Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 september 2011, nr. G&VW/2011/GW/15337, houdende wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling en diverse Warenwetregelingen in verband met de gefaseerde invoering van het herziene stelsel van certificatie

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 1.5a, tweede lid, 1.5b, derde lid, 1.5d, derde lid, 1.5e, derde lid, 1.5f, tweede lid, 1.5h, derde lid, 1.5i, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de artikelen 12b, eerste en zevende lid, 12c, eerste en zevende lid, 12d, achtste lid, 14a, vijfde lid, 18a, 19a, vijfde lid, 22a, derde lid, 22c, derde lid, en 22d, tweede lid, van het Warenwetbesluit Drukapparatuur, de artikelen 17, derde lid, 17a, derde lid, 17c, derde lid, en 17d, tweede lid, van het Warenwetbesluit explosieveilig materieel, de artikelen 17, zesde lid, 17a, tweede lid, 23, derde lid, 24, derde lid, 26, derde lid, en 26a, tweede lid, van het Warenwetbesluit liften, de artikelen 6e, tweede lid, 6g, derde lid, 6h, derde lid, 6j, derde lid, en 6ja, tweede lid, van het Warenwetbesluit machines en de artikelen 6d, derde lid, 6e, derde lid, 6g, derde lid, en 6h, tweede lid, van het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1.1a wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 1.1b. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betalen

  • 1. Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

  • 2. De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

B

Aan artikel 1.7a worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Met inachtneming van artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties stelt de certificerende instelling de aanvrager op de hoogte van de eis van het met goed gevolg afleggen van een compenserende maatregel met een bepaalde duur of inhoud.

  • 4. De compenserende maatregel bestaat uit een aanpassingsstage dan wel een proeve van bekwaamheid.

  • 5. De kosten verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en aan een compenserende maatregel als bedoeld in het vierde lid, worden, met inachtneming van artikel 20, zevende lid, van de wet, doorberekend aan de aanvrager. Artikel 1.1b is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag en de compenserende maatregel.

C

Artikel 4.27 komt te luiden:

Artikel 4.27. Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest

Een certificaat kan worden afgegeven indien:

  • a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;

  • b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIb bij de regeling;

  • c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), zoals opgenomen in bijlage XIIIc bij de regeling;

  • d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in bijlage XIIId bij de regeling.

D

Artikel 4.28 komt te luiden:

Artikel 4.28. Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest

Een aanwijzing als certificerende instelling kan geschieden indien:

  • a. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, of artikel 4.45d, eerste lid, van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB), zoals opgenomen in bijlage XIIIe bij de regeling;

  • b. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54d, vijfde of zevende lid, van het besluit de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in bijlage XIIIf bij de regeling.

E

In artikel 9.1, eerste lid, vervalt ‘, 4.27’.

F

Artikel 9.2 vervalt.

G

Artikel 9.2f vervalt.

H

Bijlage XIIIA, behorend bij artikel 4.28, vervalt.

I

Na Bijlage XIII, behorend bij de artikelen 4.19, eerste lid, en 4.20, eerste lid, worden toegevoegd de vier bijlagen, zoals opgenomen in de Bijlagen 1 tot en met 4 bij deze regeling.

J

Na Bijlage XIII, behorend bij de artikelen 4.19, eerste lid, en 4.20, eerste lid, worden toegevoegd de twee bijlagen, zoals opgenomen in de Bijlagen 5 en 6 bij deze regeling.

ARTIKEL II

De Warenwetregeling drukapparatuur wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, derde lid, wordt na ‘WESA-schema drukapparatuur’ toegevoegd: , voor zover niet buiten toepassing verklaard in het Schema voor aanwijzing en toezicht op de certificerings- en keuringsinstellingen voor drukapparatuur, genoemd in artikel 15, eerste lid.

B

In artikel 3, tweede lid, wordt na ‘WESA-schema drukapparatuur’ toegevoegd: , voor zover niet buiten toepassing verklaard in het Schema voor aanwijzing en toezicht op de certificerings- en keuringsinstellingen voor drukapparatuur, genoemd in artikel 15, eerste lid.

C

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15. Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling en aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling

  • 1. Een aanwijzing als aangewezen keuringsinstelling, aangewezen aangemelde keuringsinstelling en aangewezen aangemelde onafhankelijke instelling kan geschieden indien:

    • a. in geval van een beoordeling, keuring of herkeuring van drukapparatuur en samenstellen als bedoeld in artikel 1, onderdelen e en j, van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de certificerings- en keuringsinstellingen voor Drukapparatuur, zoals opgenomen in de bijlage bij de regeling;

    • b. in geval van een beoordeling, keuring of herkeuring van druksystemen als bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de certificerings- en keuringsinstellingen voor Drukapparatuur, zoals opgenomen in de bijlage bij de regeling.

  • 2. In geval van een aanwijzing als aangewezen keuringsinstelling, voldoet de aanvragende instelling tevens aan de criteria, vastgelegd in het RISA-schema drukapparatuur, voor zover niet buiten toepassing verklaard in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de certificerings- en keuringsinstellingen voor Drukapparatuur, genoemd in het eerste lid.

D

Aan de regeling wordt toegevoegd de bijlage, zoals opgenomen in de Bijlage 7 bij deze regeling.

ARTIKEL III

De Warenwetregeling explosieveilig materieel wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 2 Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als aangewezen aangemelde instelling

Een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling als bedoeld in artikel 17 van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmingsbeoordelingsprocedures voor het Warenwetbesluit explosieveilig materieel, zoals opgenomen in de bijlage bij de regeling.

B

Aan de regeling wordt toegevoegd de bijlage, zoals opgenomen in Bijlage 8 bij deze regeling.

ARTIKEL IV

De Warenwetregeling liften wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 2 Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling

Een aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling kan geschieden indien:

  • a. in geval van de overeenstemmingsbeoordeling van een lift of veiligheidscomponent dan wel de beoordeling van een kwaliteitsborgingsysteem als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmingsbeoordelingsprocedures voor de richtlijn 95/16/EG – Liften, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regeling;

  • b. in geval van de beoordeling van een voorgenomen wijziging in een lift, model lift of model veiligheidscomponent als bedoeld in artikel 11 van het besluit, dan wel een keuring of vervolgkeuring van een lift als bedoeld in artikel 17 van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen ten behoeve van keuringen van liften in de gebruiksfase, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regeling.

B

Na artikel 4 wordt een artikel toegevoegd luidende:

Artikel 5 Eisen voor afgifte van certificaten voor keuringen in de gebruiksfase

Een certificaat kan worden afgegeven indien, in geval van de beoordeling van een voorgenomen wijziging in een lift, model lift of model veiligheidscomponent als bedoeld in artikel 11 van het besluit, dan wel een keuring of vervolgkeuring van een lift als bedoeld in artikel 17 van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema vervolgkeuring liften, zoals opgenomen in bijlage 3 bij de regeling.

C

Aan de regeling worden toegevoegd de drie bijlagen, zoals opgenomen in de Bijlagen 9 tot en met 11 bij deze regeling.

ARTIKEL V

De Warenwetregeling machines wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van artikel 2a tot artikel 2 wordt na artikel 2 (nieuw) een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 2a Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling

Een aanwijzing als aangewezen instelling en aangewezen aangemelde instelling kan geschieden indien in geval van de overeenstemmingsbeoordeling van een machine of de beoordeling van een kwaliteitsborgingsysteem als bedoeld in artikel 5 van het besluit, dan wel de beoordeling van een voorgenomen wijziging in een machine of model machine als bedoeld in artikel 5a van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmingsbeoordelingsprocedures voor het Warenwetbesluit Machines, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regeling.

B

Aan de regeling wordt een bijlage toegevoegd, zoals opgenomen in Bijlage 12 bij deze regeling.

ARTIKEL VI

De Warenwetregeling persoonlijke beschermingsmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd luidende:

Artikel 2 Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als aangewezen aangemelde instelling

Een aanwijzing als aangewezen aangemelde instelling als bedoeld in artikel 6d van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmingsbeoordelingsprocedures voor het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals opgenomen in de bijlage bij de regeling.

B

Aan de regeling wordt toegevoegd de bijlage, zoals opgenomen in Bijlage 13 bij deze regeling.

ARTIKEL VII

Deze regeling met de bijbehorende bijlagen treedt, met uitzondering van artikel I, onderdelen C, E, G, en J, in werking met ingang van 1 januari 2012. Artikel I, onderdelen C, E, G en J, treedt in werking met ingang van 1 februari 2012.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 26 september 2011

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze regeling wordt een begin gemaakt met de gefaseerde invoering van de nieuwe certificatieprocedure op het terrein van de arbeidsomstandigheden- en warenwetgeving. Voor de aanleiding en opzet van de nieuwe procedure wordt in zijn algemeenheid verwezen naar de Nota van toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enige Warenwetbesluiten in verband met de herziening van het stelsel van certificatie (Stb. 2009, 395).

Een cruciale rol bij de nieuwe certificatieprocedure spelen:

  • 1. de schema’s voor aanwijzing en toezicht, die maatgevend zijn voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij de aanwijzing van en het toezicht op certificerende en keuringsinstanties (hierna cki’s), die belast zijn met verstrekken van certificaten c.q. het verrichten van (her)keuringen;

  • 2. de certificatieschema’s, die maatgevend zijn voor de cki’s bij het verrichten van hun uitvoerende werkzaamheden en het toezicht op de certificaathouders.

Met de stelselwijziging wordt niet alleen het afgeven van aanwijzingen en certificaten beter gestructureerd, maar worden ook het toezicht en de handhaving meer handen en voeten gegeven.

Met de wijzigingen, opgenomen in het eerder genoemde besluit, wordt duidelijk aangegeven in welke gevallen een aanwijzing ingetrokken of geschorst kan worden.

Het betreft hier discretionaire bevoegdheden voor de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (aanwijzing) dan wel de cki’s (certificaten, keuringen). Dit laat echter onverlet dat verwacht mag worden dat er serieus toezicht wordt gehouden (inspecties, onderzoeken naar aanleiding van klachten) en dat daar waar nodig krachtig en effectief wordt opgetreden en gehandhaafd.

Door de minister zijn de uitgangspunten neergelegd in de Beleidsregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet (Stcrt. 2010, 10839), waarin per overtreding is aangegeven welke maatregelen in beginsel in aanmerking komen (lopend van een waarschuwing tot definitieve intrekking van de aanwijzing). Ingevolge artikel 3 van bovengenoemde beleidsregel treedt deze per 1 januari 2012 in werking voor de werkvelden asbest, drukapparatuur, explosieveilig materieel, liften, machines en persoonlijke beschermingsmiddelen.

Voor de cki’s wordt deze bevoegdheid nader ingevuld en gestructureerd via een soortgelijke regeling, die is opgenomen in het van toepassing zijnde certificatieschema. Een dergelijk schema is via vermelding in de Arbeidsomstandigheden- of van toepassing zijnde Warenwetregeling bindend voor alle partijen in de betrokken sector (cki’s en certificaathouders).

Artikelsgewijs

Artikel I

De regeling voorziet in de vaststelling van eerdergenoemde schema’s op een groot aantal terreinen. In totaal 13 schema’s. Concreet betekent dit het volgende.

Op arboterrein gaat het voorlopig om het werkveld asbest (onderdelen C, D, E, G, H, I en J). Het bij voorrang doorvoeren van de stelselwijziging op dit terrein wordt, mede tegen de achtergrond van debatten in de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de problematiek van het (on)zorgvuldig verwijderen van asbest, als zeer noodzakelijk ervaren. Het gaat om twee schema’s voor aanwijzing en toezicht en vier nieuwe certificatieschema’s.

De regeling inzake de vergoeding van de kosten verbonden aan het verkrijgen van een certificaat is in zijn algemeenheid geregeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit. De meer specifieke bepalingen zijn in verband daarmee geschrapt. Artikel 1.1b is een geactualiseerde versie van het vervallen artikel 9.2 (onderdelen A en F).

De onderdelen A, B en F die als zodanig los staan van de geactualiseerde certificatieprocedure treden eveneens in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikelen II tot en met VI

De overige artikelen van de regeling hebben betrekking op het Warenwetterrein.

Artikel II ziet op de Warenwetregeling drukapparatuur. Het schema voor aanwijzing en toezicht is nieuw. Bij de certificatieschema’s gaat het voorlopig om een continuering van het tot nu toe geldende schema (onderdelen van de WESA-schema drukapparatuur). Er is geen sprake van inhoudelijke wijzigingen. Dit laat onverlet dat de komende tijd wel doorgewerkt zal worden aan verdere actualisering van deze schema’s. Dit geldt ook voor de overige, hieronder te noemen, Warenwetregelingen.

Artikel III ziet op de Warenwetregeling explosieveilig materieel. Het gaat hier alleen om een schema voor aanwijzing en toezicht. Voor (her)keuringen is geen behoefte aan een apart certificatieschema. Deze (her)keuringen geschieden van oudsher aan de hand van de strikte criteria zoals opgenomen in de EU richtlijn explosieveilig materieel (Richtlijn 94/9/EG, PbEG 1994 L 100).

Bij de Warenwetregeling liften (artikel IV) zijn twee schema’s voor aanwijzing en toezicht vastgesteld. Het bestaande, nu alsnog gepubliceerde, certificatieschema wordt voorlopig gecontinueerd, voor keuringen van liften als bedoeld in artikel 2, onderdeel b.

Voor de Warenwetregeling machines (artikel V) is een schema voor aanwijzing en toezicht voor machines vastgesteld. Voor machines is er geen behoefte aan een apart certificatieschema. Deze keuringen geschieden van oudsher aan de hand van de strikte voorwaarden, zoals opgenomen in de EU Machinerichtlijn (Richtlijn 2006/42/EG, PBEG 2006 L 157).

Artikel VI tenslotte betreft de Warenwetregeling persoonlijke beschermingsmiddelen. Het gaat hier alleen om het schema voor aanwijzing en toezicht. Voor keuringen is er geen behoefte aan een apart certificatieschema. Die geschieden van oudsher aan de hand van de strikte criteria, zoals opgenomen in de EU richtlijn persoonlijke beschermingsmiddelen (Richtlijn 89/686/EEG, PBEG 2006 L 399).

Artikel VII

Alle artikelen treden in werking met ingang van 1 januari 2012, met dien verstande dat wat betreft de vier nieuwe certificatieschema’s voor het werkveld asbest, gezien het specifieke karakter van het werkterrein en de in het geding zijnde organisatorische en financiële belangen van betrokken partijen, een gewenningsperiode van 4 maanden is afgesproken. De datum van inwerkingtreding voor Artikel I, onderdelen C, E, G en J, is daarom 1 februari 2012.

Vanaf 1 januari 2012 gelden voor alle in de regeling genoemde werkvelden, waaronder asbest, dus de nieuwe juridische kaders, de schema’s voor aanwijzing en toezicht en, voor zover van toepassing, de nieuwe certificatieschema’s; maar tot 1 februari 2012 blijven voor het werkveld asbest de bestaande certificatieschema’s nog van kracht.

Vanaf 1 januari 2012 kunnen (en moeten) de huidige cki’s een beoordelingsverzoek bij de Raad voor Accreditatie indienen. Doen zij tijdig (binnen vijf maanden) een dergelijk verzoek, dan loopt de huidige aanwijzing door totdat op het verzoek om hernieuwde aanwijzing is beslist door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De komende tijd moeten zij de noodzakelijke aanpassingen doorvoeren. De hele aanwijzingsprocedure moet binnen 2 jaar zijn afgerond.

Voor de certificaathouders geldt dat het certificaat in ieder geval doorloopt tot de eerstvolgende controle door de cki. Op dat moment zullen zij moeten voldoen aan de nieuwe eisen. Is dat niet het geval dan lopen zij het risico dat er maatregelen worden getroffen door de cki. Ook de certificaathouders doen er dus goed aan de komende tijd te gebruiken voor de noodzakelijke aanpassingen.

Wat betreft het overgangsrecht zij verder verwezen naar de Nota van toelichting bij het Besluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit en enige Warenwetbesluiten in verband met de herziening van het stelsel van certificatie (Stb. 2009, 395).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

P. de Krom.

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE.

Bijlage XIIIa behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie

Certificatieschema

voor de inventarisatie van aanwezige asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten;

  • het verwijderen van asbest;

  • het opruimen van asbest na een incident

vast te leggen in een asbestinventarisatierapport inclusief risicoklassificaties

Document: SC-540: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Ascert

Postbus 154

3990 DD Houten

www.Ascert.nl

INHOUD

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

11

     

1

Inleiding

11

     

2

Definities en Documenten

11

2.3

Documenten

12

     

3

Werkveldspecifieke kenmerken

13

3.1

Beschrijving schema

13

3.2

Actieve partijen

14

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

14

3.4

Typering asbestinventarisatie

19

     

4

Certificatiereglement

17

4.1

Doelstelling

17

4.2

Certificatieprocedure

17

4.3

Procedures

17

4.4

Certificatiebeslissing

20

4.5

Geldigheidsduur van het certificaat

20

4.6

Geldigheidscondities

21

4.7

Klachten

21

4.8

Bezwaarschriftenprocedure

22

4.9

Norminterpretatie

23

     

5

toezicht

24

5.1

Toegang

24

5.2

Frequentie van het toezicht

24

5.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

25

5.4

Verslag van bevindingen

26

5.5

Maatregelen bij geconstateerde afwijkingen (artikel 1.5g Arbobesluit)

26

5.6

Kosten van onderzoek

40

5.7

Criteria

40

     

DEEL II

NORMEN

41

     

6

Onderwerp van certificatie

41

     

7

Eisen

41

7.1

Administratieve eisen

41

7.2

Vrijwaring van druk

43

7.3

Geheimhouding

43

7.4

Organisatie en management

43

7.5

Kwaliteitssysteem

44

7.6

Personeel

46

7.7

Voorzieningen en uitrusting

47

7.8

Inventarisatie methoden en procedures

49

7.9

Behandeling van inventarisatieobjecten en materiaalmonsters

50

7.10

Beheer van gegevens

51

7.11

Inventarisatierapporten

51

7.12

Uitbesteding

52

7.13

Samenwerking

52

7.14

Eisen te stellen aan asbestinventarisatie

52

7.15

Omvang van het project

56

7.16

Het asbestinventarisatieplan

57

7.17

Rapportage

59

     

8

Beoordelingsmethodiek

63

8.1

Tijdsbesteding bij de beoordelingen

64

8.2

Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

64

     

9

het certificaat

64

9.1

Certificaatgegevens

64

9.2

Gebruik van het certificaat

64

9.3

Ascert Certificaatregister

64

     

DEEL III

BIJLAGEN

65

     

BIJLAGE A

MELDINGSFORMULIER ASBESTINVENTARISATIE

65

BIJLAGE B

DEFINITIES (I)

66

BIJLAGE C

MODEL AANVRAAG PROJECTEN VOOR INITIËLE CERTIFICATIE (V)

71

BIJLAGE D

MODEL OVEREENKOMST CKI EN CERTIFICAATHOUDER (I)

74

BIJLAGE E

ASCERT PROCESCERTIFICAAT ASBESTINVENTARISATIE (V)

76

BIJLAGE F

BEOORDELINGSLIJST ASBESTINVENTARISATIERAPPORT BWT (I)

78

BIJLAGE G

VERPLICHTINGEN OPDRACHTGEVER (I)

80

BIJLAGE H

HOE TE HANDELEN BIJ INCIDENT (BRAND STORM) (I)

83

BIJLAGE I

CATEGORIE INDELING SANCTIESTELSEL ASBESTINVENTARISATIE Tabel 5.5.3

85

BIJLAGE J-1

VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE

98

BIJLAGE J-2

VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE

99

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Deel 1 van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CI’s en voorwaarden waaronder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft (1);

  • definities en documenten (2);

  • een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waaronder een risicoanalyse (3);

  • het certificatiereglement (4);

  • toezicht op het naleven van de eisen (5).

In de tekst van dit certificatieschema is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix. Deze hebben een informatief karakter.

1 Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema SC-540 voor de inventarisatie van aanwezig asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan en ten behoeve van

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten,

  • het verwijderen van asbest,

  • het opruimen van asbest na een incident,

is door Ascert opgesteld en door de minister van SZW vastgesteld.

Het vormt de basis voor het Ascert Procescertificaat Asbestinventarisatie. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

2 Definities en Documenten
2.1 Algemene definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AI:

Arbeidsinspectie

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert), voorheen SCA.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Categorie I, II,III of IV:

Er zijn vier niveaus waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

• Categorie I Onvoorwaardelijk intrekken

• Categorie II Schorsen

• Categorie III Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

• Categorie IV Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de zogenaamde escalatieladder. (zie SC-530/SC-540, par. 5.5.2).

Centraal College van Deskundigen (CCvD) :

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(rechts) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat voor zijn bedrijf.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI) :

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Concern:

a) een groep van bedrijven die (in belangrijke mate) onder gezamenlijke leiding staan en als eenheid optreden; of,

b) rechtspersonen die via aandeelhouderschap verbonden zijn.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig asbestverwijderaar

DIA:

Deskundig inventariseerder asbest

DTA:

Deskundig toezichthouder asbestverwijdering

Eindbeoordelingsinstelling:

Eindbeoordelingsinstelling: door de RvA, NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type C, geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindcontrole (inspectie, monsterneming en -analyse) na asbestverwijdering verricht.

IenM:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Opdrachtgever:

Opdrachtgever in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder c en d van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Project:

Een bouwwerk in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarbij de grenzen van het project worden gevormd door de gehele opdracht van de opdrachtgever;

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 01.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 01.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 01.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 01.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 01.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 01.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Toezicht en handhavende instellingen:

(Overheids)instellingen belast met het toezicht en de handhaving op de asbestverwijderen zoals certificatie-instellingen (aangewezen door het ministerie van SZW), Arbeidsinspectie, VROM-inspectie, gemeenten, milieupolitie etc.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSSC):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

2.2 Werkveldspecifieke definities

SC-540 Deel III Bijlage C bevat een lijst met werkveldspecifieke definities.

2.3 Documenten

Bij het opstellen van dit certificatieschema zijn onderstaande documenten geraadpleegd. Enerzijds zijn deze documenten informatief. Anderzijds betreft het wet- en regelgeving, waar dit schema een uitwerking van is. Deze categorie is aangeduid met normatief.

