Instellings- en mandaatbesluit Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak

31 januari 2012

De Raad voor de rechtspraak,

Gelet op de paragrafen 2 en 3 van afdeling 6 van hoofdstuk 2 van de Wet op de rechterlijke organisatie en gelet op artikel 2 van het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak.

Gezien het advies van de Groepsondernemingsraad van 22 november 2011en het advies van de Ondernemingsraad Raad voor de rechtspraak van 22 november 2011.

Besluit tot instelling van een Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak voor het uitvoeren van bedrijfsvoeringsprocessen van en voor de Rechtspraak.

Besluit tevens tot het verlenen van mandaat voor de uitoefening van de aan de Raad verleende bevoegdheden aan de directeur van dit Dienstencentrum.

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Raad:

de Raad voor de rechtspraak, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie;

b. het LDCR:

het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak;

c. de directeur:

de directeur van het LDCR.

Artikel 2

Er is een LDCR gevestigd te Utrecht.

Artikel 3

Het LDCR heeft tot taak het voor de Rechtspraak uitvoeren van bedrijfsvoeringsprocessen.

Artikel 4

  • 1. De directeur is bevoegd om namens de Raad besluiten te nemen en stukken af te doen op het werkterrein van het LDCR.`

  • 2. De directeur is bevoegd om namens de Staat der Nederlanden de privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor het functioneren van het LDCR.

  • 3. Tot de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid behoren in ieder geval

    • a. het integraal management op onder meer organisatorisch, personeel, financieel en materieel gebied;

    • b. het geven van leiding aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionarissen met inbegrip van de uitoefening van de rechtspositionele bevoegdheden, zoals deze aan de Raad zijn toegekend;

    • c. het afnemen van de eed of de belofte van ambtenaren bij het LDCR.

  • 4. De directeur is bevoegd om namens de Raad op te treden als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel 5

  • 1. De directeur heeft de in artikel 4 bedoelde bevoegdheden niet indien bij of krachtens voorschrift anders is bepaald, indien de aard van de uit te oefenen bevoegdheid zich ertegen verzet of indien het uitoefenen van de bevoegdheid het nemen van een principiële beslissing in politiek of maatschappelijk gevoelige aangelegenheden met zich brengt.

  • 2. De directeur is niet bevoegd namens de Raad privaatrechtelijke vorderingen kwijt te schelden of buiten invordering te stellen.

Artikel 6

  • 1. De uitoefening van bevoegdheden, toegekend bij of krachtens dit besluit, geschiedt overeenkomstig het jaarplan, de projectplannen en andere door de Raad vastgestelde kaders en uitsluitend binnen het aan het LDCR toegekende budget.

  • 2. De directeur is niet bevoegd om, anders dan door tussenkomst van de Raad, financiële middelen beschikbaar te stellen aan de gerechten.

  • 3. Voor het nemen van een besluit tot toepassing van artikel 69 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, voor zover de schadeloosstelling, kostenvergoeding of verlening van een geldelijke tegemoetkoming op jaarbasis meer dan € 5.000,00 bedraagt en van een besluit tot toepassing van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is vooraf instemming van de Raad noodzakelijk.

Artikel 7

  • 1. De directeur is, voor zover niet anders is bepaald, bevoegd tot het verlenen van ondermandaat en het verlenen van de hem verleende volmacht aan onder hem ressorterende functionarissen.

  • 2. De directeur kan, bij de toepassing van het eerste lid, bepalen dat de daar bedoelde bevoegdheden eveneens toekomen aan de functionarissen aan wie hij ondermandaat of volmacht verleent.

  • 3. Indien gebruik is gemaakt van de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt op bezwaarschriften tegen besluiten die met toepassing van dat ondermandaat zijn genomen beslist door degene die het ondermandaat heeft verleend.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen besluiten die ingevolge deze regeling door de directeur zijn genomen, wordt beslist door de Raad.

Artikel 8

Bij tijdelijke afwezigheid of verhindering van de directeur worden zijn bevoegdheden ingevolge deze regeling uitgeoefend door de plaatsvervangend directeur. Indien geen plaatsvervangend directeur is benoemd, worden de bevoegdheden van de directeur ingevolge deze regeling uitgeoefend door een functionaris die daartoe door de directeur is aangewezen. Bij ontstentenis van zowel de directeur als de plaatsvervangend directeur of voornoemde functionaris voorziet de Raad in een aanwijzing van een functionaris die de bevoegdheden van de directeur uitoefent.

Artikel 9

  • 1. Indien ingevolge deze regeling door de directeur besluiten worden genomen en stukken worden afgedaan, geschiedt de ondertekening als volgt:

    De Raad voor de rechtspraak,

    voor deze,

    De directeur LDCR,

    [handtekening]

    [naam]

  • 2. Indien ingevolge deze regeling door de directeur schriftelijk een privaatrechtelijke rechtshandeling wordt verricht, geschiedt de ondertekening als volgt:

    De Staat der Nederlanden (Raad voor de rechtspraak),

    voor deze,

    De directeur LDCR,

    [handtekening]

    [naam]

  • 3. Indien toepassing is gegeven aan artikel 8, worden bij de ondertekening de handtekening en de naam van de directeur vervangen door die van de functionaris die in diens plaats optreedt en wordt de handtekening voorafgegaan door de vermelding: b/a.

Artikel 10

  • 1. De uitoefening van bevoegdheden ingevolge deze regeling geschiedt met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, in het bijzonder het bepaalde bij en krachtens de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit privaatrechterlijke rechtshandelingen 1996, de Archiefwet 1995, de Wet op de ondernemingsraden en de voor de Raad van toepassing zijnde aanwijzingen voor organen van de rijksoverheid en de geldende kaders voor administratieve organisatiebeschrijvingen.

  • 2. De directeur legt over de uitoefening van zijn bevoegdheden ingevolge deze regeling, over de voortgang bij de tenuitvoerlegging van het jaarplan en de projectplannen en over de financiële stand van zaken periodiek verantwoording af aan de Raad.

Artikel 11

  • 1. Deze regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant en treedt in werking met ingang van de tweede dag na publicatie.

  • 2. Met de inwerkingtreding van deze regeling wordt gelijktijdig het op 15 december 2011 in de Staatscourant gepubliceerde Tijdelijk mandaatbesluit LDCR van 7 december 2011 ingetrokken.

  • 3. Deze regeling wordt aangehaald als: Instellings- en mandaatbesluit LDCR.

Den Haag, 31 januari 2012

De Raad voor de rechtspraak, namens deze: F.W.H. van den Emster, voorzitter.

TOELICHTING

1. Algemeen

Door middel van dit instellings- en mandaatbesluit wordt voorzien in een oprichting van een Landelijk Dienstencentrum Rechtspraak (LDCR) met als taak het van en voor de Rechtspraak uitvoeren van bedrijfsvoeringsprocessen. Dit besluit strekt er tevens toe bevoegdheden van de Raad voor de Rechtspraak aan de directeur LDCR te mandateren. De Raad verleent schriftelijk mandaat aan de directeur. Voorts wordt de directeur volmacht gegeven om namens de Staat der Nederlanden de privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor het functioneren van het LDCR.

2. Artikelsgewijs

Artikel 2

Bij artikel 2 wordt het LDCR als afzonderlijk onderdeel van de rechtspraak ingesteld.

Artikel 3

Artikel 3 bevat een omschrijving van de taak van het LDCR.

Artikel 4

Aan de directeur LDCR wordt een algemene bevoegdheid toegekend, die zowel mandaat (publiekrechtelijk) als volmacht (privaatrechtelijk) omvat. De bevoegdheid wordt (in algemene zin) begrensd door de taakomschrijving van het dienstonderdeel in artikel 3.

Artikel 5

Artikel 5 bevat enige algemene beperkingen van de bevoegdheden van de directeur LDCR. Het eerste lid ziet op bevoegdheden die vanwege hun aard, inhoudelijke samenhang of om andere redenen in wet- en regelgeving zijn voorbehouden aan bepaalde organen, zoals de bevoegdheid van de minister van Infrastructuur en Milieu ten aanzien van de huisvesting van rijksdiensten. Daarnaast is in het eerste lid ook het uitgangspunt verwerkt dat politiek en bestuurlijk gewichtige en gevoelige beslissingen door de Raad zelf genomen worden.

Het tweede lid geeft uitvoering aan bepalingen die bij en krachtens de Comptabiliteitswet zijn gesteld.

Artikel 6

In artikel 6 is in het eerste lid een randvoorwaarde en vervolgens zijn in het tweede en derde lid bijzondere beperkingen gesteld aan de bevoegdheidsuitoefening door directeur LDCR.

Artikel 7

Artikel 7 regelt de mogelijkheid van ondermandaat binnen het LDCR en de gevolgen van (onder)mandaat voor het afdoen van bezwaarschriften.

Artikel 8

Artikel 8 geeft een regeling voor het geval van tijdelijke afwezigheid of verhindering van de (plv.) directeur LDCR.

Artikel 9

Artikel 9 beoogt eenheid in de (vorm van) ondertekening te brengen.

Artikel 10

Artikel 10 regelt de verantwoording en informatie aan de Raad.

Naar boven