Regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Groningen

Rep.nr. GP2013/02

25 februari 2014

Def. 031

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 29 maart 2013 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C,

gezondheidszorgpsycholoog,

werkende te B,

verweerder,

BIG reg.nr: -,

advocaat: mr. M.R. Gans.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift van 28 maart 2013, ingekomen op 29 maart 2013;

  • het verweerschrift van 19 juni 2013, ingekomen op 19 juni 2013 per fax en op 20 juni 2013

per reguliere post;

  • de repliek van 1 augustus 2013, ingekomen op 1 augustus 2013;

  • de dupliek van 11 september 2013, ingekomen op 11 september per fax en op 16 september

2013 per reguliere post;

  • een aanvullend stuk van verweerster van 22 oktober 2013, ingekomen op 22 oktober 2013;

  • een aanvullend stuk van verweerster van 23 oktober 2013, ingekomen op 23 oktober 2013;

  • een brief van klaagster van 1 november 2013, ingekomen op 4 november 2013;

  • de tussenbeslissing van het College van 5 november 2013;

  • de brief van verweerster van 22 november 2013, ingekomen op 22 november 2013;

  • een aanvullend stuk van klaagster van 25 november 2013, ingekomen op 26 november 2013.

In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben daarvan geen gebruik gemaakt.

Het College heeft bij de hierboven genoemde tussenbeslissing van 5 november 2013 bepaald dat de klacht ondanks intrekking toch dient te worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend.

De klacht is vervolgens behandeld ter openbare zitting van 10 december 2013. Verschenen zijn: klaagster en verweerster met haar advocaat. Verweerster werd tevens vergezeld door D, lid van de Raad van Bestuur van E en F, als jurist bij E werkzaam. D is ter zitting als informant gehoord.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

  • 2.1 Klaagster is sinds eind 2006 onder behandeling bij E (een instituut voor geestelijke gezondheidszorg in de Provincie B), meer in het bijzonder bij het team F in B. Verweerster is als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam bij een ander onderdeel van E, namelijk het G. Een medewerker van F heeft klaagster naar het G verwezen nadat zij te kennen had gegeven dat zij een aanvullende behandeling wenste. Daartoe heeft op 20 juli 2012 tussen verweerster en klaagster een intakegesprek plaatsgevonden.

  • 2.2 Bij F werd klaagster voor praktische zaken bijgestaan door SPV-verpleegkundigen, woonbegeleiders en psychiatrisch verpleegkundigen. Een psychiater die verbonden was aan F was formeel hoofdbehandelaar, maar klaagster onderging geen psychiatrische behandeling.

  • 2.3 Voorafgaand aan het intakegesprek van 20 juli 2012 is klaagster door verweerster een vragenlijst toegezonden met een begeleidende brief. Daarin wordt toegelicht waarom de beantwoording van de vragen van belang is. Ook wordt meegedeeld dat de antwoorden op de vragen worden opgeslagen op een beveiligde computer. Voorts wordt toegevoegd: “De gegevens kunnen door uw behandelaar worden bekeken. Hij of zij kan met u de uitkomst van de vragenlijst bespreken en met u beslissen of de behandeling misschien moet worden aangepast”.

  • 2.4 Sinds 2009 wordt binnen E gewerkt met een Electronisch Patiënten Dossier (EPD). Voor het gebruik van het EPD geldt (ook ten tijde hier van belang) een protocol. Dat protocol (de “Mavim Rules”) vermeldt voor zover hier van belang als volgt:

    • De behandelaar legt de regels met betrekking tot het dossier uit bij het aanleggen van een eerste dossier. Hij gaat daarbij na of de informatie begrepen wordt (…).

    • Intern worden alleen gegevens over de behandeling verstrekt als er een verband is met de voortgang van de behandeling. De patiënt wordt hierover voorafgaand aan de informatieoverdracht geinformeerd (…).

  • 2.5 Binnen E geldt eveneens een gedragscode voor medewerkers. Die gedragscode vermeldt onder andere:

    “Privacy

    We hebben een geheimhoudingsplicht. Informatie over patiënten wordt uitsluitend gebruikt voor ons werk. Met gevoelige informatie gaan we zorgvuldig om en we slaan deze op volgens de in E geldende richtlijnen. Inzage in een patiëntendossier vindt alleen plaats door een medewerker die professioneel een rol heeft”.

  • 2.6 De praktijk binnen E is dat gegevens afkomstig van en over de patiënt worden opgeslagen in het EPD. Inzage in het EPD kan plaatsvinden door degenen die deel uitmaken van een “behandelteam”, te weten degenen die een professionele taak hebben in de zorg voor een patiënt. Ten aanzien van de gegevens die rond het intakegesprek van 20 juli 2012 door verweerster zijn ingevoerd geldt dat de mogelijkheid tot inzage daarvan bestond voor degenen die deel uitmaakten van het behandelteam F, waaronder ook de door klaagster genoemde SPV-verpleegkundigen, woonbegeleiders en psychiatrisch verpleegkundigen en -naar klaagster stelt en verweerster erkent- onder anderen ook de creatief therapeute, de zwembegeleidster en de stagiaire.

3. De klacht en het verweer

Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerster vertrouwelijke informatie die van haar afkomstig was in het EPD heeft opgenomen, waardoor het team F van E informatie over haar heeft verkregen dan wel heeft kunnen verkrijgen zonder dat zij daartoe toestemming had gegeven. Klaagster beklaagt zich er verder over dat verweerster haar niet heeft geïnformeerd over het feit dat haar door haar werkgever was opgedragen informatie in het EPD op te nemen.

