Verlengings- en digitaliseringsbeschikking inzake kavel A04 en kavel 11C

21 april 2011

Nr. AT-EL&I/6613355

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op uw aanvragen van 29 oktober 2010 en 13 april 2011, de artikelen 3.3, 3.3a, eerste en tweede lid, en 3.5 van de Telecommunicatiewet, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 6, 9, 11, 16 en 21 van het Frequentiebesluit, de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële omroep en de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2011;

Besluit:

Artikel I Verlenging FM-vergunning

De FM-vergunning voor landelijke commerciële radio-omroep met dossiernummer 5055306 waarvan thans Business Nieuws Holding B.V. de houder is, wordt, onverminderd artikel 9 van bijlage A, verlengd tot 1 september 2017.

Artikel II Wijziging FM-vergunning

De FM-vergunning voor landelijke commerciële radio-omroep met dossiernummer 5055306 wordt per 1 september 2011 gewijzigd overeenkomstig de bijlagen A (voorschriften en beperkingen), B (technische parameters), C (spectrummasker) en D (eisen ter bescherming van de luchtvaart). In afwijking van de vorige volzin, geldt artikel 7 van bijlage A reeds vanaf de dag van inwerkingtreding van dit besluit. Artikel 7 van de vergunning, zoals zij luidde op de dag voor inwerkingtreding van dit besluit, blijft van kracht tot 1 september 2011.

Artikel III Verlening vergunning voor digitale radio-omroep

Aan Business Nieuws Holding B.V. wordt een vergunning voor digitale radio-omroep verleend als bedoeld in de bijlage E voor de periode tot 1 september 2017. Bij die vergunning behoren drie bijlagen alsmede een toelichting.

Artikel IV Eenmalig bedrag

Business Nieuws Holding B.V. is voor de verlenging, bedoeld in artikel I, en de verlening, bedoeld in artikel III, geen eenmalig bedrag als bedoeld in artikel 3.3a van de Telecommunicatiewet verschuldigd.

Artikel V Weigering aanvraag

De aanvraag van Business Nieuws Holding B.V. met kenmerk RDC/DV/20080234/467642.3 van 29 oktober 2010 wordt geweigerd.

Artikel VI Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de dag van dagtekening van de Staatscourant waarin deze beschikking wordt geplaatst.

Deze beschikking met motivering wordt, uitgezonderd de bijlagen B tot en met D en de toelichting bij de vergunning voor digitale radio-omroep, geplaatst in de Staatscourant. Vanaf de dag van dagtekening van plaatsing van deze beschikking in de Staatscourant, wordt deze beschikking met motivering tevens geplaatst op de website van Agentschap Telecom en ligt gedurende 6 weken ter inzage bij Agentschap Telecom, Emmasingel 1 te Groningen.

Hoogachtend,

De Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie,

namens deze:

hoofd Media, Agentschap Telecom,

M.E. de Groot.

Beroep en bezwaar

De besluiten, bedoeld in de artikelen I tot en met IV, zijn voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Een belanghebbende die zich met genoemde besluiten niet kan verenigen, kan binnen zes weken na de dag waarop deze beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt beroep instellen. Geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze over het ontwerp van onderhavige besluiten heeft ingediend.

Het beroepschrift moet worden gericht aan de rechtbank te Rotterdam, Sector bestuursrecht, Postbus 50951, 3007 BM Rotterdam. U kunt ook digitaal beroep instellen bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden

Het besluit, bedoeld in artikel V, is niet voorbereid met toepassing van 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de afdeling Juridische Zaken van Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Postbus 450, 9700 AL Groningen.

BIJLAGE A

Wijziging van de voorschriften en beperkingen van de vergunning voor het gebruik van frequentieruimte ten behoeve van landelijke commerciële radio-omroep geclausuleerd kavel A04 onder dossiernummer 5055306

Ingevolge artikel II komen de voorschriften en beperkingen behorend bij uw FM-vergunning als volgt te luiden:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beschikking wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

b. vergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet voor het gebruik van frequentieruimte in de band van 87,6–104,8 MHz;

c. kavel:

frequentie of samenstel van frequenties, behorend bij een vergunning;

d. digitale radio-omroepvergunning:

de vergunning met dossiernummer 6613153, kavel 11C;

e. ziekenhuis:

instelling voor medisch-specialistische zorg als bedoeld in artikel 1.2, onder 1, van het Uitvoeringsbesluit WTZi;

f. andere instelling:

instelling als bedoeld in artikel 6.24 van de Mediawet 2008 die houder is van een andere vergunning dan deze vergunning, of een instelling als bedoeld in artikel 6.24 van de Mediawet 2008 die geen houder is van een vergunning en die instelling op grond van artikel 22 van het Mediabesluit 2008 tezamen met een instelling die wel beschikt over een andere vergunning dan deze vergunning wordt aangemerkt als één instelling;

g. geclausuleerde landelijke vergunning:

vergunning die op grond artikel 3.3, vijfde lid, van de Telecommunicatiewet nader is bestemd voor geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep en waarop artikel 2, eerste tot en met derde lid, van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 van toepassing is;

h. commerciële radio-omroep:

radio-omroep als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008 die wordt verzorgd door een commerciële media-instelling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van die wet.

Artikel 2. Gebruiksrecht

  • 1. Business Nieuws Holding B.V., ingeschreven in het handelsregister onder nummer 34134500 hierna te noemen: vergunninghouder, is de houder van een vergunning voor het gebruik van de frequentieruimte opgenomen in de bijlagen bij deze vergunning ten behoeve van landelijke commerciële radio-omroepgeclausuleerd kavel A04.

  • 2. De vergunninghouder neemt en houdt de in de bijlagen genoemde frequenties in gebruik.

  • 3. De vergunninghouder houdt daarbij de voorschriften en beperkingen bedoeld in de artikelen 3 tot en met 9 en de bijlagen van deze vergunning in acht.

Artikel 3. Beperkingen ter uitvoering van de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten

  • 1. De vergunninghouder veroorzaakt:

    • a. geen ontoelaatbare belemmeringen door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozend- of ontvangstapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen, en

    • b. in het frequentiegebied van 100 kHz tot en met 2,5 GHz in ziekenhuizen, alsmede op de percelen waar deze ziekenhuizen staan, geen piekwaarde van de elektrische veldsterkte die gelijk is aan of hoger is dan 5,4 volt per meter.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien een vergunninghouder op of in een ziekenhuis of het perceel waarop dat ziekenhuis staat een radiozendapparaat heeft geplaatst met schriftelijke instemming van dat ziekenhuis.

Artikel 4. Programmatische voorschriften

  • 1. De vergunninghouder is verplicht de vergunning te gebruiken voor het uitzenden van een radioprogramma voor landelijke commerciële radio-omroep:

    • a. dat op maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 uur en 19.00 uur ten minste 100 procent nieuws, actualiteiten en informatie bevat;

    • b. dat op zaterdag en zondag tussen 07.00 uur en 19.00 uur ten minste 75 procent nieuws, actualiteiten en informatie bevat;

    • c. waarin tussen 07.00 uur en 19.00 uur ten minste twee maal per uur een programmaonderdeel bestaande uit nieuws is opgenomen;

    • d. waarin tussen 19.00 uur en 23.00 uur, voor zover in die uren wordt uitgezonden, ten minste tweemaal per uur een programmaonderdeel bestaande uit nieuws is opgenomen;

    • e. waarin tussen 23.00 uur en 07.00 uur, voor zover in die uren wordt uitgezonden, ten minste tweemaal per uur een programmaonderdeel bestaande uit nieuws is opgenomen, en

    • f. dat, voor zover het gepresenteerde programmaonderdelen tussen 07.00 en 19.00 uur betreft, voor ten minste 50 procent in de Nederlandse of Friese taal wordt gepresenteerd.

  • 2. De in het eerste lid genoemde voorschriften laten onverlet dat de vergunninghouder bij de uitvoering daarvan voldoet aan de in artikel 2 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 opgenomen voorschriften voor het gebruik van de frequentieruimte van kavel A04.

Artikel 5. Wijzigingen betreffende verbondenheid

  • 1. De vergunninghouder informeert de minister onmiddellijk over:

    • a. wijzigingen in de zeggenschap of feitelijke invloed die andere instellingen direct of indirect op het beleid van de vergunninghouder kunnen uitoefenen;

    • b. wijzigingen in de zeggenschap of feitelijke invloed die de vergunninghouder direct of indirect kan uitoefenen op het beleid van andere instellingen;

    • c. wijzigingen in de zeggenschap of feitelijke invloed die natuurlijke personen direct of indirect kunnen uitoefenen op het beleid van de vergunninghouder, indien die natuurlijke personen direct of indirect een zodanige zeggenschap of feitelijke invloed hebben dat zij in belangrijke mate het beleid van een andere instelling kunnen bepalen of aanmerkelijke invloed hebben op de inhoud van dat beleid, en

    • d. wijzigingen in de zeggenschap of feitelijke invloed die natuurlijke personen direct of indirect kunnen uitoefenen op het beleid van een andere instelling, indien die natuurlijke personen direct of indirect een zodanige zeggenschap of feitelijke invloed hebben dat zij in belangrijke mate het beleid van de vergunninghouder kunnen bepalen of aanmerkelijke invloed hebben op de inhoud van dat beleid.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, is de vergunninghouder niet verplicht informatie te verstrekken voor zover die informatie betrekking heeft op:

    • a. het kunnen uitoefenen van zeggenschap of feitelijke invloed op of door instellingen ten aanzien waarvan hij aan de minister schriftelijk en zonder enig voorbehoud heeft verklaard dat hij met die instellingen één instelling vormt als bedoeld in artikel 6.24 van de Mediawet 2008, of

    • b. het door natuurlijke personen kunnen uitoefenen van zeggenschap of feitelijke invloed op instellingen als bedoeld in artikel 6.24 van de Mediawet 2008 die onder de verklaring, bedoeld in onderdeel a, vallen.

