Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013–2016

1 augustus 2012

Het bestuur van het Fonds voor Cultuurparticipatie,

Gelet op artikel 10 lid 4 van de Wet op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

Paragraaf 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

bestuur:

het bestuur van de stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

Fonds voor Cultuurparticipatie:

de stichting Fonds voor Cultuurparticipatie;

provincies:

de provincies exclusief de provincie Zuid-Holland maar met inbegrip van de RAS-regio’s afkomstig uit die provincie zoals opgenomen in bijlage bij deze regeling;

gemeenten:

de gemeenten zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

RAS-regio:

indeling door de provincie Zuid-Holland van gemeenten in negen regio’s met het oog op de gezamenlijke Regionale Agenda Samenwerking;

Cultuureducatie:

het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen binnen het leergebied Kunstzinnige oriëntatie;

kerndoelen binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie:

zoals vastgesteld in het Besluit vernieuwde kerndoelen WPO;

doorgaande leerlijn:

de uitwerking per leerjaar van wat een kind aan het eind van het primair onderwijs moet kennen en kunnen. Deze uitwerking is gebaseerd op de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie en geeft daarnaast zicht op de plaats van cultuur binnen andere vakken, de aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs en de aansluiting tussen binnenschools en buitenschools leren;

beleidsprogramma Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs:

programma geïnitieerd door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bedoeld om de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs door middel van een landelijk samenhangende aanpak te borgen;

monitoring:

het door middel van periodieke peilingen zicht houden op zowel de uitvoering als op tussentijdse resultaten van de regeling;

evaluatie:

het door middel van wetenschappelijk verantwoord onderzoek of door raadpleging van betrokkenen en deskundigen, al dan niet met gebruikmaking van monitorgegevens, tot een weloverwogen oordeel komen over de doeltreffendheid van de activiteiten die in het kader van deze regeling worden gesubsidieerd;

centrale aanvrager:

een culturele instelling die voor zichzelf, of in samenwerking met een aantal andere culturele instellingen, een plan indient. De centrale aanvrager is in die hoedanigheid degene met wie het Fonds voor Cultuurparticipatie de subsidierelatie aangaat en daardoor volledig verantwoordelijk voor de naleving van de subsidieverplichtingen en voor de financiële en inhoudelijke subsidieverantwoording.

Artikel 1.2 Doel

Het bestuur kan meerjarige stimuleringssubsidies verstrekken voor activiteiten op het gebied van cultuureducatie die bijdragen aan het realiseren van één of meerdere van de vier hoofddoelen van het beleidsprogramma Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs zoals nader uitgewerkt in artikel 3.2 van deze regeling.

Artikel 1.3 Subsidieperiode

Subsidie wordt verstrekt voor een periode van vier jaar.

Artikel 1.4 Beschikbare subsidiebedragen

  • 1. Voor de periode 2013–2016 heeft het Fonds voor Cultuurparticipatie per kalenderjaar het volgende bedrag beschikbaar voor het verstrekken van stimuleringsubsidies voor cultuureducatie als bedoeld in paragraaf 3 van deze regeling: € 9.664.897.

  • 2. Voor aanvragen uit provincies en gemeenten is voor de periode 2013–2016 het volgende matchingsbedrag per jaar beschikbaar:

    • a) per provincie een bedrag van € 0,55 per inwoner van de provincie, met aftrek van de inwoners waarvoor gemeenten reeds een bijdrage ontvangen;

    • b) per gemeente een bedrag van € 0,55 per inwoner van de gemeente, met uitzondering van de gemeenten genoemd onder sub c;

    • c) voor Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Maastricht, Arnhem, Enschede, Almere en Groningen een bedrag van € 0,79 per inwoner van de gemeente.

  • 3. Het aantal inwoners van een provincie of gemeente wordt voor de volledige looptijd van de regeling vastgesteld op basis van de CBS-gegevens per 1 januari 2012.

  • 4. Een besluit tot het verhogen of verlagen van het subsidieplafond, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen op basis van wijzigingen in de Rijksbegroting en wordt bekendgemaakt via de website van het Fonds voor Cultuurparticipatie.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt in ieder geval geweigerd, indien voor de activiteiten waarvoor op grond van deze regeling subsidie wordt aangevraagd, aan de centrale aanvrager of een betrokken culturele instelling uit dezelfde gemeente of provincie vierjaarlijkse instellingssubsidie is verleend op grond van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid, zoals die luidt na inwerkingtreding van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. Wel kunnen activiteiten van een instelling die voornoemde subsidie ontvangt in het plan worden opgevoerd voor zover deze activiteiten aanvullend zijn op de activiteiten die zijn opgenomen in de aanvraag onder de Regeling op het specifiek cultuurbeleid, zoals die luidt na inwerkingtreding van de Subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016.

  • 2. Het bestuur kan subsidie weigeren:

    • a) als door de betreffende gemeente of provincie geen intentieverklaring is afgegeven aan het Ministerie van OCW voor deelname aan deze regeling;

    • b) als de aanvraag niet vergezeld gaat van een correcte adhesieverklaring als bedoeld in artikel 2.3;

    • c) als de aanvraag onvoldoende concreet is met betrekking tot de uit te voeren activiteiten;

    • d) als de centrale aanvrager in de voorgaande twee jaar niet heeft voldaan aan één of meer aan een subsidie verbonden voorwaarden of verplichtingen, waaronder in elk geval ook vallen het juist en tijdig afronden van de gesubsidieerde activiteiten, het tijdig melden van relevante veranderingen in de uitvoering en het juist en tijdig verantwoorden van de activiteiten;

    • e) als de centrale aanvrager niet voldoet aan de voor de betreffende instelling gebruikelijke normen met betrekking tot good governance op het terrein van goed bestuur, adequaat toezicht en transparante verantwoording;

    • f) als meer dan 10% van de begrote activiteitslasten blijkens de aanvraag bestemd is voor activiteiten die plaatsvinden binnen of gericht zijn op het voortgezet onderwijs dan wel voor buitenschoolse activiteiten;

    • g) als meer dan 7% van de begrote totale lasten van de activiteit blijkens de aanvraag bestemd is voor coördinerende administratief-technische werkzaamheden;

    • h) als er in de aanvraag een beargumenteerde relatie met het doel van de Regeling prestatiebox primair onderwijs ontbreekt of als deze niet aannemelijk is;

    • i) als de aanvraag geen uitsluitsel biedt over de mate waarin scholen inhoudelijk en financieel betrokken zijn doordat een belangstellingsregistratie van scholen ontbreekt en in het plan de financiële inzet van de scholen evenmin wordt toegelicht.

