Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 januari 2013, nummer WBV 2013/1, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vw 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Hoofdstuk B22 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

22 LANGDURIG VERBLIJVENDE KINDEREN

1. Inleiding

In het Regeerakkoord van 29 oktober 2012 is opgenomen dat langdurig in Nederland verblijvende kinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen, onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Daartoe wordt een definitieve regeling getroffen, met als onderdeel daarvan een overgangsregeling. In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels van beide regelingen opgenomen. Voor zover in dit hoofdstuk niet anders is bepaald, gelden de bepalingen van hoofdstuk B1 onverkort.

2. Definitieve regeling
2.1. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Hoofdpersoon

De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling die in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd:

  • a. die jonger is dan 19 jaar op het moment van de aanvraag;

  • b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag tenminste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;

  • c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én

  • d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de regeling.

Gezinsleden

De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die op het moment van de beoordeling deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken. De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B2. Het toetsmoment is het moment van de aanvraag.

Het is aan de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag aan te geven wie er feitelijk tot zijn gezin hoort. Indien blijkt dat de vreemdeling gegevens heeft achtergehouden, dan wel onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, kan dit consequenties hebben voor zijn verblijfsaanspraken en die van zijn gezinsleden.

Ten aanzien van een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) geldt dat indien bij de beoordeling van de aanvraag blijkt dat door de amv onjuiste gegevens zijn verstrekt met betrekking tot zijn ouder(s), de IND geen vergunning op grond van deze regeling verleent. Wanneer de betreffende amv inmiddels een verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van deze regeling en blijkt dat door de amv onjuiste gegevens zijn verstrekt met betrekking tot zijn ouder(s) kan dat leiden tot intrekking van zijn verblijfsvergunning.

Onder gezinsleden verstaat de IND:

  • ouders;

  • minderjarige broer(s)of zus(sen); of

  • meerderjarige broer(s)of zus(sen) die nog onderdeel vormen van het gezin.

En indien de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:

  • de vreemdeling van achttien jaar of ouder die een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of

  • het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.

Ad b.

De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend indien een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren. De overige voorwaarden gelden onverkort.

Indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling sinds dat moment tenminste vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/5.3.2 (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.

Ad c.

De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrekken aan het toezicht indien de vreemdeling of zijn eventuele gezinsleden:

  • sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, of Vreemdelingenpolitie (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en

  • niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.

Indien sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.

Indien de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling of het gezinslid overneemt ingevolge artikel 30, eerste lid onder d, Vw, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.

Indien de gezinsband is verbroken, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor het betreffende gezinslid.

Ad d.

De vreemdeling en eventuele gezinsleden dienen voorafgaand aan vergunningverlening schriftelijk aan te geven dat lopende procedures onvoorwaardelijk worden ingetrokken bij vergunningverlening op grond van de regeling. De IND zal eventueel al betaalde leges of griffierechten niet restitueren.

2.2. Contra-indicaties

De IND verleent de vergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van de volgende contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag geconstateerd worden:

  • a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de nationale veiligheid;

  • b. de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning;

  • c. de vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU/EER;

  • d. de vreemdeling heeft de identiteit of nationaliteit niet kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden;

  • e. de vreemdeling heeft niet meegewerkt aan zijn vertrek, of

  • f. de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten.

Ad a.

De IND verleent de vergunning niet indien de vreemdeling of een gezinslid een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien:

  • wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt; of

  • bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.

In die gevallen dat sprake is van een lopend onderzoek naar gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, wordt dit onderzoek afgerond alvorens een beoordeling in het kader van de regeling plaats zal vinden.

In geval van een veroordeling tot een taakstraf wegens drugs-, zeden- dan wel geweldsmisdrijven wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de beoordeling.

Bij de berekening of er sprake is van een straf of maatregel van ten minste één maand, worden meerdere veroordelingen bij elkaar opgeteld. Het is niet vereist dat de uitspraak waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf onherroepelijk is geworden.

Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde betrokken, doch slechts voor zover het gaat om strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn. Dat geldt ook indien het strafbare feit naar buitenlands recht een overtreding, maar naar Nederlands recht een misdrijf is. Of het feit naar Nederlands recht een misdrijf is, wordt beoordeeld aan de hand van de strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht of de bijzondere Nederlandse strafwetten.