Artikel 6. Steunzenders

  • 1. De frequenties die in de bijlagen zijn aangemerkt als de steunzenders Amsterdam 101,8 MHz, Hilversum 99,8 MHz en Alphen 99,8 MHz mogen geen storing veroorzaken op andere vergunninghouders en ondervonden storing van andere vergunninghouders dient door de vergunninghouder te worden geaccepteerd (Non Interference Base).

  • 2. De technische parameters van de in het eerste lid genoemde steunzenders kunnen in het kader van doelmatig frequentiegebruik tussentijds gewijzigd of ingetrokken worden.

Artikel 7. Grootsignaalgedrag frequentie Zwolle 95,3 MHz

  • 1. De vergunninghouder gebruikt vanaf 1 september 2011 de frequentie Zwolle 95,3 MHz niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de minister. Aan de toestemming kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Een aanvraag voor een besluit als bedoeld in het eerste lid voldoet in elk geval aan de volgende voorwaarden:

    • a. de locatie van ingebruikname is ten hoogste 15,0 kilometer verwijderd vanaf de locatie met de coördinaten 006 E 05 18/52 N 30 29, berekend volgens het World Geodetic System 1984;

    • b. zij is zodanig dat zich op de voorgestelde locatie binnen de 95 dBµV/m contour van de frequentie Zwolle 95,3 MHz 2.000 potentiële luisteraars of minder bevinden, en

    • c. zij gaat uit van de referentiegegevens die in de bijlage zijn opgenomen met betrekking tot de frequentie Zwolle 95,3 MHz.

  • 3. Op het verlenen van de toestemming als bedoeld in het eerste lid, is artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet van toepassing.

Artikel 8. Correspondentie

Kennisgevingen en correspondentie die verband houden met deze vergunning, worden gericht aan Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te Groningen, tenzij door of vanwege de minister anders wordt aangegeven.

Artikel 9. Duur van de vergunning

Deze vergunning is in werking getreden op 1 juni 2003 en eindigt op de dag waarop de vergunninghouder niet langer tevens houder is van de digitale radio-omroepvergunning, met dien verstande dat de vergunning in elk geval eindigt op 31 augustus 2017, 24:00 uur.

BIJLAGE E

Vergunning voor digitale radio-omroep onder dossiernummer 6613153

De vergunning voor digitale radio-omroep, bedoeld in artikel III, luidt als volgt:

Artikel 1. Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beschikking wordt verstaan onder:

    a. minister:

    Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    b. ITU:

    Internationale Telecommunicatie Unie;

    c. MIFR:

    Master International Frequency Register, zijnde het register waarin radiostations met hun frequentieruimte zijn opgenomen, bedoeld in artikel 4.3 van het Radioreglement van de ITU;

    d. notificatieverzoek:

    verzoek van de samenwerkende vergunninghouders aan de minister tot het doen van een notificatie van een in gebruik genomen dan wel te nemen (gedeelte van de) frequentieruimte op een bepaalde plaats, met als doel (dit gedeelte van) de frequentieruimte op die bepaalde plaats na goedkeuring door het radiocommunicatiebureau van de ITU te registreren in het MIFR teneinde internationale bescherming van (dit gedeelte van) de frequentieruimte op die bepaalde plaats te bewerkstelligen;

    e. GE06:

    Final Acts of the Regional Radiocommunication Conference for planning of the digital terrestrial Broadcasting service in parts of Regions 1 and 3, in the frequency bands 174–230 MHz and 470–62 MHz; Genève 2006;

    f. samenwerkende vergunninghouders:

    vergunninghouders die houder zijn van een deel van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik 219,584 MHz–221,120 MHz;

    g. N:

    het aantal houders van een vergunning op een bepaald moment binnen het frequentiebereik 219,584 MHz–221,120 MHz;

    h. samenwerkingsovereenkomst:

    overeenkomst als bedoeld in artikel 3.9 van de Telecommunicatiewet;

    i. WGS-coördinaten:

    coördinaten vastgesteld op basis van het World Geodetic System 1984;

    j. Nederland:

    Nederland, behoudens de buitenwateren, zoals gedefinieerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek in de productie ‘Bodemgebruik in Nederland vanaf 1996’, zoals vastgesteld op 9 november 2009.

  • 2. De definities in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008 zijn van toepassing.

Artikel 2. Gebruiksrecht

  • 1. Aan Business Nieuws Holding B.V. ingeschreven in het handelsregister onder nummer 34134500, hierna te noemen: vergunninghouder, wordt, onverminderd het vijfde en zesde lid, een vergunning verleend voor het gebruik van 1/9 deel van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik 219,584 MHz–221,120 MHz (frequentieblok 11C).

  • 2. De vergunninghouder gebruikt de in het eerste lid bedoelde frequentieruimte niet eerder dan 1 september 2011.

  • 3. De vergunninghouder gebruikt de in het eerste lid genoemde frequentieruimte slechts in overeenstemming met de bestemming in het vigerende Nationaal Frequentieplan (NFP), en de onder die bestemming gegeven beperkingen.

  • 4. De vergunninghouder gebruikt de aan hem toegewezen frequentieruimte voor het aanbieden van ten minste twee programmakanalen bestaande uit radioprogramma’s, waarbij één programmakanaal wordt gebruikt voor het gelijktijdig en ongewijzigd uitzenden van de radioprogramma’s die door middel van de vergunning met dossiernummer 5055306 worden uitgezonden in een kwaliteit die ten minste gelijk is aan 192 kb/s (stereo-uitzending), indien gebruikt wordt gemaakt van MPEG 2, 48 kb/s (stereo-uitzending), indien gebruik wordt gemaakt van AAC+, of, indien gebruik wordt gemaakt van een andere techniek, met een geluidskwaliteit die ten minste vergelijkbaar is met de kwaliteit die met stereo kan worden behaald door middel van de twee genoemde technieken.

  • 5. Indien een andere vergunning voor het gebruik van 1/9 deel van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik 219,584 MHz–221,120 MHz niet is verleend dan wel is ingetrokken, is de vergunninghouder tot de dag van inwerkingtreding van het besluit waarmee die vergunning voor het eerst onderscheidenlijk opnieuw wordt verleend, gerechtigd 1/N-de deel van de capaciteit van de ingetrokken vergunning te gebruiken.

  • 6. Een vergunninghouder is gerechtigd een deel van de capaciteit te laten gebruiken door een andere samenwerkende vergunninghouder, indien:

    • a. beide vergunninghouders daarmee schriftelijk hebben ingestemd, en

    • b. hij blijft voldoen aan de voorschriften en beperkingen in zijn vergunning.

  • 7. De vergunninghouder die een deel van de aan een andere samenwerkende vergunninghouder vergunde capaciteit gebruikt als bedoeld in het zesde lid, neemt het derde lid in acht.

  • 8. De vergunninghouder die een schriftelijke instemming heeft gegeven als bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, zendt hiervan onverwijld een afschrift aan de minister.

Artikel 3. Samenwerking vergunninghouders

  • 1. De vergunninghouder gaat de samenwerkingsovereenkomst schriftelijk aan.

  • 2. De vergunninghouder verstrekt een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst en wijzigingen daarvan onverwijld aan de minister.

  • 3. De vergunninghouder sluit tezamen met de andere samenwerkende vergunninghouders een overeenkomst als bedoeld in artikel 10.9, tweede lid, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet met een rechtspersoon die namens hen het elektronische communicatienetwerk zal aanleggen en in stand houden voor het gezamenlijk gebruik van de in artikel 2 genoemde frequentieruimte.

  • 4. In het belang van doelmatig gebruik van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik 219,584 MHz–221,120 MHz, wordt in de overeenkomst, bedoeld in het derde lid, bepaald dat het in gebreke blijven van een andere samenwerkende vergunninghouder jegens de rechtspersoon, bedoeld in het derde lid, niet tot gevolg heeft dat de aanleg van het elektronische communicatienetwerk als bedoeld in het derde lid ende uitzending van de radioprogramma’s, bedoeld in artikel 2, vierde lid, ten behoeve van de vergunninghouder wordt gestaakt, onderbroken of beperkt.

  • 5. In de samenwerkingsovereenkomst wordt helder en eenduidig tot uitdrukking gebracht welke verplichtingen de vergunninghouders jegens elkaar en jegens de rechtspersoon, bedoeld in het derde lid, aangaan.

  • 6. Indien na het tijdstip waarop de samenwerkingsovereenkomst in werking treedt een vergunning wordt verleend voor een deel van het gebruik van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik 219,584 MHz–221,120 MHz, zorgt de vergunninghouder ervoor dat die nieuwe vergunninghouder op non-discriminatoire voorwaarden partij kan worden bij de samenwerkingsovereenkomst.

  • 7. De minister kan de samenwerkende vergunninghouders toestemming geven om af te wijken van het bepaalde in het derde tot en met vijfde lid, indien een hiertoe strekkend verzoek door alle samenwerkende vergunninghouders wordt gedaan. Aan een toestemming kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 4. Technische beschrijving

Het gebruik van de frequentieruimte vindt plaats met inachtneming van de technische beschrijving zoals deze in bijlage I is opgenomen. De technische beschrijving omvat tevens het spectrummasker 1 voor T-DAB radiozendapparaten, werkend in niet-kritische omstandigheden.

Artikel 5. Registratie van frequentieruimte

  • 1. De vergunninghouder staakt of beperkt het gebruik van de frequentieruimte, bedoeld in artikel 2, voor zover dit leidt tot belemmeringen in het gebruik van in het MIFR door anderen geregistreerde frequentieruimte.

  • 2. Bij het gebruik van de frequentieruimte heeft de vergunninghouder geen aanspraak op enigerlei vorm van bescherming van dat gebruik, indien verstoring van het gebruik plaatsvindt door het gebruik van in het MIFR geregistreerde frequentieruimte.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover de frequentieruimte, bedoeld in artikel 2, in het MIFR is geregistreerd door de samenwerkende vergunninghouders.