     

[1]

Arbeidsomstandighedenwet

normatief

[2]

Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) Staatsblad nr. 348, juli 2006

normatief

[3]

Statische verwijzing van SC-540 in de Arbeidsomstandighedenregeling. Zie betreffende Staatscourant, waarvan het nummer is vermeld op www.ascert.nl.

normatief

[4]

Asbestverwijderingsbesluit 2005. Staatsblad 2005, 704

normatief

[5]

Wijziging beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving Staatsblad 2008 nr. 502

normatief

[6]

Productenbesluit Asbest

normatief

[7]

Rapport TNO-MEP R 2004/523 Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest

informatief

[8]

Convenant Ministerie van SZW en Stichting Certificatie Asbest d.d. 8 maart 2006. Staatcourant 7 augustus 2006, nr. 151/pag. 7

normatief

[9]

Protocol Validatiemetingen ten behoeve uitbouw SMA-rt (SC-548); CCvD Asbest

normatief

[10]

Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006. VROM-inspectie.

Beschikbaar op www.vrom.nl

informatief

[11]

Landelijke Uitvoeringsmethodiek Asbestinventarisatie besluit 2005; VROM en LOM. Een handreiking voor gemeenten. Senter Novem juni 2007

informatief

[12]

Toekomstbeeld Asbestveld; Ascert 2005 (www.ascert.nl )

informatief

[13]

NEN 2990:2005 nl; Lucht – Eindcontrole na asbestinventarisatie

normatief

[14]

NEN 2991:2005 nl; Lucht – Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies, waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt.

normatief

[15]

NEN 5896:2005 nl; Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat

normatief

[16]

NEN 5897 / NEN 5707 Asbest in puin- en sloopafval

informatief

[17]

NEN 5707:2003 nl; Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem

informatief

[18]

Algemeen protocol voor de validatie van asbestrisicoclassificatiesystemen (Ascert SC-549); CCvD Asbest

normatief

[19]

Aedes Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud 2007

normatief

[20]

NEN-EN ISO 19011:2002; Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits- en/of milieumanagementsysteemaudits

normatief

[21]

NEN-EN ISO/IEC 17020:2004 en; Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

normatief

[22]

NTA Asbest in waterbodems

informatief

[23]

Ontwerp-NEN 2939: ‘Werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische technieken.’

normatief

[24]

NEN-EN 1822-5:2000 en; Luchtfilters met een hoog rendement (HEPA en ULPA) – Deel 5: Bepalen van het rendement van het filterelement ...

normatief

[25]

Handboek Ascert. Verzameling documenten waarin afspraken en procedures zijn vastgelegd ter ondersteuning van het functioneren van Ascert. De documenten zijn geïdentificeerd met SC-000: versie 01, datum 15-09-2011. Het Handboek Ascert versie 2011 is op aanvraag verkrijgbaar en is op www.ascert.nl geplaatst.

normatief, in zo verre in dit schema daarnaar verwezen

[26]

CROW 132; Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water

informatief

3 Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door het Ministerie van SZW gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid bij de inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident.

Voorafgaande aan het opruimen van asbestbevattend materiaal na een incident (brand / storm) is ter informatie het in SC-540 Bijlage L aangegeven stappenplan geschetst. Zie ook Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006 [lit.10]. Er moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden; ligt er asbest in of op de, wel of niet verharde, bodem. Voor inventarisatie en verwijdering van asbest in de bodem wordt ter informatie verwezen naar NEN-EN-ISO/IEC 5707:2003; Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem. (Zie ook CROW 132 [lit. 26]).

3.1 Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema voor het zorgvuldig, arbeids- en milieuhygiënisch inventariseren van asbest, etc., SC-540, is door Ascert voorgesteld en door het ministerie van SZW vastgesteld middels een statische verwijzing in het Arbobesluit of Arboregeling [lit. 3]. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest p/a Stichting Ascert Postbus 154 3990 DD Houten, info@ascert.nl.

3.2 Actieve partijen

Binnen de Stichting Certificatie Asbest zijn met name actief:

  • Centraal College van Deskundigen Asbest

  • Werkkamer Asbest

  • Centrale Examencie

  • Certificatie-instellingen, vermeld op www.ascert.nl onder CKI’s

  • Certificaathouders, vermeld in het Ascert Register

3.3 Risicoanalyse en afbreukcriteria
3.3.1 Algemeen

Vanwege de goede eigenschappen is asbest in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. IenM is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest. Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen. Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

  • 1. Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3;

  • 2. Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/ cm3;

  • 3. Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/ cm3.

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit [lit.2] is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld. Zie ook SC-540 par. 5.5.1 met betrekking tot de waardering van risicovolle omstandigheden in de zin van formele afwijking van de eisen aangeduid met afwijking Cat I, Cat II, Cat III en Cat IV.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 2

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/ m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/ cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/ m3) Standaardregime conform de SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/ cm3 (> 1.000.000 vezels/ cm3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2 Risicoanalyse niveau asbestinventarisatie

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. onvolledige en/of onjuiste asbestinventarisatie uit te bannen. De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s m.b.t. het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting het voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden. Dit laatste stelt eisen aan het asbestinventarisatiebedrijf en haar medewerkers. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen. Zie SC-540 par. 5.5.1 met betrekking tot de waardering van risicovolle omstandigheden in de zin van formele afwijking van de eisen aangeduid met afwijking Cat I, II, III en Cat IV. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-540 par

Management factoren

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Onvolledige en/of onjuiste asbest- inventarisatie met daardoor kans op blootstellingsrisico

1

Onafhankelijkheid inventarisatiebedrijf van verwijderingsbedrijf

7.1.2

SC-540 WSCS AIB

SC-560 WSCS DIA

SC-570

Ascert-diploma ADK interne kwaliteitscontrole

2

Onafhankelijkheid directievoerder van Inventarisatiebedrijf

3

Juiste beoordeling bij aanvang inventarisatie t.a.v. blootstellingrisico’s

7.16.3.4

7.3.2

7.6.5

4

Bij uitvoering voldoen aan alle veiligheidsaspecten om asbestblootstelling te voorkomen

7.16.3

5

Passend reageren op afwijkende situaties

7.9.2

6

Volledige en/of juiste risicoklasse indeling

7.14.9

7

Volledige en/of juiste rapportage

7.17

8

Vrijgave van inventarisatierapport

7.11.3

9

Volledige en/of juiste analyse van monsters

7.14.11

ISO 17020

10

Geldigheidscondities

4.6

 
3.4 Typering asbestinventarisatie
3.4.1 Alle asbesttoepassingen onderscheiden

Door het Centraal College van Deskundigen is de volgende keuze gemaakt voor een duiding van alle asbesttoepassingen in een bouwwerk, constructie of object:

  • a) Direct waarneembaar asbest; hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die direct visueel waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek waar te nemen zijn.

    Onder licht destructief onderzoek wordt verstaan onderzoek naar alle asbesttoepassingen, waarvan de inventariseerder gezien zijn deskundigheid een vermoeden dient te hebben, dat waargenomen kan worden met (waar nodig) gebruikmaking van de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. Bij licht destructief onderzoek wordt de bouwkundige integriteit niet aangetast.

  • b) Niet-direct waarneembaar asbest; hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die niet direct visueel waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek niet waar te nemen zijn en alleen door destructief onderzoek met aantasting van de bouwkundige integriteit kan worden opgespoord.

    Onder destructief onderzoek wordt verstaan onderzoek naar de asbesttoepassingen, vermeld op een overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen, opgesteld door de inventariseerder. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van zwaar materieel (gebruik makend van elektrisch of pneumatisch aangedreven gereedschap), waarbij de bouwkundige integriteit van het bouwwerk kan worden aangetast.

  • c) Onvoorzien aanwezig asbest. Bij het daadwerkelijk verwijderen van deze geïnventariseerde asbesttoepassingen kan het bestaan dat er, ondanks de boven aangegeven vaststellingen met aansluitende verwijderingen, daarnaast toch nog onvoorzien asbest wordt aangetroffen. Dit dient door het asbestverwijderingsbedrijf gemeld te worden aan het inventarisatiebureau, gemeente, eigenaar en opdrachtgever (zie SC-540 par. 7.17.4). Op welke wijze het asbestverwijderingsbedrijf met onvoorzien asbest dient om te gaan, is geregeld in SC-530.

Het onderzoek naar alle asbesttoepassingen kan in de volgende fasen worden uitgevoerd.

3.4.2 Asbestinventarisatie voor afbreken/uit elkaar nemen/gebruiken van een bouwwerk of object

Asbestinventarisatie Type A: Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Het systematisch en volledig inventariseren van alle waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voor zover deze asbestbronnen direct waarneembaar zijn of kunnen worden waargenomen met behulp van licht-destructief onderzoek. Licht destructief onderzoek tast de bouwkundige integriteit van het bouwwerk of object niet aan. Voor de uitvoering van een asbestinventarisatie type-A dient door de opdrachtgever van de inventarisatie een onbelemmerde en passende toegang tot alle ruimten te worden verschaft behorende bij het doel en omvang van het onderzoek. Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport type A (zie SC-540 par. 7.17.2).

Overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen

Indien tijdens de asbestinventarisatie het redelijke vermoeden ontstaat, of niet kan worden uitgesloten, dat in de bouwconstructie of het object asbestbronnen aanwezig kunnen zijn die alleen met behulp van destructief onderzoek kunnen worden gedetecteerd, dient er een overzicht opgesteld te worden van deze asbestbronnen. Dit overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen is de basis voor het opvolgende inventarisatieonderzoek Type-B. Aangezien een dergelijk onderzoek door het asbestinventarisatiebedrijf niet kan worden afgedwongen bij diens opdrachtgever, dient het bureau zich te beperken tot een nadrukkelijke aanbeveling in de samenvatting om een type-B onderzoek te laten uitvoeren.

Voor de vergunningverlener is deze aanbeveling aanleiding om een dergelijk type-B onderzoek, als aanvulling op het type-A rapport verplicht te stellen in de vergunningvoorwaarden.

Het asbestinventarisatierapport Type-A dient een volledige inventarisatie te zijn van alle ruimten van een bouwwerk, of het gedeelte van dit bouwwerk dat bestemd is voor sloop, zoals: vloeren, wanden, plafonds, leidingen, technische installatie’s, gevels (binnen en buiten), kruipruimte(n), kelders en daken.

Een volledig asbestinventarisatierapport Type-A dient als basis voor de aanvraag van een sloopvergunnning voor het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk. Een asbestinventarisatierapport Type-A dat niet volledig is, is niet geschikt voor een aanvraag omgevingsvergunning.

Uitwerking:

In de praktijk is het denkbaar, dat in de rapportage van een type-A onderzoek uitsluitingen zijn opgenomen omdat bijvoorbeeld sommige ruimten niet konden worden onderzocht, of dat het bouwwerk nog in gebruik was ten tijde van de asbestinventarisatie (het gebouw was niet onbelemmerd en passend toegankelijk).

In al deze gevallen is er sprake van een onvolledig type-A onderzoek. Deze uitsluitingen kunnen alleen door middel van een aanvullend type-A onderzoek worden opgeheven. In het rapport dient duidelijk en onmiskenbaar te worden aangegeven, of het om een ‘volledig’ type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ type-A onderzoek (vermelden in titelblad en samenvatting). Een onvolledig type-A onderzoek is niet geschikt ter indiening van een aanvraag om omgevingsvergunning.

3.4.3 Aanvullende asbestinventarisatie tijdens bouwkundige sloop

Asbestinventarisatie Type-B: Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Een type-B onderzoek is een onderzoek, dat tijdens de bouwkundige sloop van een bouwwerk object of constructie wordt uitgevoerd door een gecertificeerd inventarisatiebureau op basis van een overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen, dat als aanbeveling in het inventarisatierapport Type-A is opgenomen. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van zwaar materieel (gebruik makend van elektrisch of pneumatisch aangedreven gereedschap), waarbij de bouwkundige integriteit van het bouwwerk kan worden aangetast.

Toelichting:

Het is aan het asbestinventarisatiebedrijf om, mede gezien de aard van het asbestverwijderingswerk, dit wel of niet in samenwerking met een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf te doen.

Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport type-B als aanvulling op het asbestinventarisatierapport type-A (zie SC-540 par. 7.17.3). Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter beschikking gesteld aan de eigenaar / opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning.

Toelichting:

De opdrachtgever dient aan het bevoegde gezag, de vergunningverlener (gemeente) de aanvullende asbestinventarisatie type-B ter beschikking stellen.

3.4.4 Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005

De uitvoering van een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005 valt buiten het kader van SC-540.

Ter informatie wordt hier melding gemaakt van ‘Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005 Type 0 (nul)’.

Voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991: 2005, in gebouwen, constructies of objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, kan worden volstaan met een beperkte inventarisatie van asbesthoudende materialen, zonder gebruik te maken van destructieve onderzoeksmethoden. Deze inventarisatie dient vastgelegd te worden in een rapport.

Het resultaat van een type 0 inventarisatie kan dan als startpunt dienen. Uiteraard wordt een type 0 inventarisatie uitsluitend uitgevoerd indien er voor het betreffende bouwwerk of object geen type A inventarisatie beschikbaar is, terwijl er redenen zijn om op korte termijn een NEN 2991: 2005 risicobeoordeling uit te voeren.

Uitwerking:

Voorwaarde voor het uitvoeren van een NEN 2991: 2005 onderzoek is dat er voorafgaand aan het NEN 2991: 2005 onderzoek altijd een asbestinventarisatierapport type 0 is opgesteld. Indien de resultaten van een NEN 2991: 2005 onderzoek naar een asbestsanering leiden dienen de resultaten van het type 0 en het NEN 2991: 2005 onderzoek als basis (deskresearch) voor het opstellen van het type-A onderzoek. Uitsluitend met een type A onderzoek kan worden gesaneerd.

Toelichting:

Het type 0 inventarisatierapport is het minimale uitgangspunt voor het NEN 2991: 2005 onderzoek

3.4.5 Asbestinventarisatie Type-G: Inventarisatie van asbest gericht op het gebruik van het gebouw

Een asbestinventarisatie type-G is een uitbreiding op een volledige asbestinventarisatie type-A. Eigenaren of beheerders van gebouwen kunnen vrijwillig opdracht geven tot dit type asbestinventarisatie. Het betreft een type asbestinventarisatie waarvan gebruik kan worden gemaakt in het kader van dit schema. Dit laat onverlet dat de inventariseerder gehouden is de werkzaamheden uit te voeren conform de eisen in dit schema.

3.4.6 Asbestrisicoclassificatiesysteem SMA-rt

In opdracht van het ministerie van SZW is in 2005 ten behoeve van de implementatie van het risicogerichte asbestbeleid een studie uitgevoerd met als resultaat het rapport: ‘Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest’ [7]. De daarin opgevoerde systematiek voor indeling van bij asbestverwijdering vrijkomende asbestvezels in een risicoklasse is in een geautomatiseerd internetsysteem (SMA-rt) opgenomen. Het beheer en onderhoud van SMA-rt is onder inhoudelijke verantwoordelijkheid van het CCvD Asbest geplaatst. Het CCvD heeft een protocol (SC-549: versie 01, datum 15-09-2011) opgesteld dat eisen bevat waaraan het risicoclassificatiesysteem dient te voldoen om te kunnen garanderen dat, voor een specifieke situatie, de door een integer, deskundig en onafhankelijk asbestinventariseerder uit SMA-rt verkregen risicoklasse zoveel mogelijk overeenkomt met de asbestvezelconcentratie in de ademzone van werknemers tijdens de activiteiten.Een voorwaarde voor het gebruik is dus de onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit van het asbestinventarisatiebedrijf om de juiste invoergegevens te verzorgen (zie SC-540 par. 7.6 en SC-560: versie 01, datum 15-09-2011).

3.4.7 Afwijkingen van SMA-rt met argumenten

SMA-rt bevat een zeer groot aantal bronsituaties die direct passen op werkelijke bronsituaties. Daarnaast is er een grote verscheidenheid aan acties/omgevingsfactoren, die bepalend zijn voor het actuele blootstellingrisico. Om het effect van deze verscheidenheid goed te kunnen inschatten en in te brengen in SMA-rt, is een deskundig, onafhankelijk en integer oordeel van de inventariseerder vereist. Een betrouwbare risicoklassificatie – vastgelegd in het inventarisatierapport – is dus altijd gebaseerd op het gebruik van SMA-rt in combinatie met de argumenten van een deskundige, onafhankelijke en integere inventariseerder, wanneer hij afwijkt van de uitkomst van SMA-rt (zie SC-540 par 7.17.2.6 en Reglement SMA-rt Afwijkingen met argumenten SC-547: versie 01, datum 15-09-2011).

4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het werkveldspecifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte en intrekking van certificaten, procedures bij het uitvoeren van initiële en periodieke beoordelingen, afhandeling van klachten en de eventuele verzoek tot herziening daarvan.

4.2 Certificatieprocedure

De kandidaat certificaathouder dient bij een CKI (zie www.ascert.nl), in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in tot het uitvoeren van de certificatieprocedure.

Vervolgens verstrekt de CKI informatie over de gang van zaken bij de afhandeling van de aanvraag.

4.3 Procedures

In het kader van de initiële certificatie van het asbestverwijderingsbedrijf worden verschillende processen doorlopen. De CKI dient:

  • aangewezen te zijn door het ministerie van SZW voor het uitvoeren van de betreffende keuringen;

  • een samenwerkingsovereenkomst te hebben gesloten met Stichting Ascert. (SC-062: versie 01, datum 15-09-2011)

Daarnaast is de CKI verplicht de aanvrager schriftelijk te informeren over de regels, voorwaarden en procedures die verband houden met het afgeven, intrekken, etc. van het certificaat. zonder enige vorm van discriminatie jegens de aanvrager. In het kader van het certificatieproces worden de volgende procedures doorlopen:.

  • Afhandeling van de aanvraag voor de initiële certificatie

  • Aanvragen / certificaten bij een andere, of meer dan één, CKI

  • Verloop toelatingsbeoordeling

  • Meerdere filialen/vestigingen

  • Initiële beoordeling

  • Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling

  • Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

  • Tijdsbesteding initiële beoordeling

  • Rapportage

Onderstaand wordt dit nader uitgewerkt.

4.3.1 Afhandeling aanvraag initiële certificatie

Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk te informeren over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de behandeling van de aanvraag voor het certificaat.

4.3.2 Aanvragen van een procescertificaat

Bij de aanvraag gelden de volgende eisen:

  • a) de aanvrager, wel of niet deel uitmakend van een concern, dient de aanvraag zelfstandig af te handelen;

  • b) Indien er sprake is van enig certificatieverleden op het onderwerp van asbestinventarisatie dient de kandidaat de volledige beoordelingsrapporten en correspondentie over de afgelopen drie jaar ter beschikking te stellen aan de certificatie-instelling. De CKI moet vooraf de aanvraag controleren of de kandidaat niet een certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken moet de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI;

  • c) een aanvraag voor een certificaat voor een bedrijf waarvan het certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen;

  • d) een aanvraag voor een certificaat voor een (rechts)persoon van wie een certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen.

Indien een certificaathouder mededeelt zijn certificaat in te leveren, is dit een aanvraag om het certificaat in te trekken. Het certificaat is pas ingetrokken als de CKI per besluit op de aanvraag heeft beslist (en het certificaat heeft ingetrokken). De mededeling (aanvraag) moet schriftelijk of elektronisch gebeuren. De aanvraag om een certificaat in te trekken, kan niet mondeling gedaan worden. De termijn van 12 maanden van sub c en d loopt vanaf de dagtekening van het besluit van de CKI waarbij het certificaat is ingetrokken.

4.3.3 Verloop toelatingsonderzoek

Het verloop van de toelatingsbeoordeling, vanaf de eerste beoordeling op projectlocatie tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat, is gemaximeerd op 4 maanden. Als de overschrijding is te wijten aan de aanvrager vervallen de beoordelingsresultaten van de kandidaat.

4.3.4 Meerdere filialen/vestigingen

Onderscheid wordt gemaakt in:

  • a) Zelfstandige ondernemingen, als BV ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  • b) Ondernemingen, als BV ingeschreven bij de Kamer van Koophandel die onderdeel uitmaken van een concern (zie tevens par. 7.1). Zij dienen zelfstandig bij een en dezelfde certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld en opgenomen in het Ascert-register, met eenzelfde Ascert-code voor alle deelnemende ondernemingen, met per deelnemende onderneming een subcode. Toelichting:

    • Onderneming A: Ascert-code 03-D030014.01a

    • Onderneming B: Ascert-code 03-D030014.01b

  • c) Vestigingen/filialen van één onderneming, waarbij alleen de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (zie tevens par. 7.1). De onderneming dient bij een certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld. Alleen de hoofdvesting wordt opgenomen in het Ascert-register. De vestigingen/filialen worden op het procescertificaat vermeld.

4.3.5 Programma initiële beoordeling

Het doel van de door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan alle eisen in SC-540 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:

   

A. Beoordeling van de documentatie

Beoordeeld wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie (kwaliteitshandboek en eventuele daarmee samenhangende documentatie).

   

B. Beoordeling van de implementatie

Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie van het gedocumenteerde systeem beoordeeld op juistheid en volledigheid op basis van de eisen in SC-540. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen. Voor de concrete uitvoering van de beoordeling maakt de CKI met de kandidaat de nodige afspraken.

   

B.1 Beoordeling op de vestiging(en)

Op de vestiging(en) wordt beoordeeld of de delen van het kwaliteitssysteem die op de vestiging kunnen worden beoordeeld, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem, voldoen aan de eisen zoals gesteld in SC-540 en de kwaliteitsdocumentatie van de kandidaat.

   

B.2 Beoordeling op projectlocaties

Per filiaal/vestiging bedoeld in artikel 4.3.4, wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de inventarisatie en de rapportage daarvan voldoet aan de SC-540 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. Beoordelingen op projectlocaties worden in 5.2.2. verder onderscheiden in ‘reguliere’ en ‘resultaatgerichte’ beoordelingen.

De te inventariseren bouwwerken of objecten dienen naar het oordeel van de CKI naar aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit SC-540 goed te kunnen beoordelen (zie ook par. 4.3.6).

4.3.6 Aanvraag en toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, òf in geval van een extra beoordeling op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn dat:

  • bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • de kandidaat voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover het de beoordeling, bedoeld in 4.3.5A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI een aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • de twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers, inventarisatielocaties;

  • het aanvraagformulier SC-540 Bijlage C is volledig ingevuld.

