Advies Raad van State betreffende voorstel van wet van ..... tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het organiseren van snelle en passende ondersteuning aan leerlingen

Nader Rapport

Den Haag, 11 juni 2013

Nr. WJZ/475271(02689)

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het organiseren van snelle en passende ondersteuning aan leerlingen

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 juli 2010, nr. 10.001833, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 1 oktober 2010, nr. W05.10.0265/I, bied ik U hierbij aan.

Het onderhavige wetsvoorstel maakt de overlegverplichting zoals die werd voorgesteld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg (Kamerstukken II 2011/12, 31 977) tot een bekostigingsvoorwaarde voor scholen. Laatstbedoeld wetsvoorstel is echter ingetrokken (Kamerstukken II 2011/12, 31 977, nr. 12). Om die reden is het onderhavige wetsvoorstel niet langer opportuun.

Daarnaast is bij wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs, een bepaling opgenomen in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs (bijvoorbeeld art. 8 vierde lid, laatste volzin, van de Wet op het primair onderwijs) die een bevoegd gezag ertoe verplicht om zonodig contact op te nemen met een andere partner in de keten van de jeugdzorg. Om die reden bestaat niet langer behoefte aan het onderhavige wetsvoorstel.

Daartoe gemachtigd door de ministerraad moge ik U, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, verzoeken goed te vinden dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State buiten verdere behandeling wordt gelaten en dat het onderhavige nader rapport tezamen met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het voorstel van wet en de daarbij behorende memorie van toelichting zoals deze aan de Afdeling advisering van de Raad van State zijn voorgelegd, openbaar wordt gemaakt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker.

Advies Raad van State

No. W05.10.0265/I

’s-Gravenhage, 1 oktober 2010

Bij Kabinetsmissive van 2 juli 2010, no.10.001833, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Jeugd en Gezin en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het organiseren van snelle en passende ondersteuning aan leerlingen, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel betreft een uitwerking van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen, dat thans ter behandeling in de Tweede Kamer der Staten-Generaal ligt. Op grond van dat voorstel dienen alle betrokken partijen op het terrein van jeugdigen op effectieve wijze met elkaar samen te werken. Het onderhavige wetsvoorstel legt in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs vast dat deze samenwerkingsverplichting een regel wordt voor het openbaar onderwijs en een bekostigingsvoorwaarde voor het bijzonder onderwijs. De Afdeling advisering maakt daarbij de volgende kanttekening.

Blijkens de toelichting wordt door het opnemen van de samenwerkingsverplichting in de onderwijswetten, handhaving door de Inspectie van Onderwijs mogelijk gemaakt. De verplichtingen die voortvloeien uit deze wet zullen worden opgenomen in het toezichtkader van de onderwijsinspectie. Zoals in de toelichting wordt opgemerkt wordt in het voorgestelde artikel 47a van het wetsvoorstel inzake het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen, het toezicht geregeld op het naleven van de afspraken tussen de samenwerkende inspecties, verenigd in het Integraal Toezicht Jeugdzaken. Dit is een programmatisch samenwerkingsverband van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie van onderwijs, de Inspectie jeugdzorg, de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Inspectie Werk en Inkomen, aldus de toelichting.

De Afdeling merkt op dat in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen reeds bepalingen zijn opgenomen die zien op de samenwerkingsverplichting en het toezicht op deze verplichting, ook door de Inspectie van Onderwijs. Thans wordt voorgesteld om in de onderwijsregelgeving te benoemen dat scholen de taak hebben om met andere partijen samen te werken in de jeugdketen. In de systematiek van de onderwijswetten wordt deze verplichting een regel voor het openbaar onderwijs en tevens een voorwaarde voor bekostiging van het bijzonder onderwijs; het niet naleven van de samenwerkingsverplichting kan dan ook leiden tot een bekostigingssanctie.