Wanneer er sprake is van openbare orde-aspecten van één van de gezinsleden dan wordt aan het gehele gezin een vergunning onthouden, tenzij de gezinsband is verbroken.

Indien het betreffende gezinslid dat feitelijk tot het gezin behoort en bij wie sprake is van openbare orde-aspecten niet wordt opgenomen bij het indienen van de aanvraag, beoordeelt de IND dit ook als een contra-indicatie en wordt de vergunning niet verleend.

Indien het betreffende gezinslid later in het kader van gezinshereniging dan wel op grond van artikel 8 EVRM een aanvraag indient voor een vergunning, zal de IND bezien of de vergunning van de overige gezinsleden wordt ingetrokken.

Verjaring

Indien bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, geldt geen verjaringstermijn.

Een eens gepleegd misdrijf wordt – gelijk het staande beleid inzake eerste toelating – niet blijvend tegengeworpen. Hierbij maakt de IND onderscheid tussen drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven enerzijds en overige misdrijven anderzijds.

Ingeval van een veroordeling wegens drugs-, zeden- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt de termijn, gedurende welke de veroordeling een contra-indicatie vormt voor vergunningverlening, tien jaren. Ingeval van een veroordeling wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren.

De termijn vangt aan op de dag van de invrijheidstelling na tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel.

De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing indien sprake is van het bij herhaling plegen van misdrijven of van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Gevaar voor de nationale veiligheid

De IND verleent de verblijfsvergunning niet indien de vreemdeling of een gezinslid mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Hiervoor is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Ad b.

Indien een gezinslid al houder is van een verblijfsvergunning, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor dat gezinslid.

Indien de vreemdeling of een gezinslid rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder j, Vw (uitstel van vertrek wegens medische redenen) dan werpt de IND dit niet tegen.

Ad d.

Ingevolge het bepaalde in artikel 31, tweede lid onder f, Vw moet de vreemdeling bij zijn asielaanvraag in beginsel zijn identiteit aantonen met documenten. Indien dat niet kan, dan moet hij consistent en naar waarheid verklaard hebben over zijn identiteit en nationaliteit.

Wanneer de vreemdeling of een gezinslid zich na vergunningverlening in de GBA inschrijft met andere gegevens, dan trekt de IND de vergunning in.

Ad e.

Voor de vaststelling of de vreemdeling al dan niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek toetst de IND of de vreemdeling in redelijkheid de stappen heeft ondernomen om invulling te geven aan de wettelijke vertrekplicht. Hierbij wordt in elk geval van de vreemdeling verlangd dat hij aannemelijk maakt dat hij zich, met het oog op zijn vertrek, heeft gewend tot:

  • 1. de vertegenwoordiging van de eigen autoriteiten of die van een ander land waartoe toegang kan worden verkregen;

  • 2. de IOM en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek te realiseren om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling; en

  • 3. de DT&V ten behoeve van facilitering bij het verkrijgen van de vereiste (reis)documenten en deze dienst heeft aangegeven dat dit niet is geslaagd om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling.

Ad f.

De IND beschouwt in het kader van deze regeling de landen Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein als landen die deel uitmaken van de Europese Unie.

Aantoonbaar vertrek buiten de Europese Unie wordt altijd tegengeworpen ook als dit plaatsvond voor 27 juli 2010. De duur van het verblijf buiten de Europese Unie is hierbij niet van belang.

Uitsluitend in het geval dat de vreemdeling in het bezit van een terugkeervisum is vertrokken, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen.

Indien de gezinsband is verbroken, beschouwt de IND dit niet als een contra-indicatie ten aanzien van de overige gezinsleden.

2.3. Overige vereisten

De IND beoordeelt op grond van de aanvraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf. Voor het indienen van de aanvraag zijn geen leges verschuldigd. De IND verleent vrijstelling van het paspoortvereiste en de inkomenseis.

In aanvulling op het bepaalde in paragraaf B1/4.1.1. merkt de IND de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de regeling aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/4.1.1, wijst de IND de aanvraag af wegens het ontbreken van een mvv met toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid onder a, Vw.

2.4. Procedurele bepalingen

Aanvraagprocedure

De verblijfsvergunning op grond van de regeling wordt op aanvraag verleend. De vreemdeling moet eerst telefonisch een afspraak maken met de IND alvorens de aanvraag in persoon, met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier, in te dienen bij een IND-loket.

