Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 december 2013, kenmerk 178658-114559-MEVA, houdende regels voor subsidiëring van activiteiten van instellingen voor medisch specialistische zorg gericht op het verbeteren van de kwaliteit van personeel (Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 3 en 5 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. instelling:

privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld, die een organisatorisch verband in stand houdt;

c. geneeskundige geestelijke gezondheidszorg:

zorg zoals psychiaters en klinisch-psychologen die plegen te bieden, en de eerstelijnspsychologische zorg;

d. organisatorisch verband:

organisatorisch verband voor medisch specialistische zorg, bedoeld in artikel 1.2, onder 1, van het Uitvoeringsbesluit WTZi of de audiologische centra, bedoeld in artikel 1.2, onder 2, van dat besluit;

e. Zvw-omzet:

som van de volgende onderdelen van de bedrijfsopbrengsten van het organisatorisch verband behaald met het verlenen van zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet in het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar:

  • 1°. wettelijk budget voor aanvaardbare kosten Zvw-zorg;

  • 2°. beschikbaarheidsbijdragen medisch specialistische zorg vaste segment;

  • 3°. omzet DBC’s / DBC-zorgproducten B-segment;

  • 4°. omzet DBC’s / DBC-zorgproducten A-segment;

  • 5°. opbrengst uit hoofde van te verrekenen transitiebedrag medisch specialistische zorg;

f. subsidiejaar:

kalenderjaar ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt;

g. jaarrekening:

jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

h. accountant:

accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

i. strategisch opleidingsplan:

een met het personeel of een personeelsvertegenwoordiging afgestemd actueel strategisch opleidingsplan van het organisatorisch verband met een planperiode van minimaal 4 jaar, waaronder het subsidiejaar, met betrekking tot ten minste de gewenste omvang van het personeel naar kwalificatieniveau en kwalificatierichting en de daartoe benodigde opleidingsinspanningen om dat te realiseren;

j. opleidingsfaciliteiten:

voorzieningen die specifiek opgezet zijn en gebruikt worden voor het opleiden van personeel.

Artikel 2

  • 1. De minister kan in de periode 2014 tot en met 2017 aan een instelling jaarlijks een subsidie verstrekken ten behoeve van een organisatorisch verband met een toelating als bedoeld in artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen voor het verlenen van zorg waarop aanspraak bestaat ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt geen subsidie verstrekt:

    • a. aan academische ziekenhuizen;

    • b. ten behoeve van een organisatorisch verband dat in het kader van de Zorgverzekeringswet uitsluitend geneeskundige geestelijke gezondheidszorg verleent.

  • 3. De subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor interne en externe opleidingen van personeel, voor het begeleiden van personeel in het kader van de opleiding, voor het vervangen van personeel dat opgeleid wordt en voor opleidingsfaciliteiten.

  • 4. Onder personeel wordt verstaan de natuurlijke personen die op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de instelling werkzaam zijn in het organisatorisch verband waarvoor de subsidie wordt verstrekt.

  • 5. De subsidie wordt voorts uitsluitend verstrekt voor activiteiten die passen binnen het strategisch opleidingsplan.

  • 6. In afwijking van het derde lid wordt geen subsidie verstrekt voor activiteiten ten behoeve van:

    • a. opleidingen waarvoor de Nederlandse Zorgautoriteit op grond van artikel 56a van de Wet marktordening gezondheidszorg een beschikbaarheidsbijdrage kan verstrekken met inachtneming van de beleidsregels, bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderdeel e, van die wet;

    • b. opleidingen waarvoor de minister op grond van de Subsidieregeling stageplaatsen zorg II een subsidie kan verstrekken;

    • c. opleidingen waarvoor de minister op grond van de Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant een subsidie kan verstrekken;

    • d. andere opleidingen waarvoor de instelling een subsidie of een andere financiële bijdrage van een ander bestuursorgaan ontvangt of kan ontvangen.

Artikel 3

  • 1. De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.

  • 2. Het subsidieplafond bedraagt voor het subsidiejaar 2014 € 47.520.000, voor het subsidiejaar 2015 € 133.330.000, voor het subsidiejaar 2016 € 139.300.000 en voor het subsidiejaar 2017 € 144.275.000.