4.3.7 Het afronden dan wel afbreken van de beoordeling
4.3.7.1 Minimaal 2 volledige inventarisatierapporten

De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen van de SC-540 voldoen. De resultaten van de asbestinventarisaties, waaronder de betreffende rapportages, maken deel uit van de beoordeling.

4.3.7.2 Afbreken beoordeling

De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:

  • het resultaat van de beoordeling op de vestiging ook na een tweede beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;

  • het resultaat van de extra beoordeling op locatie niet voldoet aan de eisen;

  • de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande toestemming van Ascert is verkregen;

  • de kandidaat onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft m.b.t. het gestelde in 4.1.

Indien de kandidaat waarvan de beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven, dient de CKI alle stappen van de beoordeling opnieuw te doorlopen.

4.3.7.3 Status van inventarisatierapporten tijdens de beoordeling van een kandidaat

De CKI ziet erop toe dat de status van de tijdens de beoordeling van een kandidaat opgestelde inventarisatierapporten een voorlopige is en deze rapporten nog geen rechtsgeldige basis vormen voor het uitvoeren van asbestverwijdering. Deze voorlopige inventarisatierapporten dienen gedateerd te zijn, en op een in het oog lopende plaats te zijn voorzien van de tekst ‘Niet geschikt voor de aanvraag van een omgevingsvergunning’. De vervaldatum van deze rapporten is gelijk aan vier maanden na de datum waarop de inventarisatieactiviteiten op de eerste projectlocatie zijn gestart. Deze vervaldatum dient duidelijk op het rapport te zijn aangebracht. Op basis van de ‘aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ bedoeld in par. 4.3.6 en na de verleende schriftelijke toestemming door Ascert, worden deze inventarisatieprojecten met de gegevens over de kandidaat aan Ascert toegezonden, met het oog op registratie.

4.3.7.4 Tijdsbesteding beoordeling

De hier aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn, tijdseenheden zijn inclusief rapportage:

  • kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;

  • implementatie op vestiging of filiaal: 0,5 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie, indicatie: 0,5 mandag per beoordeling. Normaal geldt daarbij een maximum van 2 per dag. Alleen als de onderlinge afstand tussen de verschillende locaties dit mogelijk maakt, is een maximum van 3 beoordelingen per dag mogelijk.

4.3.7.5 Rapportage

De resultaten van ieder onderdeel van de beoordeling worden aan de kandidaat gerapporteerd conform de richtlijnen in de vigerende versie van NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002.

4.4 Certificatiebeslissing
4.4.1 Besluit en certificaat verlenen

De certificatiebeslissing wordt genomen door de certificaatbeslisser. De beslissing wordt genomen op basis van de beoordelingsrapportage en een bijbehorend schriftelijk advies van de auditor. De CKI draagt er zorg voor dat het schriftelijke besluit, inclusief eventueel certificaat, binnen 10 werkdagen na de laatste beoordeling, dan wel na een tussen CKI en kandidaat overeengekomen andere termijn, aan de kandidaat wordt toegezonden.

4.4.2 Status voorlopig asbestinventarisatierapport

Indien de CKI het asbestinventarisatiebedrijf een certificaat heeft verleend, ziet de CKI er uiterlijk bij de eerstvolgende controle op toe dat het asbestinventarisatiebedrijf, binnen een termijn van maximaal vier maanden na de eerste beoordeling op locatie, een voorlopig inventarisatierapport, zoals bedoeld in par. 4.3.7.1, heeft omgezet in een definitieve versie conform alle eisen van de SC-540. Bij het omzetten naar een definitief rapport dient de uitgiftedatum daarvan gelijk te zijn aan de datum van verlening van het certificaat. Indien de kandidaat geen certificaat kan worden verleend, vervalt de waarde van een rapport bedoeld in par. 4.3.7.1 automatisch. De CKI deelt dit schriftelijk aan aanvrager mede, en wijst erop dat op basis van dat rapport ook in de toekomst geen asbestverwijdering mag worden uitgevoerd.

4.5 Geldigheidsduur van het certificaat

Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, drie jaar geldig.

4.5.1 Hercertificatie

Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond. Daarbij wordt zoveel mogelijk de procedure gevolgd omschreven in par. 4.3.5.

4.5.2 Hercertificatie na intrekking

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het aanvragen van het nieuwe certificaat is 12 maanden.

4.6 Geldigheidscondities

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par. 3.3.2. Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden de volgende condities gesteld.

  • a) Het certificaat is onverbrekelijk verbonden met het asbestverwijderingsbedrijf, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. In het geval het bedrijf ophoudt te bestaan wordt per direct het certificaat ingetrokken.

  • b) Het aantoonbaar voldoen aan de bepalingen, waarna verwezen wordt in de risicoanalyse par. 3.3.2 en bedoeld om de aldaar benoemde risico’s uit te bannen.

  • c) Indien bij certificaathouder conform par. 5.5.4 op niveau Cat I geen afwijking(en) door de CKI zijn vastgesteld;

  • d) Indien misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

  • e) Een kandidaat die eerder in het bezit was van een geldig certificaat en van wie het certificaat is ingetrokken kan binnen de periode van 12 maanden na datum van intrekking geen nieuw certificaat aanvragen.

4.7 Klachten
4.7.1 Klachten over de CI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten. Aan een CI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn;

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd;

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht;

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst;

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.7.2 Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon. Echter, indien het naar de mening van de CI een ernstige klacht betreft, dient de CI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.7.3 Klachtenregeling
4.7.3.1 Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.7.3.2 Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden. Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.7.3.2.1 Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.7.3.2.2 Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak. De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht. De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek. De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.8 Bezwaarschriftenprocedure
4.8.1 Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.8.2 Werkwijze
4.8.2.1 Algemeen
  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indieneraantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.8.2.2 Procedure
  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) en in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.8.2.3 Beslissing op bezwaarschrift
  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.8.2.4 Bestuursrechter
  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.9 Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5 Toezicht

De CKI is verplicht de certificaathouder blijvend te toetsen aan de eisen in het werkveldspecifieke certificatieschema. Het CCvD bepaalt in dit hoofdstuk van het certificatieschema hoe het toezicht door de CKI dient te worden ingericht.

5.1 Toegang

Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze de certificaathouder toegang dient te verlenen en/of informatie ter beschikking dient te stellen om toezicht door de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen, waaronder de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instantie en de Arbeidsinspectie, mogelijk te maken (zie ook de certificatieovereenkomst CKI-Certificaathouder):

  • 1. De certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor, als op projectlocaties, door of vanwege de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen waaronder de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instantie en de Arbeidsinspectie.

  • 2. De certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven.

  • 3. De certificaathouder is verplicht de gegevens van een asbestinventarisatiewerk t.b.v. beoordeling op locatie bekend te maken bij de toezichthoudende en handhavende (overheids)instellingen.

  • 4. Het melden van een asbestinventarisatiewerk en daarmee de overdracht van de relevante gegevens ervan, dient te geschieden met behulp van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS) (www.asbestvolgsysteem.nl).

De gegevens, vermeld in Bijlage A Meldingsformulier, worden met het Webportaal Arbeidsinspectie automatisch naar de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen gezonden, of zijn voor hen direct ter inzage.

5.2 Frequentie van het toezicht

Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit. Deze frequentie is afgeleid van de risicoanalyse in SC-530 par. 3.3.2.

5.2.1 Beoordeling op de vestiging

Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van deze beoordeling is het dossier van tenminste vier inventarisatieprojecten.

Wanneer een asbestinventarisatiebedrijf, naast de hoofdvestiging, beschikt over één of meer filialen/vestigingen zoals bedoeld in 4.3.4, vindt tevens, naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging, per filiaal/vestiging tenminste één beoordeling per jaar plaats.

5.2.2 Beoordeling op locatie

Tijdens de looptijd van het certificaat vindt o.a. periodieke beoordeling op projectlocaties plaats per filiaal/vestiging, op grond van de aantallen genoemd in tabel 5.2.2. Daarin is het volgende onderscheid opgenomen:

  • a) reguliere implementatiebeoordeling die onaangekondigd plaatsvindt;

  • b) resultaatgerichte implementatiebeoordeling die samen met het asbestinventarisatiebedrijf wordt gepland.

Op een gemotiveerd verzoek van het asbestinventarisatiebedrijf kan de CKI besluiten dat een grote inventarisatieopdracht met een aantal deelprojecten / locaties, voor wat betreft de vereiste aantallen in tabel 5.2.2, als meerdere opdrachten beschouwd kunnen worden. De CKI weegt hierbij af of, gezien de grootte en complexiteit van de opdracht, alle uitvoeringsaspecten uit SC-540 goed kunnen worden beoordeeld.

In dat geval vereist de CKI van het asbestinventarisatiebedrijf een per deelproject / locatie aparte melding met apart meldingsformulier, en dat elk deelproject / locatie via een aparte procedure wordt behandeld, inclusief rapportage en besluitvorming.

A Reguliere implementatiebeoordeling op locatie

De reguliere implementatiebeoordeling vindt onaangekondigd plaats. Locaties worden geselecteerd op basis van de reguliere systematiek die de CKI hiervoor hanteert. Het is bedoeld om de implementatie van het gedocumenteerde systeem te beoordelen.

B Resultaatgerichte implementatiebeoordeling op locatie

Na uitvoering van een inventarisatie en opmaak van het inventarisatierapport vindt, voorafgaand aan asbestverwijdering, de geplande en aangekondigde resultaatgerichte beoordeling plaats. De CKI gaat daarbij samen met de verantwoordelijke DIA terug naar de projectlocatie met het afgeronde en afgetekende inventarisatierapport als leidraad. De projectlocatie voor deze beoordeling wordt op basis van een steekproef gekozen uit inventarisatieprojecten die nog niet op asbest gesaneerd of gesloopt zijn. Op locatie wordt, naast een overzicht van het project, steekproefsgewijs delen uit het inventarisatierapport met de DIA nagelopen, mede aan de hand van een toelichting door de DIA.

Tijdelijk geen periodieke beoordeling op locatie mogelijk

Indien in een periode van 12 maanden het aantal beoordelingen op locatie, genoemd in tabel 1, niet mogelijk is, stelt de CKI het asbestinventarisatiebedrijf in de gelegenheid, in de volgende periode van 12 maanden, naast het aantal voor deze periode, tevens het ontbrekende aantal uit de vorige periode van 12 maanden te beoordelen. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden toegepast.

Tabel 5.2.2

Jaarlijkse beoordelingen op locatie naar rato van aantal DIA of aantal (deel-) rapporten

Gemiddeld aantal DIA

Gemiddeld aantal Inventarisatierapporten per jaar

Totaal aantal beoordelingen per jaar

Reguliere implementatie beoordeling

(zie art. 5.2.2A)

Resultaatgerichte implementatie beoordeling

(zie art. 5.2.2B)

1–2

< 500

4

3

1

3–5

500–1100

6

4

2

6–8

1100–1600

9

6

3

> 8

> 1600

12

8

4

Toelichting bij tabel 5.2.2:

Het aantal beoordelingen wordt bepaald door het criterium (aantal DIA of aantal inventarisatierapporten) dat tot het hoogste aantal beoordelingen op locatie leidt. Het begrip ‘jaarlijks’ slaat niet op kalenderjaren, maar op periodes van telkens 12 maanden na de verlening van het certificaat.

5.2.3 Rapportage door CKI over de beoordeling

De resultaten van beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het asbestinventarisatiebedrijf gerapporteerd.

5.3 De wijze van uitvoering van het toezicht

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de CKI verwacht wordt audits in te vullen. De wijze waarop het toezicht wordt uitgevoerd is afgeleid van de risicoanalyse in SC-530 par. 3.3.2.

5.3.1 Tijdsbesteding bij periodieke beoordeling en hercertificatie

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

5.3.2 Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient, in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-540 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 5.2.2 uitgevoerd te worden.

5.3.3 Projectcontrolelijst

De afwijkingen ten opzichte van de eisen zijn ingedeeld in Categorie I, Categorie II of Categorie III (zie par 5.5.1). In de projectcontrolelijst SC-530 Bijlage F zijn deze nader omschreven.

Toelichting:

Met het oog op gelijkwaardige beoordeling door de certificatie-instellingen is de controlelijst projectlocatiebezoek ontwikkeld. Deze controlelijst is een systematisch overzicht van de eisen op projectniveau, waaraan het asbestverwijderingsbedrijf dient te voldoen. Deze kan ook worden gebruikt voor een effectieve zelfbeoordeling door het asbestverwijderingsbedrijf en kan daarin een voorbereiding vormen op de beoordeling door de certificatie-instelling.

5.4 Verslag van bevindingen
5.4.1 Rapportage aan de certificaathouder

De CKI stelt conform de richtlijnen in de vigerende versie van ISO 19011 een verslag op van haar bevindingen tijdens de tussentijdse audit. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder. Deze kan hiertegen een klacht en evt. een verzoek tot herziening van de afhandeling van de klacht indienen, zie hiervoor paragraaf 4.7 en 4.8.

5.4.2 Rapportage aan CKI-persoon

Indien naar het oordeel van de CKI-proces de geconstateerde afwijkingen (zie SC-540 par. 5.5.3) toe te schrijven zijn aan medewerkers met een persoonscertificaat DIA zal de CKI-proces het desbetreffende afwijkingsrapport direct en rechtstreeks melden en rapporteren aan de persoonscertificaat verlenende instelling (zie verder SC-560 par. 6).

5.5 Maatregelen bij geconstateerde afwijkingen (artikel 1.5g Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder en de onder zijn verantwoordelijkheid voor te bereiden en uit te voeren processen niet of niet meer voldoen aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema, heeft dit maatregelen door de CKI tot gevolg.

5.5.1 Algemeen

Het is algemeen bekend dat blootstelling aan asbestvezels zeer gevaarlijk is. Asbestvezels kunnen leiden tot schade aan de gezondheid en tot de dood. Kerngedachte bij de regels omtrent asbest is dat het hier gaat om het leven en de gezondheid van mensen. Dit gevaar van blootstelling betekent dat als het op handelingen met asbest aankomt zeer zorgvuldige gehandeld dient te worden. De overheid moet er op kunnen vertrouwen dat bedrijven en personen die betrokken zijn bij het werken met asbest zeer zorgvuldig handelen en het risico van blootstelling tot het laagst mogelijk beperken. Dit betekent dat geëist wordt dat zij zich aan de regels houden die gelden voor werken met en rondom asbest. Indien het risico van blootstelling niet zo laag mogelijk is gehouden of een persoon zich niet aan de regels houdt, moet de overheid streng optreden ter bescherming van de gezondheid en het leven van mensen.

De overheid heeft ervoor gekozen om de zorgvuldigheid van asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven en de in deze bedrijven werkzame personen te borgen door een certificatiestelsel. Alleen die bedrijven en personen die een certificaat hebben, mogen handelingen met asbest verrichten (voor zover de wet een dergelijk certificaat verplicht stelt).

Essentieel is dat de overheid er op moet kunnen vertrouwen dat certificaathouders zich aan de regels zullen houden en het risico van blootstelling zullen minimaliseren. Een certificaathouder die niet conform de regels handelt, beschaamt dat vertrouwen en dient in beginsel zijn certificaat te verliezen. Er kan niet meer op vertrouwd worden dat dit bedrijf zorgvuldig zal handelen. Derhalve verliest hij zijn certificaat. Een certificaathouder die het risico van asbestemissie niet minimaliseert of zelfs een asbestbesmetting veroorzaakt, heeft niet voldoende zorgvuldig gehandeld en dient ook in beginsel zijn certificaat te verliezen.

Het is niet een daadwerkelijke blootstelling alleen die reden is voor onvoorwaardelijke intrekking. Enkel het risico van asbestemissie of het verhogen van dit risico betekent al dat een certificaathouder die een dergelijk risico laat ontstaan, de werkzaamheden niet meer mag te verrichten. Het doel van de regelgeving is immers emissie en blootstelling te voorkomen. Om dit doel te bereiken moet het risico van emissie en blootstelling geminimaliseerd worden. Het is niet aanvaardbaar dat een certificaathouder die risico’s verhoogd pas zijn certificaat verliest als het risico wordt verwezenlijkt en er mensen zijn blootgesteld.

De intrekking van het certificaat is bij een afweging van de betrokken belangen al snel gerechtvaardigd. Bij een afweging van de belangen van mensen dat hun gezondheid en leven niet in gevaar wordt gebracht door blootstelling aan asbestvezels en het belang van het bedrijf om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten, wegen de belangen van de gezondheid en het leven van mensen altijd zwaarder. Het feit dat het intrekken van het certificaat zal leiden tot het einde van de activiteiten is, gezien de belangen, proportioneel. Het einde van de activiteiten is dan ook een aanvaard gevolg en geen reden om het certificaat niet in te trekken. Ook niet in die beperkte gevallen dat dit leidt tot het einde van het bedrijf. Van de mogelijkheid van herkansing of zonder voorwaarden verder te mogen werken, zal slechts gebruik gemaakt mogen worden als dit aanvaardbaar is dat wil zeggen dat de overtreding niet tot een hoog risico voor blootstelling heeft geleid én voldoende gegarandeerd is dat het leven en de gezondheid van mensen voortaan niet meer in gevaar komt. Herhaling van het overtreden van regels en het laten ontstaan van (het risico van) een asbestemissie zal zeker dienen te leiden tot intrekking van het certificaat.

Herstelsancties

Het voorgaande betekent dat de kern van het sanctiestelsel is dat een (rechts)persoon die niet conform de regels werkt het werk niet meer mag verrichten. Uitgangspunt is dat een dergelijke (rechts)persoon het certificaat verliest. Er is voor gekozen om bij een eerste afwijking niet direct tot intrekking van het certificaat over te gaan. De certificaathouder krijgt een herkansing. De herkansing bestaat er uit dat het certificaat wordt geschorst waardoor het certificaat zijn geldigheid verliest. Als de certificaathouder voldoende maatregelen heeft getroffen wordt de schorsing ingetrokken.

Er is echter een verschil in ernst van afwijkingen waardoor er afwijkingen zijn waarbij het aanvaardbaar is dat het certificaat zijn geldigheid behoudt terwijl de certificaathouder de maatregelen treft. Het certificaat wordt ingetrokken als de certificaathouder niet binnen de termijn voldoende maatregelen treft. Zoals gezegd zal een certificaathouder die overtredingen blijft begaan zijn certificaat verliezen ongeacht de ernst van de overtredingen.

In het sanctiestelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen vier herstelsancties:

  • 1. onvoorwaardelijke intrekking

  • 2. schorsing

  • 3. voorwaardelijke intrekking

  • 4. waarschuwing

   

ad 1

het certificaat wordt ingetrokken zonder herkansing;

ad 2

het certificaat verliest zijn geldigheid totdat de afwijking is opgeheven én voldoende is aangetoond dat de overtreding zich niet zal herhalen;

ad 3

het certificaat wordt ingetrokken als niet binnen een gestelde termijn bepaalde maatregelen zijn getroffen. De certificaathouder kan in die periode doorwerken, maar verliest zonder nadere beschikking zijn certificaat als de genomen maatregelen niet voor een bepaalde datum zijn getroffen;

ad 4

de certificaathouder wordt gewezen op de afwijking, maar deze afwijking heeft (nog) geen gevolgen voor de geldigheid van het certificaat.

Verder is er een verzwaring die tot gevolg heeft dat een certificaathouder die en blijft begaan, zijn certificaat verliest. In bijlagen in SC-530 en SC-540 is opgenomen tot welke herstelsanctie een bepaalde afwijking leidt.

Schorsing als ordemaatregel

Naast de herstelsancties is voorzien in schorsing als een ordemaatregel. Hier wordt schorsing niet opgelegd als herstelsanctie, maar wordt voorkomen dat de certificaathouder verder werkt terwijl de sanctieprocedure loopt. De onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (herstelsanctie) worden niet direct opgelegd als de afwijking wordt geconstateerd. Eerst wordt een procedure doorlopen. Pas aan het einde van deze procedure neemt de CKI zijn beslissing en verliest het certificaat haar geldigheid. In beginsel is het certificaat tijdens deze procedure geldig en mag de certificaathouder de betreffende werkzaamheden verrichten. Dit laatste is vaak niet aanvaardbaar. Door het schorsen (ordemaatregel) van het certificaat verliest het certificaat direct haar geldigheid en mag de certificaathouder ook tijdens de procedure zijn werkzaamheden niet verrichten.

Van de ordemaatregel schorsing moet gebruik gemaakt worden wanneer doorwerken door de certificaathouder niet aanvaardbaar is. De situatie waarin de schorsing als ordemaatregel wordt gebruikt is bijvoorbeeld als duidelijk is dat het certificaat zal worden ingetrokken of zal worden geschorst (herstelsanctie). Als de afwijking dermate ernstig is dat dit zal leiden tot het (tijdelijk) verlies van het certificaat, is het niet aanvaardbaar dat de certificaathouder ondertussen gewoon doorwerkt. Schorsing is bijvoorbeeld aangewezen als er een asbestemissie heeft plaatsgevonden of het risico op een emissie sterk is toegenomen. Hierdoor heeft de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar gebracht. Deze gevaarzetting betekent dat ook tijdens de procedure het certificaat al zijn geldigheid verliest.

Ook in die gevallen dat er mogelijk sprake is van dergelijke situatie, maar dit nog volledig moet worden uitgezocht, kan er grond zijn om te schorsen. Als de CKI in redelijkheid kan oordelen dat er sprake is geweest van gevaar voor het leven en de gezondheid van mensen, en dat het certificaat onvoorwaardelijk zal worden ingetrokken dan wel worden geschorst (herstelsanctie), is schorsing (ordemaatregel) aangewezen. Het risico dat de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, is te groot om de certificaathouder door te laten werken. In het geval dat na verloop van de procedure blijkt dat de situatie niet zo ernstig was of dat er toch geen onvoorwaardelijke intrekking of schorsing (herstelsanctie) wordt opgelegd, is de schorsing (ordemaatregel) toch terecht opgelegd. Het feit dat in redelijkheid door de CKI geoordeeld kon worden dat het leven en gezondheid in gevaar werd gebracht, betekent dat de schorsing als ordemaatregel terecht was.

Bij de vraag of schorsing als ordemaatregel moet worden gebruikt, zal de CKI moeten afwegen of het laten doorwerken door deze certificaathouder verantwoord is gezien het belang van mensen (werknemers en anderen) om niet blootgesteld te worden aan asbestvezels. In de bespreking van afwijkingen hieronder zal worden aangegeven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval moet worden toegepast.