In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag of de samenwerkingsverplichting zo belangrijk is voor de deugdelijkheid van het onderwijs dat het niet naleven ervan gevolgen moet kunnen hebben voor de bekostiging en bij gevolg als bekostigingsvoorwaarde in de onderwijswetgeving moet worden vastgelegd. De Afdeling is van oordeel dat deze vraag niet op voorhand positief kan worden beantwoord. Daarom acht zij het aangewezen dat de noodzaak om deze verplichting aan te merken als bekostigingsvoorwaarde, dragend dient te worden gemotiveerd. In de toelichting wordt evenmin duidelijk gemaakt of voor de overige instanties aan wie de samenwerkingsverplichting wordt opgelegd, is voorzien in vergelijkbare sanctionering. De Afdeling is van oordeel dat het onderwijs met dit voorstel niet in een uitzonderingspositie mag worden gebracht.

De Afdeling adviseert het voorstel van een dragende motivering te voorzien of anders van het voorstel af te zien.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, H.D. Tjeenk Willink.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het organiseren van snelle en passende ondersteuning aan leerlingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat bij elke school voorzieningen beschikbaar moeten zijn om problemen van leerlingen vroegtijdig te signaleren en vervolgens snelle en passende ondersteuning aan te bieden op het terrein van onderwijs, zorg en welzijn;

dat daartoe de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs dienen te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I Wijziging Wet op het primair onderwijs

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

Indien het voorstel van wet tot wijziging van wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen (Kamerstukken II 2008/09, 31 977, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden wordt na artikel 28 ingevoegd artikel 28a, luidende als volgt:

Artikel 28a. Zorg in en om de school
  • 1. De verplichting tot samenwerken en tot het meewerken aan de totstandkoming van afspraken, het beheer en de nakoming daarvan, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg voor zover zij een school betreffen, zijn regels voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs, voorzover de nakoming van die verplichting in redelijkheid kan worden gevergd van de desbetreffende school en de aard of de taak van de desbetreffende school zich daartegen niet verzet.

  • 2. Ten behoeve van de samenwerking, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg treft het bevoegd gezag op de school voorzieningen die ten doel hebben problemen die niet uitsluitend het onderwijs betreffen vroegtijdig te signaleren.

ARTIKEL II Wijziging Wet op de expertisecentra

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

Indien het voorstel van wet tot wijziging van wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen (Kamerstukken II 2008/09, 31 977, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden wordt na artikel 28f ingevoegd artikel 28g, luidende als volgt:

Artikel 28g. Zorg in en om de school
  • 1. De verplichting tot samenwerken en tot het meewerken aan de totstandkoming van afspraken, het beheer en de nakoming daarvan, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg voor zover zij een school betreffen, zijn regels voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs, voorzover de nakoming van die verplichting in redelijkheid kan worden gevergd van de desbetreffende school en de aard of de taak van de desbetreffende school zich daartegen niet verzet.

  • 2. Ten behoeve van de samenwerking, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg treft het bevoegd gezag op de school voorzieningen die ten doel hebben problemen die niet uitsluitend het onderwijs betreffen vroegtijdig te signaleren.

  • 3. Indien toepassing is gegeven aan artikel 28b, negende lid, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing op het regionaal expertisecentrum.

ARTIKEL III Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

Indien het voorstel van wet tot wijziging van wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen (Kamerstukken II 2008/09, 31 977, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden wordt na artikel 26 ingevoegd artikel 26a, luidende als volgt:

Artikel 26a Zorg in en om de school
  • 1. De verplichting tot samenwerken en tot het meewerken aan de totstandkoming van afspraken, het beheer en de nakoming daarvan, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg voor zover zij een school betreffen, zijn regels voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs, voorzover de nakoming van die verplichting in redelijkheid kan worden gevergd van de desbetreffende school en de aard of de taak van de desbetreffende school zich daartegen niet verzet.

  • 2. Ten behoeve van de samenwerking, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg treft het bevoegd gezag op de school voorzieningen die ten doel hebben problemen die niet uitsluitend het onderwijs betreffen vroegtijdig te signaleren.

ARTIKEL IV Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:

Indien het voorstel van wet tot wijziging van wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen (Kamerstukken II 2008/09, 31 977, nr. 2) tot wet is verheven en in werking is getreden wordt na artikel 1.3.9 ingevoegd artikel 1.3.10, luidende als volgt:

Artikel 1.3.10. Zorg in en om de instelling
  • 1. De verplichting tot samenwerken en tot het meewerken aan de totstandkoming van afspraken, het beheer en de nakoming daarvan, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg voor zover zij een school betreffen, zijn regels voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs, voorzover de nakoming van die verplichting in redelijkheid kan worden gevergd van de desbetreffende instelling en de aard of de taak van de desbetreffende instelling zich daartegen niet verzet.

