Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 28 oktober 2013, nr. IENM/BSK-2013/232103, ter aanwijzing van professioneel vuurwerk op grond van artikel 1.1.1, derde lid, Vuurwerkbesluit (Tijdelijke regeling ex artikel 1.1.1, derde lid, Vuurwerkbesluit)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 1.1.1, derde lid, van het Vuurwerkbesluit;

Besluit:

Artikel 1

Onder professioneel vuurwerk wordt mede verstaan vuurwerk dat niet behoort tot categorie 1, 2 of 3 en wel behoort tot:

  • a. professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Vuurwerkbesluit, zoals dat artikel luidde op 3 juli 2010,

  • b. vuurwerk bestemd voor particulier gebruik als bedoeld in artikel 1.2.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit of

  • c. vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt op een door de Minister van Infrastructuur en Milieu te bepalen tijdstip.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling ex artikel 1.1.1, derde lid, Vuurwerkbesluit.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.

TOELICHTING

Deze regeling heeft tot doel te voorkomen dat particulieren rond de jaarwisseling vuurwerk voorhanden hebben dat in Nederland niet is aangewezen als consumentenvuurwerk in de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk. Dit belang vereist een regeling die effectief kan worden gehandhaafd. Daartoe voorziet deze regeling in eenzelfde bepaling als artikel 5.3.5, tweede lid, van het Vuurwerkbesluit, zij het met een andere datum.

Het Vuurwerkbesluit kent de verplichting dat consumenten- en professioneel vuurwerk door de fabrikant of importeur is ingedeeld in categorieën. Dit uitgangspunt volgt uit richtlijn 2007/23/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 mei 2007 betreffende het in de handel brengen van pyrotechnische artikelen (PbEU L 154; verder: de Pyrorichtlijn). Het Vuurwerkbesluit sluit voor wat betreft de definities van consumenten- en professioneel vuurwerk aan bij deze categorie-indeling.

De Pyrorichtlijn kent overgangsrecht in artikel 21, vijfde lid. Op basis daarvan is het voor vuurwerk van categorie 4 en overige pryotechnische artikelen voor theatergebruik, afhankelijk van de nationale regelgeving van de lidstaat, mogelijk dat nog tot 4 juli 2017 vuurwerk in de handel wordt gebracht dat nog niet is ingedeeld.

Het is het voornemen om gebruik te maken van dit overgangsrecht. Het streven is om door een wijziging van het Vuurwerkbesluit tot 4 juli 2017 uitstel te verlenen van bovengenoemde verplichting tot categorie-indeling voor vuurwerk dat voor 4 juli 2010 in de handel is gebracht en voldoet aan de eisen van professioneel vuurwerk overeenkomstig het Vuurwerkbesluit dat gold op 3 juli 2010. Deze wijziging is nog in voorbereiding.

Andere Europese lidstaten maken ook gebruik van dit overgangsrecht. Dit heeft tot gevolg dat er op de Europese markt nog tot zeker 2017 vuurwerk beschikbaar is dat niet is ingedeeld. Daaronder valt ook het vuurwerk dat naar zijn aard slechts geschikt is om uitsluitend in bezit te zijn van personen met gespecialiseerde kennis als bedoeld in het Vuurwerkbesluit. Het is van groot belang voor de openbare orde en veiligheid dat dergelijk vuurwerk niet in handen komt van particulieren.

Het Vuurwerkbesluit voorziet in een overgangsbepaling (artikel 5.3.5, tweede lid) als gevolg waarvan het hiervoor bedoelde vuurwerk tot 4 juli 2013 in Nederland werd aangemerkt als professioneel vuurwerk dat particulieren niet voor handen mogen hebben. Deze overgangsbepaling was relevant voor de verbodsbepalingen van het Vuurwerkbesluit waar op wordt gehandhaafd. Door het verlopen van deze bepaling per 4 juli 2013 is het bewijstechnisch gezien moeilijker om effectief strafrechtelijk op te treden tegen het door particulieren in bezit hebben, importeren, vervaardigen, toepassen, aan een ander ter beschikking stellen of tot ontbranding brengen van dergelijk vuurwerk dat gevaarlijk kan zijn. Gelet op het belang van een effectieve handhaving is dit zeer onwenselijk.