Bij schorsing als ordemaatregel wordt de geldigheid van het certificaat tijdelijk opgeheven. De certificaathouder geldt gedurende de schorsing als niet-gecertificeerd. Hij mag dus geen werkzaamheden verrichten waarvoor een certificaat vereist is. De schorsing (ordemaatregel) wordt ingetrokken als blijkt dat er geen sanctie zal worden opgelegd. Verder wordt de schorsing (ordemaatregel) ingetrokken als de sanctie wordt opgelegd. Als het certificaat onvoorwaardelijk wordt ingetrokken of wordt geschorst (herstelsanctie) is de schorsing als ordemaatregel immers niet meer nodig.

Het tijdens een schorsing verrichten van werkzaamheden waarvoor een certificaat is vereist, leidt tot onvoorwaardelijke intrekking.

De schorsing dient wel de mogelijkheid te geven dat de certificaathouder het eventuele gevaar dat is ontstaan kan opheffen en de situatie kan veiligstellen.

Categorie-indeling

In de certificatieschema’s zijn afwijkingen ingedeeld in categorieën waaraan een van de genoemde herstelsancties is verbonden.

Categorie 1 – onvoorwaardelijke intrekking

Categorie 2 – schorsing

Categorie 3 – voorwaardelijke intrekking

Categorie 4 – waarschuwing

Uitgangspunt bij de indeling van de afwijkingen is dat overtredingen die leiden tot blootstelling dan wel het risico op blootstelling verhogen, vallen onder categorie II. Andere afwijkingen zullen onder categorie III vallen, met uitzonderingen naar categorie II en IV. Als de certificaathouder de gecertificeerde werkzaamheden (of daarmee verbonden werkzaamheden) verricht terwijl het certificaat is geschorst (zowel herstelsanctie als ordemaatregel), zal het certificaat onvoorwaardelijk worden ingetrokken.

Handelen in de geest van een norm

Een norm beschermt bepaalde belangen. Het wordt soms gesteld dat op een andere wijze dat belang beschermd kan worden. Dit is niet van belang. De bevoegde autoriteit heeft bepaalt dat op de voorgeschreven wijze het belang wordt behartigd. Het is niet aan een certificaathouder om dit naast zich neer te leggen en eigen maatregelen te gaan bepalen. Er is een afwijking en deze leidt tot het opleggen van de herstelsanctie. Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de zogenaamde escalatieladder

5.5.2 Escalatieladder
5.5.2.1 Inleiding

Indien door een door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling wordt geconstateerd dat een certificaathoudend asbestinventarisatiebedrijf een overtreding begaat volgens de in tabel 5.5.3 opgenomen bepalingen, dan wordt door de certificatie-instelling het certificaat van de certificaathouder (on-) voorwaardelijk ingetrokken of geschorst, of ontvangt de certificaathouder een waarschuwing. Na intrekken van het certificaat kan de gewezen certificaathouder pas na 12maanden een aanvraag indienen voor een nieuw certificaat. Ook voor het bedrijf kan pas na 12 maanden een aanvraag worden ingediend voor een nieuw certificaat. De periode van 12 maanden begint met ingang van de dag volgend op de dag waarop het besluit in werking treedt waarbij het certificaat is ingetrokken.

Na de constatering van een Cat III afwijking dient de certificaathouder binnen 2 maanden een interne corrigerende maatregel te hebben ingevoerd, waarna de CKI binnen een maand deze maatregel definitief moet hebben beoordeeld.

Toelichting:

Binnen de termijn van 3 maanden kan de afwijking, in positieve zin ( Cat III opgeheven) dan wel negatieve zin (verzwaring van Cat III naar Cat I) afgesloten zijn.

Indien in een concernsituatie met meerdere zelfstandige ondernemingen, die bij eenzelfde CKI onder procescertificaat staan, van een onderneming het certificaat (on)voorwaardelijk wordt ingetrokken of geschorst zal de CKI alle andere gecertificeerde ondernemingen per direct onderwerpen aan een controle op die onderwerpen waarop een afwijking is geconstateerd die heeft geleid tot de sanctie.

5.5.2.2 Onderverdeling van afwijkingen1

De afwijkingen kunnen verdeeld worden in een aantal typen of clusters van afwijkingen. Hieronder wordt in algemene zin de cluster van overtredingen beschreven en tot welke sanctie deze dienen te leiden. Wat bij open begrippen als ‘voldoende’ of ‘deugdelijk’ wordt beschouwd, is ingevuld in bijvoorbeeld de regelgeving, de schema’s of in de lijst met afwijkingen (bijlagen bij SC-530 en SC-540). Binnen de clusters zal van een aantal normen worden gemotiveerd waarom overtreding van deze normen leidt tot een bepaalde sanctie. Hieronder worden de clusters benoemd. Binnen deze clusters worden een aantal type afwijkingen besproken met de voorgeschreven sanctie en motivering daarvan.

Ook wordt voorgeschreven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval opgelegd moet worden. Het feit dat schorsing (ordemaatregel) niet is voorgeschreven wil niet zeggen dat niet geschorst (ordemaatregel) moet worden. De CKI zal in elk concreet geval moeten beoordelen of schorsing (ordemaatregel) aangewezen is. Het is mogelijk dat de certificaathouder dermate snel is met zijn herstelmaatregelen dat al aan de voorwaarden voor het intrekken van de schorsing (herstelsanctie) is voldaan nog voordat deze sanctie is opgelegd. In dat geval wordt een schorsing met een termijn van 0 uur opgelegd.

A. Overtreding van normen die de onafhankelijkheid en objectiviteit borgen

Bij dit type gaat het om bepalingen die de onafhankelijkheid en objectiviteit van de verschillende actoren binnen het proces bewaken. Bij asbestwerkzaamheden worden de volgende fasen doorlopen:

  • 1) de opdracht

  • 2) het inventariseren van asbest

  • 3) het verwijderen van asbest

  • 4) de eindbeoordeling

Er zijn derhalve verschillende (rechts)personen: opdrachtgever, het asbestinventarisatiebedrijf, het asbestverwijderingsbedrijf en de eindbeoordelaar. Binnen en achter de rechtspersonen en bedrijven zijn verschillende mensen actief. Indien een (rechts)persoon een rol speelt in verschillende fases in het proces komen de onafhankelijkheid en de objectiviteit in de verschillende fases in het gedrang. De praktijk heeft geleerd dat een belangrijke factor achter overtredingen ligt in het feit dat dezelfde (rechts)personen voorkomen in verschillende fases van asbestwerkzaamheden. In de schema’s zijn bepalingen opgenomen die ‘schotten’ plaatsen tussen deze actoren, door dubbele rollen van de verschillende actoren (en hun mensen) te verbieden. Deze schotten zijn gebaseerd op situaties die in de praktijk door bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie en CKI’s zijn aangetroffen.

Indien de verboden inzake objectiviteit en onafhankelijkheid worden overtreden, leidt dit tot voorwaardelijke intrekking van het certificaat.

Een overtreding van een dergelijke bepaling leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. afwijkingen die behoren tot dit cluster zullen in beginsel worden ingedeeld in categorie III.

Schending van deze kan wel een factor zijn die heeft bijgedragen aan een andere overtreding die heeft geleid tot blootstelling dan wel dit risico heeft verhoogd. Indien dit het geval is, zal deze andere overtreding al leiden tot een zwaardere sanctie.

Indien bepalingen zijn overtreden die er op zien inzichtelijk te maken wat de rollen van de natuurlijke en rechtspersonen zijn bij een opdrachtgever, asbestverwijderings- of asbestinventarisatiebedrijf en de eindbeoordelaar, leidt dit ook tot voorwaardelijke intrekking.

Zonder deze inzichtelijkheid kan immers niet beoordeeld worden of aan de bepalingen inzake onafhankelijkheid en objectiviteit is voldaan. Indien de certificaathouder het deugdelijk controleren van een bepaling onmogelijk maakt, leidt dit tot dezelfde sanctie als die staat op het overtreden van de te controleren norm.

A. Overtredingen van normen om de blootstelling van de werknemers voorkomen

Deze groep bepalingen ziet op het voorkomen dat werknemers worden blootgesteld aan asbestvezels. Bij het verwijderen van asbest komen bij risicoklasse 2 en 3 asbestvezels vrij. Dit volgt uit de aard van deze risicoklasse. Ook degene die daadwerkelijk inventariseert zal vaak blootgesteld worden aan asbestvezels, bijvoorbeeld als het gaat om het inventariseren bij niet-hechtgebonden asbest of bij asbesthoudend materiaal dat beschadigd of verweerd is. De werknemer zal derhalve worden blootsgesteld aan asbestvezels en moet hiertegen beschermd worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om maatregelen zoals:

  • voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) op de werkplek;

  • de pbm’s voldoen aan de keuringseisen;

  • de pbm’s zijn goed onderhouden;

  • de pbm’s werken; en,

  • de pbm’s worden gedragen en gebruikt.

Indien niet alle werknemers het juiste pbm dragen en het bedrijf niet beschikt over voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het bedrijf is overgegaan tot het inventariseren of verwijderen van asbest, terwijl zij niet aan de normering kan voldoen. Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er mag niet worden gewerkt.

Indien er niet voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s op de werkplek zijn, maar het bedrijf beschikt hier wel over: schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het maakt voor de werknemer immers weinig uit of het bedrijf niet over de pbm’s beschikt of dat ze niet op de werkplek zijn. In beide gevallen kan hij ze niet gebruiken. De werkgever dient de werkzaamheden dan niet te laten aanvangen. Doet hij dat toch en werkt de werknemer zonder pbm, dan geldt hetzelfde als bij de vorige categorie.

Indien niet alle werknemers een pbm dragen en juist gebruiken, maar er wel voldoende deugdelijke pbm’s op de werkplek zijn: voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

De werkgever heeft op zich de middelen verschaft. Het probleem zit in de toepassing. De werkgever dient uit te zoeken hoe de overtreding is ontstaan (waarom droegen de werknemers de pbm’s niet) en maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Welke maatregelen dit zijn, is afhankelijk van de situatie en van de reden dat de pbm’s niet gedragen werden. Slechts de werknemers/toezichthouders aanspreken zal in het algemeen onvoldoende zijn. Ook vanuit de werkgever zullen maatregelen getroffen moeten worden.

Indien de pbm’s niet goed werken, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie) en geschorst (ordemaatregel).

De werknemers worden onbeveiligd te werk gesteld, terwijl ze denken veilig te zijn.

Indien de pbm’s niet goed zijn onderhouden of niet op tijd zijn vervangen, maar wel werken, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

De werknemers zijn beschermd, maar het risico dat de pbm’s ophouden te functioneren door gebrekkig onderhoud brengt ze in gevaar. Indien het gebrekkige onderhoud of gebrek aan controle ertoe leidt dat de pbm’s niet meer veilig werken, zal op grond van deze overtreding het certificaat voorwaardelijk worden ingetrokken.

B. Overtreding van normen om te voorkomen dat het asbest zich verspreid buiten de directe plek waar het gesaneerd wordt

Deze groep bepalingen ziet er op dat wordt voorkomen dat asbestvezels buiten de directe ruimte/plek komen waar het asbest wordt verwijderd of de inventarisatie plaatsvindt. De wijze waarop de verspreiding van asbestvezels voorkomen moet worden, is afhankelijk van de werkwijze om het asbest te inventariseren of te verwijderen. Deze wijze wordt bepaald door de wet, de schema’s en de invulling in het werkplan.

Ook bij het inventariseren van asbest bestaat de mogelijkheid dat er asbestvezels vrijkomen, bijvoorbeeld bij niet-hechtgebonden asbest of door monsterneming. Hier moet de verspreiding van asbest ook voorkomen worden. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • er moeten middelen zijn op de werkplek om conform de regelgeving het asbest te verwijderen. Het gaat dan om middelen zoals: deco-unit, onderdrukapparatuur, middelen voor containment, glove bags, container, zakken etc.;

  • verplichtingen voor het juiste gebruik van deze middelen: er is sprake van voldoende onderdruk, de decontaminatieprocedure wordt juist uitgevoerd, er vindt voldoende toezicht plaats op deze verplichtingen;

  • de onderdruk moet regelmatig gecontroleerd en geregistreerd worden;

  • verplichtingen om tijdens de werkzaamheden de asbestvezels op te vangen en af te voeren;

  • het containment contained;

  • wat afgeplakt moet zijn, is afgeplakt.

Indien bepalingen van dit type wordt overtreden ontstaat het risico van een asbestemissie. Niet alleen werknemers, maar ook derden, zoals omwonenden en passanten, kunnen worden blootgesteld. Verder is het moeilijk om bij een asbestemissie het besmette gebied te bepalen en volledig te zuiveren.

Indien niet alle benodigde middelen gebruikt worden of als het bedrijf niet beschikt over deze middelen, zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Hier geldt hetzelfde als in het geval het bedrijf niet beschikt over voldoende pbm’s. De certificaathouder is met asbestwerkzaamheden bezig waarbij hij niet aan de wet kan voldoen. Hij heeft zeker niet alles gedaan om het risico van een asbestemissie te minimaliseren. Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er wordt niet gewerkt. Dit geldt hier nog meer, aangezien hier ook anderen dan de werknemers het risico aan blootstelling lopen.

Het ontbreken van de middelen op de werkplek om de verspreiding van de asbestvezels te voorkomen, leidt ook tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Ook hier geldt dat het voor personen niet uitmaakt of het bedrijf over de middelen beschikt of niet. Als de middelen niet op de werkplek zijn, worden ze niet gebruikt.

Indien de containment niet conform de regels is aangebracht of wordt toegepast, is de kans op emissie groot. Schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel) zijn dan aangewezen.

Een containment dat niet contained, voorkomt verspreiding van asbestvezels niet. Hierdoor kunnen niet alleen werknemers, maar ook anderen worden blootgesteld.

Indien de druk van het containment niet conform de regels wordt gemeten, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Door te meten wordt gecontroleerd of de containment werkt. Als dit niet gemeten wordt, bestaat het risico dat (door onvoorziene omstandigheden) de onderdruk te laag wordt. Het risico van emissie ontstaat dan. Het feit dat niet gemeten wordt, betekent echter niet dat er ook direct sprake is van blootstelling. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

C. Overtreding van normen over het opruimen van de werkplek, het afval, het asbest etc.

Deze groep bepalingen ziet er op dat de plek waar asbestvezels zijn gekomen onbesmet wordt achtergelaten. In essentie: opruimen; zorg dat er geen asbestvezels overblijven. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • verpak en voer het verwijderde asbest zo snel mogelijk af in de juiste verpakking;

  • maak de plekken waar asbest kan zijn gekomen schoon;

  • maak de pbm’s en andere middelen schoon;

  • voer een visuele inspectie uit;

  • laat een eindcontrole uitvoeren;

  • zorg dat de objecten in de ruimte niet besmet kunnen raken (verwijderen, afplakken etc.);

  • als een monster is genomen, zorg dat een eventueel ontstane bron wordt afgeschermd; en,

  • als door destructief onderzoek een bron is vrijgekomen, zorg dat deze wordt afgeschermd.

Indien er asbesthoudend materiaal of besmet materiaal onbeschermd ligt buiten de werkplek en dit niet-hechtgebonden is (waaronder verweerd of beschadigd), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (sanctiemaatregel).

De certificaathouder heeft een bron van besmetting naar buiten gebracht. Het gaat hier om zowel onverpakt materiaal als materiaal in open/beschadigde verpakking.

Indien het asbesthoudend materiaal of besmet materiaal niet in de juiste verpakking is verpakt, dient dit bij onbeschadigd, hechtgebonden materiaal te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Er is nog geen bron van besmetting en het risico van besmetting is niet groot genoeg zodat deze lagere sanctie aanvaardbaar is.

Indien het asbesthoudend materiaal niet juist verpakt is en niet-hechtgebonden is of verweerd of beschadigd is, dient het certificaat geschorst (herstelsanctie) te worden. Ook dient de schorsing als ordemaatregel genomen te worden.

Bij beschadiging van de verpakking is er direct een bron van besmetting. Als niet is aangegeven dat het om asbest gaat, zal er minder zorgvuldig met het materiaal worden omgegaan. Hiertoe neemt de kans op beschadiging toe. Verder bestaat het risico dat het materiaal op onjuiste wijze verwerkt wordt waardoor het in de leefomgeving komt. De certificaathouder dient uit te zoeken hoe deze overtreding is ontstaan, deze op te heffen en maatregelen te treffen dat de overtreding zich niet zal herhalen. Dan kan de schorsing (herstelsanctie) worden ingetrokken.

Indien er (potentieel) met asbest besmet materiaal buiten de plek ligt waar asbest wordt of is verwijderd en dit niet vezeldicht is afgeschermd, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Indien er materiaal niet vezeldicht was afgeschermd in een ruimte waar asbestvezels konden vrijkomen bestaat er een groot risico dat dit materiaalbesmet is. Indien het vervolgens buiten de beschermde plek wordt gebracht, worden de asbestvezels naar buiten gebracht en ontstaat een emissie of in ieder geval een risico van blootstelling. Ook zaken zoals filters en water kunnen besmet raken en dienen zodanig te worden afgevoerd dat er geen vezelemissie mogelijk is.

D. Overtreding bestaande uit onjuist verwijderen of verwijderen in een te lage risicoklasse

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dient het asbest verwijderd te worden in de risicoklasse van het inventarisatierapport en dienen de bijbehorende maatregelen te worden getroffen. De werkzaamheden dienen echter in een hogere klasse te worden uitgevoerd als de feitelijke aard van de werkzaamheden of de staat van het asbest hiertoe verplicht.

Deze uitzondering van de feitelijke situatie geldt niet als de risicoklasse-indeling in het rapport te hoog is. De risicoklasse indeling in het asbestinventarisatierapport vormt de ondergrens. Indien de werkzaamheden volgens het asbestinventarisatierapport bijvoorbeeld in risicoklasse 2 dienen te worden uitgevoerd, dienen zij in risicoklasse 2 te worden uitgevoerd. Ook als de werkzaamheden feitelijk in risicoklasse 1 kunnen worden uitgevoerd.

Het feit dat een asbestinventarisatierapport onduidelijk of onvoldoende is, betekent niet dat de verwijderaar dit moet compenseren. Hij dient te weigeren het werk uit te voeren totdat er een deugdelijk rapport ligt. Een verwijderaar zal altijd op basis van de aangetroffen situatie moeten beoordelen of hij toch niet in een hogere klasse zouden moeten werken dan in het rapport is aangegeven. In dat geval zal een aanvullend en opnieuw goedgekeurd inventarisatierapport noodzakelijk zijn.

Indien een asbestverwijderingsbedrijf niet werkt volgens de maatregelen die behoren bij de risicoklasse die de wet voorschrijft, leidt dit tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

De risicoklasse ligt ten grondslag aan de te nemen maatregelen. De wet is duidelijk wat betreft in welke risicoklasse gewerkt moet worden. Indien de certificaathouder niet de maatregelen treft die behoren tot deze risicoklasse, dient het certificaat geschorst te worden.

Indien de asbestverwijderaar niet over een deugdelijk asbestinventarisatierapport beschikt, dient zijn certificaat te worden geschorst(herstelsanctie) en te worden geschorst (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar mag niet aan zijn werkzaamheden beginnen zonder een deugdelijk asbestinventarisatierapport. Een verwijderaar die zonder deugdelijk rapport te werk gaat, riskeert blootstelling en emissie. Het is zijn keuze om met een ondeugdelijk rapport te gaan werken en voor zijn risico als hij daardoor overtredingen begaat. Bij een ondeugdelijk rapport moet de verwijderaar zijn werkzaamheden staken en wachten tot de opdrachtgever voor een deugdelijk rapport zorgt. Begint hij toch met het verwijderen van asbest dan dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

Indien (een kopie van) het asbestinventarisatierapport niet aanwezig is op de plek waar asbest wordt verwijderd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

De informatie die het asbestinventarisatierapport geeft, is nodig op de werkplek. De informatie uit het rapport dient ook betrokken te worden bij de werkzaamheden. Indien deze informatie er niet is, leidt dit tot een verhoging van het risico van blootstelling. Echter, het is voor de beschikbaarheid van de informatie op de werkplek niet altijd nodig dat het asbestinventarisatierapport op de werkplek is. De afwezigheid van het rapport hoeft op zich niet tot een blootstelling of verhoging van het risico te leiden. Het is aanvaardbaar dat deze afwijking leidt tot voorwaardelijke intrekking. Ook bij deze overtreding geldt dat het gebrek aan informatie dat is ontstaan doordat het rapport niet op de werkplek is, al geleid kan hebben tot een overtreding die leidt tot voorwaardelijke intrekking. Voor een onduidelijke kopie van het rapport geldt het voorgaande ook.

E. Overtredingen met betrekking tot de inventarisatie van het asbest

De basis voor veilig verwijderen van asbest is de asbestinventarisatie. Hierdoor weet de verwijderaar wat hij tegen zal komen en kan hij de verwijdering plannen en uitvoeren. Verder zal de verwijderaar het bouwwerk of het betreffende deel daarvan asbestvrij opleveren, zodat de aannemer geen asbest zal aantreffen bij zijn werkzaamheden en de gebruiker geen asbest aantreft bij het gebruik.

In een inventarisatie dient al het aanwezige asbest geïnventariseerd te worden. De asbestinventariseerder zal niet zonder reden zijn onderzoek mogen beperken. Indien werkzaamheden op een bepaalde plek verricht moeten worden, zal de inventariseerder daar moeten inventariseren. Indien de inventarisatie niet volledig is, bestaat het risico dat de verwijderaar of de aannemer tijdens zijn werkzaamheden onverwacht asbest tegenkomt. Vaak is dit al beschadigd tegen de tijd dat wordt ontdekt dat het om asbest gaat, zodat er al asbestemissie en blootstelling aan asbestvezels heeft plaatsgevonden. Het is nu juist de bedoeling dat dit soort verrassingen worden voorkomen door een volledig en diepgaand onderzoek door de inventariseerder.

In het rapport moeten alle relevante gegevens over het asbest aangegeven worden, zoals de aard van het asbest, de concentratie asbest in het materiaal en de staat van het materiaal. Elk stuk asbest moet ook uniek worden aangegeven in de zin dat de verwijderaar de gegevens in het rapport kan koppelen aan de situatie die hij aantreft. De verwijderaar moet de asbest immers kunnen vinden en weten waar hij mee te maken heeft.