Artikel 1.6 Beperking

Instellingen die op basis van deze regeling subsidie ontvangen, kunnen voor de activiteiten waarop die subsidie betrekking heeft, in de periode waarop die subsidie betrekking heeft, geen aanspraak maken op subsidie voor deze activiteiten op basis van andere deelregelingen van het Fonds voor Cultuurparticipatie.

Artikel 1.7 Fusie

  • 1. Als er sprake is of zal zijn van een juridische fusie tussen twee of meer instellingen wordt bij het bepalen of de aanvraag voldoet aan het bepaalde in deze regeling uitgegaan van het totaal van de individuele prestaties.

  • 2. Aan de subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden met betrekking tot de termijn waarbinnen het in de aanvraag opgenomen voornemen tot fusie gerealiseerd moet zijn.

Paragraaf 2: Procedure

Artikel 2.1 Aanvraagformulier

  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in paragraaf 3 van deze regeling wordt in beginsel digitaal ingediend via de website van het Fonds voor Cultuurparticipatie met behulp van een door het bestuur opgesteld formulier voor de betreffende periode.

  • 2. Een aanvraag wordt alleen in behandeling genomen als het volledig ingevulde aanvraagformulier tijdig is ontvangen door het Fonds voor Cultuurparticipatie en vergezeld gaat van de gevraagde bijlagen zoals op het formulier gemeld.

Artikel 2.2 Indiening aanvraag en herkansingsronde

  • 1. Aanvragen voor deze tenderregeling dienen uiterlijk 14 december 2012 voor 17:00 uur te zijn ontvangen.

  • 2. Voor aanvragers die niet gehonoreerd zijn bestaat de mogelijkheid om, zolang het subsidieplafond nog niet is bereikt, voor 31 mei 2013 voor 17:00 uur een aangepast plan in te dienen waarin de opmerkingen van het bestuur zijn verwerkt.

Artikel 2.3 Adhesieverklaring

Bij de aanvraag dient een door de verantwoordelijk wethouder of gedeputeerde ondertekende adhesieverklaring van de desbetreffende gemeente of provincie te worden gevoegd. Hierin wordt:

  • a) verklaard dat het bij het Fonds voor Cultuurparticipatie aangevraagde bedrag door de gemeente of provincie voor 100% gematcht zal worden, eventueel in samenwerking met andere subsidiepartners;

  • b) toegelicht welke financiële bijdrage de betrokken gemeenten en provincies ieder afzonderlijk leveren aan een aanvraag waarin er samenwerking plaatsvindt tussen culturele instellingen afkomstig uit verschillende gemeenten of provincies en hoe dit past binnen het budget dat voor elk van de gemeenten of provincies afzonderlijk binnen deze regeling beschikbaar is;

  • c) toegelicht wie de centrale aanvrager is waaraan de subsidie zal worden toegekend;

  • d) verklaard dat het geld, waarmee de gemeente of provincie de aanvraag matcht, niet afkomstig is uit de onderwijsbekostiging die scholen van het rijk ontvangen en evenmin afkomstig is uit de middelen die verbonden zijn aan de Impuls brede scholen, sport en cultuur;

  • e) toegelicht hoe de aanvraag past binnen de lokale of provinciale beleidsprioriteiten ter zake;

  • f) toegelicht hoe de aanvraag samenhangt met eventuele andere aanvragen uit dezelfde gemeente of provincie;

  • g) aangegeven of er sprake is van een omstandigheid zoals bedoeld in artikel 3.3 lid 2 van deze regeling.

Artikel 2.4 Hoogte en subsidiebron

  • 1. Het totaal van de aan het Fonds voor Cultuurparticipatie en de gemeente of provincie gevraagde subsidie bedraagt ten minste € 90.000 per jaar.

  • 2. De subsidie van het Fonds voor Cultuurparticipatie bedraagt nooit meer dan 100% van de bijdrage afkomstig van gemeente of provincie.

  • 3. Het door gemeente of provincie gematchte bedrag mag niet afkomstig zijn uit de onderwijsbekostiging die scholen van het rijk ontvangen. Evenmin kunnen de middelen die verbonden zijn aan de Impuls brede scholen, sport en cultuur als matching worden opgevoerd.

  • 4. Het door gemeente of provincie te matchen bedrag mag, met in achtneming van in lid 3 bepaalde, mede gefinancierd worden door andere partners.

Artikel 2.5 Besluit

Het bestuur informeert de aanvrager uiterlijk 1 maart 2013 schriftelijk over zijn besluit op de aanvraag zoals bedoeld in artikel 2.2. lid 1.

Paragraaf 3: Cultuureducatie

Artikel 3.1 Wie kan aanvragen

Een aanvraag kan worden gedaan door een instelling met rechtspersoonlijkheid zonder winstoogmerk en met een culturele doelstelling.

Artikel 3.2 Waarvoor kan worden aangevraagd

Een aanvraag voor meerjarige subsidie kan worden ingediend voor het organiseren van een of meer van de volgende doeleinden:

  • activiteiten gericht op de ontwikkeling, de verdieping en de vernieuwing van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie teneinde doorgaande leerlijnen te realiseren door scholen die zich daarmee willen onderscheiden;

  • activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten inclusief vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. Het gaat hierbij zowel om pedagogisch-didactische vaardigheden als ook om vaardigheden in de verschillende kunstdisciplines en kennis over het cultureel erfgoed;

  • activiteiten gericht op het versterken van de relatie van de school met de lokale culturele en sociale omgeving ten behoeve van de kunstzinnige en culturele ontwikkeling van leerlingen.

    Het gaat om duurzame en intensieve samenwerking;

  • activiteiten die bijdragen aan het ontwikkelen en toepassen van een instrumentarium voor het beoordelen van de culturele ontwikkeling van leerlingen. Hierbij wordt de leeropbrengst centraal gesteld en een duidelijke relatie gelegd met de kerndoelen op het gebied van kunstzinnige oriëntatie binnen het primair onderwijs.

Artikel 3.3 Drempelnorm

  • 1. De centrale aanvrager dient te kunnen aantonen dat hij in 2009, 2010 en 2011 subsidie heeft ontvangen van de lokale overheid.