Verweerster stelt dat zij heeft gewerkt conform het bij E geldende protocol in verband het gebruik van het EPD. Volgens haar voldoet het gebruik van het EPD bij E aan de daaraan te stellen (wettelijke) eisen, terwijl er geen sprake is van strijd met de Beroepscode voor psychologen. Inzage in het EPD is niet toegestaan voor degenen die niet als behandelaar kunnen worden aangemerkt en is niet toegankelijk voor medewerkers buiten het behandelteam (conform het uitgangspunt neergelegd in artikel III.3.3.11 van de beroepscode). Daarnaast stelt verweerster dat klaagster ermee bekend was dat er met een EPD werd gewerkt. Zij heeft volgens verweerster niet meegedeeld dat de informatie die zij door middel van de vragenlijsten heeft verstrekt, daarin niet opgenomen zou mogen worden.

4. Beoordeling van de klacht

  • 4.1 Artikel 7:457, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) luidt als volgt:

    • 1. Onverminderd het in artikel 448 lid 3, tweede volzin, bepaalde draagt de hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.

    • 2. Onder anderen dan de patiënt zijn niet begrepen degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst en degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden.

  • 4.2 Verweerster stelt te hebben gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:457, tweede lid, BW. Uitsluitend degenen immers die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van een behandelingsovereenkomst hadden inzage in informatie over klaagster. Verweerster stelt voorts dat zij ervan mocht uitgaan dat de wijze waarop binnen de instelling de inzage in patiëntengegevens was georganiseerd, in overeenstemming was met de wettelijke voorschriften. Zij heeft geen reden gehad eraan te twijfelen dat haar werkgever daarvoor zorg droeg.

    Het College heeft zich de vraag gesteld of de praktijk zoals deze binnen E in juli 2012 bestond in overeenstemming was met de wettelijke voorschriften. Daarover wordt het volgende overwogen. Vaststaat dat artikel 7:457 BW is geschreven ter bescherming van persoonsgegevens van de patiënt. Vaststaat eveneens dat de mogelijkheid tot inzage in de door klaagster aan verweerster verschafte gegevens door opname ervan in het EPD onbeperkt beschikbaar kwam voor leden van het behandelteam van F, ook voor degenen die vanuit hun positie in de behandeling van klaagster (inzage in) die informatie niet nodig hadden. De wijze waarop binnen E ten tijde hier van belang het begrip “behandelteam” werd uitgelegd staat derhalve op gespannen voet met de bescherming die artikel 7:457 BW aan de patiënt beoogt te bieden.

  • 4.3 Ook verweerster was aan voornoemde bepaling gebonden nu zij als medewerkster van E als partij bij de behandelingsovereenkomst met klaagster moet worden beschouwd. De vraag of verweerster heeft gehandeld in strijd met de verplichting persoonsgegevens zoveel mogelijk te beschermen beantwoordt het College in deze zaak ontkennend. Het College deelt immers de opvatting van verweerster dat zij ervan mocht uitgaan dat overeenkomstig de wettelijke voorschriften binnen de organisatie met het EPD werd omgegaan en dat derhalve inzage daarin slechts openstond voor degenen die daartoe ook gerechtigd waren. Daaraan mag naar het oordeel van het College (ook door klaagster) voor de toekomst worden getwijfeld als de medio 2012 bestaande gedragslijn niet wordt gewijzigd. Ter zitting echter is voldoende gebleken dat verbeteringen op dit punt zijn voorgenomen: er wordt gewerkt aan een systeem van autorisatie, waardoor de mogelijkheid tot inzage voor bepaalde geledingen kan worden beperkt. Het is aan E om er voor te zorgen dat dat proces binnen afzienbare termijn zal worden voltooid.

  • 4.4 De klacht van klaagster dat verweerster haar niet heeft geïnformeerd dat zij moest werken met het “open EPD-systeem” stuit naar het oordeel van het College af op het feit dat verweerster heeft mogen aannemen dat uitsluitend rechtstreeks betrokkenen bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst gerechtigd waren tot inzage in de patiëntgegevens. Toestemming van klaagster was dan niet noodzakelijk. Bovendien is klaagster op dit punt van informatie voorzien door de inhoud van de brief die hiervoor onder 2.3 is weergegeven. Verweerster (die niet de behandelaar was) heeft naar het oordeel van het College voorts mogen aannemen dat klaagster over het gebruik van het EPD (drie jaren na de invoering ervan) binnen de organisatie door de behandelaar was geïnformeerd op de wijze zoals wordt voorgeschreven in het geldende protocol.

  • 4.5 Uit het vorenstaande blijkt dat naar het oordeel van het College verweerster geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De klacht behoort om die reden ongegrond te worden verklaard. Om redenen aan het algemeen belang acht het College het gewenst de publicatie van deze beslissing te gelasten.

5. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

  • verklaart de klacht ongegrond en wijst deze af;

  • bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, De Psycholoog en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Aldus gegeven door:

mr. P.W.M. Huisman, voorzitter,

mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,

drs. R. Poll, lid-gezondheidszorgpsycholoog,

dr. Th.A.M. Deenen, lid-gezondheidszorgpsycholoog,

mw. drs. L.P.T. Raijmakers, lid-gezondheidszorgpsycholoog,

bijgestaan door mw. mr. N. Brouwer, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2014 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.

Naar boven