De volgende gebreken met betrekking tot de asbestinventarisatie dienen te leiden tot het schorsen (herstelsanctie en ordemaatregel) van het certificaat:

• de asbestinventariseerder heeft niet de volledige locatie, gebouw(deel), bouwwerk of object onderzocht waar zal worden gewerkt;

• hij heeft geen destructief onderzoek verricht in situaties dat er gesloopt/gerenoveerd/verbouwd etc. zal worden;

• niet al het asbest is voorzien van een uniek kenmerk;

• niet van al het asbestmateriaal is een monster genomen;

• niet al het asbest is in het rapport aangegeven met alle benodigde informatie, zoals vindplaats, mate van concentratie en staat van het materiaal, etc.

Indien het rapport niet volledig is of niet alle gegevens bevat, voldoet het niet aan zijn primaire functie. Daarbij leidt een onvolledig rapport tot een risico van blootstelling aan asbestvezels. De asbestverwijderaar moet op de volledigheid en juistheid van het rapport kunnen vertrouwen.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een type A asbestinventarisatie (direct waarneembare asbest) en een type B asbestinventarisatie (niet-direct waarneembare asbest). Er kan pas gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport als alle asbest op de locatie, in het bouwwerk of object is geïnventariseerd (voor zover daar gewerkt zal worden). Indien bij de inventarisatie alleen naar het waarneembare asbest is gekeken, kan veelal niet gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport. Een dergelijk onvolledig rapport kan niet als overtreding door de certificaathouder worden beschouwd indien het slechts zijn opdracht was om een type A onderzoek te doen. De certificaathouder zal wel duidelijk de beperkingen van het onderzoek in het rapport moeten aangeven. Verder zal hij in het rapport moeten wijzen op de risico’s van een dergelijk beperkt rapport.

Een indeling in een te lage risicoklasse leidt tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De inventariseerder dient op basis van zijn onderzoek de risicoklasse te bepalen. De risicoklasse-indeling wordt vaak al bepaald door de aard en staat van het aangetroffen asbest. De asbestverwijderaar en andere werkgevers moeten kunnen vertrouwen op het inventarisatierapport. De praktijk leert dat veel verwijderaars en andere werkgevers afgaan op de indeling in het rapport. Daarmee leidt een te lage indeling tot het treffen van onvoldoende maatregelen. Dit speelt met name als ten onrechte risicoklasse 1 is aangegeven.

Aangezien een verkeerde risicoklasse indeling het risico op asbestemissie en blootstelling verhoogt, is een lagere sanctie niet aanvaardbaar.

Indien de verwijderaar afwijkt van de werkwijze die in het rapport wordt omschreven, zal hij zelf moeten bepalen of dit gevolgen heeft voor de risicoklasse-indeling. Hierbij geldt de risicoklasse-indeling uit het rapport nog steeds als ondergrens.

F. Overtredingen van normen met betrekking tot de deskundigheid/kennis/certificatie van werknemers

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dienen de werkzaamheden te worden verricht onder voortdurend toezicht van een DTA-er. De werkzaamheden dienen te worden verricht door personen met een DAV-certificaat. Door middel van deze certificaten wordt geborgd dat asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht door personen met voldoende deskundigheid en kennis van zaken. Bij onvoldoende kennis en deskundigheid bestaat het risico dat door (onbedoelde) fouten asbestvezels vrijkomen en zich verspreiden.

DTA-er

De rol van de DTA-er is om continu toezicht te houden op de asbestverwijderingswerkzaamheden. De DTA-er is de vertegenwoordiger van de werkgever op de arbeidsplaats. Hij dient opkomende problemen te signaleren, op te lossen of terug te koppelen naar de werkgever. Verder dient hij te voorkomen dat onvoorziene situaties tot problemen leiden. Hij moet er ook voor zorgen dat de werknemers de regels naleven en de veiligheid van henzelf, hun collega’s en andere personen niet in gevaar brengen. Bij alle werkzaamheden bestaat het gevaar dat door bv. routine, menselijke gemakzucht, het verkeerd inschatten van de risico’s of het ‘even snel’-denken de werknemers onveilig handelen. Het is dan cruciaal dat de DTA-er er is en hen hiervan weerhoudt.

Consequentie van deze rol is dat als hij er niet is de werkzaamheden tijdens zijn afwezigheid niet worden uitgevoerd. Als de werkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet overal toezicht kan houden, moeten er meerdere op het werk aanwezig zijn.

Indien er geen gecertificeerde DTA-er aanwezig is op het werk en deze niet is geregeld, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel).

Het feit dat er geen gecertificeerde DTA-er is geregeld, betekent dat de werkgever de werkzaamheden in strijd met de wet en schema’s heeft gepland. Gezien het belang van de DTA-er om toezicht te houden op de werknemers en op te treden bij (onvoorziene) problemen, betekent dit dat het certificaat geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel) te worden.

Indien de gecertificeerde DTA-er niet continu toezicht houdt (dat wil zeggen niet aanwezig is waar asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De DTA-er dient continu toezicht te houden. Als de werkzaamheden plaatsvinden zonder DTA-er ontbreekt een belangrijke schakel in de veiligheid. Het werken zonder deze schakel dient te leiden tot het schorsen van het certificaat. Verschil met de vorige categorie is dat er een DTA-er was geregeld, maar deze niet bij de werkzaamheden aanwezig was. Dit is niet van belang. Als er geen DTA-er bij de asbestverwijderingswerkzaamheden is, maakt het niet uit of er wel of niet een DTA-er was geregeld. Hij is er niet, zodat hij geen toezicht kan houden. Indien de asbestverwijderingswerkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet bij alle werkzaamheden kan zijn, is er niet een DTA-er aanwezig bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden. Ook dan is er sprake van deze overtreding. De certificaathouder dient voldoende DTA-ers te regelen, zodat bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden een DTA-er aanwezig is.

Indien de certificaathouder geen gecertificeerde DTA-er in dienst heeft op basis van een arbeidsovereenkomst, moet dit leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Het feit dat de werkgever geen DTA-er in dienst heeft, wil niet zeggen dat er geen DTA-er toezicht houdt bij de werkzaamheden. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar. Indien het feit dat er geen DTA-er in dienst is ertoe leidt dat er geen of onvoldoende DTA-ers bij de werkzaamheden zijn, zal het certificaat geschorst worden (herstelsanctie en ordemaatregel). Er zijn immers onvoldoende DTA-ers aanwezig.

DAV-er

Indien ongecertificeerde personen asbestverwijderingswerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Asbest is dermate gevaarlijk voor werknemers en anderen dat iedere persoon die feitelijk asbestverwijderingswerkzaamheden verricht een minimale opleiding moet hebben en moet onderhouden. Dit wordt geborgd via het DAV-certificaat. De DAV-er moet weten wat de risico’s zijn, wat de rol is van de veiligheidsmaatregelen, wanneer hij de DTA-er moet inschakelen. In het kort: hij moet weten waar hij mee bezig is. De consequentie van het verrichten van asbestwerkzaamheden door ongecertificeerde personen moet zijn dat dit wordt beëindigd en dat er maatregelen worden getroffen om herhaling te voorkomen. Tot dan mag niet gewerkt worden. Dit betekent dat zowel geschorst moet worden als ordemaatregel als dat de sanctie van schorsing moet worden opgelegd totdat voldoende is gewaarborgd dat er niet weer een ongecertificeerd persoon asbestwerkzaamheden verricht.

DIA-er

Indien ongekwalificeerde personen asbestinventarisatiewerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing en schorsing (ordemaatregel)

Gezien het belang van een deugdelijk asbestinventarisatierapport dient de inventariseerder voldoende kennis en deskundigheid te hebben.

Leerling DAV-er

In SC-520 is de mogelijkheid opgenomen dat asbestwerkzaamheden worden verricht door een Leerling-Deskundig Asbestverwijderaar (LDAV). Deze personen mogen onder strikte begeleiding asbestwerkzaamheden verrichten vooruitlopend op het halen van het DAV-certificaat. Aan het werken als LDAV zijn voorwaarden verbonden. Hier worden werkzaamheden verricht door iemand die nog niet voldoende kennis en deskundigheid heeft. Dit risico wordt afgedekt door de voorwaarden waaronder deze persoon mag werken en de beperkte duur van de periode dat deze persoon nog niet gecertificeerd is.

Iemand is pas LDAV als hij als zodanig staat ingeschreven in het register van ASCERT.

Als de LDAV asbestwerkzaamheden verricht buiten de periode waarin hij als LDAV mag werken zonder zijn certificaat te halen, leidt dit tot schorsing en schorsing (ordemaatregel).

Indien de LDAV werkt buiten de toegestane periode is er sprake van dezelfde situatie dat er iemand werkt die niet gecertificeerd is. Deze reactie hierop is dan van toepassing.

Overtreding van de voorwaarden voor de LDAV leidt tot schorsing en schorsing (ordemaatregel)

De voorwaarden voor de LDAV zijn er op gericht om te compenseren voor het gebrek aan zijn kennis en deskundigheid. In zoverre is deze positie te vergelijken met de persoon die in het geheel niet is gecertificeerd. Dezelfde sanctie is derhalve aanvaardbaar. Overigens kan het feit dat er LDAV-ers zijn betekenen dat er meer DTA-ers bij het werk moeten zijn, omdat het werk te omvangrijk is voor één DTA-er die ook één of twee LDAV-ers moet begeleiden.

G. Overtreding van normen die zien op het analyseren van de werkzaamheden, het bedrijf etc. en leren van ervaringen

Het is belangrijk om te leren van afwijkingen en incidenten en bijna-afwijkingen en -incidenten. Het is een continu proces om op basis van ervaring de veiligheid te blijven waarborgen. Hierdoor worden afwijkingen en incidenten voorkomen, waardoor de veiligheid en naleving van de regels toenemen.

Ook dient de certificaathouder met regelmaat haar bedrijfsvoering te analyseren om te bezien of dit voldoende functioneert en of er geen verbeteringen aangebracht kunnen worden.

Indien er een structuur is waarbinnen geleerd wordt, is het leren reëel. Hierdoor wordt continu de vraag gesteld of er geleerd kan worden. Bij een ad hoc leersysteem verwatert het leren en worden momenten waarvan geleerd kan worden niet gesignaleerd. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende type normeringen:

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moeten een structureel leersysteem hebben (vastgelegd en verifieerbaar);

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moet dit systeem toepassen;

  • indien (bijna-)afwijkingen of (bijna-)incidenten zich voordoen moeten de inventariseerder en de asbestverwijderaar hier aantoonbaar aandacht aan besteden. In dit kader moet hij vragen stellen zoals: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat zijn de gevolgen geweest? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?

Deze regels staan los van de verplichting om een afwijking en incident zo spoedig mogelijk ongedaan te maken. Dit leren ziet op de toekomst.

Over het algemeen zal het overtreden van bovenstaande 3 typen normering leiden tot een waarschuwing.

Het overtreden van deze bepalingen verhoogt in lichtere mate het risico op emissie en blootstelling bij concrete werkzaamheden. Het is aanvaardbaar om de certificaathouder tijd te geven om de overtreding ongedaan te maken door bijvoorbeeld een leersysteem op te zetten en toe te gaan passen of een opgezet leersysteem toe te gaan passen.

H. Meldingsplichten

De regelgeving kent een aantal verplichtingen om werkzaamheden te melden. De achtergrond van deze meldingsplichten is dat de betreffende instantie een inspectie kan uitvoeren. Een dergelijke inspectie kan bestaan uit het ter plekke een onderzoek verrichten, maar bijvoorbeeld ook gaan om het opvragen van stukken, zoals het asbestinventarisatierapport, om te de juistheid en volledigheid hiervan te controleren. Het doel is om tot effectief toezicht te komen. Indien de werkzaamheden niet tijdig worden gemeld, kan de certificaathouder een controle voorkomen en hierdoor overtredingen verbergen.

Het niet (tijdig) melden van werkzaamheden dient te leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

Een eerste overtreding hiervan is niet dermate ernstig dat het niet aanvaardbaar is dat de certificaathouder een herkansing krijgt. In de periode van de voorwaardelijke intrekking dient de certificaathouder maatregelen te treffen om te voorkomen dat weer niet of te laat wordt gemeld. Uiteraard dienen in deze periode alle werkzaamheden wel tijdig gemeld te worden. Het is mogelijk dat pas na het verlopen van de gestelde periode blijkt dat in deze periode werkzaamheden niet zijn gemeld. Dit wordt dan behandeld als een tweede overtreding in de escalatieladder.

I. Zelf uitvoeren van de werkzaamheden

Het komt voor dat een asbest-inventariseerder of verwijderaar de inventarisatie- of verwijderingswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitbesteed. Het probleem hierbij is dat het vaak onduidelijk wordt wie waarvoor verantwoordelijk is. Door deze onduidelijkheid wordt het risico verhoogd dat maatregelen niet genomen worden, omdat betrokken personen menen dat een ander de maatregelen zal treffen.

Indien de certificaathouder de aangenomen of opgedragen werkzaamheden niet (volledig) zelf uitvoert en uitbesteedt aan een niet-gecertificeerd bedrijf, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Het niet zelf uitvoeren van de werkzaamheden leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar. Het bedrijf dat uitbesteedt, blijft bij inlenen of uitbesteden ten volle zelf verantwoordelijk. Zij zal (mede) worden aangesproken als een bedrijf aan wie (een deel van) de werkzaamheden zijn uitbesteed een fout maakt. Indien er sprake is van een overtreding door het bedrijf aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed, wordt dit beschouwd als een overtreding door de uitbestedende certificaathouder. Dit ongeacht of degene aan wie is uitbesteed gecertificeerd is.

Dit kan ertoe leiden dat het uitbestedende bedrijf zwaarder wordt gestraft dan het bedrijf aan wie is uitbesteedt, omdat er bij de uitbesteder sprake is van herhaling. Bij verdere uitbesteding geldt het voorgaande voor de hele keten. Stel dat asbestverwijderaar A een deel van de werkzaamheden uitbesteed aan asbestverwijderaar B die op zijn beurt weer een deel uitbesteed aan asbestverwijderaar C. Indien C een overtreding begaat, wordt dit beschouwd als een overtreding van zowel A, B als C.

Indien het zo is dat door omstandigheden de certificaathouder de werkzaamheden niet kan uitvoeren, kan hij dit ook oplossen door de opdracht terug te geven. Hij kan ook werknemers inlenen of middelen inhuren om het werk toch te kunnen verrichten.

J. Organisatie van het bedrijf

De regelgeving kent vele bepalingen omtrent de organisatie van het bedrijf. In het bedrijf dienen bijvoorbeeld bepaalde functionarissen benoemd te zijn, bepaalde procedures dienen opgesteld te zijn en er dient een kwaliteitsysteem te zijn. Het belang van dergelijke regels wordt vaak ten onrechte onderschat en beschouwd als onnodige bureaucratie. Een goed organisatie leidt echter tot een beter borging van kwaliteit, het voorkomen van ad hoc oplossingen zoeken en het voorkomen van afwijkingen.

Indien het bedrijf verplichte functionarissen, procedures, registraties of systemen niet heeft of indien de procedures, registraties of systemen niet voldoende zijn, zal dit over het algemeen leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

De meeste regels zijn duidelijk en kunnen eenvoudig worden nageleefd. Het feit dat de certificaathouder de regels niet heeft nageleegd, betekent dat de overheid niet op deze persoon/bedrijf kan vertrouwen. Gezien het feit dat het niet bestaan of niet deugdelijk zijn van deze elementen niet direct leidt tot blootstelling, kan volstaan worden met voorwaardelijke intrekking.

K. Voorbereiding van de werkzaamheden

Onder dit type vallen de normen die zien op de voorbereiding van de werkzaamheden. Het gaat hier om het opstellen van een werkplan, het overleggen met andere bedrijven op de arbeidsplaats, de instructie van de werknemers, de keuring van de werknemers etc. De variatie onder dit type is groot ook wat betreft de ernst van de overtreding gezien het risico van blootstelling aan asbest. Hier wordt slechts bij een aantal onderwerpen een toelichting gegeven.

a) Werkplan

In het werkplan wordt vastgelegd hoe het verwijderen van asbest aangepakt zal worden. Hierdoor wordt de verwijderaar gedwongen om na te denken over de werkzaamheden en de mogelijke problemen. De werkwijze hoeft niet gaandeweg te worden uitgevonden, maar is van tevoren bedacht en vastgelegd. Aangezien duidelijk is hoe er gewerkt zal worden, kan er ook voor gezorgd worden dat de benodigde middelen aanwezig zijn. Indien deze voorbereiding wordt overgeslagen neemt het risico op asbestemissie en blootstelling toe. De praktijk heeft geleerd dat als er geen plan is of als dit onvoldoende is, de werknemers zelf oplossingen gaan bedenken of doorwerken zonder de benodigde maatregelen te nemen. Dit leidt vaak tot het vrijkomen van asbestvezels dan wel blootstelling.

Het niet opstellen van een deugdelijk werkplan/projectplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar die geen deugdelijk plan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen. Op een dergelijk persoon/bedrijf kan de overheid niet vertrouwen. Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het werkplan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het werkplan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk werkplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een werkplan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

b) Inventarisatieplan

In het asbestinventarisatieplan legt de inventariseerder vast wat geïnventariseerd moeten worden en hoe dit gedaan moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat de inventarisatie onvolledig is.

Het niet opstellen van een inventarisatieplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een asbestinventariseerder die geen inventarisatieplan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen.

Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het plan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het plan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk inventarisatieplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een plan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

c) Calamiteitenplan

Het is altijd mogelijk dat zich iets onverwachts voordoet waardoor er bij de werkzaamheden een risico op emissie of blootstelling ontstaat. Er kan bijvoorbeeld brand uitbreken of onverwacht asbest worden ontdekt, een middel kan defect raken of iemand kan uitvallen. Het bedrijf dient in een calamiteitenplan vast te leggen hoe met deze situaties dient te worden omgegaan. Indien er geen calamiteitenplan is zullen werknemers ter plekke ad hoc oplossingen moeten verzinnen. Hierbij bestaat het risico dat er te lang naar een oplossing moet worden gezocht of dat een verkeerde oplossing wordt gekozen. Dit betekent dat het bedrijf geen werkzaamheden mag verrichten totdat het over een calamiteitenplan beschikt.

Indien een certificaathouder geen deugdelijk calamiteitenplan heeft, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken

Het ontbreken van een calamiteitenplan leidt niet direct tot blootstelling of een verhoging van het risico. Eerst zal er een calamiteit moeten gebeuren. Ook dan hoeft het ontbreken van een plan niet tot blootstelling of verhoging van het risico te leiden. Voorwaardelijke intrekking volstaat.

Indien het calamiteitenplan niet op de werkplek is, dient het certificaat voorwaardelijke te worden ingetrokken.

Indien het plan niet op de werkplek is, is dat gelijk te stellen aan het plan dat niet is opgesteld.

Indien een calamiteitenplan onvolledig is, hangt het van het gebrek af of een voorwaardelijke intrekking volstaat.

Dit zal per geval beoordeeld moeten worden.

d) Instructie

De opleiding die de werknemers krijgen is per definitie algemeen. Over de concrete werkwijze in het bedrijf zullen zij geïnstrueerd moeten worden. De onderwerpen waarover de werknemers instructie moeten krijgen zijn veel en gevarieerd. De werknemers moeten in ieder geval het werkplan kennen. Verder moeten zij instructies krijgen over het gebruik van de concrete middelen waarmee zij werken. Ook moet duidelijk zijn met wie zij contact moeten opnemen bij problemen.

Bij de meeste afwijkingen omtrent de instructies zal waarschuwing een aanvaardbare sanctie zijn.

Overlap

Het is mogelijk dat een norm onder meerdere cluster valt. In dat geval zal voor de meest vergaande sanctie gekozen worden. Dit volgt immers uit de ernst van de overtreding.

Bijzondere omstandigheden

Het is mogelijk dat zich in een concreet geval bijzondere omstandigheden voordoen die reden zijn om van de lijsten af te wijken, omdat in het concrete geval toepassing van de lijst tot onevenredige gevolgen leidt. Bijzondere omstandigheden zijn omstandigheden die niet veel voorkomend zijn.

Indien er al sprake is van bijzondere omstandigheden, zal dit niet snel leiden tot onevenredigheid. Het belang van het leven en de gezondheid van mensen en dat de overheid moet kunnen vertrouwen op de certificaathouder maakt dat in verreweg de meeste gevallen de gevolgen van de sancties evenredig zijn. Het belang van het bedrijf om ongestoord actief te zijn, geld te verdienen of zijn activiteiten voort te zetten is niet een belang dat afwijken van de lijst rechtvaardigt.

5.5.2.3 Verzwaring

Bij de toepassing van het hierboven onder par. 5.5.2.1 en 5.5.2.2 bedoelde, worden de volgende verzwaringen toegepast:

  • Indien tijdens een controle of onderzoek van een instelling drie of meer afwijkingen, niet zijnde afwijkingen uit Categorie I, uit één Categorie worden geconstateerd, dan worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie.

  • Indien binnen een periode van 1 jaar zesmaal een afwijking van Categorie II of zesmaal een afwijking van Categorie III is vastgesteld, wordt het certificaat onvoorwaardelijk ingetrokken. Dit betekent dat bij elke afwijking van Categorie II of III bepaald dient te worden of er in het jaar voorafgaand aan deze afwijking vijfmaal een afwijking van Categorie II of vijfmaal een afwijking van Categorie III is vastgesteld. Indien dat het geval is, is voor deze zesde afwijking de sanctie onvoorwaardelijke intrekking.

  • Indien binnen een periode van 1 jaar zesmaal een afwijking van Categorie IV is vastgesteld, wordt het certificaat voorwaardelijk ingetrokken.

  • Indien op een bepaald moment meerdere feiten worden geconstateerd die in verschillende van de onder 3 genoemde categorieën vallen, dan zal het feit uit de zwaarste Categorie bepalend zijn voor de door de certificatie-instelling te treffen sanctie.

5.5.3 Uitwerking afwijkingen per categorie inclusief onderverdeling

De vier categorieën waarop bij initiële en/of periodieke beoordeling van de (kandidaat-)certificaathouder sanctiemaatregelen kunnen worden opgelegd zijn inclusief de onderverdeling in de afwijkingen uitgewerkt en opgenomen in tabel 5.5.3 (Bijlage I).