  • 2. Een centrale aanvrager die de drempelnorm uit het eerste lid niet haalt, kan desondanks wel een aanvraag indienen, wanneer deze:

    • a. voortkomt uit een fusie van instellingen die voordien structureel gesubsidieerd werden; of,

    • b. beschikt over een adhesieverklaring van de betrokken lokale overheid waarin deze uitdrukkelijk het vertrouwen in het duurzame potentieel van de aanvrager uitspreekt.

  • 3. Een centrale aanvrager zendt jaarrekeningen over de jaren 2009, 2010 en 2011 mee bij de aanvraag, tenzij deze al in het bezit zijn van het Fonds voor Cultuurparticipatie.

Artikel 3.4 Beoordeling

Aanvragen die voldoen aan de formele vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen worden ter advies voorgelegd aan het bureau van het Fonds voor Cultuurparticipatie.

Artikel 3.5 Criteria

  • 1. Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

    • a. de kwaliteit van de aanvraag in relatie tot de doeleinden van deze regeling;

    • b. de gerichtheid op verankering van cultuureducatie in het primair onderwijs; en

    • c. de mate van afstemming en samenwerking tussen het culturele veld en het onderwijs.

  • 2. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een aanvraag op alle in het vorige lid genoemde criteria positief beoordeeld zijn.

Artikel 3.6 Toekenning

  • 1. Het Fonds voor Cultuurparticipatie kent de subsidie toe aan de centrale aanvrager.

  • 2. De centrale aanvrager geeft de ontvangen subsidie, overeenkomstig de in de aanvraag aangegeven verdeelwijze, door aan de overige bij de aanvraag betrokken culturele instellingen.

Paragraaf 4: Verplichtingen en verantwoording

Artikel 4.1 Aan de subsidie verbonden verplichtingen

  • 1. De subsidieontvanger meldt onverwijld aan het bestuur als:

    • a. de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt niet of niet geheel zullen doorgaan;

    • b. niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; of

    • c. er aanzienlijke artistieke of zakelijke wijzigingen zijn ten opzichte van het plan op basis waarvan subsidie is verstrekt.

  • 2. De subsidieontvanger is verplicht tot evaluatie en monitoring van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt als bedoeld in artikel 5.1.

  • 3. De centrale aanvrager is eindverantwoordelijk voor correcte naleving van het bepaalde als bedoeld in lid 1 en lid 2.

Artikel 4.2 Verantwoording

  • 1. De subsidieontvanger stuurt jaarlijks voor 1 juni een verantwoording in van de uitgevoerde activiteiten in het vorige kalenderjaar teneinde het Fonds voor Cultuurparticipatie in staat te stellen om te beoordelen of de toegekende middelen rechtmatig zijn besteed.

  • 2. De verantwoording omvat een inhoudelijk en een financieel deel. De inhoudelijke verantwoording bestaat uit een overzicht van verrichte activiteiten per onderdeel van het ingediende plan. Wanneer de uitvoering afwijkt van het plan, dient dat te worden toegelicht.

  • 3. De financiële verantwoording sluit aan op de ingediende begroting en gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De verklaring dient te zijn opgesteld overeenkomstig een door het bestuur vast te stellen protocol. Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 7, 11, 12, 14 en 15, is van toepassing op de financiële verantwoording, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening wordt vervangen door een exploitatierekening.

  • 4. Het bestuur kan nadere voorwaarden aan de inrichting van de verantwoording stellen.

  • 5. De subsidieontvanger werkt mee dan wel draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan onderzoeken naar de door de accountant verrichte (controle)werkzaamheden door een door het bestuur aan te wijzen partij. De daaraan voor de subsidieontvanger verbonden kosten komen voor zijn rekening.

  • 6. De centrale aanvrager is eindverantwoordelijk voor het in de voorgaande artikelleden bepaalde over de subsidieverantwoording. Zulks met inbegrip van de projectonderdelen die niet door de organisatie van de centrale aanvrager zelf zijn uitgevoerd.

Artikel 4.3 Vaststelling subsidie

  • 1. Het bestuur stelt de subsidie vast na ontvangst van de complete verantwoording over de subsidieperiode.

  • 2. Als de activiteiten volgens plan zijn uitgevoerd en is voldaan aan alle aan de subsidie verbonden verplichtingen stelt het bestuur de subsidie binnen 22 weken overeenkomstig de verlening vast.

Paragraaf 5: Monitoring en Evaluatie

Artikel 5.1 Monitoring en evaluatie

  • 1. De monitoring en evaluatie van activiteiten die in het kader van de regeling worden ontwikkeld en uitgevoerd geschiedt enerzijds via een individueel traject waarbij de centrale aanvrager uitvoering geeft aan het bepaalde in artikel 4.1 lid 2 en anderzijds via een landelijk traject dat door het Fonds voor Cultuurparticipatie wordt geïnitieerd in overleg met de betrokken gemeenten, provincies en het Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst.

  • 2. De centrale aanvrager reserveert op de begroting minimaal 2% van de totale activiteitslasten voor monitoring en evaluatie van activiteiten die in het kader van de regeling verricht worden.

  • 3. De centrale aanvrager zet in het plan uiteen op welke wijze hij uitvoering geeft aan het individuele monitoring en evaluatietraject.

  • 4. Binnen het individuele monitoring en evaluatietraject geeft de centrale aanvrager tevens uitvoering aan een tussentijdse evaluatie van de uitgevoerde activiteiten door deze ultimo 2014, in overleg met de betrokken gemeente of provincie, te verrichten. De inzichten die hiermee verkregen worden zullen, waar nodig, benut worden voor het tussentijds aanscherpen van de activiteiten zoals die voor de periode 2015–2016 gepland staan.

Paragraaf 6: Overige bepalingen

Artikel 6.1 Begrotingsvoorbehoud

Subsidie wordt verleend onder voorbehoud van verstrekking van de middelen door de

minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 6.2. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2018. Op bezwaar- en beroepsprocedures die op dat moment nog niet zijn afgerond, blijft het bepaalde in deze regeling van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Deelregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013–2016.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Het bestuur van het Fonds voor Cultuurparticipatie, namens dit: J.J.K. Knol directeur / voorzitter van het bestuur.