  • 2. Ten behoeve van de samenwerking, bedoeld in artikel 1c van de Wet op de Jeugdzorg treft het bevoegd gezag op de instelling voorzieningen die ten doel hebben problemen die niet uitsluitend het onderwijs betreffen vroegtijdig te signaleren.

ARTIKEL V Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister voor Jeugd en Gezin,

MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Met dit wetsvoorstel wordt de plicht om samen te werken in de jeugdketen, zoals omschreven in het voorgestelde artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg, een regel voor het openbaar onderwijs en een bekostigingsvoorwaarde voor het bijzonder onderwijs. Dit onderdeel werkt gespiegeld aan het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdketen (Kamerstukken II 2008/09 31 977, nr. 2, verder aangeduid als ‘Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen’) en is toegespitst op de relatie tussen gemeente en onderwijsinstellingen. Door in de onderwijswetten te benoemen dat de plicht om samen te werken in de jeugdketen een regel wordt voor het openbaar onderwijs en een bekostigingsvoorwaarde voor het bijzonder onderwijs, wordt handhaving van die samenwerkingsplicht op basis van de onderwijswetgeving mogelijk.

De wettelijke borging van de samenwerking voor zorg in en om de school levert een belangrijke bijdrage aan snelle en passende hulp voor ieder kind en iedere jongere. Daarmee kan worden voorkomen dat jeugdigen met onderwijsoverstijgende problemen tussen wal en schip terechtkomen, voortijdig de school verlaten of maatschappelijk uitvallen. Dat de school een belangrijke rol heeft in de jeugdketen is onomstreden. Het onderwijs speelt immers voor kinderen en jongeren in de leeftijd van 4 jaar tot 23 jaar een prominente rol in de ontwikkeling, als vind- en werkplaats voor zorg aan leerlingen. Voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar is het consultatiebureau van de jeugdgezondheidszorg, doorgaans als onderdeel van het CJG, de aangewezen plek voor ondersteuning. De ervaring leert dat de vroegtijdige inzet van hulpverleners zoals een jeugdarts of maatschappelijk werk op school kan voorkomen dat problemen groter en complexer worden. Dit wetsvoorstel is totstandgekomen in overleg met de sectororganisaties van het onderwijs, de koepels van welzijn, zorg en politie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.

2. Zorg in en om de school

De omschrijving van de samenwerkingsafspraken van het voorgestelde artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg biedt de ruimte aan lokale en regionale partners om in onderling overleg de meest passende invulling te kiezen om de zorg in hun gemeente of regio te organiseren. Voor zorg in en om de school in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs gaat het daarbij in elk geval om:

vroege signalering van problemen;

de preventieve inzet van hulpverlening en zorg (bijv. de inzet van schoolmaatschappelijk werk);

de instandhouding van multidisciplinaire casusoverleggen/Zorg- en Adviesteams (ZAT’s);

het benodigde aantal ZAT’s;

de extra benodigde partijen in ZAT’s en de taakverdeling in de uitvoering van ZAT’s;

de beschikbaarheid van achterliggende zorg en ten slotte

de opvang en begeleiding van jongeren die uit het onderwijs dreigen te vallen.

Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs geldt dat naast de hierboven genoemde punten het accent ook ligt op de aanwezigheid van gespecialiseerde hulpverleners op school in structureel opgezette gezamenlijke programma’s van onderwijs en jeugdzorg, jeugd-GGZ, jeugdgezondheidszorg of andere gespecialiseerde vormen van zorg.

Met de voorzieningen die het bevoegd gezag moet treffen om problemen vroegtijdig te signaleren wordt beoogd dat scholen hun organisatie zo inrichten dat scholen signalen van problemen van individuele leerlingen kunnen herkennen en daar vervolgens ook actie op kunnen nemen. Een mogelijke actie is bijvoorbeeld dat de mentor signaleert dat een kind problemen heeft met de scheiding van de ouders en dit meldt bij de schoolmaatschappelijk werker. Uiteraard gelden bij het uitwisselen van persoonsinformatie tussen school en partners rondom de school de gebruikelijke privacyregels.