5.5.4 Sanctieprocedure

Het besluit inzake een sanctie met betrekking tot het procescertificaat asbestinventarisatie vanwege geconstateerde afwijkingen door de CKI is gebaseerd op eigen onderzoek of op onderzoek door toezichthoudende en handhavende overheidsinstellingen (Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie, (Milieu)politie, Gemeenten).

5.5.4.1 Eigen onderzoek CKI

De CKI zal moeten vaststellen of er sprake is van een Categorie I, II, III of IV afwijking of dat er geen afwijking is. Hiervoor moet zij feiten vaststellen. De kaders daarvoor zijn:

  • Het periodiek toezicht (kantoor- en projectlocaties) (zie SC-540 Hoofdstuk 5)

  • Klachten conform SC-540 par. 4.7;

Indien bij een Categorie I of II afwijking wordt geconcludeerd dat een gecertificeerde DTA/DAV niet competent is, maakt de CKI-proces hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

5.5.4.2 Onderzoek door overheidsinstellingen

Melding door CKI aan Arbeidsinspectie en vice versa

Onderzoeken door toezichthoudende overheidsinstellingen die leiden tot proces-verbaal, rapport van bevindingen of een boeterapport. De CKI kan zo direct op bovenvermelde stukken aan de hand van SC-530 Bijlage F (projectcontrolelijsten SC-532; versie 01, datum 15-09-2011 in relatie met beboetbare feiten AI en controle door BWT) bepalen of sprake is van een afwijking.

Melding door CKI aan overige overheidsinstellingen en vice versa

Het is mogelijk dat de CKI een melding krijgt van de Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie of van een Gemeente. In dit geval zal de CKI (bij een voldoende duidelijk en onderbouwde melding) zelf onderzoek moeten doen.

In SC-530 en SC-540 Tabel 5.5.3 Toetspunten is, vooruitlopend op zo mogelijk met het ministerie van IenM en de VNG te maken afspraken, reeds een koppeling gemaakt met de controlelijst van Bouw- en Woningtoezicht. Mogelijk dat het uitwisselingsprotocol AI-CKI (SC-530 Bijlage G) uitgebreid zal worden met asbestinventarisatie.

Bij meldingen door overheidsinstellingen dient de CKI de betreffende overheidsinstelling te berichten wat met de melding is gedaan.

5.5.4.3 Sanctie

Nadat de CKI vast heeft gesteld, op basis van de vaststaande feiten door eigen onderzoek of dat van een toezichthoudende overheidsinstelling, dat er sprake is van een afwijking Categorie I, II of III is de volgende gang van zaken aan de orde.

Indien er een afwijking van Categorie I, II of III is vastgesteld, stuurt de CKI een kennisgeving van (on)voorwaardelijke intrekking of schorsing aan de certificaathouder. In deze kennisgeving wordt medegedeeld dat de CKI voornemens is om het certificaat (on)voorwaardelijk in te trekken of te schorsen. Zij motiveert waarom, hetgeen neerkomt op het motiveren waarom er sprake is van een Cat I, II of III afwijking. Verder stelt zij de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken op dit voornemen te reageren via een zogenaamde zienswijze.

Nadat de CKI de zienswijze heeft ontvangen of de twee weken zijn verstreken zonder dat er een zienswijze is ontvangen, beoordeelt de CKI direct of zij het voornemen moet doorzetten. Het kan zijn dat de feiten dermate bestreden zijn dat niet langer vaststaat dat er sprake is van een Categorie I, II of III afwijking of dat nader onderzoek nodig is.

Als de CKI van oordeel is dat er nog steeds sprake is van een Categorie I, II of III afwijking, trekt zij het certificaat onmiddellijk (on)voorwaardelijk in respectievelijk schorst zij het certificaat. Ook hierin wordt opgenomen waarom er sprake is van een Categorie I, II of III overtreding.

Bij Categorie II of Categorie III afwijkingen volgt altijd een extra beoordeling door de CKI op kantoor of projectlocatie.

5.6 Kosten van onderzoek

De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van de mogelijkheid van een afwijking komen voor rekening van de certificaathouder.

De kosten van extra toezicht dat moet worden gehouden, omdat een afwijking is geconstateerd, komt ook voor rekening van de certificaathouder.

5.7 Criteria

De bij initiële certificatie en vervolgcertificatie gehanteerde criteria zijn in Deel II Normen vermeld.

DEEL II NORMEN

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een procescertificaat voor Asbestinventarisatie. Beschreven worden achtereenvolgens:

  • Administratieve eisen;

  • Eisen aan de beheersing en borging van de inventarisatie;.

  • Eisen te stellen aan de asbestinventarisatie;.

  • Eisen te stellen aan het asbestinventarisatierapport;

In de tekst van dit certificatieschema is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix. Deze hebben een informatief karakter.

6 Onderwerp van certificatie

Het werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-540’ is door het CCvD Asbest voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld middels een statische verwijzing in het Arbobesluit. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp van certificatie betreft het proces van inventariseren van aanwezig asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten;

  • het verwijderen van asbest;

  • het opruimen van asbest na een incident

inclusief de oplevering van het asbestinventarisatierapport inclusief de risicoclassificaties volgens de eisen van het certificatieschema.

7 Eisen

Bij het inventariseren van het asbest in een bouwwerk en of object, wordt de gezondheid van de direct betrokkenen niet in gevaar gebracht wanneer deze inventarisatie wordt uitgevoerd conform de, in het bovengenoemde certificatieschema, vastgelegde eisen ten aanzien van zorgvuldigheid, arbeidsveiligheid en het voorkomen van verspreiding van asbest naar mens en milieu. Het op de bovenbedoelde inventarisatie gebaseerde asbestinventarisatierapport is alleen beschikbaar voor uitvoering van een asbestverwijderingswerk wanneer dit volledig is en voorzien is van risicoclassificaties conform de, in het bovengenoemde certificatieschema, vastgelegde eisen ten aanzien van inhoud en vorm van het asbestinventarisatierapport.

7.1 Administratieve eisen
7.1.1 Asbestinventarisatiebedrijf of -concern

Het asbestinventarisatiebedrijf dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, aanwezige certificaten op het gebied van asbest zowel bedrijfsmatig als persoonlijk, de personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijk te hebben vastgelegd en getekend door alle bestuurders van het bedrijf (conform KvK) te hebben voorgelegd aan de CKI. De CKI legt dit vast in het dossier van de certificaathouder. Het asbestverwijderingsbedrijf dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie.

Opmerking:

Overheidsorganen, zoals gemeenten, politie en defensie, kunnen wel in het bezit zijn van een procescertificaat, maar behoeven niet ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel. Het inventarisatiebureau moet onafhankelijk zijn, dat wil zeggen dat zij geen belang bij het eindresultaat van haar inventarisatie mag hebben (zie ook par. 7.2.).

7.1.2 Combinaties/relaties die niet zijn toegestaan binnen de asbestketen

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par. 3.3.2

Bedrijfsniveau

  • a) Het uitvoeren van combinaties van asbestinventarisatie en asbestverwijderingswerk binnen een onderneming is niet toegestaan.

  • b) Gecombineerd aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan

  • c) Gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • d) De combinatie van aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestinventarisatiebedrijf met bestuurderschap in een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • e) De combinatie van bestuurderschap door natuurlijke of rechtspersonen in een asbestinventarisatiebedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • f) 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van een asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf, is niet toegestaan.

  • g) 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf, is niet toegestaan.

  • h) Een asbestinventarisatiebedrijf moet de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestinventarisatiewerkzaamheden zelf uitvoeren. Zij mag deze werkzaamheden uitsluitend uitbesteden aan een ander gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf.

Een overtreding door het bedrijf aan wie is uitbesteed, wordt beschouwd als een overtreding van het bedrijf dat heeft uitbesteed. In de sanctieprocedure tegen het uitbestedende bedrijf wordt de overtreding behandeld als ware zij door het uitbestedende bedrijf begaan.

Projectniveau

  • i. Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of medewerkers van het asbestinventarisatiebedrijf, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van een van toepassing zijnde asbestinventarisatierapport, werkzaamheden verrichten bij de asbestverwijdering

  • j. Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of medewerkers die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verrichten.

  • k. Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of medewerkers binnen een concern waar het asbestinventarisatiebedrijf, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van een van toepassing zijnd asbestinventarisatierapport, deel van uit maakt, werkzaamheden verrichten bij de asbestverwijdering.

  • l. Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of medewerkers binnen het concern waar het asbestinventarisatiebedrijf deel van uit maakt en die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verrichten.

Toelichting:

Alleen een gecertificeerd bedrijf mag het project en de werkzaamheden doen. Als het hiervoor mensen wil inlenen, kan dat. Maar het gecertificeerde bedrijf blijft verantwoordelijk en de ingeleende werknemers worden precies hetzelfde behandeld als werknemers met een arbeidsovereenkomst. In geval van een inleningsovereenkomst moet die op de werkplek aanwezig zijn (de verhouding tussen het bedrijf en de ingeleende mensen en de rechten en plichten moeten op grond daarvan over en weer eenvoudig zijn te bepalen). Om bewust het aantal termen te beperken wordt ook niet gesproken van detachering. Aannemen onder een detacheringsovereenkomst is bovendien risicovol voor het inlenende bedrijf. Het geeft de invloed over de werkzaamheden uit handen en riskeert een boete en zijn certificaat.

7.1.3 Juridische status

Het asbestinventarisatiebedrijf, of de organisatie waarvan zij deel uitmaakt, dient haar juridische status schriftelijk te hebben vastgelegd. Het inventarisatiebureau dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie.

Toelichting:

Voor overheidsinstellingen en enkele researchorganisaties gelden andere wettelijk vastgelegde regelingen waarin de legitimiteit van deze organisaties/instellingen is vastgelegd. Het inventarisatiebureau moet onafhankelijk zijn, dat wil zeggen dat zij geen belang bij het eindresultaat van haar inventarisatie mag hebben (zie ook par. 7.1.2).

7.1.4 Relaties met een moederorganisatie

Een inventarisatiebureau dat deel uitmaakt van een grotere organisatie die ook nog andere dan inventarisatiewerkzaamheden uitvoert, moet duidelijk als zelfstandige eenheid binnen een dergelijke organisatie te onderscheiden zijn, waaraan de verantwoordelijkheden met betrekking tot SC-540 eenduidig kunnen worden toegerekend. Binnen eenzelfde moederorganisatie dient de asbestinventarisatie onder één procescertificaat te worden uitgevoerd.

Toelichting:

Dit punt is van groot belang voor inventarisatiebureaus die deel uitmaken van een groter concern. Om belangenconflicten te voorkomen worden strenge eisen gesteld aan de onafhankelijkheid.

7.1.5 Werkterrein en technisch kunnen

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beheerde documentatie waarin doel, onderzoeksgebied en het technisch kunnen van het bedrijf zijn vastgelegd.

7.1.6 Aansprakelijkheidsverzekering

Het bedrijf dient voor haar dienstverlening adequaat verzekerd te zijn.

7.1.7 Leverings-/contractvoorwaarden

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beschreven actuele leverings-/contractvoorwaarden, tenzij de te leveren diensten alleen ten behoeve van de eigen (moeder)organisatie worden ingezet.

7.2 Vrijwaring van druk

Het personeel van het inventarisatiebureau moet worden gevrijwaard van alle commerciële, financiële of andere vormen van druk die hun oordeel zou kunnen beïnvloeden. Er moeten procedures bestaan om te voorkomen dat externe partijen het resultaat van de asbestinventarisatie kunnen beïnvloeden.

Toelichting:

Preventieve maatregelen ter voorkoming van oneigenlijke druk worden vastgelegd in het kwaliteitshandboek van het bedrijf/de instelling alsook in de gedragscode voor individuele inventariseerders.

7.3 Geheimhouding
7.3.1 Gegevens met betrekking tot gegevens van de opdrachtgever

Het inventarisatiebureau moet aan haar opdrachtgever geheimhouding garanderen van alle gegevens die bij de inventarisatie verkregen zijn. In gevallen waarin het inventarisatiebureau door de overheid daartoe wordt verplicht, is deze geheimhouding niet aan de orde. Eigendomsrechten moeten worden beschermd. Hoe dit wordt bereikt moet beschreven zijn in het Kwaliteitshandboek.

7.3.2 Gegevens bij normoverschrijdende asbestblootstelling

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par 3.3.2

Wanneer tijdens de inventarisatie asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen worden aangetroffen die in redelijk vermoeden kunnen leiden tot een directe normoverschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht, wordt dit terstond, vertrouwelijk, aan de opdrachtgever gemeld met de dringende aanbeveling een aanvullende risicobeoordeling conform NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 te doen uitvoeren.

Toelichting:

  • a) In de gedragscode (zie par. 7.6.5) dient het inventarisatiebureau aan te geven hoe wordt omgegaan met conflicterende belangen en/of conflicten met de opdrachtgever.

  • b) Toezichthoudende instanties (Gemeenten, Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie) beschikken over instrumenten om in dergelijke situaties handelend te kunnen optreden.

  • c) In geval er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten is een normoverschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht in de werkruimten een directe verantwoordelijkheid van de werkgever.

7.4 Organisatie en management

Het inventarisatiebureau moet voldoende faciliteiten bieden om de technische competentie op peil te houden en haar werkzaamheden op het vereiste niveau te kunnen uitvoeren. Hiertoe moeten dus voldoende mensen en middelen ter beschikking worden gesteld. Waarborgen en randvoorwaarden worden vastgelegd.

7.4.1 Organisatieschema/functionele scheiding

Het inventarisatiebureau moet de structuur van de organisatie vastleggen, alsmede de verantwoordelijkheden van haar medewerkers.

7.4.2 Technisch verantwoordelijke

Het inventarisatiebedrijf moet een medewerker aanstellen die eindverantwoordelijk is voor het conform dit certificatieschema uitvoeren van de inventarisatiewerkzaamheden, het opstellen van het inventarisatierapport en de verwerking van de ontvangen evaluatieformulieren. Deze medewerker dient ervaren te zijn in de bedrijfsvoering en tevens gekwalificeerd en ervaren te zijn bij de voorbereiding, uitvoering en rapportages van asbestinventarisaties. De volgende minimale eisen ten aanzien van ervaring en kennis zijn daarbij van toepassing:

  • a) In het bezit zijn van het Ascert-Persoonscertificaat DIA SC-560 [lit. 25];.

  • b) directe betrokkenheid bij minimaal 10 asbestinventarisatie projecten per jaar;

  • c) kennis van het eigen kwaliteitssysteem;

  • d) kennis van het certificatieschema SC-540;

  • e) kennis van het Arbobesluit [lit. 2] en Asbestinventarisatiesbesluit 2005 [lit. 4].

Toelichting

Bij met name inventarisatiebedrijven met kleine bezetting kan deze functie een combinatiefunctie zijn.

7.4.3 Toezicht

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen voor effectief toezicht door deskundige medewerkers op het inventarisatieproces, in het bijzonder de visuele inspectie, de gehanteerde inventarisatietechnieken, de te inventariseren objecten, de risicoclassificatie en de in het inventarisatierapport opgenomen conclusies en aanbevelingen voor de asbestinventarisatie.

7.4.4 Plaatsvervanging

Voor alle ingezette medewerkers voor asbestinventarisatie, of direct daaraan gerelateerde onderwerpen, moet een plaatsvervanging schriftelijk geregeld te zijn.

7.4.5 Functiebeschrijvingen

Van alle ingezette medewerkers voor asbestinventarisatie, of direct daaraan gerelateerde onderwerpen, moet een functieomschrijving beschikbaar zijn.

7.5 Kwaliteitssysteem
7.5.1 Kwaliteitsbeleid, directieverklaring

Het management van het inventarisatiebureau moet haar visie en doelstellingen inzake kwaliteit onderschrijven en vastleggen in een kwaliteitssysteem. Zij dient tevens zorg te dragen dat dit beleid algemeen bekend is en tot op alle niveaus in het beleid van de organisatie is verankerd.

7.5.2 Doeltreffendheid

Het inventarisatiebureau moet over een effectief kwaliteitssysteem beschikken dat is toegesneden op de aard van het werkgebied, de omvang van de uit te voeren inventarisatiewerkzaamheden en het asbestinventarisatierapport, conform hoofdstuk 7.17.

7.5.3 Kwaliteitshandboek

Het kwaliteitssysteem moet zijn beschreven in een kwaliteitshandboek (KHB), waarin alle informatie die conform dit certificatieschema is vereist, is opgenomen. Een voorbeeld van onderwerpen die in het KHB opgenomen worden zijn:

  • a) algemene informatie (naam, adres, telefoonnummers etc. en de wettelijke status van bedrijf of instelling);

  • b) een directieverklaring betreffende de uitgangspunten, doelstellingen en onderschrijving van het kwaliteitsbeleid;

  • c) een directieverklaring inzake de benoeming van een kwaliteitsfunctionaris zoals bedoeld in par. 7.5.4;

  • d) een beschrijving van het werkveld en de competenties van het inventarisatiebureau;

  • e) informatie over de plaats van de inspectie-instelling binnen de moederorganisatie (indien van toepassing);

  • f) een organogram;

  • g) functiebeschrijvingen van de voor asbestinventarisatie relevante functies binnen het inventarisatiebureau;

  • h) een beleidsverklaring inzake de kwalificaties en opleiding van personeel;

  • i) procedures voor beheersing van de documentatie;

  • j) procedures voor interne audits;

  • k) procedures voor terugkoppeling en correctieve acties;

  • l) procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem;

  • m) andere procedures, werkinstructies of verwijzingen naar andere procedures of werkinstructies die vereist zijn volgens dit certificatieschema;

  • n) het certificatieschema SC-540;

  • o) een distributielijst van het Kwaliteitshandboek.

7.5.4 Kwaliteitsfunctionaris

Het management van de organisatie moet een functionaris aanwijzen die bevoegd en verantwoordelijk is voor de kwaliteitsborging binnen het inventarisatiebureau. Deze functionaris moet directe toegang hebben tot de hoogste leiding van de organisatie.

7.5.5 Actualiseren van het kwaliteitssysteem

Het kwaliteitssysteem moet onder verantwoordelijkheid van deze functionaris up-to-date gehouden worden.

7.5.6 Beheersing van documenten

Het inventarisatiebureau moet een systeem bijhouden voor het beheersen van alle documentatie in relatie tot haar activiteiten. Dit dient om te verzekeren dat:

  • a) Actuele versies van alle kwaliteitsdocumenten op de geëigende plaatsen aanwezig zijn en voor alle betrokken medewerkers beschikbaar zijn;

  • b) alle veranderingen of toevoegingen aan documenten zijn voorzien van de juiste autorisatie en tijdig beschikbaar worden gesteld aan alle betrokkenen;

  • c) vervallen documenten binnen de organisatie worden ingenomen, waarbij een exemplaar (gekenmerkt als vervallen) nog voor een bepaalde tijd gearchiveerd blijft;

  • d) andere partijen, indien dat nodig is, van wijzigingen op de hoogte worden gesteld.

Opmerking:

Onder kwaliteitsdocumenten worden ook de risicoclassificaties verstaan

7.5.7 Interne audits

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven systeem van geplande interne kwaliteitsbeoordelingen om vast te stellen of aan de in dit certificatieschema gestelde eisen wordt voldaan en om de effectiviteit van het eigen kwaliteitssysteem te toetsen. Het personeel dat de beoordelingen uitvoert moet voldoende gekwalificeerd zijn en een onafhankelijke positie hebben t.o.v. de beoordeelde onderdelen en/of personen.

Toelichting:

Met betrekking tot de beheersing en borging van de totstandkoming van het asbestinventarisatierapport zijn collegiale toetsingen een mogelijkheid. Deze zouden als volgt kunnen worden uitgevoerd. Een tweede (doorgaans meer ervaren senior-) inspecteur voert, zonder voorkennis van de resultaten van de eerste inspecteur, op hetzelfde bouwwerk of object een inventarisatie uit. Door vergelijking van de werkwijze en resultaten kan een oordeel worden gevormd over de inventarisatie en de volledigheid waarmee een inventarisatie wordt uitgevoerd. Met name voor kleine inventarisatiebureaus is het ook mogelijk collega-bedrijven in te schakelen voor dergelijke intercollegiale toetsingen.

7.5.8 Interne beoordelaar

De interne beoordelaar moet aantoonbaar beschikken over:

  • a) algemene kennis van de gezondheidsrisico’s bij asbest, wet- en regelgeving, certificatieregelingen, persoonlijke beschermingsmiddelen, het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces etc.

  • b) kennis van het eigen kwaliteitssysteem en het gebruik van de projectcontrolelijst SC-542, versie 01, datum 15-09-2011.

Met het beschikbaar hebben van het Ascert-Diploma Asbestdeskundige ADK conform SC-570: versie 01, datum 15-09-2011, is aan deze eisen voldaan.

7.5.9 Terugkoppeling en corrigerende maatregelen

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven procedure voor het terugkoppelen van de resultaten van interne audits en het nemen van corrigerende maatregelen voor alle mogelijke afwijkingen die in het kwaliteitssysteem en/of de uitvoering van de inspecties worden gevonden.

Voor met name de afhandeling van het evaluatieformulier dient het inventarisatiebureau over een vrijgegeven procedure te beschikken.

Toelichting:

Indien het asbestverwijderingsbedrijf (buiten de verstrekte opsomming in het asbestinventarisatierapport) onvoorzien asbest, asbesthoudende producten etc aantreft, wordt dit met het evaluatieformulier (zie SC-540 par. 7.17.4) gemeld aan het inventarisatiebureau.

7.5.10 Beoordeling kwaliteitssysteem door de directie

De directie van het inventarisatiebureau moet tenminste éénmaal per jaar het kwaliteitssysteem beoordelen op haar effectiviteit. De resultaten van de directiebeoordeling moeten worden vastgelegd en gedocumenteerd.

7.6 Personeel
7.6.1 Beschikbaarheid en tijdelijk personeel

Het inventarisatiebureau moet over voldoende personeel in vaste dienst beschikken, waarmee alle expertise gebieden die nodig zijn voor de normale bedrijfsvoering met betrekking tot de asbestinventarisatie bestreken worden. Tijdelijk personeel moet voldoen aan alle eisen die in dit hoofdstuk zijn omschreven. Het inventarisatiebureau zal de aan haar opgedragen inventarisaties zelf uitvoeren.