  • 4. Teneinde registratie in het MIFR te entameren kunnen de samenwerkende vergunninghouders een notificatieverzoek daartoe indienen bij de minister.

  • 5. Het notificatieverzoek geschiedt met gebruikmaking van het formulier ‘notificatieverzoek’, bedoeld in bijlage II.

Artikel 6. Uitrolverplichting

  • 1. De vergunninghouder dient ervoor te zorgen dat met gebruikmaking van de frequentieruimte genoemd in artikel 2, eerste lid, uiterlijk:

    • a. per 1 september 2013 in ten minste een gebied van 1.500.000 hectare in Nederland (geografische verzorging) de programmakanalen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, te ontvangen zijn met minimaal het verzorgingsniveau ‘mobiele ontvangst’, zoals bepaald in het zevende lid, en

    • b. per 1 september 2015 in ten minste een gebied van 3.000.000 hectare in Nederland (geografische verzorging) de programmakanalen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, te ontvangen zijn met minimaal het verzorgingsniveau ‘mobiele ontvangst’, zoals bepaald in het zevende lid.

  • 2. De vergunninghouder deelt de minister uiterlijk op 1 juni 2013 mee in welk gebied of welke gebieden van Nederland (het geografische verzorgingsgebied) uiterlijk op 1 september 2013 wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3. De vergunninghouder deelt de minister uiterlijk op 1 juni 2015 mee in welk gebied of welke gebieden van Nederland (het geografische verzorgingsgebied) uiterlijk op 1 september 2015 wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.

  • 4. Ten minste twee weken voordat de vergunninghouder een wijziging doorvoert in de grootte of locatie van het geografische verzorgingsgebied, deelt de vergunninghouder aan de minister mede in welk gebied of welke gebieden van Nederland (het geografisch verzorgingsgebied) wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid.

  • 5. Een gebied, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, heeft een minimale grootte van één vierkante kilometer en wordt door de vergunninghouder eenduidig aangegeven door middel van WGS-coördinaten.

  • 6. De vergunninghouder wijst bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het tweede lid, aan de minister ten minste twee consumentenontvangers aan die binnen de Europese Unie of de Europees Economische Ruimte vrij te koop zijn en waarmee de radioprogramma’s, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kunnen worden ontvangen in het verzorgingsgebied als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat ten minste één ontvanger bestemd is voor portabele ontvangst en één ontvanger bestemd is voor ontvangst in motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994. De vergunninghouder is gerechtigd om gedurende de looptijd van de vergunning andere ontvangers aan te wijzen. Een wijziging wordt ten minste zes maanden van te voren medegedeeld aan de minister.

  • 7. Aan het verzorgingsniveau ‘mobiele ontvangst’, bedoeld in het eerste lid, is voldaan indien de vergunninghouder in het desbetreffende verzorgingsgebied ervoor zorgt dat:

    • a. op ieder tijdstip de radioprogramma’s, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kunnen worden ontvangen met elk van de consumentenontvangers die overeenkomstig het zesde lid aan de minister zijn medegedeeld, uitgezonderd de tijdstippen waarop de radioprogramma’s niet worden uitgezonden met gebruikmaking van de vergunning met dossiernummer 5055306, en

    • b. op ten minste 98 procent van de locaties die radioprogramma’s binnen het desbetreffende verzorgingsgebied zonder storingen of onderbrekingen kunnen worden ontvangen, waarbij in motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 de ontvangst moet kunnen worden gerealiseerd met de ontvanger die bestemd is voor ontvangst in motorrijtuigen en een standaardantenne en in andere gevallen de ontvangst op een hoogte van anderhalve meter boven het maaiveld moet kunnen gerealiseerd met de ontvanger die bestemd is voor portable ontvangst.

Artikel 7. Wegnemen belemmeringen

  • 1. Indien op enige plaats binnenshuis door het gewenste signaal van de in het kader van deze vergunning gebruikte radiozendapparaten belemmeringen in de ontvangst van kabeltelevisie worden veroorzaakt draagt de natuurlijke of rechtspersoon bedoeld in het vierde lid, dan wel indien deze verzaakt, de vergunninghouder, er op verzoek van degene die de belemmeringen ondervindt, zorg voor dat deze onverwijld op kosten van de samenwerkende vergunninghouders worden verholpen, voor zover ter plaatse:

    • a. de hoogfrequentiedichtheid van de gebruikte aansluitkabels en de daaraan bevestigde connectoren een waarde hebben van ten minste 70 dB, en

    • b. het stoorsignaal als gevolg van het krachtens deze vergunning gebruiken van frequentieruimte hoger is dan 23 dBμV.

  • 2. De in het eerste lid, onder b, genoemde waarde dient evenredig verhoogd te worden met de waarde van het signaalniveau op het abonnee-overnamepunt boven de vereiste minimumwaarde van 60 dBμV.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, is de natuurlijke persoon of rechtspersoon bedoeld in het vierde lid, danwel de vergunninghouder niet gehouden televisie-ontvangapparaten en aanverwante apparatuur te vervangen die:

    • a. niet geschikt zijn om een stoorspanning van 23 dBμV vermeerderd met de signaalspanning op het kabeltelevisienet bij het abonnee-overnamepunt te ontvangen, of

    • b. een hoogfrequentdichtheid van minder dan 70 dB hebben.

  • 4. De samenwerkende vergunninghouders wijzen één natuurlijke of rechtspersoon aan die de belemmeringen en de kosten, bedoeld in het eerste lid, wegneemt respectievelijk vergoedt. De vergunninghouder maakt op zijn website melding van de in de vorige volzin bedoelde persoon.

  • 5. De vergunninghouder is verplicht 1/N-de deel van de kosten, bedoeld in het eerste lid, te vergoeden.

  • 6. De samenwerkingwerkende vergunninghouders zijn gerechtigd in de samenwerkingsovereenkomst af te spreken dat de kosten, bedoeld in het eerste lid, op een andere wijze dan bepaald in het vijfde lid worden gedragen door de samenwerkende vergunninghouders. In dat geval zijn de vergunninghouders verplicht die afspraak na te komen.

Artikel 8. Beperkingen ter uitvoering van de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten

  • 1. De vergunninghouder veroorzaakt:

    • a. geen ontoelaatbare belemmeringen door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozend- of ontvangstapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen, en

    • b. in het frequentiegebied van 100 kHz tot en met 2,5 GHz in ziekenhuizen, alsmede op de percelen waar deze ziekenhuizen staan, geen piekwaarde van de elektrische veldsterkte die gelijk is aan of hoger is dan 5,4 volt per meter.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien een vergunninghouder op of in een ziekenhuis of het perceel waarop dat ziekenhuis staat een radiozendapparaat heeft geplaatst met schriftelijke instemming van dat ziekenhuis.

  • 3. Artikel 7, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9. Kennisgeving ingebruikneming

De vergunninghouder stelt de minister van elke ingebruikneming van (onderdelen van) de frequentieruimte schriftelijk in kennis en overlegt daarbij de gegevens bedoeld in bijlage II.

Artikel 10. Correspondentie

  • 1. Kennisgevingen en correspondentie die verband houden met deze vergunning, worden gericht aan Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te Groningen, tenzij door of vanwege de minister anders wordt aangegeven.

  • 2. De verplichting, bedoeld in de artikelen 3, tweede lid, 6, tweede, derde, vierde en zesde lid en 9, geldt niet voor zover een samenwerkende vergunninghouder namens een andere vergunninghouder de verplichte kennisgeving of mededeling doet.

Artikel 11. Overeenkomst gezamenlijk gebruik

  • 1. De samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten binnen een periode van ten hoogste zes weken na het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. op iedere tijdig ingediende aanvraag voor de vergunningen voor de kavels A7 en A8 in de FM-band en de daarmee gekoppelde vergunningen voor digitale radio-omroep (kavel 11C) is beslist, en

    • b. op iedere tijdig op grond van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep ingediende aanvraag is beslist, met dien verstande dat de bedoelde periode van zes weken uiterlijk aanvangt op 1 september 2011.

    • 2. Indien de periode, bedoeld in het eerste lid, eerder aanvangt dan 1 september 2011, deelt de minister de vergunninghouder onverwijld mede op welke datum die periode aanvangt.

Artikel 1. Artikel 12. Duur van de vergunning

Deze vergunning eindigt op 31 augustus 2017, 24:00 uur.

BIJLAGE I BEHOREND BIJ BIJLAGE E

Het spectrummasker, bedoeld in artikel 4:

Figuur 1 Spectrum mask 1 for T-DAB transmitters operating in non sensitive cases

Figuur 1 Spectrum mask 1 for T-DAB transmitters operating in non sensitive cases

De technische beschrijving, bedoeld in artikel 4, luidt als volgt:

1. Overzicht allotment 11C (219,584 MHz–221,120 MHz)

Kavel 1 heeft de omtrek beschreven in figuur 2. Het kavel is opgebouwd uit de GE06 TDAB allotments HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H. Indien niet anders genoemd, worden de drie genoemde allotments in het verdere verloop van deze bijlage gezien als één samengesteld allotment.

HOL2201H

Noord Nederland

HOL2202H

Brabant en Zeeland

HOL2203H

Limburg

Figuur 2: Overzicht frequentieblok 11C, bestaande uit de allotments HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H

Figuur 2: Overzicht frequentieblok 11C, bestaande uit de allotments HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H

De punten waaruit de omtrek van elk allotment is opgebouwdzijn in een CD-ROM neergelegd. De CD-ROM maakt onderdeel uit van bijlage III.

1.1 Frequentieblok 11C (219,584 MHz–221,120 MHz)

Resultaten afspraken Nederland omringende landen

Afspraken gemaakt tijdens conferentie

Gedurende de conferentie is een aantal nadere afspraken gemaakt met de Nederland omringende landen. Deze afspraken bevatten in essentie hetgeen is weergeven in de onderstaande tabel. De vergunninghouder respecteert de afspraken die Nederland heeft gemaakt. De volledige afspraken zijn opgenomen in bijlage III. Bij tegenstrijdigheid van de samenvatting in de tabellen en de afspraken, opgenomen in bijlage III, prevaleren de laatstgenoemde.