BIJLAGE 1A: DEELNEMENDE GEMEENTEN EN PROVINCIES, BEDRAGEN IN EURO’S PER JAAR

 

Matchingsbedragen 2013–2016

Noord-Brabant

€ 897.410

Breda

€ 97.079

Eindhoven

€ 171.610

Helmond

€ 48.839

‘s Hertogenbosch

€ 78.021

Tilburg

€ 114.131

Drenthe

€ 210.013

Emmen

€ 59.871

Flevoland

€ 111.273

Almere

€ 152.589

Friesland

€ 303.577

Leeuwarden

€ 52.427

Gelderland

€ 786.416

Apeldoorn

€ 86.307

Arnhem

€ 117.889

Ede

€ 59.799

Nijmegen

€ 90.849

Groningen

€ 213.269

Groningen

€ 152.458

Limburg

€ 395.166

Heerlen

€ 48.946

Maastricht

€ 95.630

Sittard-Geleen

€ 51.974

Noord-Holland

€ 759.562

Alkmaar

€ 51.822

Amsterdam

€ 623.535

Haarlem

€ 83.519

Haarlemmermeer

€ 79.136

Zaanstad

€ 81.510

Overijssel

€ 373.130

Deventer

€ 54.267

Enschede

€ 124.892

Hengelo

€ 44.504

Zwolle

€ 66.817

Utrecht

€ 424.922

Amersfoort

€ 81.527

Utrecht

€ 249.766

Zuid-Holland (totaal RAS-regio's)

€ 769.953

Delft

€ 54.273

Dordrecht

€ 65.384

Leiden

€ 65.310

Rotterdam

€ 486.590

‘s Gravenhage

€ 395.828

Westland

€ 56.085

Zoetermeer

€ 67.272

Zeeland

€ 209.750

TOTAAL

€ 9.664.897

BIJLAGE 1B: DEELNEMENDE RAS-GEMEENTEN, BEDRAGEN IN EURO’S PER JAAR

RAS-regio's Zuid-Holland

Matchingsbedragen 2013–2016

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

€ 71.748

Graafstroom

€ 5.387

Giessenlanden

€ 7.979

Hardinxveld-Giessendam

€ 9.708

Gorinchem

€ 19.300

Leerdam

€ 11.365

Zederik

€ 7.389

Liesveld

€ 5.385

Nieuw-Lekkerland

€ 5.235

Midden-Holland

€ 122.939

Gouda

€ 39.177

Bodegraven-Reeuwijk

€ 18.057

Vlist

€ 5.376

Schoonhoven

€ 6.500

Bergambacht

€ 5.447

Nederlek

€ 7.696

Ouderkerk

€ 4.425

Zuidplas

€ 22.360

Waddinxveen

€ 13.901

Holland-Rijnland

€ 247.340

Boskoop1

€ 8.300

Voorschoten

€ 13.369

Zoeterwoude

€ 4.490

Leiderdorp

€ 14.688

Kaag en Braassem

€ 14.161

Teylingen

€ 19.623

Oegstgeest

€ 12.539

Katwijk

€ 34.370

Noordwijk

€ 14.037

Noordwijkerhout

€ 8.608

Alphen aan den Rijn

€ 40.064

Rijnwoude

€ 10.243

Nieuwkoop

€ 14.828

Lisse

€ 12.409

Hillegom

€ 11.459

Wassenaar2

€ 14.152

X Noot
1

Overgestapt van Midden-Holland naar Holland-Rijnland.

X Noot
2

Overgestapt van Haaglanden naar Holland-Rijnland.

RAS-regio's Zuid-Holland

Matchingsbedragen 2013–2016

Haaglanden

€ 67.380

Leidschendam-Voorburg

€ 39.821

Pijnacker-Nootdorp

€ 27.559

Stadregio Rotterdam

€ 110.576

Barendrecht

€ 25.880

Brielle

€ 8.839

Hellevoetsluis

€ 21.689

Westvoorne

€ 7.642

Spijkenisse

€ 39.694

Bernisse

€ 6.832

Goeree-Overflakkee

€ 26.567

Goedereede

€ 6.256

Dirksland

€ 4.663

Middelharnis

€ 9.927

Oostflakkee

€ 5.721

Hoeksche Waard

€ 41.761

Korendijk

€ 5.939

Oud-Beijerland

€ 12.879

Binnenmaas

€ 15.914

Cromstrijen

€ 7.029

Drechtsteden

€ 81.644

Sliedrecht

€ 13.320

Papendrecht

€ 17.616

Alblasserdam

€ 10.693

Hendrik-Ido-Ambacht

€ 15.537

Zwijndrecht

€ 24.477

Totaal

€ 769.953

TOELICHTING

Inleiding

Met deze Regeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs beoogt het Fonds voor Cultuurparticipatie de kwaliteit van cultuureducatie, in het bijzonder het leergebied kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs, te bevorderen door subsidies beschikbaar te stellen voor activiteiten van culturele instellingen die in samenwerking met scholen bijdragen aan de borging van cultuureducatie binnen het primair onderwijs. De komst van de regeling is aangekondigd in het beleidsplan 2013–2016 dat is verschenen op dinsdag 31 januari 2012.

De regeling maakt onderdeel uit van het programma Cultuureducatie met Kwaliteit, dat staatsecretaris Zijlstra heeft aangekondigd in zijn brief Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op Cultuurbeleid van 10 juni 2011 en dat in het bestuurlijk kader van 29 mei 2012 nader is uitgewerkt. Dit programma heeft tot doel de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs te borgen door middel van een landelijk samenhangende aanpak. Het bestaat uit drie verschillende trajecten: een landelijk, een lokaal en een onderwijstraject.

Binnen het landelijke traject heeft de landelijke overheid:

  • de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur om advies gevraagd over de vraag hoe scholen en culturele instellingen het best ondersteund kunnen worden bij het verzorgen van kwalitatief goede cultuureducatie en het ontwikkelen van op de kerndoelen afgestemd aanbod1;

  • zich voorgenomen om op basis van het advies van de raden te zorgen voor de ontwikkeling van concrete handvatten voor scholen, leerkrachten en culturele instellingen. Deze worden in 2013 en 2014 ontwikkeld en breed beschikbaar gesteld;

  • het Fonds voor Cultuurparticipatie de opdracht gegeven om samen met het nieuwe Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst te zorgen voor flankerend beleid;

  • aangescherpte subsidievoorwaarden cultuureducatie geformuleerd voor BIS-instellingen.