  • 3. Het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag wordt verdeeld volgens de formule (A / B) * C = D, waarbij wordt verstaan onder:

    • A: de Zvw-omzet van het organisatorisch verband ten behoeve waarvan de subsidie wordt verstrekt;

    • B: de som van de Zvw-omzet van alle organisatorisch verbanden ten behoeve waarvan subsidie wordt verstrekt;

    • C: het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag;

    • D: het maximum bedrag van de subsidie voor het organisatorische verband.

Artikel 4

  • 1. De subsidie wordt op aanvraag vastgesteld.

  • 2. De subsidieaanvrager doet opgave van de Zvw-omzet.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. het strategisch opleidingsplan, tenzij de minister uit hoofde van eerder verstrekte subsidies op grond van deze regeling reeds over de actuele versie beschikt;

    • b. de jaarrekening over het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, voorzien van de bijbehorende accountantsverklaring.

  • 4. Indien de opgave, bedoeld in het tweede lid, afwijkt van de jaarrekening, bedoeld in het derde lid geeft de subsidieaanvrager een toelichting op de afwijking.

  • 5. Voor de aanvraag wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 6. De aanvraag wordt ondertekend door een persoon die bevoegd is de instelling te vertegenwoordigen.

  • 7. De aanvraag wordt uiterlijk 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar ontvangen.

  • 8. Een aanvraag die na de termijn, bedoeld in het vorige lid, wordt ontvangen wordt afgewezen.

  • 9. Op verzoek van de minister legt de instelling over:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd;

    • b. een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

  • 10. Indien de subsidieaanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de versterkte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking stelt de minister de subsidieaanvrager in de gelegenheid de aanvraag binnen drie weken aan te vullen. De minister besluit de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag binnen die termijn niet of niet voldoende is aangevuld.

Artikel 5

  • 1. De minister besluit binnen dertien weken na de in artikel 4, zevende lid, bedoelde termijn over de vaststelling van de subsidie.

  • 2. Het besluit tot vaststelling van de subsidie vermeldt het bedrag van de subsidie.

  • 3. De minister kan de subsidievaststelling wijzigen in verband met de ontwikkeling

    in de arbeidsvoorwaarden.

  • 4. De betaling van de subsidie wordt gelijkmatig verdeeld over het aantal kwartalen waarvoor de subsidie wordt verstrekt. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid wordt de betaling van het resterende subsidiebedrag gelijkmatig verdeeld over de resterende kwartalen.

Artikel 6

  • 1. De subsidie kan in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

    • a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

    • b. de aanvrager niet of niet geheel zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De subsidie kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

    • a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

    • b. failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 7

  • 1. De instelling besteedt de subsidie uitsluitend aan activiteiten die passen binnen het strategisch opleidingsplan.

  • 2. De instelling besteedt de subsidie niet aan activiteiten ten behoeve van de opleidingen, bedoeld in artikel 2, zesde lid.

Artikel 8

  • 1. De instelling meldt meteen aan de minister als:

    • a. het aannemelijk is geworden dat niet of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan of

    • b. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 2. De melding wordt schriftelijk gedaan. De melding wordt voorzien van een toelichting. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 9

De instelling werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen:

  • a. die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie of

  • b. voor de ontwikkeling van het beleid van de minister.

Artikel 10

De minister kan bij de verstrekking van de subsidie verplichtingen opleggen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 11

  • 1. In afwijking van artikel 2, derde lid, wordt de subsidie ten behoeve van het jaar 2014 tevens verstrekt voor het opstellen van het strategisch opleidingsplan.

  • 2. In afwijking van artikel 4, derde lid, onder a, ontvangt de minister uiterlijk 1 oktober 2014 het strategisch opleidingsplan van de ontvanger van een subsidie ten behoeve van het jaar 2014.

  • 3. In afwijking van artikel 4, zevende lid, wordt de aanvraag van de subsidie ten behoeve van het jaar 2014 uiterlijk 15 februari 2014 ontvangen.