Het kind, dat in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd, kan bij zijn aanvraag tevens verblijf aanvragen voor zijn gezinsleden, tenzij de gezinsband inmiddels is verbroken.

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De IND verleent de verblijfsvergunning aan zowel de hoofdpersoon als het gezinslid onder de beperking ‘definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen’.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.’, wat inhoud dat de betreffende vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt en er geen tewerkstellingsvergunning nodig is.

Op het verblijfsdocument wordt vermeld: 'verblijf onder beperking cf. beschikking Staatssecretaris. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.'

Ingangsdatum en geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vw verleent de IND de verblijfsvergunning met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van een jaar.

Aard van het verblijfsrecht

De verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen’ betreft een niet-tijdelijk verblijfsrecht als bedoeld in artikel 3.5 Vb.

3. Overgangsregeling
3.1. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Hoofdpersoon

De IND verleent een vergunning aan de vreemdeling die in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd:

  • a. die jonger is dan 21 jaar op de startdatum van de peilperiode;

  • b. die zelf, dan wel ten behoeve van wie, op de startdatum van de peilperiode tenminste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag als bedoeld in artikel 28 Vw (asielaanvraag) heeft, dan wel is, ingediend bij de IND en na die aanvraag tenminste vijf jaar in Nederland heeft verbleven;

  • c. die zich gedurende de periode van verblijf in Nederland niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of de Vreemdelingenpolitie (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos; én

  • d. die, voor zover van toepassing, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblijfsverlening op grond van de regeling.

Gezinsleden

De IND verleent ook een vergunning aan gezinsleden die deel uitmaken van het gezin van de vreemdeling aan wie een vergunning wordt verleend, tenzij de feitelijke gezinsband inmiddels is verbroken. De gezinsleden en de gezinsband wordt beoordeeld naar de stand van zaken op 29 oktober 2012 (startdatum peilperiode). De IND beoordeelt of de gezinsband is verbroken aan de hand van het bepaalde in hoofdstuk B2.

Het is aan de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag aan te geven wie er feitelijk tot zijn gezin hoort. Indien blijkt dat de vreemdeling gegevens heeft achtergehouden, dan wel onjuiste of onvolledige informatie heeft vertrekt kan dit consequenties hebben voor zijn verblijfsaanspraken en die van zijn gezinsleden.

Ten aanzien van een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) geldt dat indien bij de beoordeling van de aanvraag blijkt dat door de amv onjuiste gegevens zijn verstrekt met betrekking tot zijn ouder(s), de IND geen vergunning op grond van deze regeling verleent. Wanneer de betreffende amv inmiddels een verblijfsvergunning heeft gekregen op grond van deze regeling en blijkt dat door de amv onjuiste gegevens zijn verstrekt met betrekking tot zijn ouder(s) kan dat leiden tot intrekking van zijn verblijfsvergunning.

Onder gezinsleden verstaat de IND:

  • ouders;

  • minderjarige broer(s)of zus(sen); of

  • meerderjarige broer(s)of zus(sen) die nog onderdeel vormen van het gezin.

En indien de feitelijke gezinsband met bovenstaande perso(o)n(en) is verbroken:

  • de vreemdeling van achttien jaar of ouder die een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de hoofdpersoon of die met hem een naar Nederlands recht, waaronder het in Nederland toe te passen internationaal privaatrecht, geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan; of

  • het minderjarige kind van wie de hoofdpersoon de biologische of juridische ouder is, mits er feitelijke invulling aan het gezinsleven wordt gegeven.

Ad a en b.

De IND hanteert als peilperiode 29 oktober 2012 (de datum van het Regeerakkoord) en de datum inwerkingtreding van de overgangsregeling.

Indien de vreemdeling tussen 29 oktober 2012 en de datum van inwerkingtreding van deze regeling 21 jaar wordt, werpt de IND dit niet tegen.

Indien de termijn van vijf jaar verblijf in Nederland eerst wordt bereikt op de datum van inwerkingtreding van deze regeling, werpt de IND dit eveneens niet tegen.

Indien de vreemdeling op startdatum van de peilperiode niet voldoet aan de overige voorwaarden, wijst de IND de aanvraag af.

De IND werpt niet tegen dat door of namens de vreemdeling geen asielaanvraag is ingediend indien een ouder van de vreemdeling een asielaanvraag heeft ingediend en de vreemdeling na de start van de asielprocedure is geboren.

De overige voorwaarden gelden onverkort.

Indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarde genoemd in onderdeel c (niet langdurig onttrekken aan toezicht) én hij ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend, neemt de IND aan dat de vreemdeling vijf jaar in Nederland heeft verbleven tenzij één van de omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/5.3.2 (verplaatsing hoofdverblijf) zich voordoet.

Ad c.

De IND neemt aan dat sprake is van niet langdurig onttrokken aan het toezicht indien de vreemdeling en zijn eventuele gezinsleden:

  • sinds 27 juli 2010 bekend is bij de IND, DT&V, COA, Vreemdelingenpolitie (in het kader van de opgelegde meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen voogdijinstelling Nidos; en

  • niet langer dan een aaneengesloten periode van maximaal drie maanden uit beeld is geweest.

Indien sprake is van meerdere perioden, alle korter dan drie maanden, waarbij de vreemdeling uit beeld is geweest, werpt de IND dit niet tegen ook al is het totaal aantal drie of meer maanden.

Indien de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en deze lidstaat de verantwoordelijkheid overneemt voor de vreemdeling of het gezinslid ingevolge artikel 30, eerste lid onder d, Vw, dan neemt de IND aan dat sprake is van langdurig onttrekken aan het toezicht ongeacht de termijn van drie maanden.

Indien de gezinsband is verbroken, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor het betreffende gezinslid.

Indien de vreemdeling of een gezinslid naar een andere Europese lidstaat is vertrokken en dit land een uiteindelijk gehonoreerde claim legt op Nederland om de behandeling over te nemen, geldt dat de claim binnen drie maanden na 27 juli 2010 bekend moet zijn bij de Nederlandse autoriteiten en dient de vreemdeling voor de startdatum van de peilperiode (29 oktober 2012) succesvol te zijn overgedragen aan Nederland.

Wanneer de vreemdeling of een gezinslid op 27 juli 2010 in beeld was en vervolgens naar een andere Europese lidstaat is vertrokken, geldt dat de claim op Nederland binnen drie maanden nadat de vreemdeling of het gezinslid uit beeld is geraakt, bekend moet zijn bij de Nederlandse autoriteiten. Daarnaast geldt onverkort de algemene voorwaarde dat de vreemdeling of het gezinslid voor de startdatum van de peilperiode (29 oktober 2012) succesvol dient te zijn overgedragen aan Nederland.

Ad d.

De vreemdeling en eventuele gezinsleden dienen voorafgaand aan vergunningverlening schriftelijk aan te geven dat lopende procedures onvoorwaardelijk worden ingetrokken bij vergunningverlening op grond van de regeling. De IND zal eventueel al betaalde leges of griffierechten niet restitueren.

3.2. Contra-indicaties

De IND verleent de vergunning niet als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van de volgende contra-indicaties, zoals die ten tijde van de beoordeling van de aanvraag geconstateerd worden:

  • a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde (inclusief artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag) of de nationale veiligheid;

  • b. de vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning anders dan een vergunning onder de beperking:

    • asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid onder d, Vw (categoriale bescherming);

    • regulier voor bepaalde tijd op medische gronden;

    • als genoemd in de Vc, hoofdstuk B9;

    • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

    • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken; of

    • het volgen van een studie.

  • c. de vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU/EER;

  • d. de vreemdeling of één van de gezinsleden heeft twee keer of meer een onjuiste identiteit of nationaliteit opgegeven; of

  • e. de vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten.

Ad a.

De IND verleent de vergunning niet indien de vreemdeling of een gezinslid een gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien

  • wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf(fen) of maatregel(en) in totaal ten minste één maand bedraagt; of

  • bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen.

In die gevallen dat sprake is van een lopend onderzoek naar gedragingen als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, wordt dit onderzoek afgerond alvorens een beoordeling in het kader van de regeling plaats zal vinden.

In geval van een veroordeling tot een taakstraf wegens drugs-, zeden- dan wel geweldsmisdrijven wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de beoordeling. Bij de berekening of er sprake is van een straf of maatregel van ten minste één maand, worden meerdere veroordelingen bij elkaar opgeteld. Het is niet vereist dat de uitspraak waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf onherroepelijk is geworden.

Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde betrokken, doch slechts voor zover het gaat om strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn. Dat geldt ook indien het strafbare feit naar buitenlands recht een overtreding, maar naar Nederlands recht een misdrijf is. Of het feit naar Nederlands recht een misdrijf is, wordt beoordeeld aan de hand van de strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht of de bijzondere Nederlandse strafwetten.