3. Zorg- en Adviesteams

Zorg en adviesteams (ZAT’s) zijn multidisciplinaire teams rondom het onderwijs die ervoor moeten zorgen dat zo snel mogelijk de juiste hulp en ondersteuning beschikbaar zijn voor het kind of de jongere, zijn ouders en docenten. ZAT’s komen in beeld wanneer er sprake is van onderwijsoverstijgende multiproblematiek.

De samenstelling van de ZAT’s verschilt per leeftijdsgroep en per onderwijssector. Richtlijn van het NJI voor het aantal ZAT’s is in het primair onderwijs één ZAT per samenwerkingsverband WSNS, in het voorgezet onderwijs één ZAT per school en in het middelbaar beroepsonderwijs één ZAT voor 500 leerlingen op mbo-niveau 1 en 2, één ZAT op 3000 leerlingen bij mbo-niveau 3 en 4. Het betreft hier een richtlijn. Scholen en gemeenten kunnen beargumenteerd kiezen voor een andere inrichting van hun zorgstructuur. Specifiek voor het basisonderwijs blijkt uit onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut dat de samenwerking van basisscholen met (jeugd)zorgpartners meestal vorm krijgt op twee niveaus: een zorgteam op de school zelf en een ‘bovenschools’ ZAT, dat een aantal basisscholen bedient.

Het wetsvoorstel ‘Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen’ voorziet in het voorgestelde artikel 1c in de mogelijkheid om via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) aanvullende regels te stellen over de sluitende samenwerkingsafspraken. In deze AMvB zullen de instellingen worden benoemd die dienen samen te werken in en om het onderwijs. Per onderwijssector worden de minimaal benodigde kernpartners benoemd, gebaseerd op de modellen die het Nederlands Jeugdinstituut samen met 21 praktijklocaties van ZAT’s heeft ontwikkeld. Naast de school zelf zijn dat voor:

basisonderwijs: de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg en cluster 4 speciaal onderwijs;

(voortgezet) speciaal onderwijs: de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg, leerplicht, jeugd-LVG-zorg en de GGZ;

voortgezet onderwijs: de leerplicht, de jeugdgezondheidszorg, het maatschappelijk werk, bureau jeugdzorg, politie en cluster 4 speciaal onderwijs;

middelbaar beroepsonderwijs: de leerplicht/RMC-functie, maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg/GGD, GGZ, bureau jeugdzorg, politie en cluster 4 speciaal onderwijs;

Uiteraard staat het partijen vrij om behalve met de minimaal benodigde kernpartners samenwerkingsafspraken te maken met andere organisaties, zoals bijvoorbeeld de peuterspeelzalen, het jongerenwerk, de verslavingszorg, de reclassering of cluster 1, 2 of 3 van het speciaal onderwijs.

Met deze constructie komt tot uitdrukking dat Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) en zorg in en om de school alles met elkaar te maken hebben.

4. Centra voor Jeugd en Gezin en Zorg in en om de School

Wanneer kinderen en jongeren problemen hebben, betekent dat immers vaak iets voor hun schoolsituatie en voor de gezinssituatie. De CJG hebben de taak om voor kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar laagdrempelige opvoed- en opgroei-ondersteuning te bieden. Voor kinderen van 0 tot 4 is het consultatiebureau de aangewezen plek voor deze ondersteuning. Rondom het consultatiebureau van de jeugdgezondheidszorg, doorgaans als onderdeel van het CJG, ontstaan multidisciplinaire netwerken met onder andere peuterspeelzalen, kinderopvang en huisartsen. Voor kinderen en jongeren in de schoolgaande leeftijd is de school vaak de meest voor de handliggende plek om ondersteuning aan te bieden. Professionals uit het Centrum voor Jeugd en Gezin van zowel het maatschappelijk werk als de jeugdgezondheidszorg oefenen hun werk – naast in het gezin – voornamelijk op school uit. De school is immers een plek waar kinderen en jongeren makkelijk te bereiken zijn. De schoolomgeving vormt daardoor een belangrijke vindplaats voor jongeren met behoefte aan hulpverlening en zorg.