  • 4. In afwijking van artikel 5, eerste lid, besluit de minister over aanvragen voor het jaar 2014 binnen zes weken na de in het derde lid bedoelde termijn over de vaststelling van de subsidie.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2014 en vervalt met ingang van 31 december 2017.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers.

TOELICHTING

Algemeen

In het zorgakkoord van 24 april 2013 is afgesproken arbeidsvoorwaardelijke middelen specifiek in te zetten voor investeringen in de kwaliteit van het personeel in de ziekenhuiszorg1. Met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) is besloten dat deze kwaliteitsimpuls het beste gerealiseerd kan worden via een subsidieregeling van de minister van VWS.

Als gevolg van meerdere ontwikkelingen, zoals de vergrijzing, de toenemende technische mogelijkheden, de toenemende mondigheid van de patiënt en de toename van patiënten met meerdere aandoeningen, wordt de patiëntenzorg in de ziekenhuizen steeds complexer. Dit vraagt om een constante investering in de kwaliteit van alle medewerkers. Doel van deze regeling is de instellingen te stimuleren de benodigde investeringen in het personeel te realiseren, zodat het personeel in staat is om ook in de toekomst de steeds complexer wordende zorgverlening adequaat te kunnen blijven leveren.

Instellingen zijn en blijven zelf verantwoordelijk voor hun personeels- en opleidingsbeleid en de investeringen die ze doen in het personeel. Zij hebben ook het beste inzicht in de noodzakelijke investeringen. Ook al omdat instellingen verschillen wat betreft de huidige (opleidings)status van het personeel en de toekomstige uitdagingen waarvoor de instelling staat. De subsidieverstrekking voorziet er dan ook in dat de instellingen zoveel mogelijk ruimte krijgen om eigen afwegingen te maken over de wijze waarop de subsidiemiddelen ingezet worden. Daarnaast moet geconstateerd worden dat de activiteiten die in het kader van deze regeling door de instellingen uitgevoerd gaan worden nauw verweven zijn met de reguliere patiëntenzorg. Opleidingen vinden immers veelal ook plaats op de werkvloer. Dat heeft als consequentie dat de kosten van de gesubsidieerde activiteiten zeer moeilijk te scheiden zijn van de kosten die gemaakt worden in het kader van de reguliere patiëntenzorg. Mede om deze reden is besloten om een licht subsidieregime te hanteren. Dit regime houdt in dat de aanvraag vooral bedoeld is om (op basis van de Zvw-omzet, zie hierna) de hoogte van de subsidie te bepalen en dat direct tot vaststelling overgegaan wordt. Dit regime voorkomt een enorme toename van de administratieve lasten bij de instellingen, komt tegemoet aan het uitgangspunt dat de primaire verantwoordelijkheid voor de personeelszorg bij de instellingen zelf ligt en doet recht aan het gegeven dat in het zorgakkoord is afgesproken dat de beschikbare middelen voor deze regeling afkomstig zijn van de instellingen zelf.

De subsidie is uitsluitend bestemd voor interne en externe opleidingen van personeel, voor het begeleiden van personeel in het kader van de opleiding, voor het vervangen van personeel dat opgeleid wordt en voor specifieke opleidingsfaciliteiten. Deze activiteiten moeten passen binnen een zogenoemd strategisch opleidingsplan. Dit plan dienen de instellingen in de loop van het eerste subsidiejaar opgesteld te hebben, in afstemming met (een afvaardiging van) het personeel. De aanwezigheid van een dergelijk opleidingsplan is een belangrijke voorwaarde dat de instellingen voortvarend en gericht de benodigde investeringen in hun personeel realiseren. De subsidie is niet bestemd voor activiteiten die al door de overheid bekostigd worden. Verder wordt van de instellingen verwacht dat ze meewerken aan monitoring van deze regeling.

Voor het bepalen van de instellingen die in aanmerking komen voor subsidie is aangesloten bij de afspraken die in het zorgakkoord zijn gemaakt. Daarin is opgenomen dat de arbeidsvoorwaardelijke ruimte die voor deze impuls wordt ingezet, afkomstig is van de instellingen die medisch specialistische zorg in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) leveren, met uitzondering van academische ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ-instellingen). Concreet gaat het derhalve om de algemene en categorale ziekenhuizen, revalidatiecentra, dialysecentra, epilepsiecentra, radiotherapeutische instellingen, audiologische centra en de zelfstandige behandelcentra.