Artikel 1.1.1, derde lid, van het Vuurwerkbesluit voorziet in de mogelijkheid voor de Minister van Infrastructuur en Milieu om bij regeling te bepalen wat naast de definitie van ‘professioneel vuurwerk’ in het eerste lid van artikel 1.1.1. nog meer onder professioneel vuurwerk wordt verstaan. Artikel 1.1.1, derde lid, geeft de minister de bevoegdheid om mede tot ‘professioneel vuurwerk’ te bestempelen door hem aan te wijzen categorieën van stoffen, preparaten of (onderdelen van) voorwerpen, die kennelijk zijn bestemd of worden gebruikt om voor vermakelijkheidsdoeleinden effecten te bewerkstelligen. Op deze basis wordt in deze regeling al het vuurwerk waarvoor de overgangsbepaling in artikel 5.3.5, tweede lid, van het Vuurwerkbesluit gold,aangewezen als professioneel vuurwerk. Met deze tijdelijke regeling is overigens geen wijziging beoogd in de waardering van de strafwaardigheid van het verboden gedrag.

Deze regeling geeft derhalve uitvoering aan artikel 1.1.1, derde lid, van het Vuurwerkbesluit. Deze tijdelijke regeling vervalt op een nader te bepalen tijdstip. Dat tijdstip zal samenvallen met het tijdstip waarop de voorgenomen wijziging van het Vuurwerkbesluit in werking zal treden.

De ontwerpregeling is op 1 oktober 2013 gemeld aan de Commissie van de Europese Unie, notificatienummer 2013/0544/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217; notificatierichtlijn). Een beroep is gedaan op de spoedprocedure op grond van artikel 9, zevende lid, van de notificatierichtlijn vanwege het belang van bescherming van de openbare orde en de veiligheid. Op 15 oktober heeft de Commissie ingestemd met deze spoedprocedure.

Door deze regeling wordt onder ‘professioneel vuurwerk’ weer hetzelfde verstaan als wat daaronder werd verstaan voor 4 juli 2013. Er is geen sprake van onverenigbaarheid met het vrij verkeer van goederen.

De regeling strookt met de uitgangspunten en bepalingen van de Pyrochtlijn. Waar het gaat om vuurwerk dat als het wel was ingedeeld in categorie 2 of 3 zou vallen, geeft de richtlijn de lidstaat de mogelijkheid omwille van de openbare orde of veiligheid, of omwille van milieubescherming maatregelen te nemen om het bezit, gebruik en/of de verkoop aan het grote publiek te verbieden of te beperken. Dit strookt met artikel 6, tweede lid, van de Pyrorichtlijn, want juist dit artikel beoogt de verdere bescherming van de consument mogelijk te maken.

In Nederland is hiervan gebruik gemaakt in de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk, waarin het vuurwerk is aangewezen dat door particulieren gebruikt mag worden. Waar het gaat om vuurwerk dat onder categorie 4 zou vallen, volgt al uit de richtlijn zelf dat dit niet in handen mag komen van particulieren.

Deze regeling brengt geen lasten met zich voor burgers en bedrijfsleven, noch leidt deze regeling tot een verhoging van de uitvoeringslasten, aangezien deze regeling de effectiviteit van de handhaving ten goede komt en het een continuering is van hetgeen tot en met 3 juli 2013 op grond van het Vuurwerkbesluit gold en daarom geen nieuwe of extra lasten met zich meebrengt.

Er is in deze regeling afgeweken van het systeem van vaste verandermomenten omdat deze regeling in werking dient te treden vóór de periode waarin particulieren het betreffende vuurwerk kopen, in bezit hebben en opslaan, te weten in november en december.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld.

Naar boven