Indien in de schoolgaande leeftijd meerdere problemen tegelijk spelen, wordt een kind besproken in het ZAT en nemen professionals van maatschappelijk werk en jeugdgezondheidszorg uit het CJG deel aan de besprekingen van het ZAT. Zo kunnen zij waar nodig direct opvoed- en gezinsondersteuning bieden en de coördinatie van zorg op zich nemen. Ook bureau jeugdzorg is aanwezig in het ZAT, om bij te dragen aan de multidisciplinaire probleemtaxatie en zonodig direct te indiceren of de coördinatie van zorg op zich te nemen. Omdat ook vertegenwoordigers van het speciaal onderwijs aanwezig zijn in het ZAT, vormt het ZAT een belangrijke toegangspoort tot alle mogelijke vormen van gespecialiseerde hulpverlening en zorg.

5. Gemeentelijke regierol

Om de zorg voor jongeren goed te organiseren zijn een heldere verdeling van taken en verantwoordelijkheden en duidelijke kaders over gezamenlijke verantwoordelijkheid nodig. De gemeente heeft de regierol in het jeugdbeleid en is verantwoordelijk voor het maken van sluitende afspraken in de jeugdketen voor alle jongeren van 0 tot 23 jaar. Deze regierol betekent dat de gemeente ook de regie heeft op het maken van sluitende samenwerkingsafspraken voor zorg in en om de school. Om dit helder vast te leggen wordt voorgesteld de desbetreffende elementen van artikel 1c van de Wet op de jeugdzorg als bekostigingsvoorwaarde in de onderwijswetten op te nemen.

Jeugdigen zitten soms in een andere gemeente op school dan de gemeente waarin zij wonen. De woongemeente is verantwoordelijk voor zowel het maken van sluitende samenwerkingsafspraken met instellingen en provincies als het zo nodig inzetten van de aanwijzingsbevoegdheid van de burgemeester om in een individueel geval coördinatie en levering van zorg af te dwingen. Het schaalniveau van een individuele gemeente is in de praktijk echter niet altijd het meest voor de hand liggende aangrijpingspunt. In het wetsvoorstel ‘Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen’ is daarom voorgesteld dat gemeenten waar nodig in regionaal verband afspraken met elkaar maken over samenwerking. Deze regionale samenwerking is met name van betekenis voor de zorg in en om de school. Voor jongeren in het VO en MBO en voor kinderen in het (voortgezet) speciaal onderwijs lijkt deze regionale samenwerking in ieder geval van belang om te voorkomen dat er voor scholen met een regionaal werkgebied een onwerkbare situatie ontstaat doordat zij met vele afzonderlijke gemeenten afwijkende afspraken moeten maken. De schoolbestuurlijke samenwerkingsverbanden Weer Samen Naar School en de samenwerkingsverbanden VO kunnen behulpzaam zijn bij het maken van regionale afspraken met gemeenten over zorg in en om de school.

6. Relatie met andere beleidsontwikkelingen

De relatie tussen dit wetsvoorstel en het wetsvoorstel CJG en regierol gemeenten in de jeugdketen is hierboven al uitgebreid beschreven. Daarnaast ligt er verband met de wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex risico’s jeugdigen (Stb. 2010, 89) (verder te noemen Verwijsindex Risicojongeren). Met deze wet krijgt de gemeente de opdracht om afspraken te maken over het gebruik van de verwijsindex risicojongeren, een instrument waardoor snel informatie over risicojongeren uitgewisseld kan worden door de betrokken professionals. De verwijsindex risicojongeren dient uiteraard aan te sluiten op de bestaande lokale zorgstructuren in en om de school.

Zorg in en om de school kan bijdragen aan passend onderwijs voor alle kinderen en jongeren. Wanneer een kind verschillende problemen heeft, is soms zowel ondersteuning vanuit het gemeentelijk en provinciale domein als speciale onderwijszorg nodig. Bijvoorbeeld bij het signaleren van problemen, bij het bepalen van een passend aanbod van onderwijs en zorg en/of bij het voorbereiden van een integrale indicatie. Om kinderen en jongeren volgens de principes van één kind, één gezin, één plan te helpen is gestructureerde afstemming tussen het onderwijs en de zorg nodig. Sluitende afspraken over die afstemming van de zorg in en om de school is hiervoor randvoorwaardelijk.

Zorg in en om de school heeft eveneens een belangrijke rol bij de borging en implementatie van het wetsvoorstel meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in het onderwijs (Kamerstukken II, 2008/09, 28 345, nr. 72). De meldcode heeft als doel om huiselijk geweld en kindermishandeling te stoppen en professionals houvast te bieden bij hun handelen. De verplichte meldcode zal gelden voor de gezondheidszorg, het onderwijs en de kinderopvang, de maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en justitie. Een meldcode is een stappenplan waarin is beschreven hoe een professional behoort om te gaan met het signaleren en het melden van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het biedt een houvast voor de professional om bijvoorbeeld een gesprek met ouders aan te gaan of ketenpartners in de zorgstructuur in te schakelen. Door de stappen helder te beschrijven weet iedere betrokkene wat er van hem/haar verwacht wordt. Gebruik van de meldcode zal in de praktijk veelal een onderdeel vormen van de afspraken die gemeente en onderwijs maken over de zorgstructuren in en om de school. De in dit wetsvoorstel genoemde verplichting aan het onderwijs om problemen te signaleren ziet ook op het vroegtijdig signaleren van ontwikkelings- en opvoedrisico’s zoals (vermoedens van) kindermishandeling en huiselijk geweld. De meldcode zorgt ervoor dat snel en adequaat gehandeld wordt.

Tenslotte dragen afspraken over zorg in en om de school bij aan het voorkomen en terugdringen van voortijdig schoolverlaten. Jongeren die dreigen voortijdig de school te verlaten, hebben vaak baat bij aandacht en begeleiding. Vaak is zorg en ondersteuning van zowel onderwijs als organisaties voor zorg en welzijn nodig, omdat jongeren kampen met problemen die veel verder reiken dan de verantwoordelijkheid van het onderwijs. Ook jongeren die vanwege een opeenstapeling van problemen een groot risico lopen op maatschappelijke uitval moeten kunnen rekenen op extra ondersteuning. Het kabinet heeft daarom onder andere besloten om vanaf 2009 structureel extra te investeren in schoolmaatschappelijk werk in het MBO. Het is noodzakelijk dat de interventies van onderwijs en zorg op elkaar aansluiten en erop gericht zijn dat de leerling de schoolloopbaan kan voortzetten en afronden. Een structurele samenwerking tussen gemeente en de sectoren onderwijs en zorg/welzijn is hiervoor noodzakelijk. Wettelijke verankering van zorg in en om de school versterkt het structurele karakter van de samenwerking.

7. College bescherming persoonsgegevens

Het College bescherming persoonsgegevens heeft gewezen op het feit dat het onderhavige wetsvoorstel ten onrechte zou kunnen worden opgevat als een wettelijke grondslag van de bevoegdheid of de plicht tot het verwerken van persoonsgegevens en doet de aanbeveling om de ontwerp-tekst aan te passen ter voorkoming van het geschetste mogelijke misverstand. Deze aanbeveling is niet opgevolgd. Het onderhavige wetsvoorstel regelt slechts dat de verplichting tot samenwerken op basis van het wetsvoorstel Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen, geldt als bekostigingsvoorschrift voor de betrokken onderwijsinstellingen. Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wetsvoorstel ‘Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen’ (Kamerstukken II 2008/09 31 977, nr. 3, pag. 7) blijven de bestaande wettelijke kaders met betrekking tot informatieoverdracht voor de verschillende beroepsgroepen onverkort van kracht. Zo zijn medische hulpverleners in de eerste plaats gebonden aan de bepalingen inzake de geneeskundige behandelovereenkomst zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek en gelden binnen de jeugdzorg de regels over cliëntgegevens en geheimhouding uit de Wet op de jeugdzorg. Daarnaast gelden de algemene bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens. De wettelijke kaders bieden voldoende ruimte tot samenwerking.

8. Uitvoering en handhaafbaarheid

De opname van de verplichting om te zorgen voor vroegsignalering en om afspraken te maken over zorg in en om de school in de onderwijswetgeving is voor het openbaar onderwijs een regel en voor het bijzonder onderwijs een bekostigingsvoorwaarde. De verplichtingen die voortvloeien uit deze wet zullen worden vertaald in het toezichtkader van de onderwijsinspectie. Indien scholen niet voldoen aan de eisen van het toezichtkader, kan de onderwijsinspectie haar handhavende taak uitvoeren.

Toezicht op het naleven van samenwerkingsafspraken, zoals bedoeld in het voorgestelde artikel 1c, tweede lid, tweede volzin, is volgens het voorgestelde artikel 47a van de Wet op de jeugdzorg belegd bij de samenwerkende inspecties, verenigd in Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ). Dit is een programmatische samenwerking van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Inspectie van het Onderwijs, de Inspectie jeugdzorg, de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid en de Inspectie Werk en Inkomen.

Dit betekent dat de samenwerkende inspecties ook op het naleven van afspraken met betrekking tot zorg in en om de school zullen gaan toezien. Voorop staat dat partijen zich eerst dienen in te spannen om het gerezen probleem zelf op te lossen. Indien dat niet lukt, kan het college van burgemeester en wethouders bij de samenwerkende inspecties een verzoek doen om toe te zien op de nakoming van de afspraken. Ook kunnen de inspecties op verzoek van de Minister voor Jeugd en Gezin of uit eigen beweging, al dan niet na meldingen over haperende samenwerking, een onderzoek instellen.

Indien het evident is dat één instantie de gemaakte afspraken niet naleeft, ligt het voor de hand dat alleen de betreffende sectorale inspectie wordt ingeschakeld. Bij nalaten van instanties uit meerdere sectoren ligt inschakeling van ITJ voor de hand. Het is van groot belang dat vanuit ITJ de sectorale inspecties worden ingeschakeld en, omgekeerd, dat vanuit de sectorale inspecties waar nodig ITJ wordt ingeschakeld.

Dienst Uitvoering Onderwijs heeft aangegeven dat het wetsvoorstel geen gevolgen heeft voor de door DUO gehanteerde systemen en daarom uitvoerbaar is.

9. Financiële gevolgen

Voor de deelnemende organisaties draagt de samenwerking bij aan een goede invulling van hun wettelijke kerntaken. Of dat nu de zorg is voor goed onderwijs, het bevorderen van de gezondheid van jeugdigen, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten of het zorgdragen voor een veilige samenleving. Elke betrokken instelling dient daarom deel te nemen aan de samenwerking, vanuit de reeds bestaande verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de kerntaak. Omdat er bij het merendeel van de scholen reeds sprake is van (zij het nog niet-wettelijk verankerde) ZAT’s zijn bij het wettelijk borgen van deze zorg in en om de school geen directe financiële consequenties te voorzien. Het onderwijs is verantwoordelijk voor de bekostiging van het onderwijsdeel van de ‘zorg in en om de school’. De beschikbare budgetten voor zorg in het onderwijs kunnen ingezet worden, zoals de geldstroom voor ambulante begeleiding, de zorgbudgetten van de samenwerkingsverbanden en de IBO- en VOA-middelen in het MBO. De gemeente is verantwoordelijk voor het merendeel van de kosten voor de inzet van hulpverlening en zorg (oa. maatschappelijk werk, jeugdgezondheidszorg, leerplicht, RMC en preventieve inzet van GGZ-hulp). De provincie is verantwoordelijk voor de inzet van bureau jeugdzorg in de ZAT’s. Hiervoor kan het budget voor indicatiestelling en deskundigheidsbevordering voorliggende voorzieningen worden gebruikt.

10. Administratieve lasten

Een verzwaring van administratieve lasten is niet aan de orde, omdat dit wetsvoorstel voor burgers, bedrijven noch instellingen een informatieplicht bevat aan de overheid.

Deze toelichting geef ik mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Jeugd en Gezin

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Naar boven