De bilaterale afspraken zijn een verbijzondering van de algemene planningscriteria van GE06 met als doel incompatibiliteiten tussen de assignments of allotments in het GE06-plan op te heffen.

De implementatie moet zowel voldoen aan GE06 als aan de aanvullende voorwaarden in de onderstaande tabellen. In GE06 worden als regel de rechten van analoge televisie tot 2015 beschermd. Voor Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk is dit niet van toepassing.

Indien in tabellen geen aanvullende beschermingseisen zijn gesteld, dan mag een actueel netwerk evenveel interferentie produceren als een referentie netwerk.

Tabel 1 geeft de afwijkingen weer van de acceptatie van veldsterkten door, en bescherming van, buitenlandse allotmentsin overeenstemming met de procedure, bedoeld in artikel 5 juncto Section II of Annex 4 ‘Examination of conformity with the digital Plan entry’ GE06.

Tabel A Resultaten van de vastgestelde bilaterale afspraken tijdens GE06

Blok 11C

NEDERLAND (HOL)

LAND

Accepteert

Beschermt

Verenigd Koninkrijk (G)

De cumulatieve interferentie veldsterkte van het Engelse allotment G_50003 op het testpunt Westkapelle (Lon=51N3240, Lat=003E2700) van de Nederlandse allotment HOL2202H zal niet hoger zijn dan 50dB(uV/m).

Tot 1 juli 2012:

De cumulatieve interferentie veldsterkte van de Nederlandse allotments HOL2201H en HOL2202H op de testpunten van Whitestable en Heme Bay (Lon=51N2200, Lat=001E0500 en Lon=51N2300, Lat=001E1600) van het Engelse allotment G_50003 (Kent) niet hoger zijn dan 33 dBuV/m.

   
  

Vanaf 1 juli 2012:

De cumulatieve interferentie veldsterkte van de Nederlandse allotments HOL2201H en

HOL2202H op het testpunt Kent (Lon=51N2000, Lat=001E2600) van het Engelse allotment G_50003 zal niet hoger zijn dan 50 dB(uV/m).

Duitsland (D)

Maximaal 38 dB(uV/m) is van de Duitse allotments toegestaan op de grens van het Nederlandse 11C allotment (HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H).

Maximaal 38 dB(uV/m) is van de Nederlandse allotments (HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H) toegestaan op de grens van de Duitse allotment (D–HH---22-05).

België (BEL)

Geen beperkingen of verruimingen

Geen beperkingen of verruimingen

Frankrijk (F)

Maximaal 38 dB(uV/m) is toegestaan op de Nederlandse grens ten oosten van het

testpunt (Lat=51N2152, Lon=004E2554) van de Nederlandse 11C allotments (HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H).

Maximaal 41 dB(uV/m) is toegestaan op de Nederlandse grens ten westen van het testpunt (Lat=51N2152, Lon=004E2554) van de Nederlandse 11C allotments (HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H).

Maximaal 41 dB(μV/m) van de Nederlandse allotments (HOL2201H, HOL2202H, HOL2203H) toegestaan op de grens van de Franse allotments.

Luxemburg (LUX)

Geen beperkingen of verruimingen

Geen beperkingen of verruimingen

Denemarken (DNK)

Geen beperkingen of verruimingen

Geen beperkingen of verruimingen

BIJLAGE II BEHOREND BIJ BIJLAGE E

  • 1. Het formulier ‘notificatieverzoek’, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, luidt:

    Formulier notificatieverzoek

    Item

    Inhoud

    Notificatie ITU

     

    1

    site name

    O

     

    2

    het ID van het allotment waar het assignment bij hoort

    O

     

    3

    de identicatiecode voor het Single Frequency Network (SFN) die bij het allotment hoort, ingeval de vergunninghouder gebruikt maakt van een SFN.

    O

     

    4

    geografische locatie (longitude/latitude, WGS84)

    X

     

    5

    maximum zendvermogen ERP (in polarisatie H en V)

    X

     

    6

    type antenne (omni of gericht diagram)

    X

     

    7

    polarisatie van het signaal (H, V of M)

    X

     

    8

    de hoogte van de antenne boven het maaiveld

    X

     

    9

    de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de antenne (ten opzichte van NAP)

    O

     

    10

    de effectieve hoogte van de antenne in alle richtingen (in stapjes van 10 graden)

    O

    invullen tabel B

    11

    Het antennediagram in alle richtingen (voor polarisatie H en/of V)

    X

    invullen tabel B

    12

    de toegewezen frequentie

    (in MHz of aanduiding frequentieblok)

    X

     

    13

    de datum waarop het station in dienst wordt gesteld

    X

     

    Toelichting bij kolom notificatie ITU:

    X een gegeven dat noodzakelijk is voor het doen van de notificatie of melding

    O een gegeven dat door de houder als relevant gegeven kan worden aangemerkt

    – voor de toepassing (zie kolom) is het gegeven niet relevant

    Tabel B bij item 10 en 11

    Zendhoek AZM (graden)

    Verzwakking (dB)

    Hoogte Effectief (meter)

    Zendhoek AZM (graden)

    Verzwakking (dB)

    Hoogte Effectief (meter)

    0.0

      

    180.0

      

    10.0

      

    190.0

      

    20.0

      

    200.0

      

    30.0

      

    210.0

      

    40.0

      

    220.0

      

    50.0

      

    230.0

      

    60.0

      

    240.0

      

    70.0

      

    250.0

      

    80.0

      

    260.0

      

    90.0

      

    270.0

      

    100.0

      

    280.0

      

    110.0

      

    290.0

      

    120.0

      

    300.0

      

    130.0

      

    310.0

      

    140.0

      

    320.0

      

    150.0

      

    330.0

      

    160.0

      

    340.0

      

    170.0

      

    350.0

      

    Ter bespoediging van de afhandeling van het notificatieverzoek, wordt verzocht het formulier in elektronische vorm aan te leveren. Een beschrijving van de relevante gegevens is opgenomen in de CD-ROM, bedoeld in bijlage III.

  • 2. De kennisgeving bedoeld, in artikel 9, omvat de volgende gegevens:

    Kennisgeving ingebruikneming frequentieruimte

    1

    geografische locatie (longitude/latitude, WGS84)

     

    2

    zendvermogen

     

    3

    de hoogte van de antenne boven het maaiveld

     

    4

    de in GE06 toegewezen frequentie

     

    5

    de datum waarop het radiozendapparaat in dienst wordt gesteld

     

BIJLAGE III BEHOREND BIJ BIJLAGE E

De volledige afspraken gemaakt tijdens GE06 en aanvullend, opgenomen op de CD-ROM:

  • 1. GE06 final acts

  • 2. GE06 NL allotments

  • 3. GE06 Bilaterale afspraken

  • 4. Beschrijving notificatieverzoek

  • 5. De interferentie nader in kaart gebracht

  • 6. A T-DAB field trial using a low-mast infrastructure, university of Twente, paragraaf 4.5.5, november 2006

MOTIVERING

Motivering behorend bij de verlengings- en digitaliseringsbeschikking inzake kavel A04 en kavel 11C

Paragraaf 1 Beleidskader

Mijn digitaliseringsbeleid gaat uit van een verlenging van de huidige analoge vergunningen onder gelijktijdige digitaliseringsverplichting. Mijn besluit tot verlenging van uw analoge vergunning en verlening van een digitale vergunning vloeit voort uit dit beleid.

De kern van mijn digitaliseringsbeleid (zie ook Kamerstukken II, 2008–2009, 24 095, nr. 241) is steeds geweest dat een transitie van analoge naar digitale radio wenselijk is en dat deze transitie succesvol zal zijn indien voldoende luisteraars gebruik maken van digitale etherradio.

Daarbij heb ik gewogen dat op dit moment de transitie van analoge naar digitale radio in Nederland nog niet van de grond komt, omdat de vraag naar digitale radio nog moet ontstaan. Gelet op het beleidsmatige belang van digitalisering is het wenselijk de (investeringen in) digitalisering een impuls te geven, en wel door te bevorderen dat er een goed aanbod van digitale radio komt. Een goed aanbod is bij uitstek een aanbod dat luisteraars er toe brengt de stap te zetten naar digitale radio. Een grootschalige overstap van luisteraars is noodzakelijk voor commercieel verantwoorde exploitatie en ook om te kunnen besluiten tot de omschakeling en daarmee de afschakeling van analoge radio.

Het creëren van een aantrekkelijk aanbod voor digitale radio dient logischerwijs primair te gebeuren door partijen met een vergunning voor analoge radio. Om die reden heb ik in het Nationaal Frequentieplan 2005 (NFP) een koppeling aangebracht tussen frequentieruimte bestemd voor analoge radio-omroep en frequentieruimte bestemd voor digitale radio-omroep. De vergunninghouder dient straks over zowel een vergunning voor analoge radio-omroep als een vergunning voor digitale radio-omroep te beschikken en heeft de verplichting de analoge uitzending tegelijkertijd ook digitaal uit te zenden, de zogenaamde simulcastverplichting.

De vergunningen voor (analoge) commerciële radio zijn voor het overgrote deel in 2003 verleend en hebben een looptijd tot 1 september 2011. Het toenmalige wettelijke kader impliceerde dat deze vergunningen in beginsel opnieuw zouden worden verdeeld, via een veiling of een vergelijkende toets. Een dergelijke verdeling nu zou niet de gewenste impuls voor digitalisering opleveren. In samenhang met de hiervoor bedoelde dynamiek aan de aanbodzijde is de opstelling van de luisteraar van belang. Een nieuwe verdeling zou waarschijnlijk leiden tot een aantal nieuwe vergunninghouders en daarmee nieuwe programmering.

