Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 8 februari 2011, nr. WBV 2011/1, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A4/6.2 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

6.2 Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt vooralsnog geen uitzetting plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht is ingegaan:

  • indien uit een signalering of anderszins blijkt dat door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd (zie A4/10.2);

  • indien het betreft een vreemdeling die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden, of tegen wie een strafvervolging wegens een misdrijf is ingesteld, of die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, of ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Een en ander zolang het onderzoek nog niet is beëindigd, of omtrent de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de opgelegde straf of maatregel nog niet is ondergaan. In zodanige gevallen mag niet tot uitzetting worden overgegaan, tenzij het OM daartegen geen bezwaar heeft;

  • indien de vreemdeling een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op dit verzoek mag worden afgewacht. Voor de voorwaarden waaronder een verzoek om voorlopige voorziening mag worden afgewacht wordt verwezen naar B1/10.6.4. Voor de situatie waarin uitzetting (vooralsnog) achterwege blijft vanwege gezondheidsredenen, wordt verwezen naar A4/7.

Onderdanen EU/EER en onderdanen van Zwitserland

De uitzetting van een onderdaan van de EU/EER of van Zwitserland, die na beëindiging van het verblijf om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of gezondheid, tijdig een voorlopige voorziening heeft ingediend blijft achterwege. Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk (zie artikel 8.24, eerste lid, Vb):

  • indien het besluit met toepassing van artikel 4:6 Awb is genomen;

  • indien het besluit reeds door de rechtbank of voorzieningenrechter is beoordeeld;

  • indien het besluit is gebaseerd op dwingende redenen van openbare veiligheid.

De toegang tot het Nederlands grondgebied van een onderdaan van de EU/ EER of van Zwitserland die voor de behandeling van een bezwaarschrift, beroepschrift, dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen de beëindiging van het rechtmatig verblijf, geen gemachtigde heeft gesteld, wordt hangende de procedure niet geweigerd, tenzij:

  • a. zijn aanwezigheid de openbare orde of de openbare veiligheid ernstig zal verstoren; of

  • b. het bezwaar of beroep is gericht tegen de weigering van toegang tot het grondgebied.

In het algemeen zal bij ongewenstverklaring sprake zijn van zowel de onder a als b beschreven situatie (zie artikel 8.24, tweede lid, Vb).

B

Paragraaf B1/10.6.4 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

10.6.4 Het verzoek om een voorlopige voorziening

Indien de werking van het besluit niet wordt opgeschort totdat op het bezwaar is beslist en de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten, kan de rechtbank worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter is bevoegd kennis te nemen van het verzoek. De behandeling van het verzoek kan plaatsvinden in een nevenzittingsplaats. Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend om uitzetting te voorkomen, en nog niet op het bezwaar of administratief beroep is beslist, beslist de voorzieningenrechter zoveel mogelijk ook op het bezwaar of administratief beroep (artikel 78 Vw). Als regel mag de uitspraak op een tijdig ingediend verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar of beroep in Nederland worden afgewacht, tenzij:

  • a. het een opvolgend verzoek om voorlopige voorziening betreft;

  • b. de aanvraag om een verblijfsvergunning met toepassing van artikel 4:6 Awb is afgewezen:

  • c. redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten;

  • d. de uitzetting daardoor onredelijk wordt belemmerd; of

  • e. sprake is van misbruik van recht.

Ad a.

Uitgangspunt is dat een vreemdeling de uitspraak op zijn eerste verzoek om voorlopige voorziening mag afwachten. Van een eerste verzoek om voorlopige voorziening is sprake als niet eerder in het bodemgeschil (de totale behandelingsduur van het geschil dat ontstaat op het moment van het bezwaar en (hoger) beroep) om een voorlopige voorziening is verzocht. Een tweede of herhaald verzoek om voorlopige voorziening mag in de regel niet worden afgewacht.

Ad b.

Indien sprake is van een herhaalde aanvraag waarbij geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren zijn gebracht die tot heroverweging van het eerdere oordeel aanleiding geven, kan de herhaalde aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb worden afgewezen. Dit houdt in dat in de afwijzende beschikking ten aanzien van de motivering wordt verwezen naar de eerdere afwijzende beschikking. Bij een dergelijke afwijzing van de aanvraag mag de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening in de procedures tegen die afwijzing – het bezwaar en het (eventueel daarop volgende) beroep – niet in Nederland worden afgewacht.

Ad c.