Wanneer er sprake is van openbare orde-aspecten van één van de gezinsleden dan wordt aan het gehele gezin een vergunning onthouden, tenzij de gezinsband is verbroken. Indien het betreffende gezinslid dat feitelijk tot het gezin behoort en bij wie sprake is van openbare orde-aspecten niet wordt opgenomen bij het indienen van de aanvraag, beoordeelt de IND dit ook als een contra-indicatie. De IND verleent in dat geval de vergunning niet aan de vreemdeling en de overige gezinsleden.

Indien het betreffende gezinslid later in het kader van gezinshereniging dan wel op grond van artikel 8 EVRM een aanvraag indient voor een vergunning, zal de IND bezien of de vergunning van de overige gezinsleden wordt ingetrokken.

Verjaring

Indien bij beschikking van de IND artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen, geldt geen verjaringstermijn.

Een eens gepleegd misdrijf wordt – gelijk het staande beleid inzake eerste toelating – niet blijvend tegengeworpen. Hierbij maakt de IND onderscheid tussen drugs-, zeden- en geweldsmisdrijven enerzijds en overige misdrijven anderzijds.

Ingeval van een veroordeling wegens drugs-, zeden- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt de termijn, gedurende welke de veroordeling een contra-indicatie vormt voor vergunningverlening, tien jaren. Ingeval van een veroordeling wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren.

De termijn vangt aan op de dag van de invrijheidstelling na tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straf of maatregel.

De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing indien sprake is van het bij herhaling plegen van misdrijven of van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of sprake is van verjaring met het oog op deze regeling neemt de IND de datum van inwerkingtreding van deze regeling aan als het bepalende toetsmoment. Indien na deze datum sprake is van verjaring in het kader van de openbare orde, is er geen aanspraak op een vergunning in het kader van deze regeling.

Gevaar voor de nationale veiligheid

De IND verleent de verblijfsvergunning niet indien de vreemdeling of een gezinslid mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Hiervoor is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.

In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Ad b.

Indien een gezinslid al houder is van een verblijfsvergunning, geldt deze contra-indicatie uitsluitend voor dat gezinslid.

Indien de vreemdeling of een gezinslid rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8 onder j, Vw (uitstel van vertrek wegens medische redenen) dan werpt de IND dit niet tegen.

Vreemdelingen die al in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van deze overgangsregeling. Zij hebben immers al duidelijkheid over hun verblijf.

Een uitzondering wordt gevormd door de vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden van de overgangsregeling en die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van een beleid van categoriale bescherming danwel een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op medische gronden, B9, alleenstaande minderjarige vreemdeling, vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken of het volgen van studie.

Deze vergunningen zijn meestal verleend in het verlengde van een asielaanvraag of hebben specifiek betrekking op de doelgroep jongeren.

De houder van een dergelijke vergunning kan éénmalig een aanvraag indienen tot wijziging van die vergunning in een verblijfsvergunning op grond van deze regeling.

Deze mogelijkheid geldt eveneens voor een eventueel gezinslid van de hoofdpersoon.

Ad d.

De vreemdeling die tijdig een aanvraag op grond van deze regeling heeft ingediend en die niet meer dan één keer een identiteit heeft opgegeven waarover twijfel bestaat, wordt door de IND eenmalig de gelegenheid geboden om alsnog de juiste identiteitsgegevens naar voren te brengen.

Op deze wijze kan op basis van de juiste identiteitsgegevens een vergunning worden verleend. In de overige gevallen is identiteitsherstel niet aan de orde.

Voorwaarde voor identiteitsherstel is dat voorafgaand aan het identiteitsherstel reeds is voldaan aan alle overige voorwaarden van de overgangsregeling. Het is dus niet mogelijk om enkel door het identiteitsherstel alsnog te voldoen aan de voorwaarden van de regeling.

Er is sprake van twijfel indien:

  • 1. de IND de opgegeven identiteit of nationaliteit als ongeloofwaardig heeft beoordeeld (voor zover dit rechtens vaststaat); of

  • 2. de vreemdeling verschillende identiteiten of nationaliteiten heeft opgegeven, bijvoorbeeld doordat de vreemdeling inmiddels onder andere persoonsgegevens of nationaliteit dan opgegeven in de procedure(s) bij de IND is ingeschreven in de GBA of doordat de vreemdeling bij de aanvraag op grond van de overgangsregeling andere persoonsgegevens of nationaliteit aanvoert dan tijdens de doorlopen procedure(s).