Zoals hiervoor al aan de orde was, is de kans dat luisteraars overstappen van analoge naar digitale radio aanmerkelijk groter als zij daarbij een grote zekerheid hebben dat zij (ook) hun vertrouwde programma’s kunnen blijven ontvangen. Bij een verlenging van de FM-vergunningen blijft het programma-aanbod grosso modo hetzelfde. Luisteraars kunnen de bestaande radioprogramma’s blijven beluisteren.

Bij behoud van dat vertrouwde aanbod en de gelijktijdige uitzending via digitale radio zullen luisteraars gemakkelijker, althans sneller, overstappen naar digitale radio. Daarom is een koppeling tussen analoog en digitaal frequentiegebruik van belang. Op deze wijze kan de luisteraar de overstap maken naar digitale radio zonder afstand te hoeven nemen van vertrouwde programma’s. De prikkel om die stap daadwerkelijk te zetten, is daarnaast ook gelegen in het aanbod van innovatieve en extra diensten en het grotere bereik dat bij digitale radio kan worden gerealiseerd.

Het voorgaande betekent dat verlenging een snellere en succesvollere overgang mogelijk maakt in vergelijking met een nieuwe verdeling. Dat is ook van belang omdat in de overgangsperiode het beslag op frequentieruimte relatief groot is. Immers in een overgangsperiode dienen radiozenders dubbel, zowel analoog als digitaal, uit te zenden. Het is van belang dat deze periode zo kort mogelijk is, dat wil zeggen in dit geval zes jaar.

Paragraaf 2 Verlenging en wijziging van uw analoge vergunning

Verlenging

Het wettelijk kader ten aanzien van de verlenging van vergunningen is vooral neergelegd in artikel 9 van het Frequentiebesluit (Fb) juncto de Regeling uitvoering artikel 9 Frequentiebesluit juncto artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet (Tw). Artikel 9 Fb gaat over de verlengbaarheid van een frequentievergunning indien er sprake is van digitalisering en luidt als volgt:

Artikel 9

  • 1. Onze Minister kan een vergunning die is verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets niet verlengen, tenzij het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang verlenging naar het oordeel van Onze Minister vordert of verlenging naar het oordeel van Onze Minister van belang is voor de bevordering van de overgang van analoge naar digitale techniek, mits de aanvraag om verlenginguiterlijk een jaar, doch niet eerder dan twee jaar voor het tijdstip waarop de periode waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken, is ontvangen door Onze Minister. Bij regeling van Onze Minister kan voor nader bepaalde vergunningen een afwijkende periode worden bepaald waarbinnen het verzoek tot verlenging moet worden ontvangen.

  • 2. Indien de vergunning betrekking heeft op frequentieruimte bestemd voor de categorie commerciële omroep besluit Onze Minister over een verzoek tot verlenging als bedoeld in het eerste lid, niet dan in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

  • 3. In het geval een vergunning wordt verlengd kunnen de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen worden gewijzigd en kunnen nieuwe voorschriften en beperkingen aan de vergunning worden toegevoegd.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen inzake de verlenging van vergunningen nadere regels worden gesteld. Deze regels kunnen per te verlenen vergunning verschillen.

Van belang in casu is dat de situatie van verlengbaarheid zich daadwerkelijk voordoet. Zie het eerste lid, tweede deel van de volzin:

‘ (...) naar het oordeel van Onze Minister van belang is voor de bevordering van de overgang van analoge naar digitale techniek (...)’,

Uit bovenstaande overwegingen onder de paragraaf ‘beleidskader’ kan worden geconcludeerd dat ik van oordeel ben dat verlenging van belang is voor de bevordering van de overgang van analoge naar digitale techniek. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar dat kader alsmede de toelichting bij de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep.

U heeft uw aanvraag binnen de gestelde periode ingediend. Uw aanvraag heb ik op 13 april 2011 ontvangen. Weliswaar is dat tijdstip korter dan een jaar voor het tijdstip waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken, maar in de Regeling uitvoering artikel 9 Frequentiebesluit is een extra aanvraagperiode opgenomen. Ik heb uw aanvraag binnen die aanvraagperiode ontvangen.

Wijziging

Van belang is ook te overwegen dat uw analoge vergunning door mij op enkele punten is gewijzigd. De rechtsgrond op basis waarvan ik de vergunning heb gewijzigd is neergelegd in artikel 9, derde lid, Fb. De wijziging van uw vergunning is door mij openbaar voorbereid, ten aanzien van mijn motivering van de aanpassingen verwijs ik u ook naar de kennisgeving die is gebruikt voor de openbare voorbereidingsprocedure. Ik volsta hier met een korte samenvatting.

De wijzigingen die zijn doorgevoerd betreffen met name een actualisatie en vereenvoudiging. De volgende wijzigingen springen eruit. In de eerste plaats wordt een aantal commerciële FM-zenders met een hoog zendvermogen uit stedelijk gebied naar de rand van de stad verplaatst om ontvangstproblemen van de landelijke publieke omroep op te lossen. Dit beleid is in meerdere brieven aan de Tweede Kamer aangekondigd. Verder wordt uitvoering gegeven aan artikel 4 van de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten. Dit betekent dat in de vergunning wordt bepaald dat de vergunninghouder geen ontoelaatbare belemmeringen (storingen) mag veroorzaken in elektronische of elektronische inrichtingen met zijn FM-zenders.

De technische parameters van uw FM-omroepzenders zijn als aparte bijlage opgenomen bij dit besluit. Indien een aanvraag tot wijziging van de vergunning is ingediend en hierop nog niet is beslist, dan ontvangt u separaat een besluit hierover. Verder is voor u de volgende informatie relevant. Bijlage C heeft betrekking op het spectrummasker en bijlage D heeft betrekking op de meest recente algemeen geldende eisen ter bescherming van het frequentiegebruik in de luchtvaartband die grenst aan de bovenzijde van de FM-band (108-118 MHz).

Paragraaf 3 Verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep

In artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet is geregeld dat een vergunning op volgorde van binnenkomst kan worden uitgegeven. In artikel 2, zesde lid, van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke radio-omroep is geregeld dat een aanvraag om verlenging van de analoge vergunning gepaard dient te gaan met een aanvraag om verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep om aan het NFP te voldoen. In het NFP zijn de vergunningen voor de kavels A1 tot en met A9 gekoppeld met één kavel voor digitale radio-omroep, het zogenaamde 11C kavel.

Ik heb vastgesteld dat ik uw aanvraag tijdig heb ontvangen en dat de aanvraag aan de in de regeling gestelde eisen voldoet. Ook heb ik overwogen dat geen enkele van de weigeringsgronden bedoeld in artikel 3.6 Tw van toepassing is. Om bovenstaande redenen heb ik besloten tot een verlening van de vergunning voor digitale radio-omroep met dossiernummer 6613153. De vergunning heeft als hoofdregel betrekking op 1/9-deel van de capaciteit van die kavel. Deze capaciteit is bedoeld om tenminste twee radioprogrammakanalen mee uit te zenden. Het eerste radioprogrammakanaal dient gebruikt te worden om het analoge FM-programma te simulcasten. Op het tweede radioprogrammakanaal kan een radioprogramma naar keuze worden uitgezonden, met dien verstande dat wel daadwerkelijk een radioprogramma dient te worden uitgezonden. Op die manier biedt het digitale platform naast de bekende ook nieuwe radioprogrammakanalen, waarmee de luisteraar gemotiveerd kan worden om over te stappen. In de toelichting op de vergunning voor digitale (radio-)omroep wordt hierop nader ingegaan.

Paragraaf 4 Eenmalig bedrag

Teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat de houder van een vergunning van wie de vergunning wordt of is verlengd voor het gebruik van frequentieruimte een eenmalig bedrag (ofwel financieel instrument) verschuldigd is. Deze bevoegdheid is neergelegd in artikel 3.3a Tw.

Om de hoogte van het eenmalig bedrag per kavel te kunnen bepalen is een onderzoek uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek (SEO), het Instituut voor Informatierecht (IViR) en TNO Informatie- en Communicatietechnologie onder begeleiding van een adviescommissie, bestaande uit prof. Van Wijnbergen, prof. Bardoel en prof. Hessel. Door uit te gaan van de economische waarde wordt enerzijds bereikt dat sprake is van een marktconforme vergoeding (om staatssteun te voorkomen), en anderzijds dat de vergoeding slechts ten doel heeft optimaal spectrumgebruik te waarborgen. Maximalisering van inkomsten is daarmee dus geen doel van de overheid. De waarde van de vergunningen is bepaald door voor een fictieve, gemiddeld efficiënte nieuwe toetreder een kasstroomschema op te stellen; dit resulteert in een bedrag dat deze partij in een fictieve verdeling over zou hebben voor het kavel. Met de kasstroombenadering kan de waarde van een vergunning bepaald worden op basis van de geprognosticeerde inkomende kasstromen die een vergunninghouder er mee kan genereren, gecorrigeerd voor de geprognosticeerde uitgaande kasstromen die samenhangen met de vergunning.

De kosten van zowel analoge als digitale distributie maken integraal onderdeel uit van die kasstromen, aangezien beide vormen van distributie verplicht zijn volgens de vergunningsvoorwaarden en het NFP.

Naar aanleiding van de zienswijzen die gegeven zijn in het kader van de openbare voorbereidingsprocedure heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (ELI) aan SEO gevraagd te beoordelen in hoeverre de ingebrachte punten aanleiding geven om het waardebepalingsonderzoek op punten aan te passen en op basis van de benodigde aanpassingen te komen tot een herijking van de waarden. Specifiek heeft het Ministerie aandacht gevraagd voor de wijze waarop de ingroeicurve voor een toetreder op een landelijk kavel is bepaald, de gehanteerde discontovoet (WACC) en de wijze waarop de kosten van digitalisering in de waardebepaling tot uitdrukking zijn gebracht. Een en ander heeft er in geresulteerd dat er aanpassingen hebben plaatsgevonden in de waardebepalingsmethodiek en dat de waarde van de vergunningen is bijgesteld. Zie hiervoor het ‘Addendum waarde commerciële radiovergunningen’ van SEO, maart 2011. Dit is gebeurd in samenwerking met Prof. Van Wijnbergen, die bij de totstandkoming van het rapport Waarde commerciële radiovergunningen voorzitter was van de begeleidingscommissie.

