over de wenselijkheid van het invoeren van de mogelijkheid dat meer dan twee personen het gezag over een kind kunnen uitoefenen, waarbij primair de vraag aan de orde dient te komen hoe het huidige wettelijke uitgangspunt dat gezag door ten hoogste twee personen kan worden uitgeoefend, wordt beoordeeld. Ook het hiermee samenhangend wettelijk uitgangspunt dat een kind niet meer dan twee juridische ouders kan hebben, zal bij de overwegingen van de staatscommissie dienen te worden betrokken, waarbij tevens de vraag aan de orde komt in welke behoefte het ouderschap en/of gezag van meer dan twee personen zou voorzien en wat er dient te gebeuren in geval van conflicten tussen de verschillende juridische ouders en/of gezagsdragers, al dan niet in geval van scheiding of uiteengaan. Het huidige wettelijke uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap zal hierbij eveneens dienen te worden betrokken. Het derde onderwerp waarover de staatscommissie advies zal uitbrengen, is draagmoederschap, waarbij de centrale vraag is of de toename van (internationale) draagmoederschapsconstructies tot een andere wettelijke regeling noopt. Een andere belangrijke vraag in dit verband is met betrekking tot welke personen het kind recht heeft op afstammingskennis. Op grond van vaste jurisprudentie heeft een kind dit recht waar het gaat om biologisch/genetische ouders, maar in geval van draagmoederschap kan de vraag rijzen of dit recht ook betreft de identiteit van de vrouw uit wie het kind is geboren, maar met wie het geen genetische verwantschap heeft. Bij dit onderwerp is met het oog op de openbare orde, die in geding kan komen bij de erkenning van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte, waarop de vrouw uit wie het kind is geboren, niet staat vermeld, voorts van belang dat de staatscommissie ingaat op het Nederlandse uitgangspunt dat de vrouw die het kind baart, altijd de juridische ouder van het kind is.

Juridische vragen hangen samen met maatschappelijke vragen. Als in kaart is gebracht hoe nieuwe ontwikkelingen maatschappelijk worden gewaardeerd, kan tot een afgewogen oordeel worden gekomen over bestaande juridische regelingen en kunnen eventueel concrete voorstellen worden gedaan voor de inrichting van nieuwe regelgeving. De staatscommissie zal daarom een brede samenstelling hebben. De staatscommissie zal worden ondersteund door een secretariaat.

Te verwachten valt dat de staatscommissie twee jaar nodig zal hebben om tot een gedragen advies te komen. De staatscommissie wordt daarom gevraagd vóór 1 mei 2016 rapport uit te brengen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven