Advies Raad van State betreffende Besluit van ..... houdende wijziging van het Besluit identificatie en registratie van dieren in verband met het verplicht stellen van identificatie en registratie van honden

Nader Rapport

’s-Gravenhage, 27 september 2012

WJZ / 12311145

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende wijziging van het Besluit identificatie en registratie van dieren in verband met het verplicht stellen van identificatie en registratie van honden

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 oktober 2011, nr. 209317, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 maart 2012, nr. nr. W15.11.0463/IV, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

In reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State merk ik het volgende op, waarbij de volgorde van de punten wordt aangehouden zoals die door de Afdeling is gehanteerd.

1. Noodzaak en effectiviteit

Noodzaak van regeling

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling advisering is de nota van toelichting aangevuld met onderstaande cijfers die aantonen dat illegale en malafide fokkerij en handel1 in honden schrijnend en omvangrijk is en dat het niet gaat om incidenten.

Onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) geeft aan dat er per jaar ongeveer 180.000 honden worden aangeboden voor verkoop. Dit zijn voornamelijk pups. Daarvan worden ongeveer 50.000 honden verkocht door illegale dan wel malafide hondenhandelaren. Ongeveer 60 tot 70% van deze honden (30.000–35.0000) mankeert iets. Er is dan sprake van gezondheidsproblemen, erfelijke afwijkingen en gedragsproblemen ten gevolge van onvoldoende socialisatie.

Ook worden vermoedelijk in Nederland jaarlijks zo’n 80.000 pups uit het buitenland illegaal ingevoerd en in Nederland verhandeld. Dit zijn honden die in strijd met Europese regelgeving in Nederland worden gebracht2. De honden zijn bijvoorbeeld niet gechipt, hebben geen paspoort en hebben niet de juiste inentingen. Daardoor ontstaan onder andere risico’s voor de volksgezondheid (waaronder rabiës). Tweederde van deze pups komt uit voormalige Oostbloklanden. Cijfers van de verantwoordelijke Belgische overheidsdienst3 geven aan dat veel honden uit deze landen iets mankeren. Zo is bijvoorbeeld het sterftecijfer van geïmporteerde pups in de eerste zes levensmaanden zo’n drie keer hoger dan van in België gefokte honden. Het is aannemelijk dat dit ook geldt voor de honden uit deze landen die Nederland binnen komen.

Doeltreffendheid van de regeling

In de nota van toelichting is aangegeven waarom een volledig registratiesysteem noodzakelijk is. Onder andere is uitgebreid aangegeven dat met het systematisch registreren van gegevens over een hond (‘van wieg tot graf’) toezichthouders aanzienlijk meer mogelijkheden krijgen om opsporingsanalyses uit te voeren, zodat misstanden zijn terug te herleiden tot fokkers of handelaren. Tevens is aangegeven dat handhavende instanties momenteel hun taken niet effectief kunnen uitvoeren. Ten slotte is de ervaring uit België met een identificatie en registratie-systeem genoemd, waar als gevolg van de invoering van een dergelijk systeem de illegale import van honden aanzienlijk is afgenomen. Dit wordt toegeschreven aan de grotere pakkans van illegale en malafide hondenhandelaren en -fokkers. Ook gaat hier een afschrikwekkende werking van uit. Mogelijk draagt ook een toename van het bewustzijn van hondenkopers ten aanzien van deze praktijken bij aan het kopen van pups bij legale en bonafide fokkers en handelaren.

Al geldende identificatieverplichtingen en vrijwillige registratie

Honden- en kattenbesluit 1999

Van de identificatieverplichting op grond van het Honden- en kattenbesluit 19994 waar de Afdeling advisering van de Raad van State op doelt, is met ingang van maart 2004 een vrijstelling verleend met de Vrijstellingsregeling dierenwelzijn. Deze verplichting geldt dus niet meer voor honden.

In de nota van toelichting is ingegaan op de reden waarom een vrijstelling is verleend. Tevens is aangegeven waarom deze verplichting niet zou voldoen om de mogelijkheden voor opsporing van misstanden bij het fokken en verhandelen van honden te vergroten.

Naar aanleiding van het advies van de afdeling, zijn met onderhavig besluit de artikelen 20 en 23 van het Honden- en kattenbesluit 1999 geschrapt. De Vrijstellingsregeling dierenwelzijn zal ook worden aangepast.

Europese regelgeving

In de nota van toelichting is nader erop ingegaan waarom de huidige Europese regelgeving niet voldoende is om de genoemde problemen aan te pakken.

In Europese regelgeving, verordening nr. 998/20035 en verordening nr. 1/20056 is een aantal zaken geregeld ten aanzien van het commerciële en het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren. Het regelt de verplichting tot chippen, vaccineren tegen rabiës en het bezit van een Europees paspoort, wanneer de dieren worden vervoerd tussen landen in Europa en vanuit en naar derde landen.

De Europese regelgeving is om twee redenen niet voldoende voor het aanpakken van de problemen. Ten eerste worden de huidige Europese verplichtingen slecht nageleefd. De NVWA schat in dat bij minder dan 10% van de in Nederland geïmporteerde honden dit gebeurt conform de regelgeving. Tevens bestaat in Europees verband geen verplichting om naast identificatie de honden ook te registreren. Daarom vallen eenmaal geïmporteerde honden niet meer terug te herleiden naar hun handelaren of fokkers. Zo versterken de Europese regelgeving en de voorgenomen identificatie en registratie in Nederland elkaar.

Vrijwillige registratie

In de nota van toelichting is aangegeven waarom de huidige vrijwillig geregistreerde gegevens niet toereikend zijn.

Elke houder van een hond maakt zijn eigen afweging of een hond wordt geregistreerd en op welk moment. Elke databank heeft zijn eigen opzet en bepaalt welke gegevens wel of niet worden geregistreerd.

De verschillen in vrijwillige registratiesystemen maken dat de gegevens hieruit niet compleet zijn over de levensgeschiedenis van de hond waardoor zij niet, of veel minder, geschikt zijn voor de opsporing van misstanden bij de hondenfokkerij- en handel zoals de handhavende instanties wenst. Ook is het sterke vermoeden dat de illegale en malafide hondenfokkerij en -handel zich vooral (maar niet uitsluitend) afspeelt bij honden die nu niet vrijwillig geregistreerd worden.

Of een hond al dan niet afkomstig is van een illegale of malafide fokker of handelaar hangt derhalve niet samen met het gegeven of een pup al dan niet vrijwillig geregistreerd is.

Administratieve verplichtingen

Bij de verplichting om honden te chippen en te registreren worden de formele administratieve lasten voor het bedrijfsleven geschat op circa € 1,5 miljoen per jaar. De lasten voor de burger op € 1,7 miljoen per jaar en 71.720 uur. Er zijn geen extra handhavingskosten te verwachten voor de opsporingsdiensten (Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming en NVWA).

In de nota van toelichting is aangegeven waarom deze lasten relatief gering zijn. Tevens wordt in de nota van toelichting aangegeven dat de daadwerkelijk beleefde lasten van burgers en bedrijfsleven lager zijn.

  • Momenteel is 60 à 70% van de honden al vrijwillig gechipt. De kosten daarvan worden ook nu al door hondeneigenaren gedragen;

  • 70% van de hondeneigenaren staat positief ten opzichte van verplichte I&R (16% is tegen en 14% is neutraal)7;

  • Het bedrijfsleven (dierenartsen, chippers, fabrikanten, databanken) is voor het grootste deel voor een verplichte identificatie en registratie;

  • Ook staan deze lasten in geen verhouding met andere kosten bij het hebben van een hond (aanschaf, voedsel, medische kosten). Een gemiddelde hond kost al gauw € 8.000 tot 10.000 in zijn leven.

Handhavingscapaciteit

In de nota van toelichting is nader toegelicht waarom er geen extra handhavingscapaciteit nodig is om van verbeterde opsporingsmogelijkheden een succes te maken.

Het ontbreekt de handhavers momenteel vooral aan mogelijkheden om een en ander doelmatig en efficiënt te doen. Verplichte identificatie en registratie is een belangrijk instrument om meer doelmatig te kunnen handhaven; opsporing van ongewenste praktijken kan gericht worden ingezet op basis van data-analyse. Ook hierbij zijn ervaringen uit België relevant. De ervaringen uit België leveren een aantal voorbeelden op van opsporing van misstanden die niet mogelijk waren geweest zonder verplichte identificatie en registratie. Deze voorbeelden zijn in de nota van toelichting verder uitgewerkt.

Het kabinet meent met de betere onderbouwing van de problemen in de hondenhandel en een betere beschrijving van de wijze waarop de voorgestelde identificatie en registratieverplichting een oplossing kan bieden voor deze problemen, voldoende tegemoet gekomen te zijn aan de opmerkingen van de afdeling advisering. Naar aanleiding van het advies van de afdeling en in overeenstemming met het bovenstaande is de nota van toelichting aangepast en aangevuld.

2. Europees recht

Verordening 998/2003

Naar aanleiding van de vraag van de Afdeling naar de verhouding tussen de geldende Europese regelgeving is de nota van toelichting aangepast. Er is duidelijker aangegeven dat het besluit zodanig is opgesteld dat de Europese en nationale verplichtingen elkaar versterken.

Tevens is het besluit aangepast. Met het oude artikel 4e, eerste lid, was beoogd een uitzondering te creëren voor houders, afkomstig uit een andere lidstaat of een derde land, die tijdelijk met hun hond in Nederland zijn. Zij zouden hun hond niet hoeven registreren. Een dergelijke plicht zou alleen gelden als een hond en zijn houder langer dan drie maanden in Nederland zouden verblijven. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is deze uitzondering op een andere wijze weergegeven. In artikel 6 (nieuwe nummering) is nu een expliciete uitzondering gemaakt voor deze situatie.

Vrij verkeer

In de nota van toelichting is nader onderbouwd waarom de regulering van een aantal diensten in de zin van de Dienstenrichtlijn noodzakelijk is om redenen van openbare orde, namelijk dierenwelzijn. Tevens is aangegeven dat er geen opmerkingen zijn ontvangen in het kader van de notificatieprocedure van dit besluit als technisch voorschrift.

In Nederland is verbetering van het dierenwelzijn een belangrijk aspect in het beleid. Op basis van de in paragraaf 1 onderbouwde omvang en ernst van illegale en malafide fokkerij en handel en de ontoereikende opsporingsmogelijkheden, is het gerechtvaardigd om identificatie en registratie verplicht te stellen. Er is ook veel aandacht in de media voor dit onderwerp. Er zijn bijvoorbeeld veel krantenberichten en nieuwsuitzendingen over malafide en illegale hondenhandel en problemen in de fokkerij. Tevens is het onderwerp van identificatie en registratie al sinds enige jaren een politiek issue.

3. Particuliere databanken

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling over de aanwijzing van meerdere, particuliere databanken is in de nota van toelichting nader toegelicht dat er bij het voorgestelde systeem van identificatie en registratie bewust voor is gekozen om aan te sluiten bij reeds bestaande particuliere databanken die al honden registreren, vanwege hun expertise en betrokkenheid bij dit onderwerp en vanwege hun contacten met hondeneigenaren, -fokkers en -handelaren. Ook is aangegeven dat er vrijheid bestaat voor de houder van een hond om te kiezen bij welke databank hij zijn hond inschrijft, waardoor hij daarbij bijvoorbeeld rekening kan houden met de prijs die een dergelijke databank voor een registratie vraagt. Bestaande databanken zullen hun software aan moeten passen, zodat alle gegevens in een uniform format aangeleverd worden bij de minister van EL&I. De gevraagde aanpassingen van de software van private databanken die honden willen registreren op grond van het besluit zijn naar verwachting gering. De databanken zijn nauw betrokken geweest bij het opstellen van de regeling en hebben aangegeven geen bezwaar te hebben tegen mogelijke aanpassingen die nodig zijn in administraties en ICT. Omdat er naar verwachting meer dan één databank aangewezen zal worden, komt de prijs die een databank vraagt voor een registratie tot stand onder marktconforme omstandigheden.

De Afdeling doet de suggestie dat de overheid bevordert dat er één databank komt. Dit zou inhouden dat er op grond van Europese regelgeving een aanbesteding gedaan zou moeten worden. Naar de mening van het kabinet zou dat een heel zwaar middel zijn voor problemen die zich volgens het kabinet maar in geringe mate voordoen, zoals het aanpassen van de software. Daarenboven zal de prijs voor de registratie zoals reeds boven aangegeven niet tot stand komen onder marktconforme omstandigheden als er één databank zou komen. Gelet daarop zal het advies van de Afdeling advisering niet worden overgenomen op dit punt.

4. Gebruik van persoonsgegevens

De Afdeling wijst op een discrepantie in de toelichting en het ontwerp-besluit ten aanzien van de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze discrepantie is opgelost door artikel 10 aan te passen. Voorts is de toelichting aangepast. Er is nu duidelijker aangegeven op welke gronden een eventuele verdere verwerking plaats kan vinden op grond van de mogelijkheden die de Wet bescherming persoonsgegevens biedt.

5. Bestaande registratieverplichtingen

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert de identificatie en registratieverplichting af te stemmen op de registratieverplichting die geldt op grond van de Wet op de dierproeven.

Op grond van artikel 113 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren treedt deze wet niet in hetgeen bij of krachtens de Wet op de dierproeven is geregeld. Er wordt in artikel 113 een aantal artikelen genoemd op grond waarvan regelgeving kan worden vastgesteld die prevaleert boven de regelgeving omtrent dierproeven. Onderhavig besluit is niet gebaseerd op grond van een van die artikelen van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Dit betekent dat de registratie op grond van de Wet op de dierproeven onverminderd van kracht is.

6. Wettelijke grondslag

De Afdeling advisering van de Raad van State vraagt in te gaan op welke wijze de artikelen van de Wet dieren een grondslag bieden voor deze verplichting.

In het ontwerpbesluit was voorzien in een zogenoemde omhangbepaling. Daarmee werd geanticipeerd op de inwerkingtreding van de Wet dieren. De omhangbepaling zou er voor zorgen dat de verplichtingen over de identificatie en registratie van honden zouden blijven gelden als de GWWD zou vervallen en de Wet dieren in werking zou treden.

De Afdeling advisering stelt in de redactionele opmerkingen terecht vast dat deze omhangbepaling niet correct was. Daarom is deze uit het ontwerpbesluit verwijderd. Nu deze bepaling niet meer in het besluit staat, hoeft niet ingegaan te worden op het advies van de afdeling op dit punt.

7. Redactionele opmerkingen

De redactionele opmerkingen van de Afdeling advisering zijn verwerkt. Alleen de opmerking om verplicht te stellen dat de naam van de hond wordt geregistreerd, is niet overgenomen.

8. Toelichting andere wijzigingen

In het besluit is een plicht opgenomen om bij ministeriële regeling de houder van een hond te kunnen verplichten om bij een controle de middelen te leveren om de chip af te kunnen lezen, indien deze niet voldoet aan de ministeriële regeling te stellen eisen aan de chip.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

Advies Raad van State

No. W15.11.0463/IV

’s-Gravenhage, 5 maart 2012

Bij Kabinetsmissive van 31 oktober 2011, no.11.002618, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit identificatie en registratie van dieren in verband met het verplicht stellen van identificatie en registratie van honden, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit voorziet in een verplichting om alle honden in Nederland te identificeren door het inbrengen van een chip; het dier moet vervolgens worden geregistreerd in een door de minister aangewezen databank. Het ontwerp is bedoeld om misstanden in de hondenbranche effectief te kunnen bestrijden. Bij de vormgeving van deze registratieplicht wordt zoveel mogelijk uitgegaan van het bestaan van particuliere registratiesystemen voor gezelschapsdieren.

De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat de noodzaak en doeltreffendheid van de voorgestelde identificatie- en registratieplicht onvoldoende zijn aangetoond. 60 tot 70% van de honden wordt nu al vrijwillig of verplicht geïdentificeerd en geregistreerd. Die informatie is toegankelijk bij de handhaving van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren. Niet aannemelijk wordt gemaakt dat met het ontwerpbesluit het percentage registratie substantieel hoger wordt, mede omdat geen versterking van het handhavingsvermogen en -capaciteit is voorzien, terwijl de regeling wel met aanzienlijke nieuwe administratieve lasten gepaard gaat voor de bedrijven en consumenten die nu al vrijwillig registreren. De gebrekkige motivering van noodzaak en doeltreffendheid kan ook gevolgen hebben voor de toetsing van de voorgestelde regeling aan het geldende EU-recht. Mede gelet op het door de regering beleden streven naar minder regels en administratieve lasten is de Afdeling van oordeel dat het ontwerpbesluit nader dient te worden overwogen.

1. Noodzaak en effectiviteit

Het ontwerpbesluit voert een algemene verplichting in om honden te identificeren door middel van een chip en ze te registreren in een databank, met daarbij gegevens van de houder van de hond. Deze verplichtingen worden ingevoerd met het oog op het welzijn van honden. Volgens de toelichting zijn er misstanden in de hondenfokkerij. Zo worden honden ingevoerd zonder juiste vaccinatie en verhandeld zonder herkenbare herkomst. Ook vindt bedrijfsmatige hondenfokkerij plaats waarbij de fokker zich niet aan de regels houdt. Over deze illegale activiteiten bestaan – zo constateert de toelichting – per definitie geen officiële cijfers, maar op basis van onderzoek wordt geconcludeerd dat het niet gaat om incidenten. Om deze problemen effectief aan te kunnen pakken, is het nodig te beschikken over een sluitend en betrouwbaar traceringssysteem, waarbij kan worden nagegaan wat de herkomst van de hond is, aldus de toelichting.8

De Afdeling heeft een uiteenzetting gemist die de noodzaak van de voorgestelde regeling overtuigend aantoont. In de toelichting wordt slechts gesproken van aanwijzingen dat er misstanden plaatsvinden. Deze zijn gebaseerd op een in 2007 gestart project waarin signalen met betrekking tot illegale handel via internet en advertenties nader worden onderzocht. Het hieruit ontstane beeld zou worden bevestigd door opsporingsonderzoeken die de Algemene Inspectiedienst de afgelopen jaren op dit terrein heeft uitgevoerd.9 Uit de toelichting wordt echter niet duidelijk wat de aard, de omvang en de ernst van het probleem is. Officiële cijfers ontbreken. Volstaan wordt met de niet nader onderbouwde constatering dat het niet gaat om incidenten.

De Afdeling acht het van belang dat er op dit moment al voor bedrijfsmatige fokkers en handelaren in honden en voor dierenasielen, een verplichting bestaat om honden te chippen en te registreren.10 Voorts kunnen honden, op grond van regels van de Europese Unie, alleen uit Nederland of naar Nederland toe worden vervoerd als ze zijn gechipt en voorzien van een paspoort.11 Dat betekent dat de honden die internationaal worden verhandeld en waarmee bedrijfsmatig wordt gefokt, nu al gechipt moeten zijn; dit zijn juist de honden waarbij volgens de toelichting de gesignaleerde problemen zich met name zouden voordoen. In de toelichting wordt niet gemotiveerd waarom de thans voorgestelde regeling een zodanige toegevoegde waarde heeft dat deze een additionele identificatie- en registratieplicht kan rechtvaardigen.

Volgens de toelichting zou invoering van een identificatie- en registratieplicht ook noodzakelijk zijn, omdat op dit moment onvoldoende gegevens over honden en hun houders beschikbaar zouden zijn. Weliswaar wordt nu al 60 tot 70 procent van de honden vrijwillig geïdentificeerd en geregistreerd in private databanken, maar dit betreft private initiatieven. De overheid – zo wordt gesteld – kan niet over deze gegevens beschikken.12 De Afdeling merkt evenwel op dat de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst en van de Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming zijn aangewezen als toezichthouders in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.13 Zij kunnen uit dien hoofde in het kader van de uitoefening van hun toezichthoudende taak inlichtingen vorderen alsmede inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.14 Een ieder is verplicht daaraan alle medewerking te verlenen; deze verplichting geldt als een wettelijke verplichting van de verantwoordelijke om persoonsgegevens te verstrekken in de zin van de Wbp.15 Dit betekent dat de overheid ook op dit moment al over deze gegevens kan beschikken voor zover dat voor het toezicht op de naleving van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren noodzakelijk is.

De Afdeling acht een deugdelijke onderbouwing te meer van belang nu de voorgestelde regeling leidt tot aanzienlijke administratieve verplichtingen voor burgers, dierenartsen, beroepsmatige inbrengers van chips, leveranciers van chips en de houders van databanken. Burgers moeten niet alleen zorgdragen dat een puppy kort na de geboorte wordt gechipt en geregistreerd, maar moeten het ook aan de databank doorgeven als zij een hond overdragen of van iemand overnemen.16 Zowel dierenartsen als beroepsmatige inbrengers van chips moeten als gevolg van het voorstel een administratie bijhouden van het bij de hond gebruikte nummer van de chip en de datum van het inbrengen van de chip.17 Voorts moet elke persoon of elk bedrijf dat chips vervaardigt een administratie bijhouden waarin de gegevens van de persoon of het bedrijf aan wie zij chips leveren en de nummers van de chips worden opgenomen.18 De houders van databanken zijn, naast het registreren van honden, verplicht de geregistreerde gegevens ter beschikking te stellen aan de minister in gestandaardiseerde vorm19 (zodat de bestanden van verschillende databanken eenvoudig doorzoekbaar zijn). Tevens dienen zij houders van honden op grond van het ontwerpbesluit en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) mede te delen dat hen betreffende persoonsgegevens worden verwerkt met het oog op de verbetering van het welzijn van honden.20

Het valt de Afdeling ten slotte op dat niettegenstaande de thans voorgestelde identificatie- en registratieplicht er geen extra capaciteit zal worden vrijgemaakt voor het bestrijden van de misstanden rond honden. Het toezicht op de naleving, zo wordt gesteld, wordt zoveel mogelijk meegenomen in de reguliere controles op het Honden- en kattenbesluit 1999, de Regeling dierenvervoer 2007 en te zijner tijd de vervangende regels van de Wet dieren.21 Deze controles hebben betrekking op de sectoren waarin nu al een identificatieplicht bestaat: de bedrijfsmatige fokkerij en het internationale vervoer.

De Afdeling komt tot de conclusie dat de noodzaak van de voorgestelde regeling, mede in het licht van de administratieve lasten die deze met zich brengt, niet is aangetoond. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de regeling effectief zal zijn, nu er voor een aantal belangrijke sectoren reeds een registratieplicht geldt en er geen extra capaciteit wordt vrijgemaakt voor de handhaving.

De Afdeling adviseert het ontwerpbesluit te heroverwegen.

Onverminderd het voorgaande maakt de Afdeling nog de volgende opmerkingen.

2. Europees recht

Voor de inhoud van het ontwerpbesluit is van belang de Verordening van de Europese Unie inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren.22 Deze verordening heeft twee doelen: de bescherming van de volksgezondheid en de gezondheid van dieren.23

De verordening stelt eisen aan het verkeer van, onder meer, honden tussen EU-lidstaten onderling en tussen de Europese Unie en derde landen.24 Deze eisen houden in dat het dier moet zijn geïdentificeerd met een transponder en dat het is voorzien van een door een dierenarts afgegeven paspoort volgens Europees model;25 in het paspoort moet vermeld staan dat het dier is gevaccineerd tegen rabiës en dat bij het dier zo nodig preventieve gezondheidsmaatregelen met betrekking tot andere ziekten zijn uitgevoerd.26 De verordening voorziet niet in een registratieplicht.

a. Verordening 998/2003

In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag of het ontwerpbesluit betrekking heeft op de materie die in de verordening wordt geregeld en – als dat zo is – of de verordening een belemmering vormt voor de voorgestelde registratieplicht. De verordening stelt eisen aan het grensoverschrijdend verkeer van honden (mits door mensen begeleid), maar, letterlijk genomen, niet aan de fase van het verblijf in een andere lidstaat. Onduidelijk is waarop precies het ontwerpbesluit betrekking heeft. De voorgestelde registratieplicht geldt alleen voor degene die voornemens is met zijn hond in Nederland te verblijven voor een periode langer dan drie maanden.27 Het valt echter op dat het kernartikel van het ontwerpbesluit ruim is geformuleerd: een verbod om een niet gechipte en niet geregistreerde hond te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren, af te voeren of over te dragen.28 Het heeft derhalve mede betrekking op de fasen van het – in ieder geval binnenlandse – vervoer.

De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de verhouding tussen de verordening en het ontwerpbesluit.

b. Vrij verkeer

Indien er van zou worden uitgegaan dat de verordening uitsluitend van toepassing is op grensoverschrijdend vervoer en het ontwerpbesluit daarop geen betrekking heeft, dient het ontwerpbesluit in overeenstemming te zijn met de regels van de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van diensten en goederen.29 De registratieplicht kan immers een belemmering vormen van deze vormen van vrij verkeer, omdat het belemmeringenverbod naar geldend EU-recht niet alleen ziet op het verkeer zelf maar ook op andere aspecten die samenhangen met de uitoefening van de genoemde vrijheden in de betreffende lidstaat.

De Afdeling constateert dat de toelichting voorziet in een toetsing aan het vrij verkeer en in het bijzonder aan artikel 16 van de Dienstenrichtlijn, betrekking hebbend op het vrij verkeer van diensten.30 Daarin wordt onder meer gesteld dat de registratie noodzakelijk is met het oog op de openbare orde, omdat het begrip ‘openbare orde’ volgens vaste jurisprudentie ook ziet op het belang van dierenwelzijn. Deze opmerking verdient een nadere onderbouwing. Een belemmering van het vrije verkeer kan gerechtvaardigd zijn om redenen van openbare orde, maar over het algemeen wordt dit begrip ‘openbare orde’ in de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU eng geïnterpreteerd. Het moet daarbij volgens vaste rechtspraak gaan om bescherming tegen een ‘werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving’. Dat het begrip openbare orde ook onderwerpen in verband met dierenwelzijn kan omvatten, zoals wordt gesteld in overweging 41 van de Dienstenrichtlijn, betekent daarmee nog niet dat de bescherming van dierenwelzijn, ongeacht de omvang en de ernst van het probleem, steeds als bescherming van de openbare orde kan worden aangemerkt. Dit blijkt ook niet uit de rechtspraak van het Hof van Justitie. In de toelichting ontbreekt een nadere onderbouwing waarom de misstanden in de hondenfokkerij onder alle omstandigheden een inbreuk vormen op de openbare orde in de zin van artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van de Dienstenrichtlijn. De Afdeling verwijst in dit verband ook naar hetgeen zij hiervoor onder punt 1 heeft opgemerkt.31

Voorts wordt in de toelichting gesteld dat de registratieplicht een evenredige maatregel is, omdat er geen minder zwaar alternatief is: indien identificatie en registratie vrijwillig blijft, kan de overheid niet beschikken over privaat ingewonnen gegevens en kunnen de misstanden in de hondenfokkerij en -handel niet worden aangepakt, aldus de toelichting. Zoals hiervoor – in punt 1 – opgemerkt kunnen de bij wet aangewezen toezichthouders echter wel over deze gegevens beschikken omdat zij op grond van de Algemene wet bestuursrecht inlichtingen kunnen vorderen en een ieder verplicht is daaraan alle medewerking te verlenen. Dat betekent dat de evenredigheid van de registratieplicht als beperking van het vrije verkeer, in de toelichting niet op een toereikende wijze is onderbouwd.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de verhouding van het ontwerpbesluit tot de regels van de Dienstenrichtlijn en het vrij verkeer van goederen, en het ontwerpbesluit in dat licht nader te bezien.

3. Particuliere databanken

De registratie van honden vindt plaats bij een door de minister aangewezen databank. De databank wordt aangewezen op aanvraag; daarbij wordt getoetst of de databank voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in het ontwerpbesluit en nog zullen worden gesteld bij ministeriële regeling. Er kunnen ook meerdere databanken worden aangewezen; de minister is verplicht een aanvraag tot aanwijzing van een databank te honoreren als die aan de eisen voldoet, ongeacht het aantal databanken dat al is aangewezen.32

Er zijn op dit moment acht à tien particuliere databanken actief voor de registratie van gezelschapsdieren; zij ontplooien vaak ook andere activiteiten of komen voort uit organisaties die zich bezighouden met de zorg voor dieren (zoals dierenartsen en dierenasiels). Het is aannemelijk dat deze databanken er naar zullen streven om ter uitvoering van het onderhavige besluit te worden aangewezen door de minister. In de toelichting is bij de berekening van administratieve lasten uitgegaan van acht aangewezen databanken.33

Volgens de toelichting is gekozen voor private databanken, omdat daarmee de administratieve lasten voor de burger zo laag mogelijk worden gehouden: als de overheid deze taak zelf ter hand zou nemen, zou die een ICT-systeem moeten maken en capaciteit ter beschikking moeten stellen, aldus de toelichting.34 60 tot 70% van de honden wordt nu al vrijwillig gechipt en geregistreerd in private databanken.35

De Afdeling merkt op dat het werken met acht of meer databanken praktische complicaties kan geven bij de onderzoeken die door de toezichthouders zullen worden uitgevoerd. De gegevens zullen in een gestandaardiseerde vorm moeten worden aangeleverd om het doorzoeken van de gegevens mogelijk te maken. Het is aannemelijk dat de databanken hun software zullen moeten aanpassen om aan die standaarden te voldoen. Dit roept de vraag op of uit een oogpunt van doelmatigheid en uitvoerbaarheid van de regeling de overheid niet, in overleg met de bestaande organisaties, zou moeten bevorderen dat er één databank komt. Dit geldt te meer nu de minister krachtens het ontwerpbesluit geldt als verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens en derhalve de verwerkingen van alle databanken die op grond van het besluit zullen worden aangewezen, onder de verantwoordelijkheid en de zeggenschap van de minister zullen plaatsvinden.36

De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan.

4. Gebruik van persoonsgegevens

In de toelichting wordt opgemerkt dat er een scheiding moet zijn tussen de publieke taken van de databanken en eventuele commerciële bezigheden.37 Deze scheiding werkt door in de wijze van verwerking van persoonsgegevens. De beheerder van de databank dient te waarborgen dat er een scheiding is tussen het gebruik van de gegevens in het kader van de verplichtingen op grond van dit besluit en eventuele commerciële activiteiten. De beoogde scheiding komt tot uitdrukking in de doelomschrijving van de registratie; de betrokken gegevens worden verwerkt met als doel het welzijn van honden te verbeteren door het bevorderen van een effectieve handhaving van de toepasselijke regelgeving over het welzijn van honden.38 De beheerder van de databank mag de gegevens uitsluitend overeenkomstig het besluit verwerken.39

In de toelichting wordt echter vermeld dat persoonsgegevens op grond van de Wbp ook in andere gevallen dan in het besluit geregeld, mogen worden verwerkt. De beheerder van een databank mag de daarin opgenomen gegevens ook gebruiken voor commerciële doeleinden indien de betrokkene daarvoor expliciete toestemming heeft gegeven.40 Voorts mogen persoonsgegevens volgens de toelichting worden verwerkt als dit noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen en mag de minister in uitzonderlijke gevallen gegevens verstrekken aan derden voor zover dit noodzakelijk is in het belang van een van de in artikel 43 Wbp genoemde doeleinden.41 Ten slotte is verdere verwerking van persoonsgegevens mogelijk op een wijze die ‘verenigbaar’ is met de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen. 42

De Afdeling is van oordeel dat de verhouding tussen de tekst van het ontwerpbesluit en de Wbp onvoldoende duidelijk is. Zij adviseert om in de toelichting nader op deze verhouding in te gaan en in het bijzonder aan te geven hoe de op de Wbp te baseren mogelijkheden tot gegevensverwerking zich verhouden tot het in het ontwerpbesluit opgenomen voorschrift dat de beheerder van een databank de gegevens uitsluitend overeenkomstig het besluit mag verwerken. Zij adviseert zo nodig in specifiekere zin in het ontwerpbesluit te regelen in welke gevallen en voor welk doel de beheerder van een databank gegevens mag verwerken.

5. Bestaande registratieverplichtingen

Fokkers en asielen zijn thans verplicht honden te registreren. In de toelichting wordt gemeld dat die registratieplicht komt te vervallen, nu er een algemene registratieverplichting komt.43

De toelichting gaat niet in op de samenhang van de nieuwe registratie met het bestaande vergunningstelsel voor het fokken en afleveren van dieren met het oog op dierproeven.44 Het stelsel van de Wet op de dierproeven kent eveneens een verplichting om dieren – in voorkomende gevallen ook honden – te registreren, evenwel bij de minister. Die verplichting reikt verder en is anders opgezet dan de registratieplicht in het ontwerpbesluit.45 Met het ontwerpbesluit ontstaat een tweede verplichting om de betreffende dieren te registreren. Het is van belang te voorkomen dat door een dubbele registratieplicht onnodige administratieve lasten ontstaan.

De Afdeling adviseert in het licht van het voorgaande de twee registratiesystemen op elkaar af te stemmen.

6. Wettelijke grondslag

Het ontwerpbesluit voegt een nieuw hoofdstuk 2 toe aan het Besluit identificatie en registratie van dieren. Volgens de aanhef is de wettelijke grondslag van het (ontwerp)besluit artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (GWWD). De GWWD wordt – waarschijnlijk met ingang van 1 januari 2013 – vervangen door de Wet dieren.46 Het ontwerpbesluit noemt een aantal artikelen en artikelleden van de Wet dieren die vanaf dat tijdstip als wettelijke grondslag zullen dienen.47

Het College bescherming persoonsgegevens heeft in zijn advies vragen gesteld over de toereikendheid van de wettelijke grondslag. De toelichting gaat hier wel op in voor artikel 96 GWWD, maar niet voor de artikelen in de Wet dieren die als grondslag worden genoemd.48 Door het grote aantal artikelen waarnaar wordt verwezen en de veelomvattendheid van de onderwerpen die daarin worden geregeld, is onduidelijk op welke bepalingen van de Wet dieren de verschillende onderdelen van het ontwerpbesluit zijn gebaseerd.

De Afdeling adviseert in de toelichting nauwkeuriger aan te geven op welke wijze de genoemde bepalingen in de Wet dieren de grondslag bieden voor de verschillende onderdelen van het ontwerpbesluit.

7. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen, dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W15.11.0463/IV met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In de definitie van ‘databank’ in artikel 4a, eerste lid, niet de inhoud van artikel 4f, derde lid, herhalen, maar verwijzen naar artikel 4f.

  • Het verbod in artikel 4b is zo omschreven dat het niet mogelijk is een zwerfhond of een hond die zonder houder wordt aangetroffen en die niet is gechipt, op te vangen, ook niet als de persoon die de hond aantreft het dier alsnog wil laten chippen en registreren. Het verbod omzetten in een verplichting van de persoon die een hond houdt, verhandelt, vervoert, aanvoert, afvoert of overdraagt om de hond te identificeren en te registreren.

  • Artikel 4a, tweede lid, schrappen, nu deze bepaling wel een nieuwe grondslag biedt voor hoofdstuk 2 van het Besluit identificatie en registratie van dieren, maar niet voor het Besluit als zodanig en de Wet dieren daar evenmin in voorziet; aan het slot van het Besluit identificatie en registratie van dieren een artikel opnemen dat vaststelt op welke artikelen van de Wet dieren het Besluit met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van die wet berust.

  • In artikel 4b, eerste lid, de zinsneden ‘binnen zeven weken na de geboorte’ en ‘binnen acht weken na de geboorte’ schrappen, nu deze elementen zijn geregeld in artikel 4c.

  • In de artikelen 4b, eerste lid, 4d, eerste lid, 4e, eerste en tweede lid, 4f, derde lid, 4h, eerste en tweede lid, 4i, eerste lid, en 4m de woorden ‘(als) bedoeld in artikel 4f, eerste lid’ telkens schrappen, nu het begrip ‘databank’ is gedefinieerd.

  • Het begrip ‘opvangcentrum’, gebruikt in artikel 4b, derde lid, definiëren, nu dit begrip in de wetgeving hoofdzakelijk voorkomt in de betekenis, omschreven in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

  • In artikel 4c, eerste en tweede lid, de woorden ‘van de hond’ telkens schrappen, nu duidelijk zal zijn dat niet bedoeld is: zeven of acht weken na de geboorte van de houder.

  • In de artikelen 4c, derde lid, en 4e, derde lid, als te registreren gegeven opnemen: de naam van de hond, indien bekend.

  • In de artikelen 4c, derde lid, en 4e, derde lid, de woorden ‘niet zijnde een onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007,’ schrappen, aangezien een natuurlijke persoon wel een onderneming kan hebben, maar niet een onderneming kan zijn.

  • In de artikelen 4c, vierde lid, onderdeel c, 4e, vierde lid, onderdeel c, en 4g, tweede lid, onderdeel a, ‘inschrijving bij de kamer van koophandel’ wijzigen in: inschrijving in het handelsregister.

  • In artikel 4e, vierde lid, onderdeel b, ‘het bedrijf’ wijzigen in: de onderneming.

  • In artikel 4f, vierde lid, aanhef, het woord ‘slechts’ schrappen, nu dit woord overbodig is maar wel twijfel wekt of de minister verplicht is een databank aan te wijzen die aan de vereisten voldoet.

  • In artikel 4f, vierde lid, onderdeel b, verduidelijken wat bedoeld wordt met voldoende bereikbaarheid (fysiek, per post of via internet). Voorts in onderdeel g, aanwijzing 30 Ar in acht nemen.

  • In artikel 4f, vierde lid, onderdelen c, d en e, en zesde lid, onderdeel c, ‘de gegevens, bedoeld in artikel 4c, derde tot en met vijfde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid,’ telkens wijzigen in: de geregistreerde gegevens.

  • In artikel 4g, eerste lid, ‘de verplichtingen uit het eerste en tweede lid, en artikel 4i’ wijzigen in: of de verplichtingen uit artikel 4i, eerste en tweede lid.

  • Artikel 4i van een opschrift voorzien.

  • Gelet op het opschrift van artikel 4k, regelen wie bevoegd is een chip in te brengen, eventueel door verwijzing. (In artikel 1, aanhef en onderdeel h, van het Besluit tot uitvoering van artikel 1, vierde lid, WUD wordt dit geregeld voor ‘het subcutaan of intramusculair aanbrengen van micro-electronica voor de identificatie bij dieren’; in artikel 4a, eerste lid, van het ontwerpbesluit is het chippen omschreven als het onderhuids inbrengen van een chip of transponder).

  • In artikel 4l de woorden ‘aangevraagd’ en ‘aanvraag’ vermijden, nu het niet gaat om aanvragen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

  • Artikel 4m uit oogpunt van terughoudendheid met regelgeving schrappen.

  • Artikel 4n op afstemmen op artikel 4e, bij voorbeeld door ‘geboren’ te wijzigen in: in Nederland geboren.

  • Het geldende artikel 5 van het Besluit identificatie en registratie van dieren laten vervallen, nu dit is uitgewerkt. Vervolgens – weliswaar in afwijking van aanwijzing 238, eerste lid, van de Aanwijzingen voor de regelgeving – artikel 6 (citeertitel) hernummeren, zodat de voorgestelde artikelen 4a tot en met 4n kunnen worden genummerd in Arabische cijfers zonder toegevoegde letters.

  • Bij gelegenheid de verwijzing naar artikel 7.1, eerste lid, van de Wet dieren in artikel 7.2, eerste en tweede lid, van die wet corrigeren, nu artikel 7.1 niet uit leden is opgebouwd.

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van ..., (nr. 209317), Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 96 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..., nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van ..., nr. .., Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit identificatie en registratie van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Voor artikel 1 wordt de hoofdstukaanduiding ‘Hoofdstuk 1: Identificatie en registratie van landbouwhuisdieren’ ingevoegd.

B

In artikel 1, eerste en tweede lid, wordt ‘dit besluit’ telkens vervangen door: dit hoofdstuk.

C

Na artikel 4 wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

Hoofdstuk 2 Identificatie en registratie van honden
Paragraaf 1 Definities
Artikel 4a (definities en omhangbepaling)
  • 1. In dit hoofdstuk en de op de artikelen van dit hoofdstuk berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    chip:

    transponder, door middel van een injectie onderhuids ingebracht;

    databank:

    geautomatiseerde gegevensbank waarin de gegevens bedoeld in de artikelen 4c, derde tot en met vijfde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid, worden verwerkt;

    persoonsgegevens, verwerking van persoonsgegevens, verantwoordelijke, onderscheidenlijk bewerker:

    hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens.

  • 2. Dit hoofdstuk berust op de artikelen 2.4, tweede lid, 2.5, tweede lid, onderdeel a, 2.7, tweede lid, onderdeel a en g, 2.8, vierde lid, onderdeel b, in samenhang met artikel 7.1, en 7.2, tweede lid, van de Wet dieren.

Paragraaf 2 Registratie
Artikel 4b (verbod)
  • 1. Het is verboden een hond te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren, af te voeren of over te dragen, tenzij de hond overeenkomstig dit hoofdstuk en de op dit hoofdstuk berustende bepalingen binnen zeven weken na de geboorte is geïdentificeerd en binnen acht weken na de geboorte is geregistreerd.

  • 2. Een hond wordt slechts verhandeld, geschonken of anderszins overgedragen aan een opvolgende houder, nadat de hond is geïdentificeerd en geregistreerd overeenkomstig dit hoofdstuk en de op dit hoofdstuk berustende bepalingen.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de houder van een hond in een opvangcentrum, mits de hond twee weken na de binnenkomst in het opvangcentrum wordt geïdentificeerd en na vier weken is geregistreerd.

Artikel 4c (verplichtingen houder)
  • 1. Een houder laat zijn hond identificeren binnen zeven weken na de geboorte van de hond.

  • 2. Een houder registreert zijn hond binnen acht weken na de geboorte van de hond in een databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid.

  • 3. Indien de houder een natuurlijk persoon is, niet zijnde een onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, geeft de houder bij de registratie, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval de volgende gegevens door:

    • a. naam, adres en woonplaats;

    • b. het nummer van de chip;

    • c. de geboortedatum van de hond;

    • d. de datum van identificatie;

    • e. de naam, adres en woonplaats van de persoon die de chip inbrengt.

  • 4. Indien de houder een onderneming is als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, geeft de houder bij de registratie, bedoeld in het tweede lid, in ieder geval de volgende gegevens door:

    • a. vestigingsadres van de onderneming waarop de hond wordt gehouden;

    • b. naam van de onderneming en de beheerder van de onderneming;

    • c. het nummer van de inschrijving bij de kamer van koophandel;

    • d. het registratienummer dat op basis van artikel 5 van het Honden- en kattenbesluit 1999 is toegekend, en

    • e. de gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdelen c tot en met e.

  • 5. De houder meldt in de databank waarin de registratie, bedoeld in het tweede lid, heeft plaatsgevonden:

    • a. een wijziging van gegevens, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, of vierde lid, onderdelen a tot en met c;

    • b. het overlijden of de blijvende vermissing van de hond.

  • 6. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de wijze van registratie van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid;

    • b. de bewaartermijn van de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid, en

    • c. de termijn waarbinnen de houder de melding, bedoeld in het vijfde lid doet.

Artikel 4d (overdracht hond)
  • 1. Indien een hond wordt overgedragen, meldt de houder zich af in de databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid, waarin de registratie, bedoeld in artikel 4c, tweede lid, heeft plaatsgevonden.

  • 2. De opvolgende houder registreert de volgende gegevens in een databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid:

    • a. naam, adres en woonplaats;

    • b. het nummer van de chip, en

    • c. de datum van overdracht.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze en termijn van registratie bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4e (buitenlandse houder en in Nederland brengen van buitenlandse honden)
  • 1. Degene die voornemens is met zijn hond in Nederland te verblijven voor een periode langer dan drie maanden, registreert zijn hond in een databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid.

  • 2. Indien een natuurlijk persoon die woonachtig is in Nederland of een onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, een hond in Nederland brengt, registreert hij de hond in een databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid.

  • 3. Indien de houder een natuurlijk persoon is, niet zijnde een onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, geeft de houder bij de registratie, bedoeld in het eerste en tweede lid, in ieder geval de volgende gegevens door:

    • a. naam, adres en woonplaats;

    • b. het nummer van de chip;

    • c. de geboortedatum van de hond;

    • d. de datum van identificatie;

    • e. datum van het in Nederland brengen van de hond, en

    • f. land van herkomst van de hond.

  • 4. Indien de houder een onderneming is als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, geeft de houder bij de registratie, bedoeld in het tweede lid, de volgende gegevens door:

    • a. vestigingsadres van de onderneming waarop de hond wordt gehouden;

    • b. naam van het bedrijf en de beheerder van de onderneming;

    • c. het nummer van de inschrijving bij de kamer van koophandel;

    • d. het registratienummer dat op basis van artikel 5 van het Honden- en kattenbesluit 1999 is toegekend, en

    • e. de gegevens bedoeld in het derde lid, onderdelen c tot en met f.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

    • a. de termijn waarbinnen de registratie bedoeld in het eerste of tweede lid plaatsvindt, en

    • b. de wijze van registratie, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid.

Paragraaf 3 Databanken
Artikel 4f (aanwijzing databank)
  • 1. De registratie vindt plaats in een door Onze Minister aangewezen databank.

  • 2. Ingeval Onze Minister verschillende databanken aanwijst, volstaat registratie bij een van de databanken.

  • 3. Een beheerder van een databank als bedoeld in het eerste lid, verwerkt de gegevens, bedoeld in artikel 4c, derde tot en met vijfde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid, en stelt deze gegevens beschikbaar aan Onze Minister.

  • 4. Onze Minister wijst een databank slechts aan indien:

    • a. de beheerder van de databank een onderneming is als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 of een rechtspersoon in de zin van artikel 54 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, die in een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte is gevestigd;

    • b. de databank voldoende bereikbaar is voor de houders;

    • c. de beheerder van de databank de gegevens, bedoeld in artikel 4c, derde tot en met vijfde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid, elektronisch en tijdig kan aanleveren aan Onze Minister;

    • d. de beheerder van de databank aantoont passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de gegevens als bedoeld in artikel 4c, derde tot en met vijfde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid, afdoende te beveiligen teneinde verlies, onrechtmatige of onnodige verwerking hiervan te voorkomen;

    • e. de beheerder van de databank de gegevens bedoeld in artikel 4c, derde tot en met vijfde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid, uitsluitend overeenkomstig dit besluit verwerkt;

    • f. de beheerder van de databank informatie verstrekt aan de houder van een hond en ook overigens maatregelen treft om hem zijn rechten te kunnen laten uitoefenen en de plichten na te leven als bedoeld in hoofdstuk 5 en 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens, en

    • g. de beheerder zorg draagt voor de kwaliteit van de gegevens en deze slechts gedurende een door Onze Minister bepaalde termijn bewaart.

  • 5. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanwijzing door Onze Minister, bedoeld in het eerste lid.

  • 6. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid;

    • b. de wijze waarop de databank aantoont dat voldaan wordt aan de voorwaarden, bedoeld in het vierde lid;

    • c. de termijn waarop de databank de gegevens, bedoeld in artikel 4c, derde tot en met vijfde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid, bewaart;

    • d. de wijze van indienen van een aanvraag tot aanwijzing;

    • e. de procedure voor aanwijzing van een databank.

Artikel 4g (intrekken of beëindigen aanwijzing)
  • 1. Onze Minister kan de aanwijzing van een databank intrekken, indien deze niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4f, vierde lid, de verplichtingen uit het eerste en tweede lid, en artikel 4i.

  • 2. Indien Onze Minister de aanwijzing van een databank intrekt of indien de beheerder van een databank de aanwijzing beëindigt:

    • a. verstrekt de beheerder van de databank de gegevens als bedoeld in artikel 4c, derde en vierde lid, 4d, eerste en tweede lid, en 4e, derde en vierde lid, aan Onze Minister of geeft Onze Minister de opdracht aan de beheerder van een databank de gegevens te vernietigen, en

    • b. verleent de beheerder van de databank alle medewerking ter zake van de overdracht van de werkzaamheden inzake de verwerking van de gegevens aan Onze Minister of de beheerder van een andere databank.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de overdracht of vernietiging van gegevens, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4h (aanwijzing verantwoordelijke en bewerker en doelomschrijving)
  • 1. Onze Minister is verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in de databank, bedoeld in artikel 4f, eerste lid.

  • 2. Een beheerder van een databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid, is bewerker van de persoonsgegevens.

  • 3. De gegevens worden verwerkt met als doel het welzijn van honden te verbeteren door het bevorderen van een effectieve handhaving van de toepasselijke regelgeving over het welzijn van honden.

Artikel 4i
  • 1. Onze Minister en de beheerder van een databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid, verstrekken elkaar over en weer alle benodigde informatie teneinde een goede naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens en andere privacywetgeving mogelijk te maken. Op verzoek van Onze Minister toont de beheerder aan dat de noodzakelijke maatregelen zijn genomen.

  • 2. De beheerder van de databank stelt Onze Minister te allen tijde kosteloos in de gelegenheid alle benodigde controles, gericht op de uitvoering van dit besluit en de naleving van privacywetgeving zoals de Wet bescherming persoonsgegevens, uit te voeren of uit te doen voeren.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het tweede lid.

Paragraaf 4 Identificatie
Artikel 4j (identificatie met chip)
  • 1. Een hond wordt geïdentificeerd door middel van het inbrengen van een chip met een uniek nummer.

  • 2. Voor de identificatie wordt een chip gebruikt die voldoet aan bij ministeriële regeling gestelde eisen.

  • 3. Het is verboden een chip te hergebruiken.

  • 4. Het is verboden een chip te verwijderen, tenzij de verwijdering noodzakelijk is vanwege een diergeneeskundige oorzaak, die door een dierenarts in de databank wordt geregistreerd.

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het vierde lid.

Artikel 4k (inbrengen chip door dierenarts of beroepsmatige chipper)
  • 1. Degene die een chip inbrengt, houdt een administratie bij van:

    • a. de datum van inbrengen van de chip, en

    • b. het nummer van de chip.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de plaats van inbrengen van de chip, en

    • b. de gegevens die worden bijgehouden in de administratie, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4l (vervaardiger en leverancier van chips)
  • 1. Degene die chips vervaardigt of laat vervaardigen, maakt gebruik van unieke nummers die zijn aangevraagd bij Onze Minister.

  • 2. Indien degene, bedoeld in het eerste lid, de chips levert aan een ander persoon of bedrijf, houdt diegene een administratie bij van:

    • a. de gegevens van de persoon aan wie of het bedrijf waaraan de chips worden geleverd, en

    • b. de nummers van de chips.

  • 3. Indien de persoon of het bedrijf, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, chips levert aan een ander persoon of bedrijf, houdt die persoon of dat bedrijf, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, een administratie bij met de gegevens bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over:

    • a. de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de gegevens die worden bijgehouden in de administratie, bedoeld in het tweede en derde lid.

Paragraaf 5 Overig
Artikel 4m (naar waarheid gegevens invullen en wijzigingen doorgeven)

Degene die ingevolge dit besluit gegevens in een databank als bedoeld in artikel 4f, eerste lid, meldt, doet dit volledig, juist en naar waarheid.

Artikel 4n (reikwijdte)

De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor honden, geboren voor de datum van inwerkingtreding van dit hoofdstuk.

ARTIKEL II

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijke aantal leden van een der Kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

NOTA VAN TOELICHTING

1. Doel besluit

Dit besluit voert een verplichte identificatie en registratie voor honden in. Daarmee wordt beoogd het welzijn van honden te verbeteren door het tegengaan van misstanden in de hondenfokkerij en -handel. Dit besluit draagt daarmee bij aan de doelstelling van het kabinet om het dierenwelzijn te verbeteren en misstanden in de dierfokkerij aan te pakken, zoals verwoord in het regeerakkoord ‘Vrijheid en verantwoordelijkheid’ 2010.

In de hondensector zijn er verschillende problemen die het welzijn van honden bedreigen. Zo worden honden mishandeld en verwaarloosd of achtergelaten door hun houder.49

Tevens zijn er aanwijzingen dat er misstanden in de fokkerij plaatsvinden. Daaronder vallen bijvoorbeeld misstanden bij de import van buitenlandse honden: honden worden zonder juiste vaccinatie of zonder herkenbare herkomst verhandeld. Ook vindt bedrijfsmatige hondenfokkerij plaats waarbij de fokker zich niet aan de regels houdt die voor bedrijfmatige fokkers gelden. Zo moeten zij aan huisvestingseisen voldoen en moeten ze zich op grond van het Honden- en kattenbesluit laten registreren als bedrijfsmatige fokker. Deze en andere voorschriften zijn nu nog neergelegd in het Honden- en kattenbesluit 1999, maar worden opgenomen in een nieuw Besluit gezelschapsdieren.

De aanwijzingen dat er misstanden plaatsvinden, zijn onder andere verkregen via het in 2007 gestarte project ‘Internetrecherche voor de opsporing van illegale handel in exoten en gezelschapsdieren’. Hierbij worden signalen met betrekking tot illegale handel via internet en advertenties nader onderzocht. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van het internetrecherche netwerk van de politie. Dit beeld wordt door de uitkomsten van verschillende opsporingsonderzoeken die de Algemene Inspectiedienst op dit terrein in de afgelopen jaren heeft uitgevoerd ook bevestigd.

Hoewel illegale activiteiten zich per definitie aan het zicht van de overheid onttrekken en er geen officiële cijfers over zijn, kan op basis van deze aanwijzingen worden aangenomen dat de misstanden in de hondenfokkerij en -handel niet slechts incidenten zijn. Mede gelet op de wens van het kabinet om dergelijke problemen aan te pakken, zoals ook verwoord in het regeerakkoord, is ingrijpen door de overheid gewenst.

Om genoemde problemen effectief aan te kunnen pakken, is het nodig te beschikken over een sluitend en betrouwbaar traceringssysteem, waarmee nagegaan kan worden wat de herkomst is van een hond. Op dit moment zijn daarvoor onvoldoende gegevens over honden en hun houders beschikbaar. Weliswaar wordt nu al 60 tot 70 procent van de honden vrijwillig geïdentificeerd en geregistreerd in private databanken. Dit betreft echter private initiatieven. Over deze gegevens kan de overheid dus niet beschikken.

In een onderzoek van de Raad voor Dierenaangelegenheden uit 2008 wordt geconstateerd dat een algehele registratie van essentiële gegevens van gezelschapsdieren kan bijdragen aan een gerichte aanpak van een aantal problemen die in de samenleving steeds meer aandacht krijgen. Volgens dit onderzoek is een dergelijke registratie vooral waardevol als zij alle in aanmerking komende dieren betreft. Bij een vrijwillige registratie wordt dit doel niet bereikt. Om voortgang te maken met het aanpakken van problemen is verplichte registratie de enige mogelijkheid.50

Het Forum welzijn gezelschapsdieren constateert in 2006 in het onderzoek ‘Gedeelde zorg’ dat een verplichte identificatie en registratie geen doel op zich is, maar een hulpmiddel vormt waarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de hierboven geconstateerde problemen.51

Gelet op onder andere deze onderzoeken heeft de toenmalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit besloten een identificatie en registratie voor honden verplicht te gaan stellen en daarbij te streven naar zo min mogelijk administratieve lasten en kosten voor de burger52.

De registratie vindt plaats in een door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: de Minister van EL&I) aangewezen databank. De beheerder van die databank stelt de gegevens van de houders van honden beschikbaar aan de Minister van EL&I.

De gegevens die verzameld worden met een verplichte registratie worden verzameld met het doel het welzijn van honden te verbeteren. Om mishandeling en verwaarlozing aan te kunnen pakken, moet bekend zijn wie de houder is van een hond. Om illegale handel en fokkerij tegen te gaan, moet bekend zijn bij welke fokker een hond vandaan komt en of een hond uit Nederland of het buitenland afkomstig is. Om over die gegevens te kunnen beschikken, moeten gegevens van honden en hun houders geregistreerd worden. De registratie moet starten bij degene bij wie de hond geboren wordt. Indien een hond wordt overgedragen, is het nodig de gegevens van de nieuwe houder te registreren teneinde de registratie actueel te houden.

Met de verzamelde gegevens kunnen de toezichthouders op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: GWWD) analyses maken om handelsstromen in kaart te brengen. Ze kunnen inzichtelijk maken hoeveel dieren door een bepaalde persoon of instantie worden gefokt, verhandeld of geïmporteerd.

Met deze analyses kan ten eerste door de toezichthouders worden gecontroleerd of iemand bedrijfsmatig handelt. Op grond van het huidige Honden- en kattenbesluit 1999 moet iemand die bedrijfsmatig in honden handelt zich registreren. Als deze persoon of instantie zich niet heeft laten registreren als bedrijfsmatige fokker, kan hem op basis van de gegevens overtreding van deze plicht ten laste worden gelegd. Als uit de gegevens blijkt dat iemand veel honden fokt, verhandelt of importeert, kan dit erop duiden dat iemand bedrijfsmatig handelt. Zo draagt een verplichte identificatie en registratie bij aan de effectiviteit van het huidige Honden- en kattenbesluit 1999 en op termijn het nieuwe besluit over gezelschapsdieren. Overigens geldt de verplichte identificatie en registratie niet alleen voor bedrijfsmatige houders, maar ook voor burgers.

De tweede mogelijkheid is dat met de verzamelde gegevens toezichthouders kunnen nagaan wie de houder is van een mishandelde of verwaarloosde hond en deze persoon overtreding van artikel 36 of 37 van de GWWD ten laste leggen.

Een goed werkende identificatie en registratie van honden is daarom een noodzakelijke voorwaarde voor een effectieve aanpak voor de beschreven problemen en misstanden.

Het doel van de verwerking van (persoons)gegevens is in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens in artikel 4h vastgelegd. In paragraaf 4 wordt nader ingegaan op de conformiteit van dit besluit met de Wet bescherming persoonsgegevens.

De onderhavige problematiek is weerbarstig. De hondenhandel vindt in een open samenleving plaats en is grensoverschrijdend. De effecten van dit besluit zullen daarom binnen drie jaar na de inwerkingtreding geëvalueerd worden.

2. Grondslag van het besluit

Artikel 96 van de GWWD is de wettelijke basis van dit besluit. Dit artikel bepaalt dat ten behoeve van onder andere de algemene gezondheidstoestand of van het welzijn van dieren regelen kunnen worden gesteld omtrent de identificatie en registratie van dieren. Om dieren te kunnen registreren, is het noodzakelijk dat ook de gegevens van houders worden geregistreerd. Slechts door deze koppeling is het mogelijk de houder en de herkomst van een hond na te gaan.

3. Hoofdlijnen besluit

3.1 Registratie

De houder van een hond in Nederland is verplicht binnen zeven weken na de geboorte van een hond deze hond te laten identificeren en binnen acht weken zorg te dragen voor de registratie van de op grond van dit besluit voorgeschreven gegevens. Deze verplichting geldt uitdrukkelijk voor de eerste houder van een hond, dat is degene waar de hond geboren wordt.

Op grond van artikel 4c van dit besluit moet de houder een aantal gegevens registreren, waaronder zijn persoonsgegevens en de geboortedatum van de hond. Als een hond wordt overgedragen aan een nieuwe houder, omdat de hond bijvoorbeeld wordt verkocht of geschonken, is de opvolgende houder verplicht om de hond op zijn naam te laten registreren. Deze overdracht mag slechts plaatsvinden, wanneer de eerste houder zijn hond op de juiste wijze heeft geïdentificeerd en geregistreerd (artikel 4b, tweede lid). Degene die de hond overdraagt, moet zich als houder afmelden in de private databank. De verplichtingen daartoe zijn opgenomen in artikel 4d. Omdat elke opvolgende houder hiertoe verplicht is, ontstaat een keten van informatie waarbij de herkomst van een hond is na te gaan.

In artikel 4e zijn de verplichtingen opgenomen voor houders van honden die niet in Nederland zijn geboren. Het kan ten eerste gaan om een houder die uit het buitenland afkomstig is en met zijn hond in Nederland komt wonen. Ten tweede kan het gaan om een Nederlandse houder die een in het buitenland geboren hond in Nederland brengt. Dit kan een natuurlijke persoon of een onderneming zijn. In genoemde gevallen hebben zij de plicht tot registratie van de hond. Op grond van de Europese verordening nr. 998/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PbEU L 146) (hierna: Verordening 998/2003) moeten honden die tussen lidstaten worden verplaatst al een chip hebben. De verplichting tot identificatie is hen op grond van dit besluit daarom niet nogmaals opgelegd. Ook moeten ze een paspoort hebben. In de Regeling handel levende dieren en levende producten is de uitvoering van deze verordening geregeld. Voor commercieel vervoer geldt de transportverordening 1/2005. Ook op grond daarvan moet een hond al geïdentificeerd zijn voordat die in Nederland binnen mag komen. Indien een hond onverhoopt nog niet geïdentificeerd is, zal dit alsnog moeten gebeuren.

De beheerder van een aangewezen databank is een private partij die een wettelijke taak uitvoert

Door het inzetten van private databanken bij de uitvoering van de verplichte registratie worden de administratieve lasten en kosten voor de burger zo laag mogelijk gehouden. De kosten voor de uitvoering zijn lager dan wanneer de overheid deze taak zelf ter hand zou nemen. De overheid zou immers een ICT-systeem moeten maken en capaciteit beschikbaar moeten stellen om het systeem te beheren.

Voor de uitvoering van deze wettelijke verplichting zal een beheerder zich moeten houden aan de voorwaarden van dit besluit. Op dit moment kunnen honden al vrijwillig geregistreerd worden in private databanken. De beheerders daarvan kunnen verzoeken om aangewezen te worden door de Minister van EL&I, maar ook nieuwe databanken kunnen aangewezen worden.

Indien honden al geregistreerd zijn in bestaande databanken die ook zijn aangewezen op grond van dit besluit, behoudt deze registratie zijn waarde voor de doelen waarvoor de houder destijds zijn hond heeft geregistreerd, bijvoorbeeld om zijn hond bij eventuele vermissing makkelijker te kunnen terugvinden.

3.2 Identificatie

Een hond wordt geïdentificeerd door middel van een chip. Het inbrengen van een chip is op grond van het Ingrepenbesluit toegestaan ter identificatie van een dier. Op grond van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990 en het Besluit tot uitvoering van artikel 1, vierde lid, WUD mag deze ingreep worden uitgevoerd door een dierenarts of door iemand die er zijn beroep van maakt. Dit besluit wijzigt de huidige vakbekwaamheidseisen niet. Zowel de dierenartsen als de beroepsmatige inbrengers van chips moeten op grond van artikel 4k een administratie bijhouden van het bij de hond gebruikte nummer van de chip en de datum van inbrengen van de chip.

Ook moet elke persoon of elk bedrijf dat chip vervaardigt op grond van artikel 4l een administratie bijhouden, waarin de gegevens van de persoon of het bedrijf aan wie zij chips leveren en de nummers van de chips worden opgenomen. Deze administratieverplichtingen zijn noodzakelijk om in het kader van toezichtsactiviteiten de stromen van chips te kunnen volgen en na te kunnen gaan wie als laatste chips geleverd heeft gekregen en dus ingebracht. Dit is nuttige informatie voor de handhaving van illegale handel en fokkerij. Het nut van het vastleggen van datum van inbrengen van de chip is dat hiermee tot op individueel hondniveau traceerbaarheid geborgd is, doordat vastligt wanneer en door wie het inbrengen van de chip heeft plaatsgevonden. Indien een hond niet geregistreerd is, maar wel een chip draagt, kan achterhaald worden wie de inbrenger van de chip was. Dit is vanuit handhavingsoogpunt belangrijke informatie. Het vermindert ook voor potentiële illegale handelaren de verleiding juist in deze fase niet transparant te werk te gaan.

Het gebruik van chips voor identificatie is bestaande praktijk. Zoals in paragraaf 3.1 is beschreven, is het gebruik van chips bij transport van honden reeds verplicht op grond van Europese regelgeving. Bij ministeriële regeling zullen nadere eisen gesteld worden aan welke normen de chip moet voldoen (artikel 4j, tweede lid). Daarbij zullen onder andere eisen worden gesteld aan de afleesbaarheid van de chip.

3.3 Invoering

Identificatie en registratie wordt verplicht gesteld voor honden die geboren worden na inwerkingtreding van dit besluit. De verplichting geldt dus niet voor oudere honden, maar geldt alleen voor pups. Op deze manier wordt de verplichte identificatie en registratie geleidelijk ingevoerd.

Een geleidelijke invoering leidt tot minder hoge administratieve lasten. In paragraaf 8.4 is berekend wat de toename is van de administratieve lasten, indien de verplichting wel direct zou worden ingevoerd voor alle honden.

Naast een toename van administratieve lasten, zou de uitvoering van een dergelijke plicht moeilijk zijn. Het is zonder een intensieve controle niet mogelijk om van zoveel honden na te gaan of die geïdentificeerd en geregistreerd zijn. Door te beginnen met de identificatie en registratie van pups, hoeft slechts controle plaats te vinden op die groep van ongeveer 105.000 honden die jaarlijks worden geboren. Dit aantal zal jaarlijks ongeveer gelijk zijn.

Omdat het met name van belang is om de herkomst van een hond na te gaan, zou van bestaande honden de gegevens van de vorige houder of houders moeten worden opgegeven. Dit zal in veel gevallen niet meer bekend zijn. Het doel van dit besluit is vooral het bestrijden van de illegale hondenhandel. In de hondenhandel worden voornamelijk pups verhandeld. Welzijnsproblemen van honden op latere leeftijd ontstaan vaak door slechte leefomstandigheden in de eerste weken van het hondenleven. Te denken valt bijvoorbeeld aan: geen vaccinatie tegen ziektes, slechte transportomstandigheden, onvoldoende of geen aandacht voor socialisatie en slechte huisvestingsomstandigheden. Middels verplichte identificatie en registratie kan juist de handel in pups beter in beeld worden gebracht.

De Dierenbescherming geeft aan dat door deze geleidelijke invoering eraan voorbij wordt gegaan dat honden van alle leeftijden verwaarloosd en mishandeld worden en dat er door de gekozen uitvoering zeker vijftien jaar lang een onduidelijke en onwenselijke situatie rond het welzijn van honden blijft voortbestaan. Virbac pleit voor een snellere invoering uit het oogpunt van duidelijkheid en handhaving. Gelet op bovengenoemde redenen wordt niet tegemoet gekomen aan de opmerkingen van de Dierenbescherming en Virbac om de verplichting sneller in te voeren.

De Dierenbescherming geeft voorts aan dat het niet verplicht is de leeftijd van een hond aan te tonen en dat het daarom voor een handhaver niet mogelijk is om vast te stellen of een hond wel of niet onder de identificatie- en registratieverplichting valt. Ook de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming wijst op een vacuüm in de handhaving.

Het maken van onderscheid in leeftijd is niet altijd eenvoudig en hiervoor bestaan geen absolute objectieve criteria. Het bepalen van de leeftijd zal altijd op basis van ervaringskennis aan de hand van bepaalde kenmerken van het dier (gebit, gedrag, motoriek, grootte/gewicht e.d.) dienen plaats te vinden. Het verplicht stellen voor alle honden om aan te tonen hoe oud een hond is, bijvoorbeeld door middel van een geboortebewijs, is dan ook niet effectief en zou leiden tot een toename van administratieve lasten en uitvoeringslasten.

Overigens zullen bedrijfsmatige fokkers op grond van het nieuwe Besluit gezelschapsdieren verplicht worden een administratie bij te houden met geboortedata van de pups. Van honden die bij een bedrijfsmatige fokker geboren worden, zal derhalve wel een leeftijd bekend zijn.

4. Bescherming van persoonsgegevens

4.1 Wet bescherming persoonsgegevens

Met de verplichte identificatie en registratie van honden legt de overheid een verplichting op aan houders van honden om hun persoonsgegevens vast te leggen. In verband daarmee moet aan de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) worden voldaan om te waarborgen dat het recht op de bescherming van persoonsgegevens niet in gevaar komt.

De aard van de inmenging in het recht op de bescherming van persoonsgegevens, voor zover daarvan sprake is, bestaat uit het beschikbaar moeten stellen van gegevens, die betrekking hebben op het houden van een of meer honden voor privé-doeleinden, die vervolgens voor handhavingsdoeleinden worden gebruikt. De wettelijke grondslag voor deze inmenging is artikel 96 van de GWWD. Voor een toelichting over de grondslag wordt verwezen naar paragraaf 2 van deze toelichting.

In het kader van de Wbp moet onder andere bepaald worden wie ‘verantwoordelijke’, ‘bewerker’ en ‘betrokkene’ zijn in de zin van de Wbp. Voor de verwerking van de gegevens is de Minister van EL&I de verantwoordelijke. De verantwoordelijke is de natuurlijke persoon, rechtspersoon of ieder ander die of het bestuursorgaan dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. Het begrip doelt op degene die formeel-juridisch de zeggenschap over de verwerking heeft. De beheerder van een aangewezen databank is bewerker in de zin van de Wbp. Een bewerker is degene die ten behoeve van de verantwoordelijke persoonsgegevens verwerkt, zonder aan zijn rechtstreeks gezag te zijn onderworpen. Een betrokkene is degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft. De betrokkenen in de zin van de Wbp zijn de huidige houder van de hond en de voorgaande houders.

Deze benoeming van de verantwoordelijkheden is conform het advies van het College bescherming persoonsgegevens (hierna: CBP). Tevens is in artikel 4h vastgelegd wie de verantwoordelijke en de bewerker zijn.

De Minister van EL&I wijst een databank aan, alvorens daarin persoonsgegevens mogen worden verwerkt. In het aanwijzingsbesluit zullen de afspraken tussen de Minister van EL&I en de databank schriftelijk worden vastgelegd. Daarnaast zal een bewerkersovereenkomst worden gesloten, zoals artikel 14 van de Wbp eist.

De voorwaarden waaraan een databank moet voldoen om aangewezen te worden, zijn opgenomen in artikel 4f van dit besluit. Deze voorwaarden zijn aangescherpt ten opzichte van het besluit dat voor advies aan het CBP was voorgelegd. Daarmee wordt voldaan aan de kritiek van het CBP dat het besluit de vereiste transparantie ontbeerde.

Onder andere moet de beheerder van een databank de gegevens tijdig en elektronisch aanleveren aan de Minister van EL&I en moet de beheerder passende technische en organisatorische maatregelen nemen om de persoonsgegevens afdoende te beschermen tegen verlies, onrechtmatige of onnodige verwerking. De beheerder van de databank mag de gegevens uitsluitend overeenkomstig dit besluit verwerken. Dat betekent onder andere dat de verwerking plaatsvindt voor het in dit besluit aangegeven doel. Dat brengt ook met zich dat de beheerder van de databank waarborgt dat er een scheiding is tussen het gebruik van de gegevens in het kader van de verplichtingen op grond van dit besluit en eventuele commerciële activiteiten. Tot nu toe mochten de beheerders van bestaande databanken gegevens inzamelen onder hun eigen voorwaarden, uiteraard ook rekening houdend met de Wbp. Nu er een wettelijke verplichting ten grondslag ligt aan het verzamelen van de gegevens zal er een duidelijke scheiding moeten zijn tussen de wettelijke taken en eventuele commerciële bezigheden. Om toch aan de Wbp te kunnen voldoen, kan de beheerder van een databank bijvoorbeeld wel expliciet toestemming vragen aan degene die zich inschrijft of zijn gegevens voor commerciële doeleinden mogen worden gebruikt (artikel 8, onderdeel a, Wbp). De betrokkene kan dit weigeren. In dat geval zullen de gegevens van de houder niet voor commerciële doeleinden mogen worden gebruikt.

Het CBP heeft gesteld dat het voor de betrokkene kenbaar dient te zijn bij wie hij zijn hond dient te registreren en jegens wie hij zijn rechten desgewenst kan uitoefenen. In dat verband zijn voorschriften in het besluit opgenomen om te verzekeren dat door de beheerder van de databank informatie aan betrokkenen wordt verstrekt (artikel 4f, vierde lid, onderdeel g).

Dit houdt in dat de beheerder van een databank aan elke houder van een hond mededeelt dat de persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van de Minister van EL&I met het oog op de verbetering van het welzijn van honden. Hiermee wordt voldaan aan artikel 33 van de Wbp. Tevens heeft de betrokkene het recht om persoonsgegevens te laten verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn (artikel 35 en 36 Wbp).

Daarom zal de Minister van EL&I via internet de aanwijzingsbesluiten bekend maken, zodat bekend is welke databanken aangewezen zijn. De Minister van EL&I zal toezien op de naleving van deze verplichtingen.

Op grond van artikel 4i verstrekken de Minister van EL&I en de beheerder van een databank elkaar over en weer alle benodigde informatie teneinde een goede naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens en andere privacywetgeving mogelijk te maken. De verstrekte informatie wordt vertrouwelijk behandeld. Ook is een voorziening getroffen voor wat er gebeurt met de gegevens wanneer de beheerder van een databank zijn activiteiten beëindigt (artikel 4g).

De Minister draagt zorg voor de melding als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wbp, bij het College bescherming persoonsgegevens of de Functionaris voor de gegevensbescherming.

De Stichting Samenwerkende Databanken Gezelschapsdieren Nederland (SDGN), Platform Verantwoord Huisdierenbezit (PVH), Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), Holland Dier Identiteit en Full Service Bureau Dierenasielen Nederland (HDI) menen dat de rol van de aangewezen databank niet meer zou moeten zijn dan het doorgeefluik van de verplichte registratie aan de Minister van EL&I en geen gegevens zouden moeten bewaren. Deze mening wordt niet gedeeld. Zoals hierboven is beschreven, heeft de beheerder van een databank een aantal bevoegdheden die namens de Minister van EL&I worden uitgevoerd, zoals het geven van informatie die verplicht is op grond van de Wbp en het zonodig wijzigen van gegevens van houders van honden. Tevens moet de beheerder van een databank inzicht kunnen geven aan de houder van de vastgelegde gegevens. De beheerders van de databank zijn niet eindverantwoordelijk voor de gegevens, dit is de Minister van EL&I.

Op grond van de Wbp mogen persoonsgegevens slechts onder een aantal voorwaarden worden verwerkt. In het geval van dit besluit wordt voldaan aan de voorwaarde uit artikel 8, onderdeel c, van de Wbp: een gegevensverwerking moet noodzakelijk zijn omdat een verantwoordelijke een wettelijke verplichting moet nakomen waaraan die onderworpen is. Op het moment dat het besluit van kracht is, is de wettelijke verplichting gecreëerd.

4.2 Uitwisseling gegevens met andere overheden

Andere overheden hebben geen directe toegang tot de gegevens die op grond van dit besluit worden verzameld. Dit geldt ook voor gemeenten. Zij mogen en kunnen de gegevens van dit besluit niet gebruiken om hiermee bijvoorbeeld hondenbelasting te innen. De bevoegdheid tot innen van deze belasting hebben gemeenten op grond van de Gemeentewet. Gemeenten mogen geen gebruik maken van deze gegevens, omdat dit in strijd is met artikel 9 van de Wbp. Gegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen.

Persoonsgegevens mogen wel worden verwerkt als dit noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen. Artikel 8, aanhef en onderdeel c, van de Wbp biedt hiervoor de mogelijkheid. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de verplichting gegevens te verstrekken in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek. Daarnaast geeft de Wbp in artikel 43 de Minister in uitzonderlijke gevallen de bevoegdheid gegevens te verstrekken, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat, de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen, het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder artikel 43, onderdelen b en c of de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen. Daarbij dient wel steeds te worden voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 Wbp.

4.3 Advies college bescherming persoonsgegevens

Het College bescherming persoonsgegevens heeft bij brief van 28 maart 2011 gereageerd op een ontwerp van dit besluit (z2011-00195). Het CBP heeft bezwaar gemaakt tegen het concept-besluit en adviseert het besluit niet aldus te nemen. In onderhavig besluit is daarom een aantal wijzigingen aangebracht waarmee tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren van het CBP.

Het CBP gaat in op de grondslag van het besluit. Het college vraagt zich af of met artikel 96 van de GWWD is beoogd bij amvb een zo’n verstrekkende (landelijke) registratieplicht van houders van honden en inbrengers van chips op te leggen. Volgens het college had het voor de hand gelegen de vergaande registratie in het wetsvoorstel Wet dieren nader uit te werken. Het advies van het CBP is om in de nota van toelichting van het besluit op het voorgaande in te gaan.

Tevens geeft het college aan dat de Minister van EL&I de verantwoordelijke is in de zin van de Wbp voor de persoonsgegevens. In het concept-besluit waren de databanken als verantwoordelijke aangewezen. Het college wees er echter op dat dat niet mogelijk was.

Voorts geeft het CBP aan dat het concept-besluit onvoldoende transparant is. Het dient voor betrokkene kenbaar te zijn bij wie hij zijn hond moet laten registreren en jegens wie hij zijn rechten desgewenst kan uitoefenen. Ook moet duidelijker worden bepaald wie uiteindelijk gebruik gaat maken van de in de databanken verzamelde gegevens.

Voor zover het CBP bedoelt dat het noodzakelijk is om een aanvullende wettelijke grondslag te creëren, wordt die mening door de regering niet gedeeld. Zoals eerder in deze toelichting al aangegeven, is artikel 96 van de GWWD de grondslag van dit besluit. Dit artikel geeft de bevoegdheid om regels te stellen voor de identificatie en registratie van dieren.

Het is noodzakelijk dat gegevens van houders worden verwerkt, omdat zonder deze gegevens de identificatie van honden en houders niet goed mogelijk is met het oog op dierenwelzijn. Als de gegevens van de houder niet bekend zijn, kan die niet opgespoord worden en kunnen er geen maatregelen worden genomen tegen illegale hondenhandel, verwaarlozing en mishandeling. Als er geen koppeling is tussen de gegevens van houders en van de hond, kunnen eventuele misstanden niet worden aangepakt. Uit artikel 96 GWWD is de bevoegdheid tot de registratie van de gegevens van houders af te leiden, nu een dier geen zelfstandige drager van rechten is. Het is redelijkerwijs de bedoeling geweest van de wetgever om niet alleen de gegevens van dieren te registreren, maar ook van houders van die dieren. Mede doordat in dit besluit nadere waarborgen zijn aangebracht, is er geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op de rechten van de betrokkenen.

De andere onderdelen van het advies van het CBP zijn verwerkt in het besluit en deze nota van toelichting. Onder andere zijn de voorwaarden aangescherpt waaraan een databank moet voldoen alvorens deze kan worden aangewezen door de Minister van EL&I. Ten opzichte van het besluit, zoals dat aan het CBP was voorgelegd voor advies, zijn in artikel 4f, vierde lid de volgende voorwaarden toegevoegd: de beheerder van de databank moet aantonen passende technische en organisatorische maatregelen te hebben genomen om de gegevens afdoende te beveiligen (onderdeel d), de beheerder van de databank mag de gegevens uitsluitend overeenkomstig dit besluit verwerken (onderdeel e), de beheerder van de databank verstrekt informatie over de doelen van de verwerking en dat de gegevens ten behoeve van de Minister van EL&I worden verwerkt (onderdeel f). Voorts is artikel 4h toegevoegd om de doelomschrijving van de gegevensverwerking en de verantwoordelijkheden van de Minister van EL&I en de beheerder van de databank vast te leggen. In artikel 4i is bepaald dat de Minister van EL&I en de beheerder van de databank elkaar over een weer informatie verstrekken. Tevens is een duidelijkere voorziening geregeld in artikel 4g over de overdracht van gegevens indien de werkzaamheden van de databank eindigen. In paragraaf 1 van de toelichting is duidelijker bepaald wie uiteindelijk gebruik gaat maken van de door de databanken verzamelde gegevens, namelijk de toezichthouders op grond van de GWWD).

Door deze wijzigingen is de bescherming van persoonsgegevens beter geborgd en worden de belangrijkste bezwaren van het CBP weggenomen.

5. Bevordering private initiatieven

Door de verplichte identificatie en registratie is de overheid behulpzaam bij het ontwikkelen of opzetten van private initiatieven. Onder andere wordt het vergemakkelijkt dat een weggelopen hond met zijn houder verenigd wordt. In de private databank kan aan de hand van het nummer van de chip de gegevens van de houder worden opgezocht. Naar verwachting bespaart de (gemeentelijke) overheid geld omdat hiermee de opvang voor vermiste dieren minder of minder lang wordt belast.

Voor deze en andere private initiatieven geldt wel dat deze activiteiten duidelijk gescheiden moeten zijn van de wettelijke taken. Zo zal een houder bij de registratie expliciet toestemming moeten geven voor het mogen gebruiken van zijn gegevens bij een eventuele vermissing van zijn hond. Die gegevens zijn dan raadpleegbaar door bijvoorbeeld dierenartsen, ambulances of opvangcentra die vaak beschikken over afleesapparatuur. Indien echter een mishandelde of verwaarloosde hond wordt aangetroffen, kunnen toezichthouders de gegevens van de houder zonder meer gebruiken, omdat hierbij sprake kan zijn van overtreding van de dierenwelzijnsregelgeving.

6. Notificatie dienstenrichtlijn (Richtlijn 2006/123)

Het ontwerp-besluit wordt ter notificatie voorgelegd aan de Europese Commissie. Naar aanleiding daarvan kan de tekst in deze toelichting nog wijzigen.

Dit besluit bevat een aantal eisen aan diensten die getoetst zijn aan de Europese richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (hierna: de Dienstenrichtlijn). Deze richtlijn is geïmplementeerd in de Dienstenwet.

6.1 Verbod van artikel 4b, eisen aan identificatie en registratie van artikelen 4c, 4d, en 4e

Met het verbod van artikel 4b en de eisen die worden gesteld aan de identificatie in de artikelen 4c tot en met 4e wordt een dienst gereguleerd, namelijk het houden, verhandelen, vervoeren, aanvoeren, afvoeren of overdragen van een hond. Deze activiteiten kunnen aangemerkt worden als diensten in de zin van de Dienstenrichtlijn, als ze bedrijfmatig worden uitgevoerd. Voorbeelden van deze diensten zijn hondenfokkerijen en opvangcentra. Volgens artikel 16 van de Dienstenrichtlijn is de regulering van een dienst alleen toegestaan als er geen direct of indirect onderscheid wordt gemaakt naar nationaliteit, noodzakelijk is om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu en evenredig is. Dit laatste houdt in dat de eis geschikt moet zijn voor het doel, niet verder gaat dan nodig om het doel te bereiken en het niet met andere, minder beperkende maatregelen kan worden bereikt.

Er wordt geen nationaliteitseis gesteld. Voorts is de eis noodzakelijk om redenen van openbare orde. Volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie ziet het begrip ‘openbare orde’ ook op het belang van dierenwelzijn. Zoals in paragraaf 1 is beschreven dragen de nagestreefde doelen bij aan een beter welzijn van honden. Er is geen minder zwaar alternatief. Als er geen verbod ingesteld zou worden, is er sprake van een vrijwillige identificatie en registratie. Zoals in paragraaf 1 is aangegeven kan de overheid niet beschikken over privaat ingewonnen gegevens en kunnen de misstanden in de hondenfokkerij en – handel niet worden aangepakt.

6.2 Administratie-eisen aan inbrengers chip en vervaardigers van chips

Het inbrengen van een chip mag alleen gebeuren door dierenartsen en beroepsmatige inbrengers. Deze personen moeten een administratie bijhouden. Ook personen die chips vervaardigen of laten vervaardigen moeten een administratie bijhouden. Beide diensten moeten voldoen aan artikel 16 van de Dienstenrichtlijn.

Er wordt geen nationaliteitseis gesteld. De motivering van de administratieplicht is hiervoor al uiteengezet. Deze eis is noodzakelijk om uiteindelijk bij te dragen aan een beter dierenwelzijn.

6.3 Beheer private databank

De aanwijzing van een databank vormt een vergunningstelsel in de zin van de dienstenrichtlijn en moet daarom getoetst worden aan artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Het vergunningstelsel mag geen discriminerende werking jegens de betrokken dienstverrichter hebben, de behoefte aan een vergunningstelsel is gerechtvaardigd om een dwingende reden van algemeen belang en het nagestreefde doel kan niet door een minder beperkende maatregel worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn. De eis van rechtspersoonlijkheid moet ook getoetst worden aan de Dienstenrichtlijn.

Er worden geen nationaliteitseisen gesteld. Er wordt niet vereist dat een databank een vestiging in Nederland heeft. De dwingende reden van algemeen belang is dat met hele systeem van identificatie en registratie van honden het welzijn van honden wordt bevorderd.

Op grond van de Dienstenwet is op een dergelijke aanwijzing de zogenoemde lex silencio positivo van toepassing. De lex silencio positivo houdt in dat een vergunning wordt geacht te zijn verleend bij het uitblijven van een antwoord binnen een gestelde termijn door het bevoegde bestuursorgaan op een aanvraag van een vergunning. Het is echter van belang dat vooraf wordt getoetst of de beheerder van een databank daadwerkelijk aan de voorwaarden voldoet. Onder andere is het van belang dat de beheerder van een databank technisch in staat is de gegevens elektronisch aan te leveren bij de Minister van EL&I. Daarom is in artikel 4f, vijfde lid, een uitzondering opgenomen op de plicht om bij een dergelijke vergunning de lex silencio positivo toe te passen.

Vervolgens is een eis dat het vanuit het buitenland mogelijk moet zijn de hond te registreren. (artikel 8 dienstenrichtlijn). Daar zal in voorzien worden.

7. Notificatie technisch voorschrift

Het ontwerp-besluit wordt ter notificatie voorgelegd aan de Europese Commissie. Naar aanleiding daarvan kan de tekst in deze toelichting nog wijzigen.

Lidstaten van de EU moeten op grond van het Europese Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie producten op hun grondgebied toelaten die afkomstig zijn uit andere lidstaten. Nu Nederland het verplicht stelt dat honden geïdentificeerd en geregistreerd moeten worden, wordt de handel in honden potentieel belemmerd. Tevens worden eisen gesteld aan chips en wordt ook de handel daarin potentieel belemmerd. Dit besluit tot een verplichte identificatie en registratie van honden is daarom een technisch voorschrift in de zin van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204).

De richtlijn strekt ertoe, dat wanneer een lidstaat – uit een oogpunt van bescherming van bepaalde, op zichzelf wellicht gerechtvaardigde, belangen – een maatregel wil nemen die een beperking van het vrij goederenverkeer kan inhouden, het voornemen hiertoe wordt gemeld aan de Commissie. Dit om de Commissie en de andere lidstaten in de gelegenheid te stellen de ontwerp-maatregel te bezien en eventueel opmerkingen te maken.

Het verbod om honden niet te mogen houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren of over te dragen voordat deze is geïdentificeerd en geregistreerd vormt het technisch voorschrift. Tevens is het stellen van eisen aan chips een technisch voorschrift. Zoals hierboven bij de motivering ten aanzien van de dienstenrichtlijn is aangegeven, worden er geen nationaliteitseisen gesteld. Ook is al eerder aangegeven dat het bijdragen aan een beter welzijn voor honden het doel rechtvaardigt en dat er geen minder zwaar alternatief mogelijk is.

8. Administratieve lasten

Administratieve lasten zijn de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Voor het bedrijfsleven wordt dit uitgedrukt in geld, voor burgers in de tijd die ze moeten besteden en in zogenoemde out-of-pocket-kosten, dit zijn de reële uitgaven om de informatieverplichtingen te kunnen naleven. De informatieverplichtingen zijn het registreren van de hond, het melden van veranderingen ten opzichte van reeds geregistreerde gegevens, het bijhouden van administraties door dierenartsen en personen die chips inbrengen en vervaardigers van chips, het doorgeven van mutaties door de beheerders van databanken aan de Minister van EL&I, het certificeren van de databanken en het meewerken aan inspecties van de toezichthouders. Gegevens die tot nu toe vrijwillig werden doorgegeven en bijgehouden, worden nu tot de administratieve lasten van dit besluit gerekend.

8.1 Administratieve lasten voor het bedrijfsleven

De verplichting tot identificatie en registratie wordt opgelegd aan houders van pups. Omdat honden gemiddeld tien tot twaalf jaar oud worden, is naar verwachting over tien tot twaalf jaar vrijwel de gehele hondenpopulatie geïdentificeerd en geregistreerd. De administratieve lasten lopen dus in de tien jaar na de invoering van dit besluit geleidelijk op. De bedragen die hierna worden genoemd zijn de administratieve lasten in het eerste jaar en tussen haakjes de bedragen in tiende jaar. Bij de berekening wordt ervan uitgegaan dat er jaarlijks 105.000 pups worden geboren. De totale administratieve lasten voor het bedrijfsleven (bedrijfsmatige fokkers, handelaren, asielen, dierenartsen en personen die chips inbrengen, vervaardigers van chips, en beheerders van private databanken) worden geraamd op € 1.485.057 (€ 1.703.489). Deze bedragen zijn als volgt opgebouwd. De lasten voor het bedrijfsleven voor het registreren van pups en het doorgeven van wijzigingen in registraties bedragen € 877.730 (€ 1.020.950). Dierenartsen en beroepsmatige chippers dienen een administratie bij te houden met de gegevens van door hen geïdentificeerde honden en diens houders. De administratieve lasten hiervoor bedragen € 490.210 (€ 490.210). De administratieve lasten voor het doorgegeven van de mutaties door de beheerders van databanken aan de Minister van EL&I bedragen € 113.213 (€ 188.533). De administratieve lasten voor vervaardigers van chips bedragen € 3.780 (€ 3.780). Deze lasten bestaan uit het opvragen van unieke chipnummers bij de Minister. Daarnaast moet hij bijhouden welke nummers aan welke dierenartsen en beroepsmatige inbrengers van chips verkocht zijn. De administratieve lasten voor de aanmelding van de databanken bij de Minister bedragen minder dan € 1000. Bij deze berekening is uitgegaan van 8 aan te wijzen databanken. Deze kosten zijn slechts eenmalig. Ongeveer 45% van de honden wordt geboren bij een bedrijfsmatige fokker. De lasten voor bedrijfsmatige fokkers bestaan uit het, als zijnde eerste houder, verplicht registreren van pups in een databank.

8.2 Administratieve lasten voor burgers

De administratieve lasten voor burgers kunnen in drie gevallen ontstaan: zij zijn houder van een hond en moeten de hond identificeren en registeren, zij kunnen een hond kopen en houder worden van een hond en tenslotte kunnen zij als houder verplicht zijn mutaties te moeten doorgeven in reeds geregistreerde gegevens, zoals bij een verhuizing. De administratieve lasten voor burgers zijn geraamd op 71.720 uur voor het eerste jaar dat het besluit in werking treedt. Na tien jaar zijn de structurele jaarlijkse lasten geraamd op 111.700 uur, wanneer zo goed als alle honden in Nederland geïdentificeerd en geregistreerd zijn. Er ontstaan geen zogenoemde out of pocket kosten, wel nalevingskosten.

8.3 Nalevingskosten voor bedrijven en burgers

Wat de kosten voor het plaatsen van een chip zullen zijn is nog niet duidelijk. Dierenartsen, inbrengers van chips van de Raad van Beheer en anderen die dit beroepsmatig uitvoeren zijn bevoegd zelf de prijs vast te stellen. In de periode tot inwerkingtreding van dit besluit varieerden de kosten tussen € 10 en € 30 per gezette chip.

Voor de berekening van de nalevingskosten voor burgers is uitgegaan van een bedrag van € 30 per chip. Ervan uitgaande dat 55% van de jaarlijks 105.000 geboren honden bij burgers wordt geboren, leidt dit tot € 1.732.500 aan nalevingskosten. Voor het bedrijfsleven is uitgegaan van een bedrag van € 10 per chip. Daar wordt 45% van de 105.000 honden geboren. Dit leidt tot een nalevingslast van € 472.500.

8.4 Alternatieven

Bij de ontwikkeling van het identificatie en registratie-systeem voor honden zijn drie alternatieven nader onderzocht. Ten eerste is gekeken naar een variant waarin de beroepsmatige inbrengers van chips en vervaardigers van chips geen administratie zouden hoeven bijhouden. In vergelijking met het gekozen systeem zou deze variant geen verschil in administratieve lasten opleveren voor burgers. Voor het bedrijfsleven zou deze variant € 494114,– minder administratieve lasten betekenen. Zoals al eerder aangegeven, zijn deze administratieverplichtingen evenwel noodzakelijk om te waarborgen dat het identificatie en registratie-systeem betrouwbaar is.

Een tweede variant die onderzocht is, hield in dat binnen twee jaar na inwerkingtreding van het besluit alle houders van honden aan de verplichting moeten voldoen. Dit betekent dat alle houders van de 1,5 miljoen aanwezige honden in Nederland hun honden moeten laten registreren of hun reeds vrijwillig geregistreerde gegevens moeten aanvullen. In deze variant nemen de administratieve lasten voor burgers toe met 246.918 uur per jaar voor de eerste twee jaar. Voor het bedrijfsleven kost deze variant € 395.727,– per jaar voor de eerste twee jaar. In paragraaf 3.3 is nader ingegaan op de invoering van de verplichte identificatie en registratie.

Een derde alternatief dat onderzocht is, hield in dat de Minister van EL&I de uitvoering zelf ter hand zou nemen. Dit zou echter tot meer kosten leiden. De overheid zou immers een ICT-systeem moeten maken en capaciteit beschikbaar moeten stellen om het systeem te beheren.

Tevens doet dit geen recht aan de initiatieven die er al zijn in de sector. Het past beter bij het kabinetsbeleid om bij bestaande initiatieven aan te sluiten, dan om in de bestaande markt in te grijpen.

9. Handhaving

Het toezicht op de naleving van de verplichte identificatie en registratie wordt zoveel mogelijk meegenomen in de reguliere controles op het Honden- Kattenbesluit 1999, de Regeling dierenvervoer 2007 en te zijner tijd de vervangende regels van de Wet dieren. Daarom wordt specifiek voor deze amvb geen extra capaciteit vrijgemaakt.

Op het overtreden van regels gesteld bij of krachtens artikel 96 van de GWWD omtrent regels over identificatie en registratie van dieren staat volgens de Wet op de economische delicten 2 jaar gevangenisstraf indien het gaat om een misdrijf en 6 maanden als het om een overtreding gaat.

Op grond van artikel 106 van de GWWD kan de Minister van EL&I ook overgaan tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

De ambtenaren van de AID zijn als toezichthouders aangewezen voor de identificatie- en registratieverplichting. Tevens worden ambtenaren van de Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming aangewezen als toezichthouder. Voor de LID betekent dit een uitbreiding van hun bevoegdheden die passen bij hun huidige controletaken. Dit betekent dat de ambtenaren van deze organisaties toegang hebben tot de gegevens die aangeleverd worden bij de Minister van EL&I.

De AID en de LID ambtenaren zijn naast toezichthouder ook bijzondere opsporingsambtenaren. Bijzondere opsporingsambtenaren mogen bij een verdenking van een strafbaar feit handhavend optreden. Ook ambtenaren van de Inspectiedienst Gezelschapsdieren van de Hondenbescherming zijn bijzondere opsporingsambtenaren. Zij hebben geen directe toegang tot de gegevens van de Minister van EL&I, maar kunnen wel een verzoek doen tot het verkrijgen van bepaalde gegevens die nodig zijn in een concrete zaak.

De Dierenbescherming en de LID vinden het zeer onwenselijk dat geen extra capaciteit wordt vrijgemaakt. Ook de KNMvD spreekt haar zorg uit over de bestaande en toekomstige handhavingscapaciteit die wordt vrijgemaakt en adviseert een risicogebaseerde inzet van de handhaving en een goede communicatie over de verplichting. Deze laatste suggestie van de KNMvD wordt ter harte genomen.

10. Ontvangen commentaren

Een ontwerp van dit besluit is voor commentaar voorgelegd aan een aantal organisaties. Van de volgende organisaties is een reactie ontvangen: Dierenbescherming, Virbac, Brancheorganisatie DIBEVO, Hondenbescherming Nederland, Raad van Beheer op kynologisch gebied (RvB), Vereniging Beroepsmatige Kennelhouders (VBK), Stichting Samenwerkende Databanken Gezelschapsdieren Nederland (SDGN), Platform Verantwoord Huisdierenbezit (PVH), Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), Holland Dier Identiteit en Full Service Bureau Dierenasielen Nederland (HDI) en Stichting Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming (LID).

Hieronder wordt in meer algemene zin kort op de hoofdlijn van het commentaar ingegaan, met in achtneming van en onder verwijzing naar het in de voorafgaande paragrafen omtrent de commentaren gestelde. Het commentaar op specifieke onderdelen is waar mogelijk meegenomen en verwerkt in ofwel het algemeen deel van deze nota van toelichting ofwel bij de artikelsgewijze toelichting.

Algemeen

De Hondenbescherming, Dibevo, Virbac, Dierenbescherming en de KNMvD zijn verheugd dat na jarenlange inspanningen een identificatie- en registratieplicht voor honden wordt ingevoerd.

De Raad van Beheer op kynologisch gebied is van mening dat de doelen met deze regeling niet bereikt worden, omdat daarvoor een omvangrijkere en sluitende regeling nodig is.

De SDGN, PVH, HDI en VBK pleiten voor een snelle invoering met niet meer regels en lasten dan nodig en ruime voor innovatie.

Verplichting tot identificeren en registreren van katten

De Dierenbescherming, Dibevo en KNMvD menen dat ook een identificatie- en registratieplicht ingevoerd moet worden voor katten. Hiertoe zal niet worden overgegaan. Het ontwikkelen van een sluitend systeem van identificatie en registratie voor honden is een complexe aangelegenheid. De naleving van een identificatie- en registratieverplichting is bij katten moeilijker te controleren dan bij honden. De meeste van de 3,3 miljoen katten zijn gewone huiskatten waarbij fokkerij en handel een veel kleinere rol speelt. Ook in andere landen met een verplichte identificatie en registratie, zoals Denemarken, Zweden, Frankrijk, België, Italië en Zwitserland, geldt die alleen voor honden. Een verplichte identificatie en registratie leidt tot een nog hogere lastenverzwaring voor burgers en kosten voor de overheid dan bij een verplichting voor honden, omdat het om meer aantallen houders gaat.

Relatie met Honden- en kattenbesluit 1999 (HKB ’99) en nieuw Besluit gezelschapsdieren

De Dierenbescherming wees erop dat er geen aandacht was besteed aan de verhouding van dit besluit met het HKB ’99 en het nieuwe Besluit gezelschapsdieren.

In het HKB 1999 was voorzien in voorschriften inzake de identificatie en registratie van honden en katten die bedrijfsmatig verkocht, ten verkoop in voorraad, afgeleverd of in bewaring genomen worden of waarmee bedrijfsmatig gefokt wordt ten behoeve van de verkoop of aflevering van de nakomelingen.

Het Besluit gezelschapsdieren regelt geen verplichtingen met betrekking tot identificatie en registratie van honden. In het kader van dit nieuwe besluit zal wel het identificatie nummer van de hond op het bewijs van inenting dienen te worden geplaatst. In combinatie met onderhavig besluit kan daarmee ook toezicht gehouden worden op de naleving van de vaccinatieverplichting voor honden.

Registratie gegevens

Enkele organisatie gaven aan dat er meer gegevens geregistreerd zouden moeten worden, zoals erfelijke afwijkingen en gegevens van ouderdieren. Deze suggestie is niet overgenomen. Het invoeren van een verplichte identificatie en registratie voor honden is een complexe aangelegenheid. Bij het creëren van het systeem is onderzocht welke gegevens strikt noodzakelijk zijn voor het welslagen van het systeem. Het toevoegen van nog meer gegevens levert extra lasten op en dragen niet direct bij aan het tegengaan van de illegale hondenhandel. Bij de aangekondigde evaluatie binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit zal worden bekeken of er eventueel meer gegevens gevraagd zouden moeten worden.

Met name zal gekeken worden naar de registratie van het moederdier van de pup. Door dit dier te registreren kan inzicht worden verkregen in het aantal gefokte pups per moederdier, het aantal nestjes per moederdier en aantal nestjes bij de fokker. De regels omtrent fokkerij die worden opgenomen in het Besluit gezelschapsdieren zijn daarmee beter controleerbaar. Deze regels beogen welzijnsproblemen te voorkomen die door onjuiste fokkerij worden veroorzaakt. Omdat dit besluit slechts verplicht tot het identificeren en registreren van pups, zijn de gegevens over het moederdier nog niet bekend. Bij de evaluatie zal worden onderzocht of registratie van deze gegevens toch noodzakelijk is. Omdat dan al een groot deel van de honden geïdentificeerd is, zal het verplicht stellen van het registreren van het moederdier minder ingrijpend zijn dan als daar nu al voor wordt gekozen.

Beroepskwalificaties

Virbac, de Hondenbescherming en de KNMvD pleiten voor het invoeren van beroepskwalificaties voor het identificeren van honden door beroepsmatige chippers.

In het Ingrepenbesluit is al vastgelegd dat het inbrengen van een chip een ingreep is die uitgevoerd dient te worden door een dierenarts of iemand die dit beroepshalve doet. De uitvoering van de handeling, het inbrengen van de injectienaald bij het dier, met daarin de transponder, op de daartoe aangewezen plaats is als ingreep niet als dusdanig ingrijpend beoordeeld dat dit uitsluitend aan de dierenarts voorbehouden dient te zijn.

Met enige ervaring, die een beroepsmatige chipper op basis van het regelmatig verrichten van de handeling geacht wordt te bezitten, is deze handeling verantwoord uit te voeren en is weinig negatieve invloed op welzijn en gezondheid van betreffende dieren te verwachten. Er bestaan korte cursussen die een chipper kan volgen om goed geïnstrueerd te raken met betrekking tot het uitvoeren van deze handeling. Het opstellen van beroepskwalificaties of vakbekwaamheidseisen is in het kader van de door dit kabinet gewenste deregulering en reductie van administratieve en uitvoeringslasten, alleen dan te verantwoorden als er door onvoldoende regulering grote risico's ontstaan. De verantwoordelijkheid voor het borgen van voldoende handelingsbekwaamheid bij het uitvoeren van de handeling, wordt derhalve bij de chipper zelf gelegd. De overheid gaat uit van een goede mate van zelfregulering in deze, een chipper die bij herhaling onzorgvuldig of foutief handelt zal zichzelf als chipper uit de markt prijzen. Daarom is niet overgegaan tot het invoeren van beroepskwalificaties.

Hondenpaspoort

Dierenbescherming en LID zouden graag zien dat er een paspoort verplicht gesteld wordt. De registratie in de databank wordt echter voldoende geacht. Het is niet noodzakelijk om ook nog een papieren document verplicht te stellen met bijbehorende extra uitvoeringslasten. Het voornemen is om in de ministeriële regeling op grond van dit besluit wel de databanken te verplichten een al dan niet schriftelijke bevestiging van het registreren af te geven aan de houder.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4a

Dit besluit is gebaseerd op de GWWD, maar zal blijven gelden als de Wet dieren in werking treedt. Omdat in de toekomst de grondslag van dit besluit zal wijzigen, is daarop geanticipeerd door alvast de artikelen van de Wet dieren te benoemen waarop dit besluit gebaseerd zal zijn. Het tweede lid van dit artikel treedt pas in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, gelijktijdig met de Wet dieren of op een eventueel ander te bepalen moment. Vanaf dat moment vindt dit besluit zijn grondslag in de Wet dieren en kan te zijner tijd geïncorporeerd worden in de amvb’s die onder die wet zullen zijn opgesteld.

Artikel 4b

De identificatie moet plaatsvinden voordat een hond zeven weken oud is. Deze termijn is gelijk aan het moment waarop een pup van een moederdier mag worden gescheiden op grond van het Besluit scheiden van dieren. Ook de Raad voor dierenaangelegenheden stelt in een advies over identificatie en registratie van gezelschapsdieren voor om een hond met zeven weken te laten identificeren53. Tevens sluit deze termijn aan bij de inentingen die honden ontvangen. Een houder kan dan in één moeite een hond laten identificeren en inenten bij de dierenarts.

De houder is verantwoordelijk voor een juiste registratie, maar mag een registratie wel door een ander laten uitvoeren, bijvoorbeeld door de dierenarts.

De registratie van een hond moet binnen acht weken voltooid zijn. In het besluit dat ter consultatie is uitgezonden, was opgenomen dat een hond binnen zeven weken geïdentificeerd en geregistreerd zou moeten zijn.

Virbac en de RvB pleiten voor een termijn van twaalf weken voordat de hond geïdentificeerd en geregistreerd moet zijn. De RvB, SDGN, VBK en HDI pleitten ervoor dat een hond binnen zeven geïdentificeerd moet zijn en binnen tien weken geregistreerd vanwege bedrijfsvoeringsredenen.

Aan de wens is deels tegemoet gekomen. De identificatietermijn is vastgesteld op zeven weken na de geboorte van de hond en de registratietermijn op acht weken na de geboorte van de hond.

Het kan voorkomen dat in een opvangcentra honden binnen worden gebracht die niet zijn geïdentificeerd en geregistreerd. Om te voorkomen dat de beheerders van opvangcentra in dat geval permanent in overtreding zijn, is in het derde lid van artikel 4b voor hen een uitzondering gegeven van het verbod in het eerste lid. Een hond in een opvangcentrum moet twee weken nadat de hond het opvangcentrum is binnengekomen worden geïdentificeerd en binnen vier weken zijn geregistreerd. De termijn van twee weken sluit aan bij de bewaarplicht die gemeenten hebben op grond van artikel 8 van boek 5 van het Burgerlijk wetboek. Eerder kan een hond niet geïdentificeerd worden, omdat in die twee weken de eigenaar van de hond zich nog kan melden.

Artikel 4c

Dit artikel bevat een aantal verplichtingen voor houders van honden. De gegevens die hij moet doorgeven, zijn vermeld in het derde en vierde lid. Van iedere wijziging in de gegevens moet de houder melding doen bij de databank waarin hij de registratie heeft gedaan. Dit kan bijvoorbeeld een verhuizing zijn. Ook moet hij het melden als een hond is overleden of voor langere tijd is vermist.

De definitie van houder uit de GWWD is van toepassing. Een houder is een eigenaar, houder of hoeder.

Artikel 4d

Dit artikel bevat de eisen voor houders aan de overdracht van een hond.

Artikel 4e

Op de identificatie en registratie van honden die afkomstig zijn uit het buitenland is ingegaan in paragraaf 3.1 van de algemene toelichting. Van belang is dat honden die uit het buitenland afkomstig zijn daar geïdentificeerd worden, omdat dan herleidbaar is dat dit een oorspronkelijk in het buitenland gefokte hond is.

Artikel 4f

Er kunnen verschillende databanken worden aangewezen, maar registratie in één van deze databanken is voldoende en de houder is vrij om te kiezen in welke databank hij zich laat registreren.

Zoals aangegeven in paragraaf 3.1 moet de beheerder van een databank aan bepaalde voorwaarden voldoen alvorens de Minister van EL&I de databank kan aanwijzen. Onder andere moet de beheerder van een databank informatie verstrekken aan de houder over de doeleinden van de verwerking van zijn gegevens en over de identiteit van de verantwoordelijke. De betrokkenen kunnen bij de databank hun recht op inzage en wijzigen uitoefenen met betrekking tot hun gegevens. De gegevens zullen niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan het doel zoals bepaald in dit besluit behoudens wettelijke uitzonderingen.

Artikel 4j

Bij ministeriële regeling zal bepaald worden aan welke eisen een chip moet voldoen, zowel ten aanzien van de chip zelf als ten aanzien van de samenstelling van de nummercode op de chip. In internationaal verband zijn afspraken gemaakt over de eisen aan chips voor dieren (ISO 11784 en 11785). Het beleid van de overheid is erop gericht in beginsel op niet-dwingende wijze te verwijzen in regelgeving naar dergelijke normalisatienormen.54 Daarom zal in de ministeriële regeling een bewijsvermoeden worden opgenomen. Dit houdt in dat, indien een normadressaat de ISO-norm volgt, dit een bewijsvermoeden oplevert dat de normadressaat aan de eisen voldoet die aan een chip worden gesteld.

Artikel 4l

Vervaardigers van chips moeten een administratie bijhouden, waarin ze de gegevens bijhouden van de persoon of het bedrijf aan wie zij chips leveren en de nummers van de chips. Indien een hond onverhoopt niet geregistreerd zou zijn, maar wel een chip draagt, kan via die administratie en de administratie van dierenartsen of beroepsmatige chippers achterhaald worden waar de chip is ingebracht. Zo kunnen handelsstromen worden gevolgd, omdat handelsstromen van chips vaak gelijk zijn aan de handelsstromen van de honden. Om deze route te kunnen volgen is het noodzakelijk dat ook alle eventuele tussenhandelaren een administratie bijhouden.

Iemand die chips vervaardigt of laat vervaardigen voor in Nederland geboren honden vraagt unieke nummers aan bij de Minister van EL&I. De eisen die voorts aan de chip worden gesteld, worden neergelegd in een ministeriële regeling. Deze ministeriële regeling zal genotificeerd worden, omdat de eisen aan de chips een technisch voorschrift is in de zin van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204).

Artikel 4n

In dit artikel is vastgelegd dat de verplichtingen van dit besluit niet van toepassing is op bestaande honden, maar slechts op pups die geboren worden na inwerkingtreding van dit besluit. Voor een toelichting op de reden hiervoor is ingegaan in paragraaf 3.3 en 8.4 van deze toelichting.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,


X Noot
1

Van malafide hondenhandel en -fokkerij is sprake als het welzijn van honden onder druk staat, maar waarbij niet direct bestaande regelgeving wordt overtreden. Indien men niet voldoet aan geldende regelgeving is sprake van illegale hondenhandel.

X Noot
2

In dit nader rapport wordt nog nader op deze Europese regelgeving ingegaan.

X Noot
3

Directoraat-Generaal Dier, Plant en Voeding van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

X Noot
4

Het Honden- en kattenbesluit 1999 heeft ten doel de handel en de opvang van honden en katten te reguleren en daarmee een minimumniveau te waarborgen voor de gezondheid en het welzijn voor bedrijfsmatig gehouden konden en katten.

X Noot
5

Verordening 998/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PbEU L 146).

X Noot
6

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97.

X Noot
7

Blauw research 2009.

X Noot
8

Toelichting, § 1 (Doel besluit), eerste, tweede en derde tekstblok.

X Noot
9

Toelichting, § 1 (Doel besluit).

X Noot
10

Artikelen 20 en 23 van het Honden- en Kattenbesluit 1999. De gegevens moeten vier keer per jaar worden doorgegeven aan de minister, die ze opslaat in een centraal register.

X Noot
11

Artikel 17 van verordening (EG) Nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1).

X Noot
12

Toelichting, § 1 (Doel besluit).

X Noot
13

Artikelen 114 en 115 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; na inwerkingtreding van de Wet dieren gaat het om artikel 8:1 van die wet.

X Noot
14

Artikelen 5:16 en 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht.

X Noot
15

Artikelen 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht; artikel 8, onderdeel c, van de Wet bescherming persoonsgegevens; Kamerstukken II 23 700, nr. 5, blz. 84.

X Noot
16

Artikel 4d, van het ontwerpbesluit.

X Noot
17

Artikel 4k, van het ontwerpbesluit. Zie ook de toelichting, § 3.2 (Identificatie).

X Noot
18

Artikel 4l, van het ontwerpbesluit.

X Noot
19

De omvang van deze verplichtingen wordt becijferd in § 8 (Administratieve lasten) van de toelichting.

X Noot
20

Zie artikel 4f, vierde lid, onderdeel f, van het ontwerpbesluit en artikel 33 Wbp. Zie de toelichting § 4.1 (Wet bescherming persoonsgegevens).

X Noot
21

Toelichting, § 9 (Handhaving).

X Noot
22

Verordening (EG) Nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PB L 146 van 13.6.2003, blz. 1).

X Noot
23

Overweging 2 van de preambule.

X Noot
24

Definitie van verkeer: artikel 3, onderdeel c, van de verordening. Honden vallen in de verordening onder de gezelschapsdieren, genoemd in bijlage I, deel A.

X Noot
25

Artikel 17 van de verordening.

X Noot
26

Artikel 5 van de verordening.

X Noot
27

Artikel 4e van het ontwerpbesluit.

X Noot
28

Artikel 4b van het ontwerpbesluit.

X Noot
29

Artikelen 34–36 en 45–62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

X Noot
30

Toelichting, § 6.1 (Verbod van artikel 4b, eisen aan identificatie en registratie van artikelen 4c, 4d, en 4e) en § 7 (Notificatie technisch voorschrift), laatste alinea.

X Noot
31

Ook bij de vrijheid van vestiging is de vraag aan de orde of dierenwelzijn een beperkingsgrond kan vormen. De Dienstenrichtlijn toetst in dat geval aan het begrip ‘dwingende redenen van algemeen belang’; in overweging 40 wordt dierenwelzijn genoemd als een afzonderlijke grond – naast openbare orde – die het begrip ‘dwingende redenen van algemeen belang’ kan invullen. In overweging 56 en in de definitie van ‘dwingende redenen van algemeen belang’ in artikel 4, achtste lid, van de richtlijn komt voorts het begrip ‘dierengezondheid’ voor. Het is niet direct duidelijk hoe ‘dierenwelzijn’ en ‘dierengezondheid’ zich tot elkaar verhouden.

X Noot
32

Artikel 4f, vierde lid, van het ontwerpbesluit.

X Noot
33

Toelichting, § 8.1 (Administratieve lasten voor het bedrijfsleven).

X Noot
34

Toelichting, § 3.1 (Registratie).

X Noot
35

Toelichting, § 1 (Doel besluit).

X Noot
36

Artikel 4h, eerste lid, van het ontwerpbesluit. Een beheerder van een databank treedt namens de minister op als bewerker.

X Noot
37

Toelichting, § 4.1 (Bescherming van persoonsgegevens) en § 5 (Bevordering van private initiatieven).

X Noot
38

Artikel 4h, derde lid, van het ontwerpbesluit.

X Noot
39

Artikel 4f, vierde lid, onder e, van het ontwerpbesluit.

X Noot
40

Op grond van artikel 8, onderdeel a, Wbp. Zie de toelichting, § 4.1 (Bescherming van persoonsgegevens).

X Noot
41

Toelichting, § 4.2 (Uitwisseling gegevens met andere overheden).

X Noot
42

In de toelichting, § 4.2 (Uitwisseling gegevens met andere overheden) wordt gesteld dat gemeenten in het kader van de inning van hondenbelasting geen gebruik mag maken van de gegevens die op grond van dit besluit worden verzameld omdat dit in strijd is met artikel 9 Wbp. Niet uitgesloten is echter dat in andere gevallen wel sprake is van 'verenigbaar gebruik' in de zin van artikel 9 Wbp.

X Noot
43

Toelichting, § 10 (Ontvangen commentaren), onder ‘Relatie met Honden- en kattenbesluit 1999 (HKB ’99) en nieuw Besluit gezelschapsdieren.’

X Noot
44

Artikel 11a van de Wet op de dierproeven. De vergunning wordt verleend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het vergunningstelsel prevaleert boven het Honden- en kattenbesluit 1999, zo bepaalt artikel 27 van dat besluit. Uit artikel 10, derde lid, van het Dierproevenbesluit blijkt dat proeven op honden zijn toegestaan.

X Noot
45

De te verstrekken gegevens zijn, krachtens artikel 10, zesde en zevende lid, van het Dierproevenbesluit, geregeld in de bijlage bij de Regeling proefdieren en dierproeven, Stcrt. 1985, 223.

X Noot
46

Kamerstukken II 31 389, 2010/11, nr. 90, blz. 5.

X Noot
47

Artikel 4a, tweede lid, van het ontwerpbesluit. Genoemd worden de artikelen 2.4, tweede lid, 2.5, tweede lid, onderdeel a, 2.7, tweede lid, onderdeel a en g, 2.8, vierde lid, onderdeel b, in samenhang met artikel 7.1, en 7.2, tweede lid. In de toelichting op het artikel wordt uiteengezet dat het dit tweede lid in werking zal treden tegelijk met de Wet dieren.

X Noot
48

Toelichting, § 4.3 (Advies College bescherming persoonsgegevens).

X Noot
49

Zie bijvoorbeeld het Rapport De puppydosssiers van de IFAW of cijfers van de LID over binnengekomen klachten uit 2008.

X Noot
50

Advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden, 2008/02, Identificatie en Registratie van honden en katten als instrument bij Zoönosenbestrijding en Fokbeleid in Nederland.

X Noot
51

Gedeelde zorg, actieplan, maart 2006, advies RDA 2006/01.

X Noot
52

Kamerstukken II 2007/08, 28286, nr. 76, bijlage p. 36, Nota Dierenwelzijn.

X Noot
53

Identificatie en registratie van gezelschapsdieren, maart 2006, rapportage van een werkgroep van het Forum Welzijn gezelschapsdieren.

X Noot
54

Kamerstukken 2010/11, 27406, nr. 193.

Naar boven