Na de openbare voorbereidingsprocedure ben ik dus op deze wijze tot nieuwe bedragen gekomen. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik u naar de toelichting op de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2011.

De bedragen zijn neergelegd in de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2011. Voor uw kavel geldt dat er geen eenmalig bedrag wordt opgelegd.

Paragraaf 5 Afwijzing eerdere verlengingsaanvraag

Op 29 oktober 2010 heeft u een verlengingsaanvraag ingediend waarop ik niet eerder heb beslist. Deze verlengingsaanvraag is ingediend onder het toen geldende artikel 9, eerste lid Fb, dat toen als volgt luidde:

  • 1. Onze Minister kan een vergunning die is verleend door middel van een veiling of een vergelijkende toets niet verlengen, tenzij het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang verlenging naar het oordeel van Onze Minister vordert, mits de aanvraag om verlenging uiterlijk een jaar, doch niet eerder dan twee jaar voor het tijdstip waarop de periode waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken, is ontvangen door Onze Minister. Bij regeling van Onze Minister kan voor nader bepaalde vergunningen een afwijkende periode worden bepaald waarbinnen het verzoek tot verlenging moet worden ontvangen.

Artikel 21, vierde lid, Fb, luidt als volgt:

  • 4. Artikel 9 zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van het Besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 18 februari 2011, (…) houdende wijziging van het Frequentiebesluit in verband met het digitaliseringsbeleid voor commerciële radio, blijft van toepassing op aanvragen om verlenging die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat besluit.

Uit artikel 21, vierde lid, Fb volgt dat ik het oude artikel 9 Fb dien toe te passen. Dat bevatte toen enkel de bepaling dat verlenging niet mogelijk is tenzij het algemeen maatschappelijk, cultureel of economisch belang dit naar het oordeel van Onze Minister vordert. Naar mijn oordeel bevat artikel 9 Fb oud geen toereikende grondslag om uw vergunning te verlengen ter bevordering van de omschakeling naar digitale radio.

U heeft bij brief van 14 april 2011 aangegeven dat u de beslissing op de verlengingsaanvraag van 29 oktober 2009 wenst aan te houden totdat het verlengingsbesluit onherroepelijk is geworden. Dit voor het geval dit verlengingsbesluit op (onderdelen) wordt vernietigd. Hierover merk ik op dat na uw eerste aanvraag het Frequentiebesluit is gewijzigd om de juridische basis voor het verlengings- en digitaliseringsbeleid en de ter uitvoering van dat beleid te nemen besluiten te verstevigen. Artikel 9 Fb bood immers niet een afdoende basis voor verlengingsbesluiten. Mocht -hetgeen ik niet verwacht- het bijgevoegde verlengingsbesluit vernietigd worden, dan ontbreekt naar mijn oordeel de ratio om terug te vallen op de oude aanvraag. Dit in het bijzonder omdat die aanvraag aan artikel 9 van het Frequentiebesluit zoals luidend voor de wijziging, getoetst moet worden (zie artikel 21, vierde lid, Fb) terwijl die bepaling onvoldoende basis biedt voor verlenging met het oog op de transitie naar digitale radio. Ik zie dan ook geen reden om geen besluit te nemen op uw eerste aanvraag. Uw aanvraag van 29 oktober 2010 wijs ik daarom af op grond van de artikelen 21 en 9 (oud) Fb.

Voor de goede orde wijs ik er op dat ik met artikel I van deze beschikking wel positief heb beslist op uw aanvraag van 13 april 2011.

Paragraaf 6 De openbare voorbereidingsprocedure

Eind 2010 heb ik mijn voorgenomen verlengings- en digitaliseringsbesluiten voorbereid overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en is eenieder in de gelegenheid gesteld om op mijn voornemens te reageren. Een belangrijke reden voor de consultaties was om na te gaan of er voldoende draagvlak is voor het verlengings- en digitaliseringsbeleid en de daarmee samenhangende ontwerpbesluiten. Over de uitkomsten op hoofdlijnen en de beleidsaanpassingen bent u door mij in januari 2011 geïnformeerd door toezending van een afschrift van de brief van 13 januari 2011 ‘Uitkomst consultaties verlenging en verlening vergunningen commerciële etherradio’ aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, kamerstukken II 2010/11 24 095, nr. 267 (Kamerbrief). Voor de goede orde verwijs ik naar de inhoud van deze Kamerbrief als onderdeel van mijn belangenafweging om tot mijn besluit te komen. Onderstaand worden de gegeven reacties nader toegelicht: zij zijn geclusterd naar onderwerp.

Advies van de Raad van State

Een deel van de reacties had betrekking op de implicaties van het advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Frequentiebesluit. Ik verwijs naar de toelichting bij het besluit voor een nadere onderbouwing van de door mij gemaakte keuzen en herhaal hier de belangrijkste onderdelen. De ontvangen reacties op de consultaties bevatten reeds eerder gewogen argumenten. Ik heb tevens overwogen dat het belang van een snelle overgang naar digitale radio voor mij zwaar weegt en mij reden geeft om aan de hoofdlijnen van het ingezette verlengings- en digitaliseringsbeleid vast te houden. Het verlengen van de vergunningen impliceert ook dat de huidige situatie en verhoudingen in de markt in beginsel gehandhaafd blijven.

Europeesrechtelijke aspecten

In een aantal reacties is de vraag gesteld of verlenging zich wel verhoudt met het Europese recht. Het Europese recht zegt daarover het volgende. Ingevolge het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten, waaronder de Kaderrichtlijn en de Machtigingsrichtlijn1, dienen de lidstaten de nodige maatregelen te (laten) treffen voor het bevorderen van concurrentie door onder meer de voordelen voor gebruikers te maximaliseren, investeringen en innovaties aan te moedigen en de radiofrequenties efficiënt te beheren. Bij de afgifte van frequentievergunningen dienen objectieve, transparante, niet-discriminerende en proportionele criteria te worden toegepast (artikelen 8 en 9, eerste lid, Kaderrichtlijn). In artikel 7, eerste lid, van de Machtigingsrichtlijn zijn voorwaarden bepaald voor het beperken van het aantal frequentievergunningen en voor het verlengen van bestaande frequentievergunningen. Ingevolge onderdeel a dient een lidstaat bij een besluit tot verlenging rekening te houden met de noodzaak de voordelen voor de gebruikers te maximaliseren en de ontwikkeling van de mededinging te bevorderen, en ingevolge onderdeel c dient een besluit tot het verlengen van frequentievergunningen met opgave van redenen bekend te worden gemaakt. De overige bepalingen van dit artikel hebben betrekking op het beperken van het aantal gebruiksrechten bij het verlenen van frequentievergunningen.

Het beleid om de vergunningen voor commerciële radio-omroep te verlengen mits de vergunninghouder ook in digitale radio investeert, is bij uitstek gericht op de gebruiker en de mededinging. Hiervoor is reeds naar voren gebracht dat de invoering van digitale radio-omroep de luisteraar ten goede komt, omdat digitale radio in vergelijking met analoge radio potentieel een grotere dekking heeft en omdat hierbij meer programma’s en bijbehorende diensten kunnen worden aangeboden. Ook de ontvangstkwaliteit zal in potentie beter zijn. Een doelmatiger gebruik van de frequentieruimte betekent op termijn minder schaarste, hetgeen de mededinging bevordert. Het is van belang voor de gebruiker, en voor de mededinging, dat digitalisering -met inbegrip van afschakeling van analoge radio- zo spoedig mogelijk plaatsvindt. Verlenging van de bestaande vergunningen voor commerciële radio-omroep biedt het beste perspectief op een snelle en kansrijke digitalisering.

Het digitaliserings- en verlengingsbeleid sluit tevens aan bij de voornoemde Europeesrechtelijke verplichting investeringen en innovaties aan te moedigen en het beleid van de Europese Commissie ter zake.

Terwijl verlenging op termijn de mededinging ten goede komt, heeft het voor de huidige situatie tot gevolg dat potentiële toetreders nu niet kunnen meedingen naar de te verlengen analoge vergunningen. Ook deze gevolgen heb ik gewogen. De gevolgen voor de mededinging zijn om een aantal redenen beperkt van aard. Allereerst is de periode van verlenging relatief kort, namelijk zes jaar, en op de tweede plaats geldt de voorwaarde dat de vergunninghouders moeten bijdragen aan de digitalisering van de etherradio door gezamenlijk frequentieruimte voor digitale radio-omroep te gaan exploiteren. Ten derde overweeg ik dat het verkrijgen van een analoge vergunning zeker niet is uitgesloten. Potentiële toetreders kunnen, ondanks het verlengingsbeleid, nog via andere mogelijkheden een analoge vergunning verkrijgen. Zo kunnen zij deelnemen aan de verdelingsprocedure die later dit jaar gehouden zal worden voor twee nog vrije landelijke kavels. Verder kunnen zij ook via overdracht van (gecombineerde) vergunningen voor analoge en digitale radio-omroep een vergunning verkrijgen, zie hiervoor artikel 3.8 van de Telecommunicatiewet. Toetreding tot de markt via overdracht is een reële mogelijkheid, wat blijkt uit het feit dat de afgelopen jaren veel frequentievergunningen (soms samen met de gehele rechtspersoon van de vergunninghouder) in andere handen zijn overgegaan.

Daarnaast hebben potentiële toetreders nog de mogelijkheid om met een bestaande vergunninghouder overeen te komen dat hij bepaalde programma’s voor hen uitzendt.

Tegen deze achtergrond kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 7 Machtigingsrichtlijn, die stelt dat rekening wordt gehouden met het belang van gebruikers en met de mededinging. Bijgevolg zijn er geen Europeesrechtelijke bezwaren tegen dit besluit, in het bijzonder het onderdeel dat een wettelijke basis biedt voor het verlengen van frequentievergunningen met het oog op digitalisering. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik naar de nota van toelichting bij het gewijzigde Frequentiebesluit.

Verder merk ik op dat uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2009, LJN BH1202, kan worden afgeleid dat ik in mijn motivering ook aandacht dien te schenken aan de voorwaarden die partijen, die ageren tegen een verlenging, stellen. Dit doe ik onderstaand.

Eén respondent (een productiemaatschappij) reageert mede namens vier lokale publieke omroepen en is voornemens een radioprogramma uit te zenden dat ook via publieke omroepen wordt uitgezonden. Tussen publieke en commerciële omroepen is een strikte scheiding. Mede om die reden is in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d, van de Telecommunicatiewet bepaald dat een aanvraag van een publieke omroep voor een commerciële frequentie verplicht moet worden geweigerd. Ten principale ben ik van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of commerciële frequenties verlengd moeten worden dan wel opnieuw verdeeld, ik geen gewicht hoef toe te kennen aan het belang om een groter bereik te realiseren via commerciële frequenties voor een in opdracht van publieke omroepen geproduceerd radioprogramma.

Eén respondent stelt voor om een veiling te houden en de clausulering af te schaffen dan wel een veiling te houden conform de 2003 systematiek2. In deze motivering alsmede de nota van toelichting bij het gewijzigde Frequentiebesluit is uitvoerig toegelicht waarom de Minister van oordeel is dat een verlenging tezamen met een verdeling van de kavels A7 en A8 meer bijdraagt aan een succesvolle digitalisering dan een hernieuwde uitgifte van alle vergunningen. Op dit punt heb ik het algemeen belang dat is gemoeid met een verlenging én digitalisering zwaarder laten wegen dan het belang van toetreders om een algehele herverdeling te houden. Hierbij heb ik ook laten meewegen dat het aantal toetreders dat zich heeft uitgesproken tegen een verlenging beperkt is. Verder heb ik meegewogen dat in 2003 op initiatief van een toetreder een nieuwe verdeling is gehouden en in die verdeling die toetreder geen aanvraag heeft ingediend.

Eén respondent stelt voor om in plaats van een verlenging een verdeling te houden, waarbij een percentage van de netto-inkomsten dient te worden afgedragen. Een vergelijkende toets zou volgens die respondent betrekking dienen te hebben op het uit te zenden programma en kennis en ervaring. De kavels A7 en A8 worden verdeeld via een vergelijkende toets met eenmalig bedrag.

Zowel de toets als het eenmalig bedrag worden op een andere wijze ingevuld dan de respondent voor ogen heeft. Zo ligt onder meer een grotere nadruk op het bedrijfsplan om een bestendige vergunninghouder te selecteren en is gekozen voor een vast eenmalig bedrag.

Ik concludeer derhalve dat ik het algemene belang van een verlenging én digitalisering, zwaarder weeg dan het belang van twee partijen om een nieuwe herverdeling te houden. Artikel 7 van de Machtigingsrichtlijn geeft mij die vrijheid. Aan het belang van de hiervoor bedoelde respondent die mede namens vier lokale publieke omroepen optrad, ken ik geen gewicht toe, omdat die partij via een commerciële frequentie een programma van lokale publieke omroepen wenst uit te zenden. Verder heb ik meegewogen dat een aantal respondenten die geen houder zijn van een vergunning zich niet hebben uitgesproken tegen een verlenging.

Wijziging van uw analoge vergunning

Hieronder geef ik verkort de reactie van respondenten ten aanzien van de wijziging van de analoge vergunningen en mijn standpunt ter zake weer.

Optimalisatiewensen

Meerdere respondenten hebben aangegeven dat zij de vergunningvoorschriften van de FM-vergunningen zo gewijzigd willen zien dat de voorschriften van de vergunning ruimte laten voor een optimalisatie van het bereik van een FM-zender, al dan niet met een meldingsplicht achteraf. Deze wens impliceert een wens tot ‘optimalisatie’ van de inrichting van de FM-band.

Ik zet in op snelle digitalisering van de etherradio. Daarom zal ik de situatie van de analoge FM-vergunningen zoveel mogelijk bestendigen. Het verzoek van een aantal respondenten om het bereik van de analoge FM-vergunningen te optimaliseren via meer flexibele vergunningsvoorwaarden zal ik daarom niet honoreren (kamerbrief van 13 januari 2011, Kamerstukken II 2010/11, 24 095, nr. 267, p. 4) .

Mijn verlengings- en digitaliseringsbeleid is mede ingegeven door de wens om schaarste aan frequentieruimte voor radio op te lossen door met een digitaal alternatief te komen voor de FM-band. Uiteindelijk wil ik, na succesvolle digitalisering, komen tot een afschakeling van de FM-band. De aandacht, investeringen en inspanningen van de vergunninghouders wil ik richten op het tot een succes maken van digitale radio. Ten aanzien van de algemene wens tot optimalisatie overweeg ik dat de vergunningen voor digitale radio zo zijn ingericht dat voor de vergunninghouders een grote vrijheid ontstaat voor de uitvoering en planning van het netwerk voor de digitale radio-omroep. Dit is een typisch voordeel van de digitale technologie en de vormgeving van de vergunning voor digitale radio-omroep. Daarbij geldt tevens dat digitale radio, zeker nu er sprake is van simulcasting, bij uitstek geschikt is om als distributie-alternatief te dienen in gebieden met analoge dekkingsproblemen.

In aanvulling hierop merk ik op dat in de tot aan de rand gevulde FM-band de afgelopen jaren een complex en gebalanceerd evenwicht is ontstaan, waarbij ruimte is gevonden voor zowel commerciële als publieke radio op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat voor het oplossen van ontvangstklachten van onder meer commerciële omroepen in de afgelopen jaren een aanzienlijk reparatie- en optimalisatietraject heeft plaatsgevonden.

Toezichtskosten

Meerdere respondenten hebben aangegeven dat de verhouding tussen toezichtskosten voor de omroepsector en de andere toezichtskosten in het algemeen scheef is en dat de kosten voor de omroepsector te hoog zijn. Van deze opmerkingen heb ik kennis genomen, en ik constateer dat dit geen betrekking heeft op de vergunning zelf. Voor wat betreft de verdeling van de kosten over de verschillende categorieën vergunninghouders, verwijs ik naar de Regeling vergoedingen Agentschap Telecom 2011. In artikel 2 van dat besluit is opgenomen dat de kosten worden toegerekend aan categorieën van gelijksoortige werkzaamheden of diensten. De vergoeding is dus gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten.

Grootsignaalgedrag en publieke omroep

Meerdere respondenten reageren met een – vrijwel gelijkluidende – tekst op het in sommige vergunningen opgenomen artikel over grootsignaalgedrag. De bepaling over grootsignaalgedrag heb ik opgenomen als onderdeel van een beleid ter oplossing van een aantal overgebleven ontvangstklachten van de publieke omroep in de steden Groningen, Zwolle, Utrecht en Rotterdam. Op dit punt verwijs ik ook naar de kamerbrief van 13 januari 2011.

Meerdere respondenten hebben opgemerkt dat de grootsignaalbepaling onrechtmatig zou zijn. De oplossing van storingsklachten van de publieke omroep door verplaatsing van zenders uit het centrum naar de rand van de stad is al jaren geleden door mij toegezegd aan de Tweede Kamer. Daarop ben ik in overleg getreden met de vergunninghouders om tot een oplossing te komen voor de storingsklachten van de publieke omroep. Het overleg met de betrokken vergunninghouders heeft helaas niet geleid tot oplossingen, vandaar dat ik heb besloten tot aanpassing van de desbetreffende (te verlengen) vergunningen met ingang van 1 september aanstaande. Voor deze aanpassing bestaat een duidelijke rechtsgrond, namelijk de bepaling in artikel 9, derde lid, Fb. Naast rechtmatig is de gekozen route ook zorgvuldig doordat ik eerst – in een aantal gevallen vruchteloos – in overleg ben getreden om het ontvangstprobleem van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) tijdig voor afloop van de commerciële FM-vergunningen op te lossen.

Met een aantal vergunninghouders heb ik overleg gevoerd over de mogelijkheden van alternatieve locaties. Desgevraagd blijf ik hierover in overleg met de betrokken vergunninghouders. Randvoorwaarde voor alternatieve locaties is wel dat binnen het 95 dBµV/m contour zich 2.000 potentiële luisteraars of minder bevinden. Hiermee wordt bereikt dat de ontvangstklacht van de NPO afdoende wordt opgelost. Tevens bedraagt de verplaatsing ten hoogste 15,0 km. Die norm heeft tot doel om binnen het object van de oorspronkelijke vergunning te blijven, negatieve gevolgen voor de commerciële ontvangst van de te verplaatsen zender zo klein mogelijk te houden en zo min mogelijk wijzigingen aan te brengen in de concurrentieverhoudingen tussen de verschillende vergunninghouders. Hierbij is uiteraard ook rekening gehouden met de praktijk: binnen die grens van 15,0 km zijn alternatieve opstelpunten beschikbaar.

Het artikel over grootsignaalgedrag heb ik – mede naar aanleiding van de consultatie – op een aantal gewijzigd ten opzichte van het voorgenomen besluit. Op de eerste plaats heb ik de eis om de storende zenders minimaal over een afstand van 500 meter verplaatst moet worden nu de NPO heeft aangegeven voor kavel A09 geen ontvangstklachten meer te hebben in het centrum van Utrecht. Hieruit blijkt dat antenne-aanpassingen kunnen leiden tot een oplossing voor de NPO en dat een verplaatsing van meer dan 500 meter niet in alle gevallen noodzakelijk hoeft te zijn. Daarnaast heb ik afgezien van het voornemen om de vergunninghouder in kwestie de verplichting op te leggen om binnen een bepaalde termijn een aanvraag in te dienen. Aangezien vergunninghouders een commercieel belang hebben is de verwachting dat zij zelf als in het werk zullen stellen om zo spoedig mogelijk een aanvraag in te dienen.

Deze aanpassing leidt tot meer flexibiliteit voor de vergunninghouder en is tevens meer in lijn met mijn grootsignaalgedragbrieven van juli 2010 waarin ik die vergunninghouders die het grootsignaalgedrag veroorzaken informeer over het oplossen van ontvangstklachten van de NPO in verband met grootsignaalgedrag. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder om de betreffende aanvraag tijdig in te dienen. Ik merk op dat ik mijn brief van juli 2010 een aanvraag vóór 1 oktober 2010 heb geadviseerd. Dit vanwege de tijd die soms nodig is om een internationale coördinatieprocedure te doorlopen. In lijn met het schrappen van de tijdbepaling in het eerste lid heb ik ook het voorgenomen vierde lid laten vervallen.

Tot slot heb ik verduidelijkt dat een aanvraag tot toestemming zal worden getoetst aan artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet. Dit geschiedt immers ook bij wijzigingen van de vergunning.

Enkele respondenten wezen er op dat zij schade ondervinden vanwege de wijzigingen in hun vergunning naar aanleiding van de ontvangstklachten van de NPO. In dit kader wijs ik erop dat in het SEO-onderzoek rekening is gehouden met de verplaatsingen. Bij de vaststelling van de waarden zijn deze kosten dus meegewogen.

Informatieplicht verbondenheid

Een respondent stelt aan de orde dat in de ontwerpvergunning is geregeld dat de vergunninghouder de minister moet informeren over wijzigingen in de zeggenschap of feitelijke invloed die een andere instelling kan uitoefenen. Deze bepaling is volgens hem zonder wettelijke grondslag.

De Minister kan op grond van artikel 3.7 Tw een vergunning intrekken wanneer er sprake is van strijd met artikel 6.24 van de Mediawet 2008. Uit de praktijk is gebleken dat vergunninghouders de kans op verbondenheid vaak lager inschatten dan de Minister doet. Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 juni 2009, LJN BI9134. Een (verboden) verbondenheid verstoort de concurrentieverhoudingen. Daarom is het belangrijk dat de Minister tijdig wordt geïnformeerd. Het artikel is zo geformuleerd dat de administratieve lasten beperkt blijven. De betreffende verplichting is gebaseerd op artikel 16, eerste lid, onderdelen a en f, Fb.

Verlengingsduur

Een respondent meent dat een langere verlengingsduur dan zes jaar van toepassing zou moeten zijn. Mijn keuze om met zes jaar te verlengen is ingegeven om enerzijds de digitalisering te stimuleren en anderzijds de in beginsel ondoelmatige periode van simulcasting niet te lang te laten duren. Voor uitgebreidere overwegingen over de optimale duur van de verlenging verwijs ik u naar het tekstonderdeel dat gaat over het digitaliseringsbeleid hierboven. Een verlenging van negen jaar, zoals door de respondent is voorgesteld, zou naar mijn oordeel een te lange periode zijn en minder goed aansluiten bij mijn digitaliseringsbeleid dan zes jaar. Een verlenging van negen jaar zou ook op gespannen voet staan met hetgeen ik met betrekking tot de gevolgen van de verlenging van zes jaar voor de mededinging heb overwogen. Om die reden heb ik de verlengingsduur niet aangepast.

Conclusie

De bovenstaande overwegingen hebben geleid tot een wijziging op het punt van het vergunningartikel over grootsignaalgedrag. Ten eerste is algemeen in de betreffende vergunningen de voorgeschreven minimale verplaatsingsafstand van 500 meter vervallen. Ten tweede heeft het grootsignaalgedragartikel in de vergunning voor kavel A9 geen betrekking meer op de locatie Utrecht.

Verlening van een digitale vergunning

Hieronder geef ik verkort de reactie van respondenten ten aanzien van de digitale vergunningen en mijn standpunt ter zake weer.

FM-geluidskwaliteit

Een aantal respondenten heeft aangegeven dat het begrip ‘FM-kwaliteit’ (zie artikel 2, vierde lid, van de digitale vergunning) een te onbepaald begrip is en stellen voor een andere definitie op te nemen:

‘Een geluidskwaliteit die niet significant lager is dan de geluidskwaliteit die kan worden behaald met een MPEG2 192 kb/s of AAC+ 48 kb/s stereo-uitzending.’

Indien daadwerkelijk 48 kb/s AAC+ ingezet zou worden, hetgeen binnen DAB+ mogelijk is, dan is er voldoende ruimte voor tenminste 18 audiokanalen. Het voorstel heb ik grotendeels overgenomen en de vergunning dienovereenkomstig aangepast.

Kabelinterferentie

Een respondent wijst op mogelijke storing op de kabel indien de digitale vergunning in gebruik wordt genomen. In de vergunning is naar aanleiding hiervan een artikel opgenomen dat is gewijd aan het voorkomen van kabelinterferentie. Dit artikel is gelijkluidend aan de storingsartikelen in vergelijkbare situaties. De respondent wijst tevens op het belang van de voorlichtingsfunctie die voorheen belegd was bij Stichting Aanpak Interferentie (STAI). De voorlichtingsfunctie is per 1 januari jl. overgenomen door het Antennebureau van Agentschap Telecom.

De informatieplicht van uiterlijk vier weken die is opgenomen in de ontwerpvergunning is destijds tot stand gekomen met inachtneming van zowel de belangen van de vergunninghouder als de kabelaanbieders en ik beschouw vier weken als een redelijke termijn. Ik zie geen aanleiding om op deze punten de vergunning te wijzigen.

Capaciteit

Een respondent heeft opgemerkt dat in casu 1/9 deel van de digitale capaciteit wordt verkregen, die in overeenstemming met het Frequentieplan 2005 (NFP) moet worden gebruikt. Eerder, in juni 2010, heeft deze respondent bedenkingen geuit tegen de aanpassing van het NFP, in die zin dat hij vindt dat als technische standaard DAB+ noodzakelijk voorgeschreven zou moeten worden.

Deze opmerking heeft geen betrekking op de inhoud van de vergunning omdat in de vergunning is geregeld dat deze in overeenstemming met het NFP moet worden gebruikt. Op dit punt heb ik de vergunning dan ook niet aangepast en merk ik op dat de zienswijze betrekking heeft op het –reeds vastgestelde- NFP. Beleidsmatig heb ik ten algemene gekozen voor technologieneutraliteit en ook in dit geval heb ik besloten om geen specifieke technologie voor te schrijven. Wel heb ik gekozen voor een zogenaamd spectrummasker, gebaseerd op T-DAB. Binnen dit masker kan DAB+ technologie worden ingezet. Echter de vrijheid om te kiezen voor een bepaalde technologie is aan de vergunninghouders.

Een respondent vraagt of hij het goed begrepen heeft dat in ieder geval een simulcast van het eigen analoge kanaal uitgezonden moet worden en of voor de overgebleven capaciteit de ruimte door hemzelf maar ook door of ten behoeve van een derde (op basis van een schriftelijke overeenkomst) kan worden ingevuld. De visie van de respondent is op dit punt juist, in die zin dat de vergunninghouder een eigen programma kan uitzenden of met een derde een toegangsovereenkomst kan sluiten op basis waarvan het programma van die derde wordt uitgezonden.

Ook vraagt respondent zich af of hij voor de overgebleven ruimte gebonden is aan clausulering en of hij het tweede kanaal ongebruikt kan laten. Voor het tweede kanaal geldt geen clausulering. Het is niet toegestaan het tweede kanaal ongebruikt te laten.

Een respondent vraagt zich af hoe artikel 11 van de ontwerpvergunning (de periode waarbinnen de samenwerkingsovereenkomst moet worden gesloten) zich verhoudt tot artikel 3.9 Tw.

De onduidelijkheid is volgens hem vermoedelijk gelegen in het verschil tussen de formuleringen, namelijk zes weken na verlening bedoeld in artikel 3.9 Tw, versus zes weken na 1 september – bedoeld in artikel 11 van de vergunning.

In dit geval is een omstandigheid dat niet alle vergunningen voor digitale radio-omroep worden op hetzelfde tijdstip verleend vanwege de verdeling van A7/A8 die nog plaats moet vinden. Bovendien mag de vergunning pas vanaf 1 september 2011 gebruikt worden. De wetgever heeft deze omstandigheid niet expliciet voorzien. Om die reden wordt in artikel 11 van de vergunning een voorziening getroffen die het best aansluit bij de bedoeling van de wetgever met de samenwerkingsovereenkomst.

Conclusie

De bovenstaande overwegingen hebben, naast enkele redactionele aanpassingen, geleid tot een aanpassing van de vergunning ten aanzien van de definitie die gebruikt wordt voor de geluidskwaliteit (artikel 2). Daarnaast is de uitrolplicht, bedoeld in artikel 6, eerste en zevende lid, onderdeel b, verduidelijkt.

Financieel instrument

Veel respondenten hebben gereageerd op de voorgenomen factuurbesluiten met de opmerking dat de bedragen niet juist en niet op de juiste wijze zijn berekend door SEO, die in opdracht van de Minister de waarde heeft berekend. Verder hebben meerdere respondenten opmerkingen gemaakt over het financiële nadeel dat ontstaat indien een digitale vergunninghouder voor een langere periode weg zou vallen. In paragraaf 5 van de toelichting op de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2011 wordt ingegaan op deze reacties, zodat ik daarnaar verwijs.


X Noot
1

Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108), respectievelijk richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108). Deze richtlijnen zijn gewijzigd door richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (Pb EU L337, blz. 37–69) die in werking is getreden op 18 december 2009. Ter implementatie van deze wijziging in Nederlands recht is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt (TK 2010–2011, 32 549).

X Noot
2

In 2003 is er geen veiling gehouden, maar een vergelijkende toets met financieel bod. De kwalificatie ‘veiling’ wordt gebezigd door de betreffende respondent.

Naar boven