Bij een ongewenstverklaarde vreemdeling zullen redenen van openbare orde dan wel de nationale veiligheid zich tegen het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening verzetten. Een ongewenstverklaarde vreemdeling zal derhalve de behandeling van zijn verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland mogen afwachten.

Ook in andere gevallen waarbij (nog) geen sprake is van een ongewenstverklaring, maar wel van bijzondere omstandigheden in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid, kunnen redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich verzetten tegen het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening. In dat geval wordt aan de vreemdeling kenbaar gemaakt dat hij op grond van redenen van openbare orde of nationale veiligheid de behandeling van zijn in te dienen verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland zal mogen afwachten.

Ad d.

De uitzetting wordt geacht onredelijk te worden belemmerd indien een concrete mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of toelating tot een derde land verloren zou gaan doordat de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening door de vreemdeling mag worden afgewacht. Hiervan wordt geacht in ieder geval sprake te zijn indien:

  • een paspoort, de daarin voorkomende visa of vervangende reisdocumenten nog slechts voor korte tijd geldig zijn;

  • de vreemdeling kan worden uitgezet door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten ingevolge terug- en overnameovereenkomsten of Verordening 343/2003 en de terugname of overdracht ingevolge de bepalingen van de overeenkomst of verordening illusoir zou worden;

  • de vreemdeling met een door DT&V georganiseerde overheidsvlucht uitgezet zou kunnen worden terwijl door het afwachten van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening uitzetting voor langere tijd illusoir zou worden.

Ad e.

Van misbruik van het recht zal slechts sprake zijn indien het verzoek om voorlopige voorziening evident geen enkel redelijk belang heeft, dat sprake is van indiening van het verzoek te kwader trouw. Hierbij zullen de omstandigheden van het geval een belangrijke rol spelen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie dat de vreemdeling na zijn inbewaringstelling één of meerdere procedures is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen.

De vreemdeling wordt in de regel uiterlijk 24 uur voor uitzetting door de DT&V op de hoogte gesteld van de datum en het tijdstip van de geplande uitzetting.

C

Paragraaf B1/10.10.2 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

10.10.2 Geen opschorting

Het instellen van beroep bij de rechtbank schort de werking van het besluit niet op. Een voorlopige voorziening kan aangevraagd worden om uitzetting hangende het beroep achterwege te laten. Voor de voorwaarden waaronder een verzoek om voorlopige voorziening mag worden afgewacht wordt verwezen naar B1/10.6.4.

D

Paragraaf B1/10.11 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

10.11 Hoger beroep

Tegen de uitspraak van de rechtbank, staat beperkt hoger beroep open bij de ABRvS. Ook de Staat kan hoger beroep instellen. Er staat geen hoger beroep open tegen uitspraak van (de voorzieningenrechter van) de rechtbank:

  • op een verzoek om een voorlopige voorziening;

  • over een visum voor een verblijf van drie maanden of minder (artikel 84, onder b, Vw);

  • over een besluit op bezwaar of administratief beroep, indien de voorzieningenrechter gelijk met de voorlopige voorziening uitspraak over dat bezwaar of administratief beroep heeft gedaan (zie artikel 84, onder c, juncto artikel 78 Vw).

De ABRvS bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank had behoren te doen. Ook is het mogelijk dat de ABRvS de zaak terugverwijst naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld. Dit is mogelijk indien – voorzover hier van belang – de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de Afdeling deze uitspraak vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep of indien dan de Afdeling om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw moet worden behandeld. In het geval de afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep kan de Afdeling ook zonder terugverwijzing de zaak afdoen, indien zij naar haar oordeel geen nadere beoordeling door de rechtbank behoeft. Binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak zendt de griffier van de ABRvS een afschrift van de uitspraak aan de belanghebbende en aan de Minister van Justitie.

Vereisten

Hoger beroep op de ABRvS kan worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een raadsman indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Hoger beroep bij de ABRvS dient binnen een termijn van vier weken te worden ingesteld, gerekend met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank is verzonden. De grieven moeten worden ingediend bij de ABRvS. Daarbij moet een afschrift van de bestreden uitspraak in beroep worden overgelegd.

Geen opschorting

Hoger beroep bij de ABRvS schort de werking van de uitspraak van de vreemdelingenkamer niet op.

Voorlopige voorziening

Een voorlopige voorziening kan bij de Voorzitter van de ABRvS aangevraagd worden om de werking van het bestreden besluit hangende het hoger beroep op te schorten. Voorwaarden voor het vragen van een voorlopige voorziening zijn dat er een beroepschrift is ingediend bij de ABRvS in de bodemprocedure, en er een spoedeisend belang is. Voor de voorwaarden waaronder een verzoek om voorlopige voorziening mag worden afgewacht wordt verwezen naar B1/10.6.4.

De Voorzitter heeft de mogelijkheid in de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dit geldt ook indien het verzoek niet ter zitting is behandeld.

Bericht politie

De politie wordt middels een signalering in het BVV op de hoogte gesteld van de verblijfsstatus van de vreemdeling. Eerst nadat een beslissing in rechte onaantastbaar is geworden, worden aan de Korpschef aanwijzingen gegeven hoe verder ten aanzien van de vreemdeling moet worden gehandeld.

E

Paragraaf C22/5.1 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

5.1 Beroep

Als de asielzoeker tijdig beroep instelt bij de Rechtbank 's-Gravenhage, verblijft hij rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, onder h, Vw. Bovendien worden de rechtsgevolgen van de beschikking op grond van artikel 82, eerste lid, Vw opgeschort, behoudens de uitzonderingen hieronder genoemd. De asielzoeker is in alle gevallen verplicht medewerking te verlenen aan de voorbereiding van het vertrek of de uitzetting (zie artikel 61, tweede lid Vw, juncto artikel 63, derde lid, Vw).

Op grond van artikel 82, tweede en vierde lid, Vw wordt de werking van de beschikking niet opgeschort:

  • als de beschikking is gegeven tijdens de algemene asielprocedure;

  • als de beschikking de afwijzing van een herhaalde aanvraag inhoudt;

  • als de beschikking een afwijzing betreft op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, Vw;

  • als de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 6 of 59 Vw.

Een tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening mag in beginsel worden afgewacht. Voor de gevallen waarin een verzoek om voorlopige voorziening niet mag worden afgewacht wordt verwezen naar B1/10.6.4.

F

Paragraaf C22/5.2 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

5.2 Hoger beroep

Het instellen van hoger beroep bij de ABRvS schort de werking van de bestreden uitspraak niet op.

Een voorlopige voorziening kan bij de Voorzitter van de ABRvS aangevraagd worden om de werking van het bestreden besluit hangende het hoger beroep op te schorten. Voor de voorwaarden waaronder een verzoek om voorlopige voorziening mag worden afgewacht wordt verwezen naar B1/10.6.4.

G

Paragraaf C22/5.3 Vreemdelingencirculaire komt te luiden:

5.3 Voorlopige voorziening

Indien een voorlopige voorziening wordt gevraagd tegen de voorgenomen uitzetting, zal de beslissing van de voorzieningenrechter daarop in de regel hier te lande mogen worden afgewacht, mits het verzoek daartoe tijdig is ingediend.

Voor de voorwaarden waaronder een verzoek om voorlopige voorziening mag worden afgewacht wordt verwezen naar B1/10.6.4.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 februari 2011

De Minister voor Immigratie en Asiel,

namens deze:

de directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

TOELICHTING

ALGEMEEN

In die gevallen waarin de wetgever geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om aan het maken van bezwaar of het instellen van beroep schorsende werking toe te kennen – indien bijvoorbeeld de uitzonderingssituaties van de artikelen 73 en 82 Vw zich voordoen of de aanvraag buiten behandeling is gesteld dan wel tot ongewenstverklaring is beslist – is om schorsing van het besluit toch mogelijk te maken in artikel 8:81 Awb de voorlopige voorzieningenprocedure geregeld. De rechter kan met het toewijzen van het verzoek om voorlopige voorziening de werking van het besluit opschorten. In vreemdelingrechtelijke procedures zal over het algemeen om een voorlopige voorziening worden verzocht om de eventuele uitzetting op te schorten.

In de brief van 11 januari 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (TK 2010–2011, 19637, nr. 1389) is een tweetal nieuwe situaties vermeld waarin de vreemdeling de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten. Het gaat om de situatie dat sprake is van een tweede of volgende aanvraag zonder dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld en om de situatie dat sprake is van misbruik van recht. Daarnaast is met de gewijzigde formulering beoogd om duidelijker weer te geven welke situaties relevant zijn voor beantwoording van de vraag of de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht.

De Minister voor Immigratie en Asiel,

namens deze:

de directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

Naar boven