Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 4 juli 2012, nr. WJZ/420483 (10207), houdende wijziging van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog in verband met evaluatie van het restitutiebeleid

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 1, onderdeel c, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd dat luidt:

d. NK-collectie:

collectie van gerecupereerde cultuurgoederen die zich thans in het bezit van de Staat der Nederlanden bevinden en die bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zijn geregistreerd in de NK-inventarisrubriek.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘en die zich thans in bezit van de Staat der Nederlanden bevinden.’ Vervangen door: en die:

  • a. onderdeel zijn van de NK-collectie; of

  • b. tot het overig bezit van de Staat der Nederlanden behoren.

2. In het vierde lid wordt ‘verricht de adviestaak, bedoeld in het eerste lid,’ vervangen door ‘adviseert over verzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a, ingediend bij de minister voor 30 juni 2015,’ en wordt een zin toegevoegd die luidt: Verzoeken als bedoeld in artikel 1, onder a, ingediend op of na 30 juni 2015, behandelt de commissie overeenkomstig het vijfde lid.

3. In het vijfde lid wordt ‘verricht de adviestaak, bedoeld in het tweede lid,’ vervangen door: adviseert over verzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder b, en het tweede lid.

4. Er wordt een zesde lid toegevoegd dat luidt:

  • 6. Bij haar adviestaak, bedoeld in het eerste lid, kent de commissie groot gewicht toe aan de omstandigheden van de verwerving door de bezitter en de mogelijkheid van kennis van de verdachte herkomst ten tijde van de verwerving van het betrokken cultuurgoed.

ARTIKEL II

Verzoeken die zijn ingediend op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, worden afgehandeld overeenkomstig dat besluit zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.

TOELICHTING

Dit wijzigingsbesluit geeft uitvoering aan de brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer van 22 juni 20121. Hierin is aangekondigd dat – conform het advies van de Raad voor Cultuur – een meer gedifferentieerde behandeling van restitutieverzoeken zal worden mogelijk gemaakt. Deze mogelijkheid wordt in eerste instantie gecreëerd voor restitutieverzoeken met betrekking tot cultuurgoederen in rijksbezit die niet tot de zogenoemde NK-collectie behoren. In tweede instantie, te weten per 30 juni 2015, zal ook de behandeling van claims op NK-objecten onder het nieuwe beleidskader worden gebracht.

Onder de oude situatie gold voor alle claims op kunstvoorwerpen in rijksbezit hetzelfde restitutiebeleid, ongeacht of sprake was van een claim op een NK-object dan wel een claim op een object uit een ander deel van de rijkscollectie. Onder deze laatste categorie vallen bijvoorbeeld ook kunstvoorwerpen die, anders dan de NK-collectie, pas vele jaren na de Tweede Wereldoorlog op reguliere wijze zijn verworven. Het verschil in herkomst van de NK-collectie enerzijds en de reguliere rijksverzamelingen anderzijds rechtvaardigt een meer gedifferentieerde behandeling van claims. Het restitutiebeleid, zoals dat geldt vanaf 2001, is eerst en vooral gericht op de NK-collectie en is – aldus ook de Raad voor Cultuur – minder geschikt voor de afdoening van claims op kunstwerken uit andere delen van de rijkscollectie. Het ‘NK-beleid’ laat immers geen ruimte om de wijze waarop een kunstwerk is verworven te verdisconteren in de uitkomst van een restitutiezaak. De Restitutiecommissie kan bij honorering van een claim niet anders adviseren dan tot teruggave van het betreffende kunstwerk. De vraag of een object op reguliere wijze is aangekocht door de Staat, is niet van belang. Voor de afweging van mogelijk andere betrokken belangen is onder het NK-beleid evenmin plaats.

Dit is anders bij de behandeling van claims op kunstwerken die in eigendom zijn van anderen dan de Staat (gemeente, provincie of (museum)stichting). Voor laatstgenoemde gevallen is in het Instellingsbesluit van de Restitutiecommissie geregeld dat de commissie over een claim adviseert ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid’. De commissie heeft in deze zaken dus meer oordeelsruimte en kan – afgezien van de teruggave zonder meer van een kunstobject – ook tot andere gewenste oplossingen adviseren.

Met het onderhavige wijzigingsbesluit wordt de behandeling van restitutieverzoeken met betrekking tot kunstvoorwerpen in rijksbezit die niet tot de NK-collectie behoren gelijk getrokken met de behandeling van claims op kunstvoorwerpen die in het bezit zijn van ‘derden’. Hiertoe is de taakomschrijving van de Restitutiecommissie, zoals neergelegd in artikel 2 van het Instellingsbesluit, aangepast. De wijziging van dit artikel komt in de eerste plaats erop neer dat claims op kunstvoorwerpen uit rijksbezit, niet zijnde NK-objecten, worden beoordeeld conform het afwegingskader voor niet-rijkscollecties. Dit betekent dat de commissie haar adviestaak met betrekking tot deze claims verricht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De Restitutiecommissie krijgt daarmee meer ruimte voor de weging van feiten en omstandigheden en de diverse betrokken belangen.

Uiteraard is er voor een dergelijke belangenafweging minder plaats naarmate de bezitter bij de verwerving van een kunstvoorwerp meer kennis had of redelijkerwijs kon hebben over de mogelijk verdachte herkomst daarvan. De mogelijkheid van kennis van een verdachte herkomst is dan ook een zwaarwegende factor. Dit is tot uitdrukking gebracht in het zesde lid van artikel 2.

Hoewel na ruim 10 jaar na de totstandkoming van het restitutiebeleid voor de NK-collectie het aantal claims langzamerhand opdroogt, heeft de regering besloten om nog geen termijn te bepalen voor de beëindiging van de claimmogelijkheid. De regering onderschrijft het advies van de Raad voor Cultuur dat het daarvoor nog te vroeg is. Een beëindiging van de mogelijkheid om claims in te dienen kan pas worden overwogen als daarover internationale consensus bestaat, die in de plaats komt van de Washington Principles. De in 1998 aangenomen Washington Principles zijn nog onverkort geldend als internationale standaard voor restitutiekwesties. Nog in 2009 zijn de Washington Principles herbevestigd tijdens een internationale conferentie te Praag, resulterende in de Terezìn Declaration.

Wel volgt de regering het advies van de Raad om per 30 juni 2015 ook het beleid voor claims op NK-objecten in een andere vorm te gieten, in die zin dat claims op NK-objecten vanaf die datum eveneens worden behandeld ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid’. Uiteraard kan de Restitutiecommissie daarbij rekening blijven houden met de specifieke herkomst van deze kunstvoorwerpen. Dit zal in de praktijk betekenen dat zwaar gewicht zal toekomen aan het feit dat een bepaald object afkomstig is uit de NK-collectie. Het spreekt vanzelf dat daarbij ook plaats is om bijvoorbeeld een soepele bewijslast te hanteren voor de nabestaanden van vervolgde bevolkingsgroepen als het gaat om bewijs van eigendom en onvrijwillig bezitsverlies. Dergelijke inhoudelijke aspecten, die ook in het huidige NK-beleid zijn opgenomen, blijven van betekenis.

Uitvoering en administratieve lasten

De beleidsbrief waaraan dit wijzigingsbesluit uitvoering geeft, is afgestemd met de Restitutiecommissie. De commissie heeft laten weten de beleidsreactie te onderschrijven. De wijziging van haar taakopdracht inzake de advisering over claims op de rijkscollectie sluit aan bij de reeds bestaande adviestaak van de commissie inzake claims op niet-rijksbezit. De onderhavige regeling is dan ook goed uitvoerbaar door de Restitutiecommissie.

Het onderhavige wijzigingsbesluit brengt voorts geen verandering in de bestaande procedure waarlangs restitutieverzoeken worden ingediend en behandeld. Dit besluit leidt dan ook niet tot een toename van administratieve lasten voor verzoekers.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.


X Noot
1

Kamerstukken II 2011/12, 25 839, nr. 41.

Naar boven