Voor de hoogte van de subsidie wordt eveneens uitgegaan van hetgeen in het zorgakkoord is afgesproken. Dat betekent dat het totaal beschikbare bedrag oploopt van € 48 miljoen in 2014 tot € 145 miljoen in 2017. Voor uitvoeringskosten wordt daar in 2014 1% van afgetrokken en in de jaren erna 0,5%. Aldus ontstaat er een jaarlijks subsidieplafond. Aangezien elke instelling naar rato van de Zvw-omzet bijdraagt aan de beschikbare middelen, worden de middelen ook naar rato van de Zvw-omzet verdeeld onder de instellingen die in aanmerking komen voor subsidie en daadwerkelijk een aanvraag indienen. Deze omzet is af te leiden uit de jaarrekening. Aan de hand daarvan wordt het maximum bedrag van de subsidie berekend.

In overeenstemming met hetgeen in het zorgakkoord is afgesproken worden de instellingen ondersteund door de NVZ, onder andere bij het opstellen van het strategisch opleidingsplan en de uit te voeren activiteiten. Middels een monitor wordt daarnaast belangrijke informatie verzameld om na te gaan in hoeverre met deze regeling de doelstellingen gerealiseerd worden en in hoeverre de regeling hiertoe aanpassing behoeft. Daarbij gaat het onder andere om informatie met betrekking tot de uitgevoerde activiteiten, de relatie tussen deze activiteiten en het strategisch opleidingsplan en de met de uitgevoerde activiteiten gerealiseerde doelstellingen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In de regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen een instelling en een organisatorisch verband. Dit onderscheid is van belang omdat een instelling (de juridische eenheid waaraan de subsidie verstrekt wordt) kan bestaan uit meerdere organisatorische verbanden, waarbij het kan voorkomen dat het ene verband wel onder de regeling valt en het andere niet. De subsidie is alleen bedoeld voor organisatorische verbanden die medische specialistische zorg verlenen en voor audiologische centra. Dit zijn zorgaanbieders die een toelating nodig hebben.

De hoogte van de subsidie afhankelijk is van de hoogte van de relevante Zvw-omzet, dat wil zeggen van de Zvw-omzet van de organisatorische verbanden die onder de regeling vallen. Voor de definitie van de Zvw-omzet is aangesloten bij de richtlijn RJ 655 voor het opmaken van de jaarrekening die in het kader van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) verplicht is voor toegelaten instellingen. In de regeling is op dit moment uitgegaan van de RJ 655 zoals die gehanteerd moet worden voor de jaarrekening 2012. De richtlijn kan jaarlijks wijzigen. In dat geval zal – indien noodzakelijk – ook de definitie in deze regeling aangepast worden. Er is gekozen voor de gegevens uit de jaarrekening van het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, omdat dat de laatst opgemaakte jaarrekening is op moment van indiening van de aanvraag.

In een strategisch opleidingsplan dient aangegeven te worden welke opleidingsinspanningen nodig zijn om de gewenste personeelssamenstelling te bereiken. Daarbij wordt in ieder geval gelet op het kwalificatieniveau en de kwalificatierichting van het personeel. Het plan dient ten minste een tijdshorizon van 4 jaar te hebben. Tevens dient dit plan afgestemd te zijn met (een afvaardiging van) het personeel, indien aanwezig de ondernemingsraad, om zodoende het draagvlak van het plan binnen het organisatorisch verband te vergroten. Dit is in lijn met artikel 27, lid 1, onder f, van de Wet op de ondernemingsraden.

Onder opleidingsfaciliteiten worden verstaan de voorzieningen die specifiek opgezet zijn en gebruikt worden voor het opleiden van personeel. Het gaat hierbij dus niet om algemene voorzieningen die in het kader van patiëntenzorg gebruikt worden.