Ten behoeve van het identiteitsherstel dienen primair documenten overgelegd te worden waaruit de identiteit blijkt. Indien de vreemdeling zijn identiteit niet door middel van documenten kan aantonen, stelt de IND hem in de gelegenheid om een verklaring af te leggen en de schriftelijke vastlegging hiervan te ondertekenen.

Indien op enig moment blijkt dat de op deze wijze door de vreemdeling naar voren gebrachte identiteit niet juist is, kan de IND de verblijfsvergunning intrekken of de geldigheidsduur daarvan niet verlengen.

Ad e.

De IND beschouwt in het kader van deze regeling de landen Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein als landen die deel uitmaken van de Europese Unie.

Aantoonbaar vertrek buiten de Europese Unie wordt altijd tegengeworpen, ook als dit plaatsvond voor 27 juli 2010. De duur van het verblijf buiten de Europese Unie is hierbij niet van belang.

Uitsluitend in het geval dat de vreemdeling in het bezit van een terugkeervisum is vertrokken, wordt deze contra-indicatie niet tegengeworpen.

Indien de gezinsband is verbroken, beschouwt de IND dit niet als een contra-indicatie ten aanzien van de overige gezinsleden.

3.3. Overige vereisten

De IND beoordeelt op grond van de aanvraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf. Voor het indienen van de aanvraag zijn geen leges verschuldigd. De IND verleent vrijstelling van het paspoortvereiste en de inkomenseis.

In aanvulling op het bepaalde in paragraaf B1/4.1.1. merkt de IND de groep vreemdelingen die voldoet aan de voorwaarden van de regeling aan als bijzondere groep aan wie in het kader van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden van de regeling en ook overigens niet is gebleken van omstandigheden als neergelegd in paragraaf B1/4.1.1, wijst de IND de aanvraag af wegens het ontbreken van een mvv met toepassing van het bepaalde in artikel 16, eerste lid onder a, Vw.

3.4. Procedurele bepalingen

Aanvraagprocedure

De verblijfsvergunning op grond van de regeling wordt op aanvraag verleend.

De vreemdeling moet eerst telefonisch een afspraak maken met de IND alvorens de aanvraag in persoon, met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier, in te dienen bij een IND-loket.

De aanvraag moet uiterlijk drie maanden na inwerkingtreding van deze overgangsregeling zijn ingediend bij de IND. De IND neemt aan dat een aanvraag tijdig is ingediend, als de vreemdeling binnen deze termijn telefonisch een afspraak heeft gemaakt.

Het kind, dat in het kader van de regeling als hoofdpersoon kan worden beschouwd, kan bij zijn aanvraag tevens verblijf aanvragen voor zijn gezinsleden, tenzij de gezinsband inmiddels is verbroken.

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De IND verleent de verblijfsvergunning aan zowel de hoofdpersoon als het gezinslid onder de beperking ‘overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist.’, wat inhoud dat de betreffende vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt en er geen tewerkstellingsvergunning nodig is.

Op het verblijfsdocument wordt vermeld: 'verblijf onder beperking cf. beschikking Staatssecretaris. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.'

Ingangsdatum en geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vw verleent de IND de verblijfsvergunning met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van een jaar.

Aard van het verblijfsrecht

De verblijfsvergunning regulier onder de beperking 'overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen' betreft een niet-tijdelijk verblijfsrecht, als bedoeld in artikel 3.5 Vb.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 30 januari 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

In het Regeerakkoord van 29 oktober 2012 is opgenomen dat langdurig in Nederland verblijvende kinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen, onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Daartoe wordt een definitieve regeling getroffen, met als onderdeel daarvan een overgangsregeling.

Bij brief van 21 december 2012 zijn deze regelingen aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Met dit WBV worden deze regelingen als beleidsregels opgenomen in de Vreemdelingencirculaire.

De definitieve regeling zal uiteindelijk worden opgenomen in het Vreemdelingenbesluit, maar vooruitlopend daarop worden in dit hoofdstuk de voorwaarden opgenomen van deze regeling.

Ten behoeve van de leesbaarheid en eenduidigheid, worden de voorwaarden van beide regelingen separaat weergegeven.