Binnen het lokale traject is in samenspraak met provincies en gemeenten door de staatssecretaris een bestuurlijk kader Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs opgesteld. Het Fonds voor Cultuurparticipatie heeft op basis hiervan in opdracht van de rijksoverheid deze subsidieregeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs ontwikkeld.

Voor het onderwijs is daarnaast een budget van 18 miljoen euro per jaar beschikbaar voor cultuureducatie. Dit budget (€ 10,90 per leerling per jaar) is bedoeld voor het versterken van de samenhang binnen, en de kwaliteit van, het onderwijs gericht op het bereiken van de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie. Dit budget is onderdeel van de prestatiebox van het primair onderwijs. In de regeling prestatiebox zijn ook middelen opgenomen voor opbrengstgericht werken en professionalisering van leraren en schoolleiders.

In het schooljaar 2012–2013 vindt in opdracht van het Ministerie van OCW, gekoppeld aan de prestatiebox, een nulmeting plaats onder scholen om inzicht te krijgen in de inzet van de middelen voor cultuureducatie. Vervolgens vindt in 2015–2016 een evaluatie plaats.

1. Algemene bepalingen

Definities

kerndoelen binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie:

Hiermee wordt specifiek gedoeld op:

  • Kerndoel 54: De leerlingen leren beelden, muziek, taal, spel en beweging te gebruiken, om er gevoelens en ervaringen mee uit te drukken en om er mee te communiceren;

  • Kerndoel 55: De leerlingen leren op eigen werk en dat van anderen te reflecteren;

  • Kerndoel 56: De leerlingen verwerven enige kennis over en krijgen waardering voor aspecten van cultureel erfgoed.

doorgaande leerlijn:

Het centrale concept van de activiteiten die in het kader van deze regeling gesubsidieerd worden vormt de doorgaande leerlijn. Een heldere visie en uitwerking van de kerndoelen is nodig voor het opstellen van een doorgaande leerlijn. Goed opgeleide docenten en (educatief) medewerkers met voldoende uren en middelen zijn nodig voor de uitvoering van een doorgaande leerlijn.

Uit verschillende onderzoeken (Bamford, Monsma, Oberon) blijkt dat de doorgaande leerlijn een belangrijke voorwaarde is voor goede cultuureducatie. Een doorgaande leerlijn heeft betrekking op:

  • de uitwerking per leerjaar van wat een kind moet kennen en kunnen aan het eind van de schoolperiode;

  • de plaats van cultuur in andere dan de cultuurvakken;

  • aansluiting tussen primair en voortgezet onderwijs;

  • aansluiting tussen binnenschools en buitenschools.

gemeente:

De regeling is gericht op een verdieping van hetgeen de afgelopen jaren door rechtstreeks deelnemende gemeenten (en provincies) is gerealiseerd op het gebied van cultuureducatie in het primair onderwijs. Gemeenten en provincies hebben een grote impuls gegeven aan de samenwerking tussen culturele instellingen en scholen in het kader van het Programma Cultuurparticipatie 2009–2012 en daarvoor in de periode 2001–2008 binnen het Actieplan Cultuurbereik en meer in het bijzonder de ‘Regeling versterking cultuureducatie binnen het primair onderwijs 2004–2007’. Derhalve is ervoor gekozen in de periode 2013–2016 met dezelfde partners door te gaan. Voor een overzicht van alle deelnemende gemeenten zie bijlage 1 van deze regeling.

provincie:

Het bovenstaande geldt ook voor de provincies die opnieuw partner zijn in de samenwerking. Uitzondering vormt de provincie Zuid-Holland die de intentieverklaring niet getekend heeft gezien de beperkte rol die zij voor zichzelf op dit beleidsterrein ziet weggelegd. Hierop zijn de RAS-regio’s in deze provincie in de gelegenheid gesteld aan de regeling deel te nemen. De ondergrens voor de omvang van de plannen is hierop echter niet aangepast. Dit kan betekenen dat de RAS-regio’s moeten samenwerken. Voor een overzicht van alle deelnemende provincies en RAS-regio's zie bijlage 1 van deze regeling.

Beschikbare subsidiebedragen

Wanneer niet het gehele beschikbare budget van € 9.664.897 wordt beschikt, zal het vrijgevallen budget toegevoegd worden aan het budget van de regeling Flankerend beleid die het Fonds voor Cultuurparticipatie in opdracht van OCW zal vormgeven.

Weigeringsgronden

Indien aan de centrale aanvrager of een bij de aanvraag betrokken culturele instelling vierjaarlijkse subsidie is toegekend op grond van de Regeling op het Specifiek Cultuurbeleid ligt de bewijslast, dat het hier om andere activiteiten gaat dan die zijn opgenomen in het daarbij goedgekeurde beleidsplan en begroting, volledig bij de centrale aanvrager. Het Fonds voor Cultuurparticipatie zal hier geen nadere stukken over opvragen en gaat er in beginsel vanuit dat cultuur-educatieve activiteiten van dergelijke instellingen behoren tot hun reguliere taakstelling.

De regeling richt zich nadrukkelijk op de versterking van de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs. Echter, afhankelijk van de lokale of regionale context kan er aanleiding zijn om in het kader van de regeling ook activiteiten te ondernemen die gericht zijn op het voortgezet onderwijs dan wel zich afspelen in de voor- en naschoolse tijd. Daarbij wordt met name gedacht aan activiteiten die ten dienste staan van een doorgaande lijn van activiteiten naar de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Ook kan het gaan om vervolgactiviteiten voor leerlingen die via het buitenschoolse cursusaanbod hun kunstzinnige vaardigheden verder kunnen ontwikkelen. Aangezien de regeling zich nadrukkelijk op het primair onderwijs richt, is de ruimte hiervoor binnen aanvragen echter beperkt gehouden tot niet meer dan 10% van de totale begroting. Deze ruimte kan niet worden ingezet voor het financieren van bijdragen aan de cultuurkaart. De gelden kunnen dus niet als tegoed op deze kaart geplaatst worden.

Daarnaast is ook een limiet gesteld aan de toegestane kosten voor coördinatie van de (centrale) aanvrager en eventuele andere deelnemende culturele instellingen. Deze kosten mogen niet meer dan 7% van de begroting beslaan. Onder coördinerende werkzaamheden worden alle overheadkosten begrepen die te maken hebben met huisvesting, administratie en algemene coördinatie en organisatie. Deze kosten kunnen niet op andere posten worden opgevoerd.

De financiële bijdrage van de scholen staat los van de matchingsgelden. Hun financiële inzet hoeft niet per se opgenomen te zijn op de begroting. De scholen kunnen hun geld ook op andere wijze inzetten; bijvoorbeeld door cofinanciering van een derde partij of door bekostiging van eigen extra personeel mits dit aannemelijk wordt gemaakt.

2. Procedure

Indiening en behandeling

Aanvragen moeten digitaal worden ingediend via het digitale aanvraagsysteem Award Information Management System (AIMS) dat bereikbaar is via de website van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Hiervoor is een account en inlogcode nodig die aangevraagd kan worden door een contactformulier in te vullen dat te vinden is op de website van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Wij raden instellingen aan om tijdig een account en inlogcode aan te vragen. De verwerkingstijd hiervoor is in beginsel één werkdag.

De activiteiten moeten worden beschreven aan de hand van een aantal door het Fonds voor Cultuurparticipatie geformuleerde vragen. Het aanvraagformulier en de bijbehorende richtlijnen zijn digitaal beschikbaar via AIMS. De aanvraag en de daarbij behorende informatie is leidend voor toetsing of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie. Het is dus van belang dat de aanvraag helder is en een goed beeld geeft van de activiteiten die een aanvrager wil ondernemen. Dit format kan ook door gemeenten en provincies gebruikt worden bij hun toetsing van de plannen ten behoeve van de adhesieverklaring.

Indiendatum is 14 december 2012 om 17.00 uur.

Alleen als de aanvraag op tijd is ingediend, het aanvraagformulier en de modelbegroting juist zijn ingevuld en alle gevraagde informatie is bijgesloten, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Na 14 december 2012 om 17.00 uur kan geen aanvullende informatie meer worden geleverd. Let er dus op dat uw aanvraag compleet en voldoende helder is, omdat er geen mogelijkheid is om hierover te corresponderen. Hierop worden geen uitzonderingen gemaakt vanwege de tenderconstructie waarop deze regeling is gebaseerd.

Alvorens een aanvraag af te wijzen voert het Fonds altijd overleg met de provincie of gemeente die de daarbij behorende adhesieverklaring zoals genoemd in artikel 2.3. heeft afgegeven en stemt af op welke wijze het plan aangepast moet worden om in de herkansingsronde alsnog voor subsidie in aanmerking te komen. De herkansingsronde voor centrale aanvragers van wie de aanvraag is afgewezen sluit op 31 mei 2013 om 17.00 uur. Hiervoor gelden dezelfde voorwaarden als bij de ronde van 14 december 2012.

Adhesieverklaring

Aanvragen worden op voorspraak van een gemeente of provincie door culturele instellingen bij het Fonds voor Cultuurparticipatie ingediend. Deze aanvragen komen tot stand onder regie van de gemeente of provincie en zijn ondertekend door de verantwoordelijke wethouder of gedeputeerde. Gemeenten en provincies bepalen door middel van hun matchingsbijdrage welke plannen in behandeling worden genomen door het Fonds voor Cultuurparticipatie.

De gemeente of provincie ziet erop toe dat de aanvraag past binnen de regeling Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs, maar kijkt ook naar lokale beleidsprioriteiten. Uitgangspunt is dat het om stimuleringsbeleid gaat: naast dit stimuleringsbeleid heeft ieder van de overheidslagen een eigenstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van goede cultuureducatie. De regeling is erop gericht om een gewenste ontwikkeling (de hoofddoelen van Cultuureducatie met Kwaliteit) te stimuleren, voortbouwend op deze eigenstandige verantwoordelijkheid.

Ook dienen gemeenten en provincies erop toe te zien dat er niet meer wordt aangevraagd dan het bedrag dat voor aanvragen uit de betreffende gemeente of provincie beschikbaar is. Is dat wel het geval dan wordt de adhesieverklaring als incorrect beoordeeld en de aanvragen die hierbij behoren buiten behandeling gesteld.

Gemeenten en provincies informeren de instellingen uit hun regio over de ontwikkelingen rond het programma en de regeling. Ook stellen zij de instellingen die voornemens zijn een aanvraag in te dienen op de hoogte van de mogelijkheid een conceptaanvraag voor te leggen aan het Fonds.

Gemeenten of provincies geven een adhesieverklaring af aan één of meerdere aanvragers en aanvragen die huns inziens passen binnen de regeling. In de adhesieverklaring moeten alle punten zoals opgenomen in artikel 2.3 correct zijn toegelicht. Aanvragen zonder adhesieverklaring worden niet door het Fonds voor Cultuurparticipatie in behandeling genomen. Het Fonds kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor het weigeren van een adhesieverklaring door een gemeente of provincie.

Hoogte en subsidiebron

De aanvragen uit een gemeente of provincie te samen kunnen nooit meer bedragen dan het totale bedrag dat in het kader van deze regeling voor die gemeente of provincie beschikbaar is (zie bijlage 1). Het bij het Fonds voor Cultuurparticipatie aan te vragen subsidiebedrag is nooit lager dan € 45.000. De subsidiebijdrage van het Fonds voor Cultuurparticipatie is nooit hoger dan de bijdrage van gemeenten en provincies. De bijdragen van de scholen staan hier los van.

3. Cultuureducatie

Wie kan aanvragen

Instellingen met een culturele doelstelling die structurele subsidie ontvangen van een gemeente, provincie of het rijk voor hun kerntaken en actief zijn binnen gemeenten en/of provincies die middels een intentieverklaring hebben aangegeven deel te nemen aan de regeling kunnen een aanvraag indienen.

Aanvragen is alleen mogelijk als de centrale aanvrager rechtspersoonlijkheid bezit. Voor de overige participerende instellingen is dit geen vereiste. Voor zover hier relevant gaat het om stichtingen en verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid

De aanvragen worden gedaan door één of meerdere culturele instelling(en) uit de gemeenten of provincies die deelnemen aan de regeling. Een aanvragende instelling kan als centrale aanvrager optreden namens meerdere partijen. De rol- en taakverdeling tussen de centrale aanvrager en de overige betrokken instellingen dient duidelijk in de aanvraag te zijn aangegeven. Zowel het Fonds als de betreffende gemeente of provincie kennen in dit geval hun matchingsbijdrage toe aan de centrale aanvrager.

De culturele instellingen zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van de activiteiten die in het kader van de regeling worden ondersteund. Zij zijn daarbij verplicht aandacht te besteden aan monitoring en evaluatie en deel te nemen aan een landelijk traject van monitoring en evaluatie zoals ontwikkeld door het Fonds en uitgevoerd door het Fonds en het Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst.

Uit de aanvraag dient duidelijk te worden hoe afstemming met het onderwijsveld over de aanvraag heeft plaatsgevonden. Hierbij kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van het analyse-instrument Culturele instellingen en een doorlopende leerlijn cultuureducatie zoals ontwikkeld door Fianne Konings en te vinden op de website van het Fonds via de link: www.cultuurparticipatie.nl/over_het_fonds/verslagen_en_plannen/publicaties.

Instellingen krijgen de gelegenheid hun aanvraag in concept ter commentaar voor te leggen aan het bureau van het Fonds voor Cultuurparticipatie. Deze mogelijkheid bestaat van 14 augustus 2012 tot 1 november 2012.

Scholen kunnen geen aanvrager zijn, maar zij dienen wel reeds bij de planvorming betrokken te zijn. Dit moet zichtbaar worden uit het feit dat er afstemming heeft plaatsgevonden met vertegenwoordigers uit het onderwijs. Daarnaast dient uit de aanvraag naar voren te komen dat scholen zich inhoudelijk en financieel willen verbinden aan de activiteiten. Inhoudelijk dient een beargumenteerde verbinding gelegd te zijn met het doel dat gekoppeld is aan de middelen voor cultuureducatie in de prestatiebox, dat wil zeggen dat de activiteiten erop gericht zijn de samenhang binnen het onderwijs, gericht op het bereiken van de kerndoelen binnen het leergebied Kunstzinnige oriëntatie en de kwaliteit van dat onderwijs, te versterken en te bevorderen. De aanvraag bevat een overzicht van welke scholen de intentie hebben gedurende (een deel van) de periode van vier jaar deel te nemen, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is.

Daarnaast dient de school een zichtbare financiële bijdrage te leveren aan de aanvraag. Dit bedrag komt bovenop de matchingsgelden van het Fonds voor Cultuurparticipatie en gemeente of provincie. Deze bijdrage is niet verder gespecificeerd, het gaat om een reële en gemotiveerde bijdrage. Deze kan afkomstig zijn uit de gelden uit de prestatiebox primair onderwijs. Maar ook de personeelsuren die bovenop de reguliere lesuren van de leerkrachten komen, bijvoorbeeld voor coaching of nascholing, kunnen worden opgevoerd. Indien scholen niet in staat zijn om zich voor de gehele periode van vier jaar financieel te committeren kunnen geschatte bedragen worden opgenomen.

Een overzicht van actuele, relevante ontwikkelingen binnen het primair onderwijs is te vinden via de link: http://www.kennisatelier.nl/bibliotheek/verslagen/factsheet-bij-voorjaarsconferentie-2012

Waarvoor

Een vierjarige subsidie cultuureducatie kan worden aangevraagd voor het realiseren van activiteiten rond het leergebied kunstzinnige oriëntatie die in samenwerking met scholen voor primair onderwijs worden uitgevoerd door culturele instellingen Het gaat om activiteiten die bijdragen aan één of meerdere van de hoofddoelen die in het bestuurlijk kader Cultuureducatie met kwaliteit in het primair onderwijs zijn vastgesteld en in artikel 3.2 nader zijn uitgewerkt, te weten:

Ad 1) Ontwikkeling, verdieping en vernieuwing curriculum

Activiteiten gericht op de ontwikkeling, de verdieping en de vernieuwing van het curriculum voor het leergebied kunstzinnige oriëntatie teneinde doorgaande leerlijnen te realiseren. Er dient aandacht te zijn voor een onderwijskundige visie waarbij de culturele ontwikkeling van de leerling centraal staat. Hiermee wordt een onderwijskundige verdieping beoogd ten opzichte van het kennismakingsaanbod waaruit cultuureducatie nu veelal bestaat.

Ad 2) Vakinhoudelijke deskundigheid

Activiteiten die bijdragen aan de vakinhoudelijke deskundigheid van leerkrachten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie. Het gaat hierbij zowel om pedagogisch-didactische vaardigheden als ook om vaardigheden in de verschillende kunstdisciplines en (kunst)historische kennis. Hierbij kan ook gedacht worden aan scholingsactiviteiten in samenwerking met PABO’s, kunstvakonderwijs en bestaande ICC-netwerken.

Ad 3) Relatie scholen en culturele omgeving

Activiteiten die de relatie versterken tussen scholen en hun culturele omgeving en die de inhoudelijke bijdrage van culturele instellingen aan het behalen van de kerndoelen van het leergebied kunstzinnige oriëntatie vergroten. Het gaat om duurzame en intensieve samenwerking, waarbij bij voorkeur ook de schoolbesturen zijn betrokken. De lokale educatieve agenda is hiervoor een potentieel aanknopingspunt. Ook wordt voor de uitwerking van deze activiteiten gewezen op het kwaliteitskader cultuureducatie voor culturele instellingen dat ontwikkeld is door Oberon.2

Ad 4) Bevordering van culturele ontwikkeling van de leerling

Activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling en toepassing van een instrumentarium voor het beoordelen van de culturele ontwikkeling van leerlingen. Hierbij wordt de leeropbrengst centraal gesteld en een duidelijke relatie gelegd met de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie van het primair onderwijs. Er wordt daarbij voortgebouwd op bestaande en nog te ontwikkelen instrumenten.

De regeling streeft naar samenhang in al die activiteiten, dat wil zeggen dat het beoogde resultaat een samenhangend programma is dat de doorlopende leerlijn, gericht op de culturele ontwikkeling van de leerling, centraal stelt. Het betreft een tijdelijke stimulans om de samenwerking tussen het culturele veld en het onderwijs dermate te versterken dat deze op langere termijn bijdraagt aan de borging van de kwaliteit van cultuureducatie in het primair onderwijs. Vanwege dit laatste element dienen schoolbesturen zo veel mogelijk betrokken te worden bij de samenwerking.

Criteria

Aanvragen worden beoordeeld aan de hand van de volgende criteria:

  • 1. de kwaliteit van de aanvraag in relatie tot de doeleinden van de regeling

    Bij de beoordeling op dit criterium wordt gekeken in hoeverre de geplande activiteiten in hun onderlinge samenhang bijdragen aan de realisatie van één of meer van de vier doeleinden en het soort activiteiten als bedoeld in artikel 3.2 van deze regeling.

  • 2. de gerichtheid op verankering in het primair onderwijs

    Bij de beoordeling op dit criterium wordt gekeken in hoeverre de aanvraag in algemene zin blijk geeft van gerichtheid op verankering van cultuureducatie in het primair onderwijs, uitgaande van de culturele ontwikkeling van kinderen in de basisschoolleeftijd en in relatie tot de kerndoelen kunstzinnige oriëntatie (kunsten en erfgoed) van het primair onderwijs.

  • 3. de mate van afstemming en samenwerking tussen het culturele veld en het onderwijs

    Bij de beoordeling op dit criterium wordt gekeken in hoeverre de aanvraag blijk geeft van nauwe betrokkenheid en samenwerking van zowel het culturele veld als het onderwijs, in het bijzonder schoolbesturen, bij zowel planvorming als uitvoering.

Het activiteitenplan dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

  • Algemene activiteiteninformatie;

  • Doelstellingen en bijdrage aan het programma;

  • Doelgroep informatie;

  • Toelichting op de financiering voorzien van begroting en dekkingsplan;

  • Toelichting op de wijze waarop het project verankerd wordt in het primair onderwijs;

  • Monitoring en evaluatie;

  • Uitvoering/activiteiten.

4. Verplichtingen en verantwoording

Veranderingen die wezenlijk zijn voor de subsidiëring moeten worden gemeld. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de activiteiten niet of anders worden uitgevoerd en prestatieafspraken (waaronder het voldoen aan de drempelnormen) niet worden nagekomen. Ook kan in het subsidiebesluit een verplichting zijn opgenomen op grond waarvan specifieke zaken gemeld moeten worden. Als achteraf blijkt dat er sprake is van een wezenlijke verandering die niet is gemeld, kan het Fonds voor Cultuurparticipatie de subsidie lager vaststellen of zelfs helemaal intrekken. Dit is geheel voor risico van de aanvrager. In geval van twijfel kan een aanvrager contact opnemen met het Fonds voor Cultuurparticipatie om te bepalen of sprake is van een wezenlijke wijziging. Hier is in elk geval sprake van als minder activiteiten worden gerealiseerd dan afgesproken of er wijzigingen zijn ten aanzien van bepalende betrokkenen uit het team.

Subsidies dienen eens per jaar voor 1 juni inhoudelijk en financieel verantwoord te worden door de centrale aanvrager. De inhoudelijke verantwoording bestaat uit:

  • een beschrijving van de gerealiseerde activiteiten en een overzicht van het aantal activiteiten;

  • de locatie van de activiteit;

  • het aantal deelnemers/bezoeken per activiteit;

  • het aantal deelnemers/bezoeken per jaar;

  • het aantal deelnemende scholen;

  • het aantal betrokken medewerkers van scholen (ICC’ers, directies, besturen, leerkrachten, enz.);

  • het aantal betrokken educatief medewerkers van culturele instellingen;

  • de manier waarop de werkverhoudingen tussen culturele instellingen en het onderwijs vorm heeft gekregen en is vastgelegd.

Het Fonds voor Cultuurparticipatie behoudt zich het recht voor nader onderzoek te verrichten naar de door de accountant van de subsidieontvanger verrichte (controle) werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 4.2 lid 5 van deze regeling.

5. Monitoring en evaluatie

Alle gesubsidieerde instellingen zijn verplicht aan monitoring en evaluatie te doen. Zij ontwikkelen hiervoor een traject waarvoor tenminste 2% van de begroting wordt aangewend. Daarnaast zal het Fonds voor Cultuurparticipatie een landelijk monitor- en evaluatietraject ontwikkelen waarin de instellingen participeren.

Bij de aanvraag dient de instelling een plan van aanpak voor de monitoring en evaluatie te voegen, dat onderdeel zal uitmaken van de beoordeling van de aanvraag. In dit plan van aanpak wordt tenminste aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  • Aanleiding van het project (probleemanalyse);

  • Vragen die richting geven aan de monitoring en evaluatie;

  • Einddoel en tussendoelen van het project, zo mogelijk uitgezet in de tijd;

  • Criteria waaraan de doeltreffendheid (eventueel ook doelmatigheid) van het project is af te meten;

  • Hoe scholen en andere relevante partijen (stakeholders) worden betrokken bij de monitoring en evaluatie;

  • Verwachtingen ten aanzien van landelijke monitoring, evaluatie, kennisuitwisseling en kennisdeling;

  • Planning en begroting.

Tevens dienen aanvragers, in samenwerking met de mede-financierende gemeente of provincie, ultimo 2014 hun activiteiten te evalueren en indien nodig de geplande activiteiten voor de periode 2015–2016 hierop aan te passen. Mogelijkerwijs kan bij de tussentijdse evaluatie ook gevraagd worden aan te geven op welke wijze de activiteiten aansluiten bij de instrumenten en adviezen die op landelijk niveau in het kader van het beleidsprogramma Cultuureducatie met Kwaliteit in het primair onderwijs beschikbaar zijn gekomen.

6. Tot slot

Deze toelichting moet worden gelezen in combinatie met de Deelregeling Cultuureducatie met kwaliteit in het primair onderwijs Fonds voor Cultuurparticipatie 2013–2016. Als u vragen hebt of meer informatie wilt, kunt u contact met ons opnemen.


X Noot
1

Op 28 juni 2012 is het advies Cultuureducatie: leren, creëren, inspireren! veschenen. In dit advies aan de staatssecretaris van OCW doen de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur drie hoofdaanbevelingen: 1) geef scholen meer grip op de inhoud van cultuureducatie door het ontwikkelen van een referentiekader; 2) bevorder deskundigheid van docenten en educatief medewerkers en 3) stel de culturele infrastructuur in dienst van de school. Zie: www.cultuur.nl of www.onderwijsraad.nl voor het volledige advies.

X Noot
2

Oberon, Kwaliteitskader cultuureducatie door culturele instellingen; indicatoren en gebruik in de praktijk. In op dracht van het Ministerie van OCW, Utrecht februari 2011, bijgesteld augustus/september 2011.

Naar boven