Artikel 2

De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt, te beginnen in 2014. De subsidie wordt alleen verstrekt aan organisatorische verbanden met een toelating in het kader van de WTZi voor het verlenen van zorg die onder de Zvw valt. Academische ziekenhuizen en GGZ-instellingen worden hiervan echter uitgesloten. In beide gevallen is de achterliggende reden dat in het zorgakkoord voor zowel de GGZ-instellingen als de academische ziekenhuizen geen afspraak is gemaakt om arbeidsvoorwaardelijke middelen in te zetten voor de met de regeling beoogde kwaliteitsimpuls.

De subsidie is bedoeld voor het opleiden van personeel, dat wil zeggen de personen waarmee de instelling een arbeidsovereenkomst heeft en die werkzaam zijn in het organisatorisch verband waarvoor subsidie verstrekt wordt. Dat betekent dat het opleiden van andere medewerkers, zoals uitzendkrachten, vrijgevestigde medisch specialisten, freelancers, zzp'ers en gedetacheerd personeel, niet voor subsidie in aanmerking komt. Bij de te subsidiëren kosten gaat het om de interne en externe kosten van de opleiding zelf, de begeleiding van de opleidelingen vanuit de instelling zelf, het vervangen van het personeel gedurende de tijd dat ze opgeleid worden, als,mede de kosten voor opleidingsfaciliteiten.

Opleidingsactiviteiten waarvoor via andere (subsidie)regelingen al een vergoeding van de overheid mogelijk is, komen niet voor subsidie in aanmerking. Daarbij gaat het in ieder geval om activiteiten ten behoeve van opleidingen die vallen onder de beschikbaarheidsbijdrage van de Wet marktordening gezondheidszorg, onder de Subsidieregeling stageplaatsen zorg II en onder de Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant.

Artikel 3

Voor de berekening van de maximumsubsidie wordt jaarlijks een subsidieplafond gehanteerd. Het plafond stijgt van ruim € 47 miljoen in 2014 naar meer dan € 144 miljoen in 2017, conform de in het zorgakkoord gemaakte afspraken. Het jaarlijks beschikbare bedrag wordt verdeeld onder de organisatorische verbanden waarvoor een subsidie verstrekt wordt. De verdeling vindt plaats op basis van het aandeel van de Zvw-omzet van het organisatorisch in de totale Zvw-omzet van alle organisatorische verbanden waarvoor subsidie verstrekt wordt.

Omdat de middelen voor deze regeling afkomstig zijn uit de arbeidsvoorwaardelijke ruimte van de instellingen, kan de Minister besluiten om het subsidieplafond aan te passen aan de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden. Dit vindt plaats middels een wijziging van de regeling.

Artikel 4

De verstrekking van de subsidie start met een aanvraag van de instelling. Daarvoor dient een eenvoudig door de minister vastgesteld aanvraagformulier gebruikt te worden. Naast de gegevens van de instelling zelf gaat het met name om de gegevens met betrekking tot de Zvw-omzet van de organisatorische verbanden waarvoor subsidie aangevraagd wordt. Er wordt bij de aanvraag geen opgave van de uit te voeren activiteiten en de daarbij behorende kosten gevraagd. De regeling voorziet er in dat de instellingen ruimte hebben om daar zelf invulling aan te geven. Het maakt ook mogelijk dat instellingen gedurende het subsidiejaar de activiteiten kan aanpassen, zonder dat de verstrekte subsidie gewijzigd dient te worden.

De aanvraag dient wel vergezeld te gaan van het strategisch opleidingsplan. Uiteraard zal het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd moeten vallen binnen de planperiode van het mee te sturen strategisch opleidingsplan. Er hoeft geen plan meegestuurd te worden als de actuele versie al eerder ingediend is.

De aanvraag dient tevens vergezeld te gaan met de meest recente jaarrekening over het tweede jaar voorafgaand aan het subsidiejaar en de bijbehorende accountantsverklaring. Als de opgave van de Zvw-omzet op het aanvraagformulier voor de subsidie afwijkt van de jaarrekening, is een toelichting op deze afwijking vereist.

De instelling hoeft derhalve alleen de instellingsgegevens en de relevante Zvw-omzet per organisatorisch verband in te vullen, het formulier te ondertekenen, de relevante stukken toe te voegen en het bewijs te leveren dat de ondertekenaar bevoegd is de aanvraag namens de instelling te doen. Indien er twijfels bestaan over de identiteit van de instelling of over diens financiële situatie, kunnen er in aanvulling op de aanvraag nadere stukken opgevraagd worden. Uiteraard kan er ook aanvullende informatie verlangd worden als de accountantsverklaring bij de jaarrekening vragen oproept.

Het is alleen mogelijk voorafgaand aan het subsidiejaar een aanvraag in te dienen. In verband met de verdeling van het beschikbare budget, dient van alle aanvragers tijdig de juiste Zvw-omzet bekend te zijn. Aanvragen die na 1 oktober voorafgaand aan het subsidiejaar worden ontvangen worden derhalve afgewezen, omdat anders niet gegarandeerd kan worden dat van alle aanvragers de juist Zvw-omzet bekend is. Wel krijgen tijdige aanvragers de gelegenheid de aanvraag binnen drie weken aan te vullen, indien hun aanvraag niet volledig is.

Artikel 5

Op de aanvraag wordt binnen 13 weken na de uiterste indieningsdatum van 1 oktober beslist. Indien de aanvraag wordt gehonoreerd, wordt de subsidie direct vastgesteld. In de vaststelling wordt het subsidiebedrag vermeld. De betaling van de subsidie vindt per kwartaal plaats, gedurende de looptijd van de subsidie. Eventueel wordt de vaststelling met een percentage verhoogd om een rijksbijdrage te verstrekken in de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden.

Artikel 6

De subsidie wordt op een lager bedrag vastgesteld of zelfs geheel geweigerd indien het aannemelijk is dat de instelling de subsidiabele activiteiten niet of niet geheel zal uitvoeren of de verplichtingen niet of niet geheel zal naleven.

Vanzelfsprekend wordt evenmin een subsidie verstrekt aan een instelling die verkeerde gegevens indient of in bepaalde financiële problemen verkeert.

Artikel 7

De instelling is verplicht de subsidie te besteden voor de uitvoering van het strategische opleidingsplan. De instelling dient zich ervan te onthouden de subsidie aan te wenden voor activiteiten ten behoeve van opleidingen die anderszins van overheidswege worden bekostigd.

Conform artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidievaststelling ingetrokken of gewijzigd worden indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 8

Dit artikel bevat enkele meldingsplichten van de instelling. De instelling is verplicht om al gedurende het subsidiejaar te melden als er niet aan alle subsidieverplichtingen zal worden voldaan of er zich andere omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de verstrekking van de subsidie.

Artikel 9

In dit artikel is geregeld dat instellingen gehouden zijn deel te nemen aan een door de minister ingesteld onderzoek. Dit onderzoek kan gericht zijn op de subsidieverstrekking in het kader van deze regeling, maar ook op de beleidsontwikkeling van de minister met betrekking tot de bevordering van de kwaliteit van het personeel in de ziekenhuiszorg.

Artikel 11

De instellingen krijgen in 2014 de tijd om voor elke organisatorisch verband een goed strategisch opleidingsplan te maken. Het strategisch opleidingsplan ten behoeve van het subsidiejaar 2014 dient uiterlijk op 1 oktober 2014 door de minister ontvangen te zijn. Dat betekent dat de aanvraag voor 2014 niet vergezeld behoeft te gaan van het strategisch opleidingsplan. De subsidie voor 2014 kan in aanvulling op hetgeen in artikel 2 is geregeld ook gebruikt worden voor het opstellen van het strategisch opleidingsplan.

Aangezien deze regeling in december 2013 gepubliceerd wordt in de Staatscourant dient bij wijze van uitzondering de aanvraag voor het subsidiejaar 2014 niet uiterlijk 1 oktober 2013 ontvangen te zijn, maar uiterlijk 15 februari 2014. Uiterlijk zes weken na deze fatale indieningsdatum neemt de minister een beslissing over de vaststelling van de subsidie.

Artikel 12

Het is een tijdelijke regeling. De subsidie wordt verstrekt in de jaren 2014 tot en met 2017.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers.


X Noot
1

Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 566, nr. 29.

Naar boven