Doel en achtergrond van de regelingen

Er zijn kinderen die al vele jaren in Nederland verblijven, zonder uitzicht op een verblijfsvergunning. De lange duur van het verblijf is te wijten aan procedures die in het verleden soms lang duurden, het niet meewerken aan vertrek en het stapelen van procedures door ouders, of een combinatie van deze factoren.

Om te voorkomen dat deze jongeren hiervan de dupe worden, is door het kabinet besloten een definitieve regeling en een overgangsregeling te treffen op grond waarvan deze jongeren, onder bepaalde voorwaarden, alsnog in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning.

De overgangsregeling verleent duidelijkheid aan kinderen met een asielachtergrond, die reeds langdurig in Nederland verblijven. De definitieve regeling moet voorkomen dat er in de toekomst opnieuw discussies ontstaan over lang in Nederland verblijvende kinderen en de rol en verantwoordelijkheid van de overheid ten opzichte van deze, veelal uitgeprocedeerde, vreemdelingen. Door de invoering van de definitieve regeling komt er beleid waaraan deze verantwoordelijkheid van de overheid, alsmede de verantwoordelijkheid van de ouders, objectief kan worden getoetst.

In de overgangsregeling en de definitieve regeling wordt rekening gehouden met de bijzondere belangen van kinderen, en gezinsbanden worden daarbij, indien aanwezig, in acht genomen. De beoordeling van de aanvraag vindt plaats in de context van het gezin, met uitzondering van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In specifieke situaties kunnen de gedragingen van de gezinsleden consequenties hebben voor het kind dat in het kader van de regeling als hoofdpersoon wordt beschouwd.

Inburgeringplicht

Voor minderjarige kinderen geldt de leerplicht, dus eventuele inburgeringverplichtingen strekken zich niet tot deze groep uit.

Per 1 januari 2013 is de gewijzigde Wet Inburgering in werking getreden. Vreemdelingen zijn vanaf die datum geheel zelf verantwoordelijk voor hun inburgering. Dit betekent dat zij op grond van de Wet Inburgering geen aanbod krijgen van gemeenten en dat hen geen maatschappelijke begeleiding wordt aangeboden. In individuele gevallen kan een ontheffing verleend worden op grond van medische omstandigheden of kan de vreemdeling worden vrijgesteld (als hij bijvoorbeeld al een opleiding in Nederland heeft genoten).

Vreemdelingen kunnen gebruik maken van een leenstelsel op grond waarvan maximaal 5000 euro kan worden geleend ten behoeve van een officieel erkende inburgeringcursus.

Het is mogelijk om de verblijfsvergunning in te trekken van vreemdelingen die verwijtbaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht, voor zover Europese en internationale regelgeving zich daartegen niet verzet.

Ontrekken aan toezicht

De periode waarover de toets ten aanzien van het langdurig onttrekken aan het toezicht plaatsvindt, gaat in op het moment dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet meer op straat mochten worden gezet (uitspraak 27 juli 2010). Naar aanleiding van deze uitspraak zijn de gezinslocaties opgericht.

Openbare orde

Indien criminele antecedenten van (een van de) gezinsleden niet zouden worden tegengeworpen, dan zou het gezinslid met criminele antecedenten na verstrekking van de verblijfsvergunning aan de overige familieleden een beroep kunnen doen op artikel 8 EVRM om rechtmatig verblijf in Nederland te verkrijgen. Dit is onwenselijk. Dit is slechts anders indien de gezinsband met het gezinslid met criminele antecedenten verbroken is, bijvoorbeeld omdat het gezag over de hoofdpersoon (het minderjarige kind) niet meer bij de ouder ligt of omdat de afhankelijkheidsrelatie van het meerderjarige kind aantoonbaar en definitief is beëindigd. In dat geval kan de vreemdeling met criminele antecedenten immers geen beroep meer doen op artikel 8 EVRM.

Identiteit en nationaliteit

Hoewel in het kader van zowel de definitieve als de overgangsregeling een geldig paspoort geen vereiste is, wordt er met nadruk op gewezen dat bij een eventueel naturalisatieverzoek in de toekomst, wel een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort moeten worden overgelegd. Ook het feit dat in het kader van de overgangsregeling de mogelijkheid wordt geboden om eventueel zonder overlegging van documenten de juiste identiteitsgegevens naar voren te brengen, doet niet af aan de verplichting om bij een naturalisatieverzoek wel de benodigde documenten te overleggen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven