Goedkeuring van het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (Trb. 2012, 51) [ONTWERPTEKST ZOALS AANGEBODEN AAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE]

Voorstel van wet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo wij in overweging hebben genomen, dat het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden ingevolge artikel 91, eerste lid, van de Grondwet de goedkeuring van de Staten-Generaal behoeft, alvorens het Koninkrijk daaraan kan worden gebonden;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

Het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, waarvan de Nederlandse tekst is geplaatst in Tractatenblad 2012, 51, wordt goedgekeurd voor het Europese deel van Nederland.

Artikel 2

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

De staatshoofden en regeringsleiders van 25 EU-lidstaten ondertekenden op 2 maart 2012 het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie (‘het verdrag’). Het betreft hier de eurolanden, aangevuld met alle niet-eurolanden behalve het Verenigd Koninkrijk en Tsjechië. Tot de totstandkoming van dit verdrag besloten de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone tijdens de top van 9 december 2011, omdat zij van mening waren dat verdere stappen nodig zijn op het gebied van budgettaire discipline en economische coördinatie en samenwerking tussen eurolanden.

Het verdrag bevat ter ondersteuning van de Economische en Monetaire Unie (EMU) afspraken op een drietal terreinen, zoals in het vervolg van deze memorie van toelichting nader wordt uitgewerkt. Ten eerste bevat het verdrag op budgettair terrein de eis dat verdragsluitende partijen (hierna ‘partijen’) op nationaal niveau zorg dienen te dragen voor een bindende en permanente wettelijke verankering van het principe van structureel begrotingsevenwicht. Daarnaast bevat het verdrag de verplichting van eurolanden om alle voorstellen en aanbevelingen van de Commissie te steunen wanneer er sprake is van een overheidstekort hoger dan 3% Bruto binnenlands product, tenzij een gekwalificeerde meerderheid van de eurolanden zich hier tegen uitspreekt. Ten tweede spreken de eurolanden in het verdrag af om actief gebruik te maken van de mogelijkheden die het Werkingsverdrag biedt om op economisch terrein beleid nauwer te coördineren en beter op elkaar af te stemmen, met als doel de goede werking van de EMU en de economische groei te bevorderen door middel van grotere convergentie en het versterken van het concurrentievermogen. Ten derde bevat het verdrag nadere bepalingen over het minimaal tweemaal per jaar houden van bijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone, waarbij gesproken zal worden over zaken die de gemeenschappelijke munt aangaan.

1. Voorgeschiedenis

De totstandkoming van dit verdrag vloeit voort uit de gezamenlijke Europese aanpak van de schuldencrisis die zich sinds voorjaar 2010 heeft ontvouwd. Belangrijke elementen van deze aanpak zijn directe crisisbestrijding via de inzet van verschillende stabiliteitsinstrumenten, het herstel van gezonde overheidsfinanciën, het doorvoeren van structurele economische hervormingen en de regulering van de financiële markten.

In een brief aan het parlement op 7 september 20111 stelde het kabinet dat de actuele en fundamentele problemen van de schuldencrisis in de eurozone een structurele aanpak vergt. De schuldencrisis van een aantal eurolanden heeft negatieve gevolgen voor de economische groei en voor het vertrouwen van burgers, bedrijven en financiële markten. Het kabinet schetste in de brief een dergelijke structurele aanpak die de kern van het probleem aanpakt: het versterken van begrotingsdiscipline en het stringent handhaven van regels, via onafhankelijk toezicht en met zo nodig toenemende zwaarte van sancties. Het kabinet meende dat dit in het bijzonder kon worden bereikt via een versterking van de positie van de Europese Commissie, meer precies de Commissaris voor Economische en Monetaire Zaken.

Kort na deze brief werd een akkoord bereikt over het zogenaamde ‘sixpack2’, een wetgevingspakket van vijf verordeningen en een richtlijn om de budgettaire discipline te versterken en schadelijke macro-economische onevenwichtigheden tegen te gaan (zie deel 2), dat op 13 december 2011 in werking trad3. De overtuiging van het kabinet dat nog verdergaande stappen nodig waren om een duurzaam stabiele EMU te garanderen, werd gedeeld door andere lidstaten. De Europese Raad van 23 oktober en de bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone (‘Eurotop’) van 26 oktober vroegen de voorzitter van de Europese Raad een rapport op te stellen over het versterken van de economische unie en de budgettaire discipline inclusief de mogelijkheid van beperkte wijzigingen van de oprichtingsverdragen van de EU (EU-Verdragen). Kort na deze top besloot de Commissie de positie van de Eurocommissaris verantwoordelijk voor Economische en Monetaire Zaken te versterken. Daarnaast presenteerde de Commissie in november 2011 twee verordeningen voor scherper toezicht op eurolanden. De ene verordening gaat over scherper toezicht op de concept nationale begrotingen van eurolanden en op eurolanden in een buitensporigtekortprocedure. De andere verordening gaat over verscherpt toezicht door de Commissie op lidstaten met ernstige problemen met hun financiële stabiliteit (zie deel 2).4

Aan de Europese Raad en Eurotop van 8/9 december 2011 lag een tussenrapport van de Voorzitter van de Europese Raad voor, evenals voorstellen van meerdere lidstaten. De bespreking hiervan leidde uiteindelijk tot de verklaring van 9 december van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone. In deze verklaring gaven zij aan tot een Begrotingspact (zoals het beoogde en nu voorliggende verdrag toen nog werd genoemd) te willen komen. In de verklaring omschrijven zij materieel welke eisen in het pact moeten worden opgenomen. Het besluit om tot codificatie in de vorm van dit nieuwe verdrag te komen werd genomen nadat duidelijk was geworden dat het Verenigd Koninkrijk niet bereid was mee te werken aan een wijziging van het Werkingsverdrag. Het Verenigd Koninkrijk gaf tijdens de Europese Raad aan ook geen partij te zullen worden bij het verdrag. Later heeft ook de Tsjechische Republiek duidelijk gemaakt het verdrag vooralsnog niet te zullen ondertekenen.

Kort na deze bijeenkomst zijn de onderhandelingen over het verdrag gestart. Hieraan namen naast alle lidstaten van de Unie ook vertegenwoordigers van de Commissie, van de Europese Centrale Bank en van het Europees Parlement deel. De onderhandelingen resulteerden in een concepttekst, waarvan de inhoud op de informele Europese Raad van 30 januari 2012 gefinaliseerd kon worden.

2. Doel en strekking verdrag

Betekenis

Het verdrag is geen wijziging van het Werkingsverdrag maar strekt er wel toe de betekenis daarvan te versterken en sluit daarbij overigens zo nauw mogelijk aan. Dit blijkt mede uit de belangrijke positie van de EU-instellingen in het verdrag.

Het verdrag biedt, gegeven dit uitgangspunt en anders dan bij secundaire EU-regelgeving mogelijk zou zijn, de verplichting inzake het toepassen van omgekeerde gekwalificeerde meerderheid in de correctieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP, zie deel 3 a).

Voorts maakt dit verdrag het mogelijk om gezamenlijk en op een bindende wijze te komen tot verankering van de regel voor structureel begrotingsevenwicht in nationale wetgeving. Dit sluit materieel nauw aan bij het herziene Stabiliteits- en Groei Pact, met name door de daarin opgenomen afspraken over de middellangetermijndoelstelling.

Een nationaal goedkeuringsproces van het verdrag in alle deelnemende landen leidt ten opzichte van de parlementaire betrokkenheid bij de totstandkoming van een richtlijn of een verordening tot een meer direct en wezenlijk aandeel van de nationale parlementen aan de totstandkoming en uitvoering van de inhoud van het verdrag, met inbegrip van de realisering van nationale wetgeving, en daarmee tot een versterkte nationale betrokkenheid bij de doelstellingen van het verdrag en een sterkere democratische legitimatie van de inhoud van het verdrag. Dit heeft met name betrekking op de verplichting om de begrotingsevenwichtsregel op te nemen in nationale, al dan niet constitutionele bepalingen of door andere wettelijke garanties voor de volledige inachtneming en naleving ervan, en op een toegenomen betrokkenheid van de instellingen van de EU bij het naleven van de Europese begrotingsafspraken.

Wat de rol van de instellingen van de Unie bij de naleving van begrotingsafspraken betreft, heeft deze niet tot doel nationale politieke besluitvorming over de begroting en economisch beleid te beperken. Zolang een lidstaat een normale overheidshuishouding heeft en in een gezonde economische situatie verkeert, heeft een lidstaat een grote mate van vrijheid om politieke beleidsafwegingen te maken. Bij een ongezonde overheidshuishouding of een ongezonde economische situatie, ondervinden als gevolg van de onderlinge verwevenheid in de Unie andere lidstaten daar hinder van en dient een grotere rol van de instellingen van de EU bij het doen naleven van de afspraken – ook in het belang van Nederland – te worden geaccepteerd. Omdat deze grotere rol echter potentieel vergaande gevolgen kan hebben, zoals een boete bij niet afdoende nationale wettelijke omzetting van de regel van structureel begrotingsevenwicht, acht de regering het uit oogpunt van democratische legitimatie wenselijk dat met deze invloed op het niveau van nationale parlementen wordt ingestemd.

Positie verdrag in geheel EMU verplichtingen

Het verdrag vormt een aanvulling op de regels van de EMU, zoals neergelegd in de EU-verdragen en in het bijzonder in het recent herziene SGP. Deze herziening kreeg vorm via het ‘sixpack’, dat bestaat uit een drietal aanscherpingen van de budgettaire en macro-economische spelregels van de EU.

Ten eerste is het SGP aangescherpt. De versterkte preventieve arm van het SGP zorgt ervoor dat eerder kan worden ingegrepen bij ongewenst hoge uitgavengroei. In de correctieve arm van het SGP is het nu mogelijk om lidstaten op basis van ongewenste schuldontwikkelingen in een buitensporigtekortprocedure te plaatsen, met sanctiemogelijkheden als stok achter de deur. Ook kunnen bepaalde sancties in het vervolg worden opgelegd met omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming tussen eurolanden, in plaats van met gewone gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming.

Een tweede belangrijke aanscherping is de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden. Deze nieuwe formele procedure om schadelijke macro-economische onevenwichtigheden binnen de EU en de eurozone te adresseren, bestaat uit een preventieve en een correctieve fase. Sancties zijn mogelijk als stok achter de deur wanneer eurolanden waar schadelijke macro-economische onevenwichtigheden zijn geconstateerd in onvoldoende mate bereid zijn deze via nationale maatregelen te verminderen.

De derde aanscherping is een richtlijn waarin minimumeisen worden gesteld aan de nationale begrotingsraamwerken. Het gaat daarbij onder andere om het frequenter aanleveren van kascijfers van de lidstaten bij Eurostat, het moeten hanteren van een budgettair meerjarenraamwerk en de verplichting tot het maken van budgettaire afspraken met medeoverheden.

De besluitvorming van het college van commissarissen en de voorzitter van de Commissie over de versterking van de positie van de Eurocommissaris verantwoordelijk voor Economische en Monetaire Zaken5 maakt eveneens onderdeel uit van de versterking van het bestuur van de EMU.

Op 23 november 2011 deed de Commissie in aanvulling op het ‘sixpack’ twee voorstellen voor verordeningen voor scherper toezicht op eurolanden (‘twopack’). Het ene voorstel6 gaat over scherper toezicht op eurolanden in een buitensporigtekortprocedure en op concept nationale begrotingen van eurolanden door de Commissie. Hierin is onder andere opgenomen dat de Commissie een euroland kan verzoeken de concept nationale begroting te herzien indien deze niet in lijn is met de SGP-eisen. Voor eurolanden die zich niet aan de eisen in een buitensporigtekortprocedure houden, gaan tevens zwaardere en frequentere rapportage-eisen gelden. Het andere voorstel voor een verordening7 gaat over verscherpt toezicht door de Commissie op eurolanden met ernstige problemen met hun financiële stabiliteit. Ook eurolanden zonder macro-economisch aanpassingsprogramma kunnen in dit voorstel door de Commissie onder verscherpt toezicht worden geplaatst, waarbij de Commissie en de ECB, waar mogelijk aangevuld met het IMF, met het euroland in kwestie afspraken zullen maken over te nemen bezuinigings- en hervormingsmaatregelen. Ook kan de Commissie het euroland in kwestie bijvoorbeeld verzoeken om in samenspraak met de Europese Bankenautoriteit een stress test voor de financiële sector uit te voeren. Beide verordeningen zijn op dit moment in onderhandeling tussen Raad en Europees Parlement.

Ten aanzien van de economische coördinatie is sinds 2010 een aantal instrumenten gestroomlijnd en zijn nieuwe instrumenten gecreëerd. Het betreft in het bijzonder het Europees Semester, waarin de procedures van het SGP, de Europa 2020-strategie en de macro-economische onevenwichtigheden procedure zijn gestroomlijnd, en het Europluspact. Het verdrag bouwt voort op deze bestaande instrumenten, waarbij het verdrag ook verwijst naar bestaande procedures uit de EU-verdragen, in het bijzonder nauwere samenwerking en de mogelijkheid specifieke maatregelen te treffen voor eurolanden.

Verhouding tot EU verdragen en voorrang EU recht

Het recht van de Europese Unie, inclusief het EU-Verdrag en het Werkingsverdrag, heeft voorrang op het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur van de Economische en Monetaire Unie. Deze voorrangsregel, die overigens rechtstreeks voortvloeit uit het Unierecht, wordt nog eens bevestigd in het verdrag. Dit betekent dat de gemaakte afspraken niet in strijd mogen zijn met het EU-recht. Het verdrag draagt juist bij aan het bereiken van de doelstellingen van de Europese Unie op het gebied van duurzame groei, werkgelegenheid, concurrentievermogen en sociale samenhang (artikel 1). Alleen lidstaten van de Unie kunnen partij worden. Bij de toepassing van het verdrag worden de procedures uit het recht van de Europese Unie gerespecteerd, dan wel gebruikt, bijvoorbeeld wanneer verordeningen naar aanleiding van dit verdrag en op grond van het Werkingsverdrag tot stand komen. Bijzondere nadruk leggen partijen ook op de relatie van het verdrag met de interne markt, waarbij zij zich verplichten om een ondermijning van de interne markt te voorkomen.

Een aantal instellingen van de Europese Unie, te weten de Europese Commissie en het Europees Hof van Justitie, zal daarnaast worden gebruikt om in het verdrag gemaakte afspraken uit te voeren en te handhaven. Dit is in overeenstemming met het EU-recht. De Europese Commissie en het Europees Hof van Justitie hebben bijvoorbeeld een rol gekregen bij de handhaving van de verplichting om een begrotingsevenwichtsregel in nationale wetgeving op te nemen. Daarnaast bevat het verdrag enkele afspraken die nadere uitwerking behoeven (zie hieronder bij 3 Inhoud verdrag). In lijn met de inzet van het kabinet zullen deze zoveel mogelijk nader worden vormgegeven via secundaire EU regelgeving, dus binnen het kader van de EU-Verdragen.

Partijen hebben verder de intentie uitgesproken om de inhoud van dit verdrag op termijn in het rechtskader van de Europese Unie te integreren. Deze intentie heeft in lijn met de Nederlandse inzet een prominente plek in het verdrag gekregen in artikel 16. De goede aansluiting van de afspraken uit dit verdrag bij het EU-recht ondersteunt een toekomstige integratie in het rechtskader van de Europese Unie.

Verhouding met ESM-Verdrag

De verscherpte afspraken die de afgelopen tijd zijn gemaakt over het versterken van de budgettaire discipline zijn voor het kabinet, in samenspraak met het Nederlandse parlement, altijd een belangrijke voorwaarde geweest voor een akkoord over het permanente Europese stabiliteitsmechanisme8. Mede op voorspraak van Nederland bevat dit verdrag in de preambule dan ook duidelijke politieke voorwaarden voor het verlenen van financiële bijstand uit hoofde van het ESM: eurolanden dienen hiervoor het onderhavige verdrag uiterlijk maart 2013 te ratificeren en dienen tevens te voldoen aan de voorwaarde dat omzetting van het principe van structureel begrotingsevenwicht in nationale wetgeving uiterlijk 1 jaar na inwerkingtreding van het verdrag gereed dient te zijn.

3. Inhoud verdrag

3 a) Inleidende bepalingen

Het verdrag draagt bij aan het bereiken van de doelstellingen van de Europese Unie door de economische pijler van de EMU te versterken (artikel 1). Dit gebeurt via bevordering van de begrotingsdiscipline, via versterking van de coördinatie van het economisch beleid van de lidstaten en via verbetering van het bestuur van de eurozone.

Het verdrag is consistent met het Unierecht. In positieve zin benadrukken de partijen dat het verdrag wordt toegepast en uitgelegd in overeenstemming met de EU-Verdragen en het recht van de Europese Unie (artikel 2). Ook bepalen zij dat het alleen van toepassing is voor zover het verenigbaar is met de EU-Verdragen. Bovendien doet het geen afbreuk aan bevoegdheden van de Unie. Artikel 2 bevestigt daarmee de plicht van partijen om de voorrang van het EU-recht boven dit verdrag te respecteren.

3 b) Begrotingspact
Begrotingsevenwicht

Het verdrag bevat de verplichting voor partijen om de begroting structureel in evenwicht te hebben (artikel 3). Gekozen is voor structureel evenwicht om uiting te geven aan de wens dat nationale begrotingen in evenwicht dienen te zijn, gecorrigeerd voor de stand van de conjunctuur en gecorrigeerd voor tijdelijke en eenmalige maatregelen. Hierbij wordt aangesloten bij de verplichtingen die horen bij de middellangetermijndoelstelling (MTO van ‘medium-term objective’) uit de preventieve arm van het SGP9. Voor Nederland is deze doelstelling op dit moment een structureel saldo tussen de –0,5% en 0,5% BBP. Lidstaten dienen na het corrigeren van de buitensporige tekorten snel naar structureel begrotingsevenwicht te bewegen. Hierbij wordt in de praktijk aangesloten bij de verplichtingen uit de preventieve arm van het SGP. Artikel 3 ondersteunt de naleving van het MTO uit de preventieve arm van het SGP en treedt niet in de plaats daarvan. Dit blijkt ook uit de formulering over de ‘uitzonderlijke omstandigheden’ waaronder afwijking van de MTO en het vereiste pad naar de MTO tijdelijk toegestaan is, die geheel identiek is aan de bestaande SGP-definitie (artikel 3, derde lid).

Het principe van structureel begrotingsevenwicht dient daarnaast omgezet te worden in bindende en permanente nationale wetgeving. Bij voorkeur op constitutioneel niveau, maar het verdrag staat ook een bindende wet toe waarmee gegarandeerd kan worden dat de verplichting tot (het bereiken van) structureel begrotingsevenwicht gedurende de nationale begrotingsprocessen volledig gerespecteerd wordt. Nederland zal aan deze verplichting voldoen met een reguliere wet in formele zin: de wet Houdbare Overheidsfinanciën die nu in voorbereiding is. Het kabinet streeft er naar dat het voorstel van de wet Houdbare Overheidsfinanciën voor de zomer aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.

Het verdrag vereist dat in de nationale wettelijke omzetting van het principe van structureel begrotingsevenwicht tevens vastgelegd wordt hoe wordt omgegaan met significante afwijkingen van de MTO of van het aanpassingspad richting de MTO (het ‘correctiemechanisme’). Dit correctiemechanisme dient onder andere in te gaan op de omvang van en het tijdschema voor de corrigerende maatregelen die moeten worden genomen om weer aan de MTO-eisen te voldoen. Ook dient aangegeven te worden welke onafhankelijke instellingen/instituten op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor het monitoren van de naleving van de afspraken over structureel begrotingsevenwicht (in Nederland kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het Centraal Planbureau). De Commissie zal gemeenschappelijke beginselen voor de inhoud van het correctiemechanisme voorstellen, waar de deelnemende partijen zich bij de invulling van de nationale wetten over begrotingsevenwicht rekenschap van moeten geven.

De eurolanden hebben zich op politiek niveau al eerder gecommitteerd aan het omzetten van het principe van structureel begrotingsevenwicht in nationale wetgeving door de afspraken in het Euro Plus Pact10 en in de verklaring van de Eurotop van 26 oktober 201111. Deze afspraak wordt met opname in dit verdrag nu ook juridisch bindend.

Nieuw is tevens dat in dit verdrag een rol voor het Europese Hof van Justitie is opgenomen bij het handhaven van de verplichting dat partijen zorg moeten dragen voor een bindende nationale wettelijke verankering van het principe van structureel begrotingsevenwicht (artikel 8). Partijen hebben hiermee gebruik gemaakt van de mogelijkheid in artikel 273 van het Werkingsverdrag om geschillen aan het Hof voor te leggen.

Een geschil over een vermeende niet-naleving van de betreffende verplichting kan op twee manieren voor het Hof komen. In de eerste plaats kan iedere partij die vindt dat een andere partij zijn verplichting om op correcte wijze een begrotingsevenwichtsregel in nationale wetgeving op te nemen niet is nagekomen, uit eigen beweging de zaak bij het Hof aanhangig maken. Daarnaast verplichten de partijen zich om dit te doen als de Europese Commissie tot dezelfde conclusie komt. De Commissie zal de nakoming van deze plicht voor iedere verdragsluitende partij onderzoeken en daar verslag van doen.

Het arrest van het Hof is bindend voor de partijen. Als het Hof negatief oordeelt over een partij, stelt het een termijn vast om alsnog de nodige maatregelen te nemen. Wordt daar ook niet aan voldaan, dan kan een partij opnieuw een zaak voor het Hof starten. Daarbij is een verzoek tot oplegging van financiële sancties mogelijk. Deze sancties krijgen de vorm van een boete of dwangsom en kunnen maximaal 0,1% BBP van de in overtreding zijnde partij bedragen.

Het gebruik van de instellingen van de Europese Unie binnen deze procedure is in overeenstemming met het EU-recht. De rol die de Commissie toebedeeld krijgt sluit aan bij de bevoegdheden die de Commissie op grond van de EU-Verdragen heeft, namelijk het bevorderen van het algemeen belang van de Unie (artikel 17 EU-Verdrag). In het bijzonder sluit het aan bij de bevoegdheid van de Commissie tot het houden van toezicht binnen de economische unie. De handhavingsrol van het Hof in artikel 8 van dit verdrag valt onder de aan het Hof in artikel 273 VWEU toegekende bevoegdheid om uitspraak te doen in een geschil tussen lidstaten dat met de materie van de EU-Verdragen verband houdt. Van een dergelijk verband met de materie van de EU-Verdragen is in dit geval inderdaad sprake, aangezien de begrotingsevenwichtsregel uit dit verdrag aansluit bij de verplichtingen die horen bij de MTO uit de preventieve arm van het SGP. Tot slot verzet niets in de EU-Verdragen zich er tegen dat het Hof in het kader van de procedure van artikel 8 van dit verdrag een boete of dwangsom oplegt.

Binnen het EU-recht heeft het Hof een dergelijke bevoegdheid op grond van artikel 260 VWEU. In dit verdrag is naar analogie met de EU-Verdragen ervoor gekozen om het Hof deze bevoegdheid te geven als een partij geen uitvoering heeft gegeven aan een uitspraak van het Hof over de naleving van de plicht om op correcte wijze een begrotingsevenwichtsregel in nationale wetgeving op te nemen.

Om meer duidelijkheid te verschaffen tussen partijen over een aantal, met name procedurele, aspecten van de procedure uit artikel 8, hebben partijen een Regeling vastgesteld. In deze Regeling12, een politiek akkoord, worden bijvoorbeeld nadere afspraken gemaakt over welke partij(en) in de praktijk een zaak voor het Hof zal/zullen brengen als de Commissie tot het oordeel komt dat een partij zijn verplichting om op correcte wijze een begrotingsevenwichtsregel in nationale wetgeving op te nemen niet is nagekomen, over welke partij(en) de zaak voor het Hof bepleit(en), en over verlening van technische en logistieke steun van de overige partijen daarbij. Ook verklaren partijen hierin dat zij ten volle gebruik zullen maken van de mogelijkheid om, indien een partij geen uitvoering geeft aan een arrest van het Hof, een nieuwe zaak voor het Hof te brengen met het oog op oplegging van de voorgenoemde financiële sancties.

Omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming

Eurolanden verplichten zich er in dit verdrag daarnaast toe bij stemmingen in het kader van de buitensporigtekortprocedure van het SGP, indien landen een begrotingstekort hebben van groter dan 3% BBP, de voorstellen en aanbevelingen van de Commissie te steunen. Deze plicht geldt niet wanneer in een specifiek geval wordt vastgesteld dat een gekwalificeerde meerderheid13 van de lidstaten daartegen is (artikel 7). Hiermee wordt omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming de facto de stemprocedure in het SGP voor wat betreft buitensporige overheidstekorten. Besluitvorming wordt dus meer automatisch. Deze verplichting gaat verder dan de afspraken die over omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming zijn gemaakt in het aangescherpte SGP, aangezien omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming daar voor wat betreft de correctieve arm van het SGP alleen wordt toegepast bij het besluit over de nieuwe sanctiemogelijkheden die het SGP biedt, en niet bij de besluitvormingsmomenten in de Raad die hier aan voorafgaan (zoals de beoordeling of een euroland genoeg corrigerende begrotingsmaatregelen heeft genomen). Omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming zal door deze verplichting van toepassing zijn op alle stappen uit de correctieve arm van het SGP bij een te hoog begrotingstekort. Dit versterkt de positie van de Europese Commissie en is in lijn met de kabinetsvisie op de toekomst van de EMU.

Het gaat hier om een verplichting voor eurolanden om zich op een bepaalde manier te gedragen voorafgaand aan besluitvorming in de Raad onder de buitensporigtekortprocedure. Deze verplichting is niet in strijd met het EU-recht, in het bijzonder artikel 126 VWEU. Steun van een gekwalificeerde meerderheid in de Raad blijft formeel immers onder de buitensporigtekortprocedure van artikel 126 VWEU vereist. Deze steun zal echter gemakkelijker worden bereikt met de afspraken in dit verdrag, omdat de eurolanden zich met dit verdrag verplichten om een voorstel of aanbeveling van de Commissie te steunen tenzij een gekwalificeerde meerderheid van de eurolanden zich hier tegen verzet. Het EU-recht, en in het bijzonder artikel 126 VWEU, weerhoudt de lidstaten er niet van om nadere afspraken te maken om zich op deze manier te gedragen. Bovendien draagt de verplichting in dit geval bij aan het bereiken van de doelstellingen van de Europese Unie, door het versterken van de begrotingsdiscipline binnen de economische pijler van de EMU.

Overige bepalingen begrotingspact

In het verdrag is verder de verplichting opgenomen uit het herziene SGP met betrekking tot het terugdringen van schulden hoger dan 60% BBP (artikel 4). Ook bevat het verdrag de verplichting dat met lidstaten in een buitensporigtekortprocedure in het vervolg een economisch partnerschapsprogramma overeen dient te worden gekomen (artikel 5). De Raad en de Commissie zullen een door de lidstaat ingediend programma moeten bekrachtigen. Het idee achter het partnerschapsprogramma is dat voor een duurzame correctie van buitensporige overheidstekorten niet alleen begrotingsmaatregelen genomen dienen te worden, maar dat eurolanden tevens dienen aan te geven welke structurele hervormingen worden doorgevoerd om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de middellange termijn te garanderen. Dit wordt nader uitgewerkt in secundaire EU regelgeving.

De monitoring van de voortgang bij de implementatie van het programma wordt geïntegreerd in de bestaande structuren van het SGP. Tot slot stelt het verdrag ook dat de plannen voor nationale schulduitgifte vooraf aan de Commissie en de andere eurolanden zullen worden gemeld (artikel 6). Doel hiervan is dat de Commissie en de lidstaten waar mogelijk inzicht krijgen in elkaars schulduitgifte-plannen voor het aankomende jaar, en hier vervolgens rekening mee kunnen houden bij het definitief vaststellen van de planning en de uitvoering van de eigen schulduitgifte. Ook dit wordt vastgelegd in secundaire EU regelgeving en vervolgens waarschijnlijk nader uitgewerkt in de vorm van een Code of Conduct (gedragsregels).

3 c) Coördinatie van het economisch beleid en convergentie

De partijen zijn overeengekomen om zich gezamenlijk in te zetten voor een economisch beleid dat de goede werking van de EMU bevordert. Zij zullen daarbij voortbouwen op het EU-instrumentarium en alle acties en maatregelen nemen die essentieel zijn voor de goede werking van de eurozone bij het nastreven van de doelstellingen van concurrentievermogen, werkgelegenheid, houdbare overheidsfinanciën en financiële stabiliteit (artikel 9). Waar passend en nodig zullen zij daarbij gebruik maken van maatregelen gebaseerd op artikel 136 VWEU (specifieke maatregelen voor eurolanden) of artikel 20 EU en artikel 326–334 VWEU (nauwere samenwerking), zonder de interne markt te ondermijnen (artikel 10). Bij deze coördinatie worden best practices als benchmark genomen. Partijen zullen grote hervormingen van hun economisch beleid vooraf bespreken en, waar passend, coördineren (artikel 11).

Het implementeren van maatregelen die groei en concurrentievermogen versterken en schadelijke macro-economische onevenwichtigheden tegengaan is van groot belang voor de stabiliteit van de EMU. De bepalingen in het verdrag sluiten aan bij de kabinetsvisie zoals neergelegd in de brief over het versterken van Europese economische stabiliteit en groeivermogen.14 Deze pijler van het verdrag bevat feitelijk geen nieuwe initiatieven ten opzichte van het bestaande EU instrumentarium. De coördinatieprocedure van artikel 11, waarvoor de Commissie binnen het kader van de EU-Verdragen nog met wetgevingsvoorstellen zal komen, vormt hierop een uitzondering, hoewel ook deze voortbouwt op de Europeesrechtelijke verplichting het economisch beleid te coördineren (artikel 121 VWEU). De partijen erkennen hiermee dat de bestaande Europese procedures ten volle dienen te worden benut om een adequate coördinatie van het economisch beleid en een convergentie van economische prestaties te realiseren, die noodzakelijk zijn voor een duurzaam stabiele EMU. In dit verband kan met name worden gewezen op het Europees Semester, waarin de procedures van het SGP, de procedure voor macro-economische onevenwichtigheden en de Europa 2020-strategie zijn gestroomlijnd, en het Europluspact.

Een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet ten aanzien van de economische pijler was het aansluiten bij de bestaande communautaire methodes en het vermijden van risico’s met betrekking tot de ondermijning van de interne markt. Nederland is van mening dat interne markt-aangelegenheden dienen te worden besproken en overeengekomen in EU-verband met 27 lidstaten. Het verdrag voldoet aan deze eisen.

3 d) Bestuur van de eurozone

Voortbouwend op de conclusies van de Europese Raad van 23 oktober en de verklaring van de Eurotop van 26 oktober 2011, bevat het verdrag de afspraak dat de eurolanden minimaal twee maal per jaar informeel bijeen komen in een Eurotop (artikel 12). De bijeenkomsten zullen worden gehouden om te spreken over de specifieke verantwoordelijkheden van de eurolanden, het bestuur van de eurozone, en strategische richtsnoeren voor het economische beleid. Niet-eurolanden die wel partij zijn zullen hierbij aansluiten indien wordt gesproken over concurrentievermogen, de toekomstige architectuur van de eurozone en, ten minste eenmaal per jaar, de implementatie van het verdrag.

De voorzitter van deze Eurotop wordt gelijktijdig verkozen met de voorzitter van de Europese Raad, via gewone meerderheidsbesluitvorming, en voor eenzelfde termijn. De Europese Commissie, de Europese Centrale Bank, het Europees Parlement en de Eurogroep worden op voor ieder passende wijze betrokken bij deze bijeenkomsten. Ook de lidstaten die geen partij zijn worden geïnformeerd.

In lijn met het aan de Europese verdragen gehechte protocol (nr. 1) over de rol van de nationale parlementen in de EU, stelt het verdrag dat het Europees Parlement en de nationale parlementen van de partijen samen een conferentie kunnen organiseren over de onderwerpen van dit verdrag (artikel 13).

Nederland steunt een effectievere werkwijze van de eurozone. Zoals onderstreept in de kabinetsvisie op de toekomst van de EMU heeft de eurocrisis duidelijk gemaakt hoezeer de Europese lidstaten financieel en economisch met elkaar verweven zijn.

Nederland pleit daarom voor het effectiever afdwingen van bestaande afspraken, door strenge en onafhankelijke controle op, en handhaving van de bestaande afspraken. Het wanneer nodig organiseren van Eurotoppen, met adequate participatie van partijen die geen euroland zijn en van de Europese instellingen, kan daaraan bijdragen. Nederland ziet er steeds op toe dat in dit proces de integriteit van de Unie als geheel behouden blijft.

3 e) Slotbepalingen

Het verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand volgende op de bekrachtiging door twaalf partijen die de euro als munt hebben (artikel 14). Voor de partijen die het dan bekrachtigd hebben, geldt het vanaf die dag.

Voor de toepassing op andere partijen maakt het verdrag nog een belangrijk onderscheid: voor een partij die de euro als munt heeft en die op een later moment bekrachtigt, geldt het hele verdrag vanaf de eerste dag van de eerstvolgende maand na de bekrachtiging. Op een partij die de euro niet als munt heeft is het verdrag daarentegen in beginsel niet van toepassing zolang deze partij geen euroland is. Deze partij kan wel aangeven al voor die tijd geheel of gedeeltelijk gebonden te willen zijn door titels III (begrotingspact, zie deel 3 b) en IV (coördinatie van het economisch beleid en convergentie, zie deel 3 c)).

Titel V (bestuur van de eurozone, zie deel 3 d) heeft ten slotte nog een bijzondere positie: deze titel wordt vanaf inwerkingtreding van het verdrag toegepast door alle partijen. Dat wil zeggen ook door die partijen waarvoor het verdrag nog niet in werking is getreden maar het verdrag wel hebben getekend.

Iedere lidstaat kan toetreden tot het verdrag (artikel 15), ook op een later moment. Hiervoor is geen apart akkoord met de partijen nodig.

Vijf jaar na inwerkingtreding zullen partijen stappen moeten zetten met als doel integratie van de inhoud van dit verdrag in de EU-Verdragen (artikel 16). De partijen onderstrepen hiermee hun intentie om de inhoud van dit verdrag op te nemen in de Europese Verdragen, waarbij zij impliciet erkennen dat dit ook medewerking zal vergen van lidstaten die geen partij zijn bij dit verdrag.

4. Budgettaire aspecten

Geen.

5. Slot/Koninkrijkspositie

Gelet op de aard van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur van de economische en monetaire unie zal dit verdrag voor wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

De Minister van Buitenlandse Zaken,

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken,

Advies Raad van State

No. W01.12.0086/I

’s-Gravenhage, 19 april 2012

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 26 maart 2012, no.12.000704, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende goedkeuring van het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (Trb. 2012, 51), met memorie van toelichting.

Het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie (hierna: het Stabiliteitsverdrag) is een verdrag tussen 25 van de 27 lidstaten van de Europese Unie (EU). Het bevat afspraken op een drietal terreinen betreffende de economische en monetaire unie. Ten eerste bevat het verdrag op budgettair terrein de eis dat verdragsluitende partijen op nationaal niveau zorg dienen te dragen voor een bindende en permanente wettelijke verankering van het principe van structureel begrotingsevenwicht. Daarnaast bevat het Stabiliteitsverdrag de verplichting voor de eurolanden om hun steun te verlenen aan voorstellen of aanbevelingen van de Commissie, wanneer deze van mening is dat sprake is van een overheidstekort hoger dan 3% bruto binnenlands product, tenzij een gekwalificeerde meerderheid van de eurolanden zich hier tegen uitspreekt. Ten tweede spreken de eurolanden in het Stabiliteitsverdrag af om actief gebruik te maken van de mogelijkheden die het Werkingsverdrag biedt om op economisch terrein hun beleid nauwer te coördineren en beter op elkaar af te stemmen, met als doel de goede werking van de EMU en de economische groei te bevorderen door middel van grotere convergentie en het versterken van het concurrentievermogen. Ten derde bevat het Stabiliteitsverdrag nadere bepalingen over het minimaal tweemaal per jaar houden van bijeenkomsten van de staatshoofden en regeringsleiders van de eurozone, waarbij gesproken zal worden over zaken die de gemeenschappelijke munt aangaan.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.

1. Context en verhouding tot het rechtskader van de EU

a. Algemeen

Het Stabiliteitsverdrag maakt deel uit van een reeks van maatregelen die de landen van de eurozone hebben getroffen om de huidige schuldencrisis te beheersen en nieuwe crises te voorkomen. Het vormt in deze reeks een essentiële schakel, omdat de bekrachtiging en naleving ervan, in het bijzonder van artikel 3, tweede lid, blijkens de preambule voorwaarden zijn om in aanmerking te komen voor financiële steun van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). De band tussen het Stabiliteitsverdrag en het ESM is de juridische neerslag van het politieke gegeven dat sommige landen van de eurozone de naleving van strikte begrotingsdiscipline een absolute voorwaarde achten voor financiële solidariteit van hun kant met landen die in ernstige budgettaire moeilijkheden verkeren.

De Afdeling is dan ook van oordeel dat het Stabiliteitsverdrag een belangrijk politiek onderdeel is van de strategie ter stabilisering van de eurozone. Niettemin moeten er kritische kanttekeningen worden geplaatst bij zowel de vormgeving als de inhoud van het Stabiliteitsverdrag in relatie tot het bestaande rechtskader van de EU. De 25 lidstaten zijn zich hiervan blijkbaar bewust, want in artikel 16 van het Stabiliteitsverdrag is bepaald dat binnen maximaal vijf jaar na de inwerkingtreding de noodzakelijke stappen worden ondernomen met het doel om de inhoud van het Stabiliteitsverdrag in het rechtskader van de EU te integreren.

In haar adviezen over de wijziging van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het ESM15 heeft de Afdeling reeds haar zorg geuit over het feit dat met de totstandkoming van deze instrumenten voor een aanpak is gekozen buiten de autonome rechtsorde en het institutionele kader van de EU om. Met het Stabiliteitsverdrag gaan de landen van de eurozone nog een stap verder. Kan het ESM nog beschouwd worden als een noodzakelijke externe aanvulling van het institutionele kader van de EU, het Stabiliteitsverdrag vormt geen complementaire maar een parallelle structuur met juridische verplichtingen die voor een groot deel met die van het EU-rechtskader overlappen. De Afdeling acht deze ontwikkeling zorgelijk, alleen al omdat de bevestiging in een nieuw verdrag van verplichtingen die reeds op grond van de EU-Verdragen dan wel het secundaire recht op de lidstaten rusten, het risico meebrengt dat afbreuk wordt gedaan aan de normatieve kracht van deze reeds bestaande verplichtingen.

De Afdeling wijst in dit verband op de bepalingen in het Verdrag betreffende de Europese Unie en het VWEU inzake de Economische en Monetaire Unie.16

Artikel 121, eerste lid, VWEU, in het bijzonder, bepaalt dat de lidstaten hun economische beleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwen en dat beleid coördineren ‘in het kader van de Raad’. De Afdeling is van oordeel dat ingevolge deze verdragsbepaling de afspraken tussen de 25 lidstaten die zijn neergelegd in Titel IV van het Stabiliteitsverdrag, zullen moeten worden nagekomen binnen het institutionele kader van de EU. Zo niet, dan ontstaat spanning met de bevoegdheden van de EU-instellingen.

Voor zover met het Stabiliteitsverdrag wordt beoogd om tussen de 25 lidstaten het belang van de nakoming van Europese regels en afspraken te benadrukken, zonder hieraan nieuwe normen toe te voegen, doet dit geen afbreuk aan de bevoegdheden van de EU-instellingen als neergelegd in voornoemde bepalingen van het VWEU, niettegenstaande hetgeen hiervoor reeds is opgemerkt over het bezwaar van de bevestiging in een nieuw verdrag van verplichtingen die reeds gelden op grond van de EU-verdragen. Spanning met de bevoegdheden van de EU-instellingen wordt naar het oordeel van de Afdeling wèl opgeroepen door de bepalingen die een nadere invulling geven aan in EU-verband reeds geldende normen, alsmede bij enkele bijzondere procedurevoorschriften waarin het Stabiliteitsverdrag voorziet, onder andere waar het gaat om de afstemming van de handelwijze van de lidstaten in het kader van de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad.

In de memorie van toelichting staat vermeld dat het besluit om tot een nieuw verdrag te komen is genomen, nadat duidelijk was geworden dat het Verenigd Koninkrijk niet bereid was mee te werken aan een wijziging van het VWEU. Niet duidelijk is echter waarom op dat moment is afgezien van de mogelijkheid tot nauwere samenwerking op basis van artikel 20 van het EU-Verdrag. Weliswaar vereist nauwere samenwerking de instemming van alle 27 lidstaten, maar de rol die de EU-instellingen, in het bijzonder de Europese Commissie, onder het Stabiliteitsverdrag krijgen, althans voor zover die niet reeds uit de EU-verdragen volgen, vereist eveneens de instemming van de twee lidstaten die daar geen partij bij worden. In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag waarom niet reeds nu voor de weg van de nauwere samenwerking is gekozen.

b. Verhouding van artikel 7 Stabiliteitsverdrag tot artikel 126 VWEU

In de toelichting stelt de regering dat het Stabiliteitsverdrag geen wijziging meebrengt van het VWEU. Dit zou ook niet mogelijk zijn omdat de verdragen waarop de Unie is gebaseerd, slechts gewijzigd kunnen worden met de instemming van alle lidstaten. Dit roept de vraag op naar de verhouding van die bepalingen in het Stabiliteitsverdrag die afwijken van het VWEU. Artikel 7 van het Stabiliteitsverdrag in het bijzonder bevat een andere besluitvormingsprocedure (de omgekeerde gekwalificeerde meerderheid) dan die welke is voorzien in artikel 126 VWEU. Strikt genomen gaat het hier om een wijziging van het VWEU. Daar dit niet mogelijk is, stelt de regering in de toelichting dat het hier gaat om een verplichting van de eurolanden zich op een bepaalde manier te gedragen. Tegelijkertijd stelt de regering, zoals ook in artikel 2 van het Stabiliteitsverdrag tot uitdrukking komt, dat het recht van de Europese Unie, inclusief het EU-Verdrag en het VWEU, voorrang heeft op het Stabiliteitsverdrag. Niet duidelijk is hoe deze opvattingen zich tot elkaar verhouden. Evenmin is duidelijk wat de consequentie is, indien lidstaten zich niet aan deze afspraak houden. De verplichting daartoe is immers niet afdwingbaar voor het Hof van Justitie van de Europese Unie en kan niet afdoen aan hetgeen in het VWEU is neergelegd. Het had dan ook naar het oordeel van de Afdeling de voorkeur verdiend de voorgenomen afspraken omtrent het stemgedrag te maken buiten het Stabiliteitsverdrag om, bijvoorbeeld in de vorm van conclusies van de eurotop.

c. Conclusie

Gelet op het voorgaande komt de Afdeling tot de conclusie dat het Stabiliteitsverdrag een belangrijk onderdeel vormt in de strategie ter stabilisering van de eurozone en goedkeuring ervan om die reden wenselijk is. Zij is evenwel van mening dat, gezien de door haar gemaakte kritische kanttekeningen bij de vorm van het Stabiliteitsverdrag en de overlappende inhoud met het VWEU en de relevante secundaire wetgeving, in de toelichting nader dient te worden ingegaan op de vraag wat het Stabiliteitsverdrag precies toevoegt aan wat in het kader van het VWEU al geldt, in het bijzonder het aangepaste Stabiliteits- en Groeipact. Voorts adviseert de Afdeling de consequenties van de goedkeuring van het Stabiliteitsverdrag duidelijk in beeld te brengen. Daarnaast is de Afdeling van oordeel dat, ter uitvoering van artikel 16, zo spoedig mogelijk in Europees verband ingezet moet worden op het omzetten van de inhoud van het Stabiliteitsverdrag in Europese regelgeving17 – al dan niet in de vorm van nauwere samenwerking –, alsmede, waar nodig, op wijziging van het VWEU.

De Afdeling adviseert op een dergelijk voornemen in de toelichting nader in te gaan.

2. Parlementaire betrokkenheid

In aansluiting op het vorenstaande vraagt de Afdeling in het bijzonder aandacht voor de passage in de toelichting waarin wordt vermeld dat een nationaal goedkeuringsproces van het voorliggende Stabiliteitsverdrag in alle deelnemende landen, ten opzichte van de parlementaire betrokkenheid bij de totstandkoming van een richtlijn of een verordening, leidt tot een meer direct en wezenlijk aandeel van de nationale parlementen aan de totstandkoming en uitvoering van de inhoud van het Stabiliteitsverdrag. Dit houdt volgens de toelichting een versterkte nationale betrokkenheid bij de doelstellingen van het verdrag in en een sterkere democratische legitimatie van de inhoud van het verdrag. Voorts wordt in de toelichting vermeld dat, omdat de grotere rol van Europa potentieel vergaande gevolgen kan hebben, de regering het uit een oogpunt van democratische legitimatie wenselijk acht dat met deze invloed op het niveau van nationale parlementen wordt ingestemd.

De Afdeling kan deze redenering niet volgen. Allereerst zij opgemerkt dat met de goedkeuring van de EU-verdragen de lidstaten hebben ingestemd met het feit dat het economisch beleid een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang is en dat de EU ter zake secundaire wetgeving kan vaststellen.

De parlementaire betrokkenheid vindt enerzijds plaats op Europees niveau bij monde van het Europees Parlement. Het Europees Parlement heeft in het kader van de besluitvorming over aangelegenheden die de Economische en Monetaire Unie betreffen, een belangrijke rol in de besluitvorming, alsmede een controlerende functie. Met het Stabiliteitsverdrag wordt mogelijk juist afbreuk gedaan aan de bevoegdheden van het Europees Parlement, dat daarin geen enkele rol heeft gekregen.

Anderzijds vindt op nationaal niveau de parlementaire controle plaats van de inbreng van de regering in het Europese besluitvormingsproces. De rol van nationale parlementen is bij het Verdrag van Lissabon, in het bijzonder op grond van de protocollen Nr 1 en Nr 218, mede op aandringen van Nederland aanzienlijk versterkt. Als gevolg daarvan hebben de nationale parlementen directe beïnvloedingsmogelijkheden op het Europese besluitvormingsproces die zij niet hebben bij goedkeuring van verdragen, waar zij immers alleen ja of nee kunnen zeggen.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt te schrappen.

3. Inwerkingtreding

Artikel 14 van het Stabiliteitsverdrag bepaalt dat het in werking treedt zodra 12 van de 17 eurolanden hun akte van bekrachtiging hebben gedeponeerd. Gezien de moeizame ratificatieprocedures van de Europese verdragen in de afgelopen jaren, valt op zichzelf de wens te billijken dat de inwerkingtreding van een nieuw verdrag niet afhankelijk is van de goedkeuring door alle lidstaten en dus door een lidstaat in gijzeling kan worden gehouden. Moeilijk valt echter in te zien hoe in het specifieke geval van het Stabiliteitsverdrag, waarvan de bestreken materie immers bij uitstek van gezamenlijk belang is, de bepalingen, in het bijzonder artikel 7, kunnen worden toegepast zonder dat alle eurolanden eraan deelnemen. Daarnaast wijst de Afdeling erop dat in veel gevallen inwerkingtreding na goedkeuring door een deel der partijen de druk op de andere landen kan vergroten om ook te ratificeren, maar dat bij het onderhavige verdrag, waar de participatie van alle eurolanden – wil het Stabiliteitsverdrag effectief kunnen werken – noodzakelijk is, de bepaling van artikel 14 die druk nu juist kan verminderen.

De Afdeling adviseert op deze punten in de toelichting in te gaan.

4. Samenhang Verdrag met Wet Houdbare Overheidsfinanciën

In samenhang met het Stabiliteitsverdrag en het voorliggende voorstel ter uitvoering van de verplichtingen die voor Nederland uit het Verdrag voortvloeien, wordt thans een wetsvoorstel voor een Wet Houdbare Overheidsfinanciën voorbereid, zo wordt in de toelichting aangekondigd. De implicaties van de afspraken die in Europees verband zijn gemaakt – in EU-verband en in het kader van het voorliggende Verdrag – worden zo zichtbaar gemaakt en – zo wordt beoogd – van een dwingend kader voorzien. Daarmee wordt beoogd te garanderen dat de afspraken op begrotingsgebied wordt nagekomen. Mede in het licht van de precaire budgettaire situatie waarin Nederland zich thans bevindt, zullen de praktische budgettaire implicaties van die wet aanzienlijk zijn, al moet worden opgemerkt dat die implicaties in de eerste plaats voortvloeien uit reeds bestaande Europeesrechtelijke verplichtingen en niet zozeer uit het voorliggende verdrag. De Afdeling gaat in dit advies niet nader op deze implicaties in, maar zal dat doen in het kader van de advisering over het aangekondigde wetsvoorstel Wet Houdbare Overheidsfinanciën. Tegen deze achtergrond merkt de Afdeling op dat paragraaf 4 van de toelichting, waarin wordt gesteld dat aan het voorstel geen budgettaire consequenties zijn verbonden, weliswaar in zoverre juist is dat er geen directe budgettaire gevolgen uit voortvloeien, maar in het licht van het voorgaande nuancering behoeft. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te passen. Voorts adviseert de Afdeling in dit verband in de toelichting nader in te gaan op de betekenis van artikel 3, tweede lid, van het Stabiliteitsverdrag, dat bepaalt dat bij de toepassing van automatische correctiemechanismen de prerogatieven van de nationale parlementen ten volle worden geëerbiedigd.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.

De waarnemend Vice-President van de Raad van State, P. van Dijk.

Nader Rapport

Afdeling Verdragen

MINBUZA-2012.13883

’s Gravenhage, 25 juni 2012

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het voorstel van wet, houdende goedkeuring van het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (Trb. 2012, 51)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 maart 2012, nr. 12.000704, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 19 april 2012, nr. W01.12.0086/I, bied ik U hierbij aan.

Het advies van de Afdeling advisering is cursief aangeduid.

1. Context en verhouding tot het rechtskader van de EU

a. Algemeen

De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat het Stabiliteitsverdrag een belangrijk politiek onderdeel is van de strategie ter stabilisering van de eurozone.

De regering onderschrijft het oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State. Bij de Nederlandse inzet aangaande de aanpak van de Europese schuldencrisis is het versterken van de begrotingsdiscipline steeds een conditio sine qua non geweest, zoals onder meer blijkt uit de brief over de toekomst van de EMU van 7 september 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 21 501-07, nr. 839).

Het herstel van de geloofwaardigheid van de Europese begrotingsafspraken via een strengere afdwingbaarheid is een belangrijke voorwaarde voor vertrouwensherstel bij investeerders enerzijds, en voor draagvlak voor crisisbestrijdingsmaatregelen onder burgers anderzijds.

De Afdeling stelt dat de landen van de eurozone met het Stabiliteitsverdrag een stap verder gaan dan het ESM. Kan het ESM nog beschouwd worden als een noodzakelijke externe aanvulling van het institutionele kader van de EU, het Stabiliteitsverdrag vormt volgens de Afdeling geen complementaire maar een parallelle structuur met juridische verplichtingen die voor een groot deel met die van het EU-rechtskader overlappen. De Afdeling acht deze ontwikkeling zorgelijk, alleen al omdat de bevestiging in een nieuw verdrag van verplichtingen die reeds op grond van de EU-Verdragen dan wel het secundaire recht op de lidstaten rusten, het risico meebrengt dat afbreuk wordt gedaan aan de normatieve kracht van deze reeds bestaande verplichtingen.

Het had de voorkeur van de regering om de inhoud van het Verdrag in de autonome rechtsorde en het institutionele kader van de EU op te nemen. Helaas was het niet mogelijk op korte termijn hierover overeenstemming te bereiken met 27 lidstaten. De financieel-economische situatie liet het niet toe te wachten tot die overeenstemming wel werd bereikt. Zoals vastgelegd in artikel 1 van het Stabiliteitsverdrag en toegelicht in de memorie van toelichting ondersteunen de procedurele afspraken die met het Stabiliteitsverdrag worden gemaakt het bereiken van de doelstellingen van de EU. In die zin zit er geen licht tussen de materiële normen uit het EU-recht en het Stabiliteitsverdrag. De regering is er in principe geen voorstander van dat dezelfde norm in verschillende rechtsinstrumenten wordt neergelegd. Dat kan inderdaad leiden tot een afname van de normatieve kracht van de bepalingen. De regering meent echter dat de kans op een dergelijke afname beperkt is. Het zijn immers vooral de Europese Commissie en het Hof van Justitie die een belangrijk onderdeel van het verdrag (artikel 3) uitleggen. Bovendien geldt ook voor het Stabiliteitsverdrag het beginsel van voorrang van Unierecht waardoor een schending van het Unierecht altijd in het EU-kader voor de rechter kan worden gebracht.

De Afdeling is van oordeel dat de afspraken tussen de 25 lidstaten die zijn neergelegd in Titel IV van het Stabiliteitsverdrag, ingevolge artikel 121, eerste lid, VWEU in het bijzonder, zullen moeten worden nagekomen binnen het institutionele kader van de EU. Zo niet, dan ontstaat spanning met de bevoegdheden van de EU-instellingen.

De regering onderschrijft dit oordeel en wijst erop dat dit een belangrijk onderdeel was van de Nederlandse onderhandelingsinzet, ook gezien het belang van de bescherming van de integriteit van de interne markt. In dit licht is de eerste paragraaf van onderdeel 3 c) van de toelichting, ‘Coördinatie van het economisch beleid en convergentie’, aangevuld.

Naar het oordeel van de Afdeling wordt spanning met de bevoegdheden van de EU-instellingen opgeroepen door de bepalingen in het Stabiliteitsverdrag die een nadere invulling geven aan in EU-verband reeds geldende normen, alsmede bij enkele bijzondere procedurevoorschriften waarin het Stabiliteitsverdrag voorziet, onder andere waar het gaat om de afstemming van de handelwijze van de lidstaten in het kader van de Raad van de Europese Unie en de Europese Raad.

Op dit punt is hierboven reeds ingegaan. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de vermeende spanning tussen artikel 7 van het Verdrag en artikel 126 VWEU.

Naar aanleiding van het gestelde in de memorie van toelichting, dat het besluit om tot een nieuw verdrag te komen is genomen, nadat duidelijk was geworden dat het Verenigd Koninkrijk niet bereid was mee te werken aan een wijziging van het VWEU, vraagt de Afdeling zich af waarom op dat moment is afgezien van de mogelijkheid tot nauwere samenwerking op basis van artikel 20 van het EU-Verdrag.

De regering heeft een oplossing nagestreefd die binnen de EU-kaders bleef. De meeste landen achtten echter een verdrag meer geschikt als signaal om het belang van versterkte begrotingsdiscipline te onderstrepen.

b. Verhouding van artikel 7 Stabiliteitsverdrag tot artikel 126 VWEU

Het gestelde in de memorie van toelichting, dat het Stabiliteitsverdrag geen wijziging meebrengt van het VWEU, roept bij de Afdeling de vraag op naar de verhouding van die bepalingen in het Stabiliteitsverdrag die afwijken van het VWEU. Zo bevat artikel 7 van het Stabiliteitsverdrag in het bijzonder een andere besluitvormingsprocedure dan die welke is voorzien in artikel 126 VWEU. Strikt genomen gaat het hier om een wijziging van het VWEU. Daar dit niet mogelijk is, wordt in de toelichting gesteld dat het hier gaat om een verplichting van de eurolanden zich op een bepaalde manier te gedragen. Tegelijkertijd wordt gesteld, zoals ook in artikel 2 van het Stabiliteitsverdrag tot uitdrukking komt, dat het recht van de Europese Unie, inclusief het EU-Verdrag en het VWEU, voorrang heeft op het Stabiliteitsverdrag. Het is de Afdeling niet duidelijk hoe deze opvattingen zich tot elkaar verhouden.

De regering is het op dit punt niet eens met de Afdeling. Artikel 7 van het Stabiliteitsverdrag is geen wijziging van het VWEU. Artikel 7 laat de besluitvorming van de Raad in stand. Dit blijkt uit de woorden ‘Met volledige inachtneming van de procedurevoorschriften van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrondvest’. Het artikel regelt slechts dat de betrokken lidstaten, voordat er in de Raad een besluit wordt genomen, met elkaar bezien in hoeverre een gekwalificeerde meerderheid tegen het voorstel van de Commissie is om met betrekking tot een bepaalde lidstaat een volgende stap in het Stabiliteits- en Groeipact te nemen. Is er geen gekwalificeerde meerderheid tegen, dan stemmen zij in de Raad voor het voorstel. In het laatste geval kan de voorzitter van de Raad op eenvoudige wijze vaststellen dat het besluit is aangenomen. Het besluitvormingsmoment in de Raad wordt daarmee volledig in tact gelaten.

Evenmin is het de Afdeling duidelijk wat de consequentie is, indien lidstaten zich niet aan de afspraak over het stemgedrag houden. De verplichting daartoe is immers niet afdwingbaar voor het Hof van Justitie van de Europese Unie en kan niet afdoen aan hetgeen in het VWEU is neergelegd.

Deze verplichting is inderdaad niet afdwingbaar voor het Hof. Het is echter wel een verdragsrechtelijke verplichting die, na afronding van de nationale goedkeuringsprocedures, de steun heeft van 25 parlementen. De regering meent dat deze oplossing een sterkere werking heeft dan een politieke afspraak in de conclusies van een Europese top.

c. Conclusie

De Afdeling is van mening dat in de toelichting nader dient te worden ingegaan op de vraag wat het Stabiliteitsverdrag precies toevoegt aan wat in het kader van het VWEU al geldt, in het bijzonder het aangepaste Stabiliteits- en Groeipact. Voorts adviseert de Afdeling de consequenties van de goedkeuring van het Stabiliteitsverdrag duidelijk in beeld te brengen. Daarnaast is de Afdeling van oordeel dat, ter uitvoering van artikel 16, zo spoedig mogelijk in Europees verband ingezet moet worden op het omzetten van de inhoud van het Stabiliteitsverdrag in Europese regelgeving – al dan niet in de vorm van nauwere samenwerking –, alsmede, waar nodig, op wijziging van het VWEU. De Afdeling adviseert op een dergelijk voornemen in de toelichting nader in te gaan.

Hiertoe zijn de laatste paragraaf van deel 2 van de toelichting, onderdeel ‘Verhouding tot EU verdragen en voorrang EU recht’, onderdeel 3 b), ‘Begrotingspact’, evenals onderdeel 3 e), ‘Slotbepalingen’, aangevuld.

2. Parlementaire betrokkenheid

De Afdeling adviseert de passage in de toelichting over de ‘versterkte nationale betrokkenheid’ en ‘een sterkere democratische legitimatie’ te schrappen.

Gevolg gevend aan dit advies is in de toelichting dit punt geschrapt.

3. Inwerkingtreding

Naar aanleiding van artikel 14 over de inwerkingtreding van het verdrag, merkt de Afdeling op dat in veel gevallen inwerkingtreding na goedkeuring door een deel der partijen de druk op de andere landen kan vergroten om ook te ratificeren, maar dat bij het onderhavige verdrag, waar de participatie van alle eurolanden – wil het Stabiliteitsverdrag effectief kunnen werken – noodzakelijk is, de bepaling van artikel 14 die druk nu juist kan verminderen. De Afdeling adviseert op deze punten in de toelichting in te gaan.

De toelichting onder 3 b), ‘Omgekeerde gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming’, is aangevuld waaruit blijkt dat artikel 7 ook effect kan hebben als het Verdrag in werking is getreden, maar niet alle landen hebben geratificeerd. De regering meent dat in de praktijk de druk om te ratificeren niet zal afnemen ten gevolge van de inwerkingtredingsbepaling, mede omdat ratificatie van het Stabiliteitsverdrag vanaf 1 maart 2013 een voorwaarde is voor het verlenen van financiële bijstand in het kader van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM). Naar het oordeel van de regering is met de combinatie van relatief snelle inwerkingtreding enerzijds, na ratificatie door twaalf van de zeventien eurolanden, en van koppeling aan het ESM anderzijds, een benadering gekozen die ertoe leidt dat het Stabiliteitsverdrag spoedig in werking kan treden en tegelijkertijd voldoende druk houdt op tijdige ratificatie door alle eurolanden.

4. Samenhang Verdrag met Wet Houdbare Overheidsfinanciën

Ten aanzien van het wetvoorstel voor een Wet Houdbare Overheidsfinanciën, dat momenteel wordt voorbereid, merkt de Afdeling op dat de praktische budgettaire implicaties van die wet aanzienlijk zullen zijn, hoewel die implicaties in de eerste plaats voortvloeien uit reeds bestaande Europeesrechtelijke verplichtingen en niet zozeer uit het voorliggende verdrag.

Tegen deze achtergrond merkt de Afdeling op dat paragraaf 4 van de toelichting, waarin wordt gesteld dat aan het Stabiliteitsverdrag geen budgettaire consequenties zijn verbonden, weliswaar in zoverre juist is dat er geen directe budgettaire gevolgen uit voortvloeien, maar in het licht van het voorgaande nuancering behoeft. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te passen.

Gevolg gevend aan dit advies is de toelichting onder 4, ‘Budgettaire aspecten’, aangepast.

Voorts adviseert de Afdeling in dit verband in de toelichting nader in te gaan op de betekenis van artikel 3, tweede lid, van het Stabiliteitsverdrag, dat bepaalt dat bij de toepassing van automatische correctiemechanismen de prerogatieven van de nationale parlementen ten volle worden geëerbiedigd.

Naar aanleiding van dit advies is de toelichting onder 3 b), ‘Begrotingsevenwicht’, aangevuld.

Ik moge U verzoeken, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal.


X Noot
1

Kamerstukken 2011/12, 21 501-07, nr. 839.

X Noot
2

Verslag Ecofin raad 4 oktober 2011 (Kamerstukken 2011/2012, 21 501-07, nr. 845).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 1173/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 inzake de effectieve handhaving van het begrotingstoezicht in het eurogebied (PbEU L 306 van 23.11.2011), Verordening (EU) nr. 1174/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende handhavingsmaatregelen voor de correctie van buitensporige macro-economische onevenwichtigheden in het eurogebied (PbEU L 306 van 23.11.2011), Verordening (EU) nr. 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PbEU L 306 van 23.11.2011), Verordening (EU) nr. 1176/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden (PbEU L 306 van 23.11.2011), Verordening (EU) nr. 1177/2011 van de Raad van 8 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1467/97 over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten (PbEU L 306 van 23.11.2011) en Richtlijn 2011/85/EU van de Raad van 8 november 2011 tot vaststelling van voorschriften voor de begrotingskaders van de lidstaten (PbEU L 306 van 23.11.2011).

X Noot
4

Brief governance eurozone en groenboek Eurobonds, 6 december 2011 (Kamerstukken 2011/2012, 21 501-07, nr. 867).

X Noot
5

2011/737/,Euratom: Besluit van de Commissie van 9 november 2011 tot wijziging van haar reglement van orde (PbEU L 296 van 15/11/2011).

X Noot
6

Brief governance eurozone en groenboek Eurobonds, 6 december 2011 (Kamerstukken 2011/2012, 21 501-07, nr. 867).

X Noot
7

Idem.

X Noot
8

Het op 2 februari 2012 te Brussel tot stand gekomen verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme (Trb. 2012, 28).

X Noot
9

Artikel 2a van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PbEG 1997 L 209, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr 1175/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 november 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid (PbEU L 306).

X Noot
10

Zie de conclusies van de Europese Raad van 24/25 maart 2011, EUCO 10/1/11 REV 1.

X Noot
11

Zie de verklaring van de Eurozone top van 26 oktober 2011 (Nederlandse versie gedateerd 31 oktober 2011).

X Noot
12

Bijlage bij het verslag van de Europese Raad van 1 en 2 maart 2012, (Kamerstukken II 2011/2012, 21 501-20, nr. 626).

X Noot
13

Gekwalificeerde meerderheid van stemmen in de Raad is geregeld in artikel 238 van het Werkingsverdrag.

X Noot
14

Kamerstukken II 2011/2012, 21 501-07, nr. 847.

X Noot
15

Kamerstukken II 2011/12, 33 220, nr. 4 en Kamerstukken II 2011/12, 33 221, nr. 4.

X Noot
16

Blijkens artikel 3, vierde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) stelt de Unie een economische en monetaire unie in die de euro als munt heeft. In het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), Derde Deel, Titel VIII, is een en ander nader uitgewerkt. Centraal hierbij staan de coördinatie van het economische beleid van de lidstaten en het monetaire beleid, in het bijzonder de regels rond de euro.

X Noot
17

Zie in dit verband onder andere het voorstel van de Commissie van 23 november 2011 voor een verordening van het europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke voorschriften voor het monitoren en beoordelen van ontwerpbegrotingsplannen en voor het garanderen van de correctie van buitensporige tekorten van de lidstaten van het eurogebied (COM (2011) 821).

X Noot
18

Protocol (nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie en Protocol (nr. 2) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.

Naar boven