Toelichting:

Het inventarisatierapport blijft de verantwoordelijkheid van het asbestinventarisatiebedrijf.

7.6.2 Personeelskwalificaties

Het personeel dat inventarisaties uitvoert moet voldoende opgeleid, getraind en ervaren zijn en moet volledig op de hoogte zijn van de eisen die aan de uit te voeren inventarisaties worden gesteld. Gebruikmakend van de conform de gestelde eisen verkregen inventarisatiegegevens, moeten deze inventariseerders in staat zijn om op basis van hun expertise een inventarisatie uit te voeren en de resultaten daarvan in een rapport vast te leggen, inclusief de plaatsen in het bouwwerk of object waarvan een redelijk vermoeden is op de aanwezigheid van niet-direct waarneembaar asbest of asbesthoudende producten etc. Inventariseerders dienen o.a te beschikken over relevante kennis van de technologie die is gebruikt bij de bouw en/of het gebruik van de te inspecteren bouwwerken of objecten. Het personeel dient in het bezit te zijn van een geldig Ascert Persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA) conform SC-560 [lit. 25].

7.6.3 Opleiding

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven opleidingsplan. Dit is om te verzekeren dat de vakbekwaamheid van haar personeel in zowel de technische, als de administratieve aspecten van de uit te voeren werkzaamheden, up-to-date en op niveau gehouden wordt. Dit plan dient te staan in relatie tot de doelstellingen van het inventarisatiebureau. De vereiste opleiding zal afhangen van de capaciteiten, vooropleiding en ervaring van de betrokkenen personen.

7.6.4 Personeelsdossiers

Door het inventarisatiebureau moet een passende gedetailleerde registratie van het personeel, van de gevolgde en nog te volgen opleidingen en werkervaringsgegevens worden bijgehouden.

7.6.5 Gedragscode

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par 3.3.2

Het inventarisatiebureau moet over gedragsrichtlijnen beschikken en het personeel periodiek beoordelen op het kennen en toepassen daarvan. Integriteit, onafhankelijkheid en beroepshouding dienen daarin als belangrijkste aan de orde te komen. In deze gedragscode dienen tenminste de volgende aspecten aan de orde te komen:

  • a) inventariseerder is bekend met en onderschrijft alle aspecten uit SC-540;

  • b) werkhouding bij het omgaan met klanten en hun personeel;

  • c) hoe te handelen bij conflicten die een correcte uitvoering van een inventarisatie bemoeilijken;

  • d) hoe te handelen bij pogingen tot beïnvloeding van het resultaat;

  • e) hoe te handelen bij situaties waarin een direct blootstellinggevaar aan asbest dreigt voor bewoners/gebruikers;

  • f) hoe de door de werknemer(s) geconstateerde situaties bekend worden gemaakt bij de verantwoordelijken binnen het bedrijf voor registratie en afhandeling;

  • g) het onverwijld melden, in geval van een redelijk vermoeden, van het directe blootstellinggevaar aan het bevoegde gezag (zie ook par. 7.16.3);

  • h) hoe de door de werknemer geconstateerde situaties voor registratie en afhandeling bekend worden gemaakt bij de verantwoordelijken binnen het bedrijf;

  • i) hoe te handelen indien de opdrachtgever een dringend advies tot een risicobeoordeling conform NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 niet opvolgt (zie par. 7.16.3).

7.6.6 Vergoedingen

De beloning van inventarisatiepersoneel mag niet afhankelijk zijn van het aantal uit te voeren inventarisaties en mag nimmer afhankelijk zijn van het resultaat van een inventarisatie.

Toelichting:

Met deze maatregel is beoogd het ongewenst ‘kopen’ van incorrecte inventarisatierapporten zoveel mogelijk te beperken.

7.6.7 Medische keuring/blootstellingsregistratie

De werknemers die blootstelling aan asbest riskeren, moeten in de gelegenheid worden gesteld om arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

  • bij indiensttreding;

  • zolang de blootstelling voortduurt tenminste eenmaal in de drie jaar.

De werkgever of de werknemer dient daar zelf om te verzoeken. De individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens van de werknemers moeten in persoonlijke dossiers worden opgeslagen. De dossiers moeten tenminste 40 jaar na het eind van de blootstelling worden bewaard.

De werkgever is verplicht de bovengenoemde arbeidsgezondheidskundige onderzoeken aan de werknemers aan te bieden. Werknemers hebben echter het recht te weigeren een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Dit dient uit een eigen schriftelijke verklaring te blijken. Schriftelijk bewijs van medische geschiktheid (of afstandsverklaring) moet aantoonbaar zijn op de projectlocatie.

7.7 Voorzieningen en uitrusting
7.7.1 Beschikbaarheid

Het inventarisatiebureau moet beschikken over passende faciliteiten en uitrusting voor alle uit te voeren inventarisatiewerkzaamheden. De voor asbestinventarisaties benodigde voorzieningen en uitrusting zijn vermeld in par. 7.14.4.

Toelichting:

Deze verplichting past in de algemene wettelijke verplichting van de werkgever met betrekking tot voorlichting, instructie, risico-inventarisatie en -evaluatie etc. (zie Arbowet art 3).

7.7.2 Toegang en bevoegdheid tot gebruik

Het inventarisatiebureau moet beschikken over duidelijke regels voor toegang en gebruik van genoemde faciliteiten en uitrusting.

7.7.3 Geschiktheid voor gebruik

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen dat de in SC-540 par. 7.14.4 vermelde uitrusting altijd in goede staat en gebruiksgereed is.

7.7.4 Identificatie

Alle kwaliteitsbepalende uitrusting en materieel moeten gekenmerkt zijn.

7.7.5 Onderhoud

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen dat alle uitrusting naar behoren wordt onderhouden conform de daartoe opgestelde procedures en werkinstructies.

Toelichting:

Zie de normatieve invulling van uitbesteding van onderhoud bij par. 7.12

7.7.6 Kalibratie

Het inventarisatiebureau zorgt ervoor dat alle in te zetten apparatuur, voor zover van toepassing, voorafgaand aan gebruik herleidbaar is gekalibreerd volgens een tevoren opgesteld kalibratieschema.

7.7.7 Tussentijdse controles

Wanneer relevant moet apparatuur, afgezien van het reguliere kalibratieprogramma, ook voorafgaand aan gebruik worden gecontroleerd.

7.7.8 Inkoop en uitbesteding

Wanneer dit relevant is voor de te leveren diensten, moet het inventarisatiebureau over procedures beschikken voor:

  • a) het kiezen van gekwalificeerde leveranciers of bedrijven waarvan personeel wordt ingeleend;

  • b) de afgifte van geëigende inkoopdocumenten;

  • c) een afnamecontrole van de geleverde producten of diensten;

  • d) het op de juiste wijze opslaan van de geleverde producten.

Toelichting:

Voor een inventarisatie zijn o.a. een asbeststofzuiger en persoonlijke beschermingsmiddelen als kwaliteitsbepalende apparatuur aanwezig. Deze worden zorgvuldig onderhouden, gecontroleerd en jaarlijks gekeurd. Leveranciers die dergelijke apparatuur leveren, worden tevoren op kwaliteit getoetst. Het artikel geldt ook voor de aankoop van diensten, zoals laboratoriumonderzoek, servicediensten etc. Tijdelijk personeel wordt bij voorkeur betrokken van gecertificeerde collega-bedrijven en moet voldoen aan alle eisen zoals gesteld in dit certificatieschema par 7.12. Laboratoriumdiensten en kalibraties worden uitsluitend uitbesteed aan instellingen die voor de betreffende verrichting(en) zijn geaccrediteerd. Uitbesteding van het onderhoud aan kwaliteitsbepalende apparatuur geschiedt, indien voorhanden, aan een daartoe gecertificeerde leverancier of onderhoudsdienst. Criteria voor het tijdelijk inhuren van personeel zijn beschreven in par 7.12.

7.7.9 Geautomatiseerde apparatuur en computers

Wanneer de instelling bij de uitvoering van inspecties gebruik maakt van computers en/of geautomatiseerde apparatuur, dan dient men ervoor te zorgen dat:

  • a) de computersoftware is getest op geschiktheid voor het beoogde doel;

  • b) er procedures zijn ontwikkeld en vastgelegd om de integriteit van de gegevens te beschermen;

  • c) de computers en/of geautomatiseerde apparatuur adequaat wordt onderhouden;

  • d) er procedures zijn ontwikkeld en vastgelegd om de vastgelegde gegevens veilig op te slaan.

Toelichting:

Bij inventarisatie zijn computers belangrijk voor het systematisch vastleggen van o.a.:

  • (bouw)tekeningen en plattegronden;

  • foto’s;

  • beschrijvingen van de waarnemingen bij het inventariseren;

  • overige zaken (analyseresultaten etc.).

Daarnaast zijn er systemen in gebruik voor gegevensopslag via internet. Voor al deze zaken gelden de punten a t/m d zonder meer. Juist omdat de digitale registratie en rapportage het traditionele geschreven rapport meer en meer zal vervangen, is een zorgvuldige invulling van dit artikel van groot belang. Hierbij moet ook aandacht uitgaan naar geheimhouding van gegevens. Denk daarbij aan regels voor het gebruik van geheugensticks, beveiliging van draadloze netwerken, etc.

7.7.10 Niet goed functionerende apparatuur

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven procedure voor de behandeling van defecte apparatuur. Defecte apparatuur moet buiten bedrijf worden gesteld door afscheiding en/of duidelijke labeling. De instelling moet nagaan of het werken met defecte apparatuur van invloed is geweest op uitgevoerde inventarisaties.

7.7.11 Registratie van apparatuurgegevens

Relevante gegevens van gebruikte apparatuur (zoals identificatie, kalibratie en onderhoud) moeten worden vastgelegd.

7.8 Inventarisatie methoden en procedures

Een volledige asbestinventarisatie conform SC-540 kan gefaseerd worden uitgevoerd conform par. 7.14.

Het eindproduct is een inventarisatierapport conform par. 7.17. Het asbestinventarisatierapport en overige documenten betreffende het asbestinventarisatiewerk dienen te zijn voorzien van een projectidentificatiecode.Met de Ascert-code van het gecertificeerde, uitvoerende asbestinventarisatiebedrijf vormt de projectidentifcatiecode een uniek identificatie van het asbestinventarisatiewerk en het daarop gebaseerde asbestinventarisatierapport. De beperkingen van een asbestinventarisatierapport moeten met argumenten onderbouwd expliciet in het rapport worden opgenomen.

7.8.1 Melding van asbestinventarisatiewerk

Het bedrijf dient vóór begin van de uitvoering de periode van het asbestinventarisatiewerk melden aan de certificatie-instelling (zie SC-540 Bijlage A).

7.8.2 Inventarisatiemethoden

Een inventarisatiebureau moet haar methoden en procedures toepassen conform par. 7.14.5.

7.8.3 Uitvoeringsmethoden

Het inventarisatiebureau dient per inventarisatieproject te beschikken over een werkvoorschrift dat leidt tot een passend inventarisatieplan inclusief checklijst (zie par. 7.14). Wanneer van toepassing, vereist dit een voldoende kennis van technieken om een representatieve monsterneming te bewerkstelligen en om meetgegevens op de juiste wijze te verwerken en te interpreteren.

Toelichting:

Onder dit punt valt dus de technische beschrijving van het eigenlijke inventarisatieproces, de gebruikte technieken, etc.

7.8.4 Niet genormeerde methoden

Wanneer het inventarisatiebureau genoodzaakt is om af te wijken van dit certificatieschema, dan moet de alternatieve methode voor het doel geschikt zijn en volledig zijn beschreven.

Toelichting:

In principe wordt altijd SC-540 gevolgd. In uitzonderlijke situaties kan het voorkomen dat hiervan afgeweken moet worden. In dat geval geldt dat deze afwijking volledig gemotiveerd en beschreven moet zijn.

7.8.5 Beheer van de documentatie

Alle werkinstructies, normen of beschreven procedures, registratieformulieren, checklists en referentiegegevens die van belang zijn voor het werk van het inventarisatiebureau, moeten up-to-date gehouden worden en direct toegankelijk zijn voor het personeel.

7.8.6 Beoordeling van de contracten

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een systeem om contracten of opdrachten te beoordelen en garandeert dat:

  • a) Het opgedragen werk binnen het expertisegebied valt en dat voldaan kan worden aan de gestelde eisen;

  • b) de eisen van de klant goed zijn omschreven en dat afwijkende omstandigheden en uitzonderingen zodanig zijn beschreven dat deze ook voor het personeel dat de inventarisatie uitvoert zonder meer duidelijk is;

  • c) de kwaliteit van de opgedragen inventarisatie conform het kwaliteitssysteem wordt gecontroleerd;

  • d) afgerond onderzoek aan een eindcontrole onderworpen wordt om vast te stellen dat het onderzoek conform de eisen is uitgevoerd.

Toelichting:

De formulering van de opdracht door de klant (b) c.q. de formulering van de offerte door het bedrijf en het akkoord daarop van de klant kan niet strijdig zijn met SC-540. Denk daarbij aan toegang tot ruimten, opgelegde beperkingen m.b.t. destructief onderzoek, goedkopere varianten, etc.

7.8.7 Registratie van de inventarisatiegegevens

Waarnemingen en andere bij de inventarisatie verkregen gegevens moeten op een daartoe geschikte manier worden opgeslagen om te voorkomen dat belangrijke gegevens verloren kunnen gaan.

Zie voor specifieke eisen aan vastlegging en rapportage par. 7.17. Registratie, archivering en afhandeling van retour ontvangen evaluatieformulieren dienen zorgvuldig te geschieden.

7.8.8 Gegevensoverdracht en berekeningen

Alle berekeningen en punten waarbij overdracht van gegevens plaatsvindt, moeten naar behoren gecontroleerd worden.

7.8.9 Veiligheid

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beschreven veiligheidsinstructies voor het uitvoeren van inventarisaties, waarbij tevens voldaan moet worden aan de eisen in wet- en regelgeving.

7.9 Behandeling van inventarisatieobjecten en materiaalmonsters
7.9.1 Identificatie

Het inventarisatiebureau draagt zorg voor een unieke codering van te inventariseren objecten en genomen monsters, zodat hierover geen misverstanden kunnen ontstaan.

Toelichting:

De unieke codering geldt voor de gebouwen, constructies en objecten en alle onderverdelingen naar verdiepingen, bouw- of constructiedelen en materialen. Vastlegging op (digitale) foto’s kan daarbij een nuttig hulpmiddel zijn. Het is van belang dat deze eis ook duidelijk wordt overgebracht aan b.v. laboratoria die in opdracht van het inventarisatiebureau monsters nemen van asbestverdachte materialen en die veelal een eigen systematiek hanteren. Voorkom dat beide systemen conflicteren waardoor de traceerbaarheid van monsters nadelig wordt beïnvloed.

7.9.2 Afwijkingen

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par 3.3.2

Elke duidelijke afwijking of onregelmatigheid die onder de aandacht van de inventariseerder wordt gebracht of door de inventariseerder zelf wordt opgemerkt, moet voorafgaand of tijdens de inventarisatie worden vastgelegd. Wanneer er twijfel bestaat over de geschiktheid van het object voor inspectie, of wanneer het object niet voldoet aan de vooraf opgegeven kenmerken, wordt eerst contact opgenomen met de klant alvorens tot inventarisatie over te gaan.

Toelichting:

Dit geldt bijvoorbeeld bij het inventariseren van ruimten die wel op tekening staan, maar op locatie niet voor inventarisatie toegankelijk blijken te zijn en/of als er omstandigheden zijn waardoor de inventariseerder niet ongestoord zijn werk kan doen.

7.9.3 Voorbereiding

Het inventarisatiebureau moet vaststellen of alle noodzakelijke voorbereidingen aan het te inventariseren object zijn getroffen.

Toelichting:

In het kader van een asbestinventarisatie worden het historisch onderzoek, het verzamelen van bouwtekeningen en plattegronden en overige voorbereidende werkzaamheden als ‘voorbereiding’ beschouwd.

7.9.4 Intact laten van de te inventariseren objecten

Het inventarisatiebureau moet over een procedure beschikken en maatregelen nemen om te voorkomen dat het inspectieobject tijdens de inventarisatie wordt aangetast of beschadigd. Het inventarisatiebureau is namelijk verantwoordelijk voor aantasting of beschadiging van het inspectieobject.

Toelichting:

Dit is van belang bij het uitvoeren van destructief onderzoek. Wanneer een te inventariseren bouwwerk, object of constructie nog in gebruik is, zal geen destructief onderzoek kunnen plaatsvinden wanneer dit leidt tot aantasting van de gebruiksfunctie. Dergelijk onderzoek moet worden uitgesteld tot kort voor sloop, verbouwing of groot onderhoud. Het nemen van monsters van asbesthoudende materialen is een vorm van noodzakelijk semi-destructief onderzoek. Voor monsterneming en de wijze waarop de bemonsterde plaatsen na afloop worden geconserveerd, worden dan ook strikte eisen gesteld zoals vastgelegd in par. 7.14.

7.10 Beheer van gegevens
7.10.1 Registratiesysteem

Het inventarisatiebureau moet alle voor het doel relevante waarnemingsresultaten vastleggen, in overeenstemming met de geldende regels en voorschriften.

7.10.2 Registraties
7.10.2.1 Blootstellingsgegevens

De werkgever moet de blootstellingsgegevens van blootgestelde werknemers registreren door vermelding van de aard, de mate en de duur van de blootstelling. Deze gegevens moeten ter kennis gebracht worden van de werknemer. De gegevens moeten in niet op individuen herleidbare vorm ter kennis worden gebracht van de ondernemingsraad of bij het ontbreken daarvan aan de betrokken werknemers. Het register moet minstens 40 jaar na de laatste blootstelling worden bewaard.

7.10.2.2 Inventarisatie gegevens

De gegevens, vastgelegd in het kader van de uitgevoerde inventarisaties, moeten voldoende informatie bevatten om hieruit eenduidige inventarisatieresultaten te kunnen afleiden.

7.10.3 Archivering

Alle inventarisatierapporten moeten gedurende tenminste 10 jaar op een veilige plaats worden bewaard met inachtneming van de met de klant overeengekomen geheimhouding, tenzij de wet anders voorschrijft.

Indien het bedrijf wordt beëindigd dienen de gegevens op een passende wijze met effectieve terugvindbaarheid te worden opgeslagen.

Toelichting:

Informatie met belangrijke gezondheidsaspecten dient, conform de wet, minstens 40 jaar bewaard te blijven.

7.11 Inventarisatierapporten
7.11.1 Inventarisatierapport

Het werk dat door het inventarisatiebureau is uitgevoerd moet zijn vastgelegd in een inventarisatierapport, dat vervolgens aan de opdrachtgever wordt verstuurd. De aard van de inventarisatie, onderscheiden naar het rapport type-A of type-B moet expliciet in het rapport worden opgenomen.

In het asbestinventarisatierapport dient het toelichtende document: Verplichtingen Opdrachtgever (SC-540 Bijlage G) opgenomen te zijn.

7.11.2 Inhoud

Het inventarisatierapport moet alle resultaten van het inventarisatieonderzoek bevatten en de (eventuele) conclusies die uit deze resultaten worden afgeleid, inclusief alle voor een juist begrip of interpretatie benodigde gegevens. Al deze informatie moet eenduidig, correct en accuraat worden gerapporteerd conform het in par. 7.17 opgestelde format. Eventueel door onderaannemers aangeleverde gegevens moeten in het rapport duidelijk als zodanig gekenmerkt zijn.

7.11.3 Goedkeuring

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par. 3.3.2.

Inventarisatierapporten moeten door een daartoe bevoegde persoon worden ondertekend of op andere wijze van een goedkeuring worden voorzien. De direct bij de inventarisatie betrokken medewerkers dienen betrokken te zijn bij de vrijgavecontrole van het inventarisatierapport.

Toelichting:

In de meeste gevallen zal dit de technische verantwoordelijke zijn (zie par. 7.4.2). De ondertekenaar moet het resultaat dus vakinhoudelijk kunnen beoordelen.

7.11.4 Verbeteringen en aanvullingen

Correcties of toevoegingen aan een rapport moeten worden vastgelegd en onderbouwd met inachtneming van de in dit hoofdstuk omschreven eisen.

7.12 Uitbesteding
7.12.1 Uitbesteding van overige diensten

Zie par. 7.17.

7.12.2 Evaluatie van toeleveranciers

Het inventarisatiebureau moet alle gegevens betreffende competentie, certificatie/accreditatie etc. van haar toeleveranciers bijhouden in een register.

7.12.3 Beoordeling van de resultaten

Wanneer een inventarisatiebureau bepaalde specialistische taken uitbesteedt, moet zij toegang hebben tot een ter zake kundig en ervaren persoon die een onafhankelijke beoordeling van de door deze toeleverancier verkregen resultaten kan geven. De eindverantwoordelijkheid voor het uit te brengen inventarisatierapport berust bij het inventarisatiebureau.

7.13 Samenwerking

Van een inventarisatiebureau wordt verwacht dat zij aantoonbaar actief participeert in het uitwisselen van ervaringen met collega-bedrijven en dat zij een bijdrage levert aan het proces van verbetering en standaardisatie.

7.14 Eisen te stellen aan asbestinventarisatie
7.14.1 Doel

Het doel van een asbestinventarisatie is het volledig in kaart brengen, identificeren en kwantificeren van alle van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen (asbest, asbesthoudende producten, etc.) die aanwezig zijn in een bouwwerk, object of plaats waar een incident heeft plaatsgevonden en asbest is vrijgekomen. Het inventariseren van asbest, asbesthoudende producten etc. in een bouwwerk of object gaat vooraf aan het geheel of gedeeltelijk afbreken ervan, aan het verwijderen van asbest, of aan het opruimen van asbest na een incident. Tevens wordt op grond van de aard van het aangetroffen asbest en/of de asbesthoudende producten, de wijze waarop deze in de constructie zijn bevestigd en de omgevingsomstandigheden, een indeling in één van de drie risicoklassen voor verwijdering gemaakt, zoals beschreven in SC-540 deel I par. 3.3.

7.14.2 Actualiteit van het asbestinventarisatierapport

Indien bij de voorbereiding van het daadwerkelijk verwijderen het inventarisatierapport ouder is dan drie jaar, dan dient het inventarisatierapport getoetst te worden op de actualiteit. Veranderingen in het bouwwerk of object dienen dan te zijn beoordeeld op gevolgen voor de aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten etc. Deze dienen te zijn geregistreerd en te zijn toegevoegd aan het inventarisatierapport voordat verwijdering kan plaats vinden. In geval er geen veranderingen zijn, of veranderingen zonder gevolgen, dient dit eveneens te worden geregistreerd en te zijn toegevoegd aan het inventarisatierapport voordat verwijdering kan plaats vinden.

Toelichting:

Deze termijn van drie jaar is ingevoerd om de opdrachtgever er op te duiden, dat veranderingen in de aard van gebouw door verbouwingen e.d. gevolgen kunnen hebben op de aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken en objecten. In SC-530 par 7.14.1 is aangegeven dat het opdrachtwervende asbestverwijderingsbedrijf de opdrachtgever dient te wijzen op de actualiteit van het asbestinventarisatierapport.

7.14.3 Uitzonderingen

Na een incident, zoals brand of explosie, kan de inventarisatie van het daarbij resterende bouwwerk of object conform dit certificatieschema worden uitgevoerd. Zie ook SC-540 Bijlage H.

Is er echter bij brand en/of explosie sprake van verspreiding van asbest naar verharde of onverharde bodem (toplaag), dan valt het in kaart brengen van de verspreiding in de bodem niet onder het toepassingsgebied van de SC-540. Details daaromtrent zijn beschreven in [lit. 10]. Bij de inventarisatie van een dergelijk terrein wordt informatief gebruik gemaakt van de meetstrategie en onderzoekmethode zoals omschreven in de norm NEN 5707.

7.14.4 Uitrusting en materialen

Inventarisatie type A

De werkgever is conform de Arbowet [lit.1.] verplicht zorg te dragen voor arbeidsveilige werkomstandigheden van zijn werknemers.

Voor een grondig en effectief uit te voeren asbestinventarisatie zijn tenminste de hieronder opgesomde materialen en hulpmiddelen nodig. Voor bepaalde uitrustingsstukken is periodiek onderhoud en/of kalibratie vereist.

• Projectmap met werkplan, werktekeningen, etc.

• Volgelaatsmasker/P3 filter met aanblaasunit (bij onderzoek in containment)

• Halfgelaatsmasker (bij destructief onderzoek en monsternames)

• Veiligheidsbril

• Veiligheidsschoenen / veiligheidslaarzen

• Veiligheidshelm

• Zuurstofmeter (bij onderzoek in kruipruimten)

• Stofzuiger met absoluutfilter

• Afzetband/asbestlint

• EHBO-trommel

• Wegwerpoverall

• Oordoppen

• Camera

• Zaklamp

• Ladder / trapje (maximale stahoogte 2,5 m i.v.m. Arbovoorschriften ‘werken op hoogte’)

• Gereedschapset, bestaande uit:

– Punttang

– combinatietang

– waterpomptang

– Stanleymes

– schroevendraaiers (kruis, plat)

– koevoet/breekijzer

– (klauw)hamer

– beitels (steen, hout)

– holle boor/kurkenboor

– accuboormachine

– endoscoop

• Spuitlijm

• Duct-tape

• Monsterzakjes

• Latex- en werkhandschoenen

• Rolbandmaat; andere methoden van afstandmeting zijn toegestaan

• Hoekspiegeltje

• Kleefdoekjes (t.b.v. schoonmaak gereedschap)

• Stickers met asbestlogo

• Afvalzak met asbestopdruk ten behoeve van vervuilde uitrusting etc.

De keus van gereedschap en materieel hangt af van de te onderzoeken objecten. In bijzondere gevallen en/of voor het uitvoeren van destructief onderzoek kan ander gereedschap en/of materieel nodig zijn. In het inventarisatieplan dient een lijst opgenomen te worden van te gebruiken uitrusting en materialen.

Inventarisatie type-B

Bij inventarisatie type B wordt het bouwwerk/object, wel of niet in samenwerking met een gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf (zie par. 3.4.2), zodanig selectief gesloopt / destructief onderzocht dat de aanwezigheid van nog resterende asbesthoudende materialen moet kunnen worden vastgesteld. De sloop- / onderzoekmethode en uitrusting dienen daarbij zodanig te zijn dat er geen asbestblootstelling optreedt.

7.14.5 Inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten etc.
7.14.5.1 Inleiding

Asbestinventarisatie geschiedt veelal in fasen, omdat vanwege gebruik of andere oorzaken, niet in één gang een allesomvattend onderzoek in het bouwwerk of object kan plaats vinden. Uiteindelijk dient alle aanwezige asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object volledig in kaart te zijn gebracht, geïdentificeerd en gekwantificeerd.

Opmerking:

Een onderzoeker heeft een inspanningsverplichting, afhankelijk van de mate waarin een pand in gebruik is, en de vrijheid die een opdrachtgever bij een inventarisatie type-A kan bieden. Verlaagde plafonds, lambrisering, spouwmuren, koven etc. kunnen in veel gevallen zonder problemen met opdrachtgevers of risico op emissie worden open gemaakt, dit geldt ook voor vaste vloerbedekkingen. In overeenstemming met de typering in SC-540 par. 3.4. is het volgende onderscheid aangebracht.

7.14.6 Type A: Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.

De belangrijkste activiteit c.q. onderwerp van dit certificatieschema is het systematisch en volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object met gebruik van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek). Daarbij is onbelemmerde en passende toegang tot de ruimten een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van de inventarisatie. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport type-A (zie par. 7.17.2.).

Als deze inventarisatie leidt tot ‘een redelijk vermoeden’ op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, dan dient er een aanvullende inventarisatie (type-B) te worden uitgevoerd.

Toelichting:

De inventariseerder komt op basis van zijn deskundigheid in het herkennen en benoemen van asbesttoepassingen tot de veronderstelling dat er asbesthoudende materialen aanwezig zouden kunnen zijn, die slechts met destructief onderzoek bereikbaar zijn. Deze bevinding wordt aangeduid met ‘een redelijk vermoeden’. De bevinding van ‘een redelijk vermoeden’ dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven (zie ook par. 7.17.2.2). In de samenvatting van het rapport dient in dat geval over de werkwijze van de vergunningverlener bovendien en aansluitend de volgende zin te worden opgenomen:

‘De vergunningverlener verplicht in de omgevingsvergunning tot de aanvullende inventarisatie (type B)’.

Het asbestinventarisatierapport type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

7.14.6.1 Type G; inventarisatie gericht op het gebruik van het gebouw

Eigenaren of beheerders van gebouwen kunnen vrijwillig opdracht geven tot asbestinventarisatie van een gebouw of object, gericht op het beheersen van asbest in het gebouw. Een dergelijke inventarisatie heeft tot doel de gebruiksintegriteit van het gehele gebouw vast te stellen en wordt aangeduid als asbestinventarisatie type-G. Een asbestinventarisatie type-G is een uitbreiding op een volledige asbestinventarisatie type-A. Het volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, etc. in een bouwwerk of object betekent dat alle ruimten worden onderzocht.

Toelichting:

Van elke ruime dienen de vloer, wanden en plafond onderzocht te worden. Is sprake van een kruipruimte en deze is betreedbaar voor de onderzoeker, dan dient deze onderzocht te worden. Daarnaast dienen de buitengevels, het dak en schoorstenen alsook de gebouwinstallaties onderzocht te worden.

Naast het in kaart brengen van de asbesthoudende toepassingen omvat een asbestinventarisatie type G een risicobeoordeling met betrekking tot de gebruikssituatie en het opstellen van een asbestbeheersplan. De risicobeoordeling en het asbestbeheersplan dienen te voldoen aan de NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005. In het asbestbeheersplan dienen ook de asbesthoudende toepassingen worden beschreven waarvan een ‘redelijk vermoeden’ bestaat, maar welke niet zonder destructief onderzoek vast te stellen zijn. Het asbestbeheersplan dient periodiek beoordeeld te worden op actualiteit. De frequentie daarvan dient omschreven te zijn in het asbestbeheersplan, waarbij voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in bijlage D van NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005. De normverwijzing BRL 5052 in de versie van 2005 moet gelezen worden als SC-540 en BRL 5050 als SC-530.

Toelichting:

Door het in het beheerplan opnemen van asbesthoudende toepassingen waarvan een ‘een redelijk vermoeden’ bestaat, zijn de risico’s van deze mogelijk toepassingen tot op zekere hoogte beheerd (de conditie is niet bekend). Hiermee wordt voorkomen dan (licht) destructief onderzoek nodig is, wat in gebruikssituaties vaak ongewenst is. Een volledige risicobeoordeling van deze toepassingen conform de NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 is niet mogelijk. Indien uit de risicobeoordeling blijkt dat er sprake is van blootstelling aan asbestvezels dient dit direct gemeld te worden aan de opdrachtgever en dient de ruimte waar de besmetting heerst afgesloten en voor gebruik verboden te worden. Het asbesthoudende materiaal of asbeststof, dat de besmetting veroorzaakt, dient verwijderd te worden en de ruimte te worden schoongemaakt van asbestvezels.

7.14.7 Type B: Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.

Het redelijke vermoeden van niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten etc in een bouwwerk of object, vermeld in asbestinventarisatierapport type-A, leidt tot een aanvullende inventarisatie.

Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc. worden in dat geval voorafgaand aan de bouwkundige sloop, wel of niet in samenwerking met het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf (conform SC-530), met destructief onderzoek opgespoord (zie 3.4.3), waarbij de bouwkundige integriteit van een gebouw of constructie wordt aangetast (voorbeeld: in de fundering gegoten asbestcement leidingwerk). Het destructief onderzoek daarbij dient te geschieden onder het regime van SC-530. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport type-B als aanvulling op het asbestinventarisatierapport type-A. Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter beschikking gesteld via de opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning aan de vergunningverlener (gemeente).

7.14.8 Type 0: Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling

Buiten het kader van SC-540 kan voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991, in gebouwen, constructies of objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, worden volstaan met een beperkte, uitsluitend op visueel onderzoek gebaseerde, inventarisatie van asbesthoudende materialen. Deze inventarisatie dient gerapporteerd te worden.

Toelichting:

De uitvoering van een risicobeoordeling conform NEN 2991 valt, behoudens het bepaalde in 7.14.6.1 buiten het kader van deze SC-540. Het resultaat van een type 0 inventarisatie kan dan als startpunt dienen. Uiteraard wordt een type-O inventarisatie uitsluitend uitgevoerd indien er voor het betreffende gebouw, constructie of object geen type-A inventarisatie beschikbaar is, terwijl er redenen zijn om op korte termijn een NEN 2991 risicobeoordeling uit te voeren.

7.14.9 Bepalen van de indeling in een risicoklasse t.b.v. asbestinventarisatie

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par 3.3.2.

De inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object is gericht op het vaststellen van de blootstellingrisico's bij het verwijderen ervan. De bepalende factoren daarbij zijn o.a. de aard van het asbest, asbesthoudende product, asbestbesmet materiaal of asbestbesmet constructieonderdeel, de wijze waarop het is aangebracht en daarmee de methode van verwijderen en de beschermingsmaatregelen. De vaststelling van de risicoklasse dient aantoonbaar gedocumenteerd uitgevoerd te zijn op basis van de resultaten van de inventarisatie.

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op het Arbobesluit [lit. 2 en 4]. Er zijn drie risicoklassen gedefinieerd, elk met een eigen specifiek veiligheidsregime. Deze risicoklassen zijn volgens het volgende globale model ingedeeld:

Risico-klasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 1

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform de SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/m3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

Om een juiste indeling te kunnen maken zijn niet alleen gegevens nodig over het asbesthoudende materiaal (aard, samenstelling, asbestgehalte, graad van verwering/aantasting, wijze van bevestiging etc.). De inventariseerder moet óók op de hoogte zijn van de verwijderingstechnieken en -methoden die beschikbaar zijn. Immers, de combinatie van materiaaleigenschappen en de bij demontage of sloop gebruikte technieken bepalen uiteindelijke het concentratieniveau aan asbest in de lucht tijdens de asbestinventarisatie.

Opmerkingen

  • 1) De indeling van de risicoklassen dient te geschieden conform de vigerende wet- en regelgeving op basis van genoemde parameters. Zie par. 3.3.1.

  • 2) In de toelichting op het Arbobesluit [lit. 2], par. 1.4.4. blad 26, heeft het ministerie van SZW een geautomatiseerd databestand geïntroduceerd met behulp waarvan de risicoklasse-indeling kan worden bepaald. Daarbij is een eenduidige en uniforme vaststelling van de risicoklassen en overdracht van gegevens met betrekking tot de bijbehorende verwijderingsvoorwaarden en beschermingsmaatregelen naar een asbestverwijderimngsbedrijf verzekerd.

  • 3) Dit databestand is beschikbaar onder de naam SMA-rt (zie par. 3.4.6 en 3.4.7)

  • 4) De Arbeidsinspectie hanteert bij haar toezicht- en handhavingsactiviteiten SMA-rt.

7.14.10 Kwantificeren en registreren

Voor plaatmaterialen en golfplaat dient de hoeveelheid weergegeven te worden in m2. Desgewenst kan naar massa-eenheden (kg, ton) worden omgerekend. Bulktoepassingen, zoals spuitasbest, leidingisolatie etc. dienen altijd omgerekend te worden naar volume en/of massa-eenheden. Daarnaast dienen de afmetingen van alle asbesthoudende bouw- of constructiedelen zorgvuldig op een plattegrond te worden aangegeven en geregistreerd.

7.14.11 Monsterneming en analyse

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par 3.3.2.

Van elk type als asbestverdacht aangemerkt materiaal dient per onderzoeksproject door de inventariseerder tenminste één representatief monster te worden genomen. Ook indien het materiaal visueel als asbesthoudend wordt herkend. De monsterneming dient te voldoen aan de betreffende eisen uit NEN 5896: 2003.

Van materialen waarin het asbest inhomogeen aanwezig is zoals vinyl vloerbedekkingtypen, Internitplaat, beglazingskit etc., dienen meerdere monsters op selectief verschillende toepassingslocaties te worden genomen. Zie ook par. 7.16.3.2: Eisen te stellen aan monsterneming. De genomen monsters dienen geanalyseerd te worden door een voor deze verrichting door de RvA geaccrediteerd laboratorium / inspectie-instelling conform NEN 5896: 2003 (zie www.rva.nl).

Monsterneming vormt ook een onderdeel van NEN 5896: 2003 en kan desgewenst worden uitbesteed aan een daartoe door RvA geaccrediteerd laboratorium / inspectie-instelling.

7.15 Omvang van het project

Het is van belang dat de omvang van het project eenduidig wordt vastgelegd. In principe geldt een inventarisatie voor het gehele te onderzoeken gebouw/object, tenzij slechts opdracht is gegeven om een deel van het gebouw en/of object te inventariseren, bijvoorbeeld een bepaalde vleugel of verdieping. Het inventarisatiebureau bepaalt of een dergelijke opsplitsing niet in strijd is met de uitgangspunten van dit certificatieschema.

7.15.1 Zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid

Het inventariseren van een als zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid (vleugel, verdieping etc.) is toegestaan. Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn, dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Het in één keer inventariseren van zeer grote bouwkundige eenheden kan tot bezwaren leiden en nadelen hebben. De oplossing ligt dan vrijwel altijd in het later samenbundelen van de deelinventarisaties tot een overzichtelijk geheel.

De asbestinventarisatie van de zelfstandig bouwkundige eenheid dient volledig in kaart gebracht, geïdentificeerd en gekwalificeerd te worden.

Voorbeelden:

  • Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

  • Een luchtbehandelingsysteem met asbestbevattende luchtkanalen bedient zes verdiepingen, waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

7.15.2 Het inventariseren van afzonderlijke bronnen of constructiedelen

Het inventariseren van afzonderlijke bronnen of constructiedelen is niet acceptabel. Opsplitsing in te kleine eenheden stuit vrijwel altijd op bezwaren. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om uitsluitend een gevelconstructie, vensterbanken of technische ruimten te inventariseren en daarbij geen aandacht te besteden aan de overige bronnen binnen de bouwkundige eenheid.

Voorbeeld:

In een grote hal met een staalconstructie waarop spuitasbest is aangebracht, bevinden zich winkels die afzonderlijk zijn verhuurd. Wanneer slechts een deel van de huurders opdracht geeft tot inventarisatie van de door hen gehuurde winkel, leidt dit tot een onvolledige inventarisatie die bovendien een onbetrouwbare basis vormt voor een omgevingsvergunning of een eventueel aansluitend uit te voeren risicobeoordeling conform NEN 2991. In dergelijke gevallen zal dus de eigenaar van het bouwwerk als (hoofd)opdrachtgever moeten optreden.

7.16 Het asbestinventarisatieplan

Wanneer een inventarisatiebureau niet een volledig bouwwerk, object of constructie onderzoekt, moet de gekozen indeling van het te onderzoeken bouwdeel gemotiveerd worden vastgelegd in het op te stellen asbestinventarisatieplan.

7.16.1 Informatie van de opdrachtgever ten behoeve van historisch onderzoek

Het asbestinventarisatiebedrijf dient de opdrachtgever te verzoeken de relevante documenten en archieven beschikbaar te stellen waarin de toepassing van asbest en asbesthoudende producten is beschreven.

Toelichting:

Dit kan omvatten bouwtekeningen, archieven van verbouwingen of renovaties, beschrijving van calamiteiten of incidenten, eerder uitgevoerde (deel)saneringen etc.

Daarnaast dient de opdrachtgever te worden verzocht de mogelijkheid te bieden (ex)werknemers te laten interviewen voor zover dat relevant is voor het onderzoek.

7.16.2 Het systematisch opsporen van asbest, asbesthoudende producten etc.

Het bedrijf dient te werken met een checklist toegespitst op het te inventariseren bouwwerk of object. Tevoren dient deskresearch te zijn uitgevoerd, gebruikmakend van bestek, tekeningen, bouwaanvragen of vergelijkbare informatie. Resultaten van deskresearch dienen op de onderzoekslocatie tijdens het onderzoek aanwezig te zijn. Bij het inventariseren dienen alle ruimten en constructiedelen, met inbegrip van bijvoorbeeld kanalen en kokers, schoorstenen, kruipruimten, ruimten boven het plafond etc. onderzocht te worden. In het bouwwerk en/of object dienen de te onderzoeken materialen in hoofdgroepen te worden ingedeeld.

Toelichting:

Voorbeelden van een indeling in hoofdgroepen zijn onderstaand gegeven:

   

Installaties:

• In de controlelijst moet tot uiting komen dat onderzocht wordt hoe de installaties zijn opgebouwd:

– Verwarmings-/klimaatinstallaties;

– ventilatie (breng de opbouw/constructie van de ventilatiekanalen in beeld);

– stoomleidingen en overige buizen en leidingen;

– water;

– riolering;

– elektrische installaties;

– verticaal transport (liften, roltrappen etc.);

– (rook)gaskanalen;

– afvoerkanalen van apparaten (b.v. zuurkasten).

Apparatuur en inrichting:

• zuurkasten;

• schoolborden;

• noodstroom aggregaten.

Brandwerende constructies:

• brandcompartimenten:

• verticaal

• horizontaal

• brandwerende constructies naar belendingen;

• brandwerende bekleding draagconstructies.

Afwerking en decoraties:

• stucwerk;

• vloerbedekking incl. evt. lijmlaag;

• natuursteenvervangers;

• alle imitatiesteenachtige materialen;

• scheidingswanden e.d.;

• voegkit, afdichting dilatatievoegen.

Gevelconstructies en waterkerende constructies:

• golfplaten;

• dakbedekking; gevelbekleding;

• horizontaal

• verticaal

• waterkerende en waterdampdoorlatende lagen in buitenwanden endaken;

• natuursteenvervangers zoals bij waterdorpels en muurafdekkingen etc.

Tijdens de bouw toegepaste asbesthoudende hulpconstructies:

• verloren bekisting in betonconstructies;

• stelplaatjes.

Asbestbesmetting:

• asbeststof afkomstig van oude saneringen of erosie (kabelgoten verlaagde plafonds etc.) op materiaal of constructieonderdelen;

• asbeststof afkomstig uit naastgelegen bouwdelen of emissiebronnen (via banden, schoeisel of calamiteit) op materiaal of constructieonderdelen.

7.16.3 Veiligheidsaspecten
7.16.3.1 Inleiding

De inventariseerder zal bij de inventarisaties moeten kunnen beschikken over de vereiste PBM’s.

Toelichting:

De inventariseerder zal altijd aanwezig zijn in de buurt van asbesthoudende materialen en loopt daardoor in principe de kans om aan asbest blootgesteld te worden. Hoe groot de kans op blootstelling is, hangt sterk af van de handelingen die worden verricht, de aard van de asbesthoudende materialen en de omgevingsomstandigheden. Bij het zoeken naar hechtgeboden asbesthoudende materialen is de kans op blootstelling verwaarloosbaar. Bij het onderzoeken van b.v. een beschadigde laag spuitasbest boven een verlaagd plafond, bestaat er echter wel degelijk kans op blootstelling.

Het maken van een juiste inschatting van het blootstellingsrisico is een professioneel oordeel van de inventariseerder en is van veel omstandigheden afhankelijk.

In par. 7.16.3.3. en 7.16.3.4. worden handelingen beschreven waarvan het bij voorbaat duidelijk is dat er een blootstellingsrisico bestaat en wordt aangegeven welke beschermingsmaatregelen getroffen moeten worden.

Blootstelling van derden en/of besmetting van een te onderzoeken locatie moet te allen tijde worden vermeden. Is een gebouw/constructie nog in gebruik, dan kan het nodig zijn om bijvoorbeeld het nemen van monsters, het wegnemen van plafondtegels en/of het uitvoeren van licht destructieve bewerkingen buiten de gebruikstijd of in containment uit te voeren.

7.16.3.2 Eisen te stellen aan monsterneming en analyse

Ter voorkoming van blootstelling of besmetting van de omgeving dienen bij de monsterneming de volgende voorzorgsmaatregelen in acht genomen te worden:

  • draag beschermende kleding en de voorgeschreven adembescherming. Bij het op de beschreven wijze bemonsteren van materialen kan worden volstaan met een halfgelaatsmasker P3 en geldt het regime van risicoklasse 1;

  • scherm de plaats van monsterneming af van de omgeving;

  • gebruik puntafzuiging (asbeststofzuiger) wanneer de te verwachten vezelemissie tijdens het nemen van een monster niet op een andere wijze is te voorkomen;

  • impregneer de ontstane breukvlakken;

  • de plaatsen waar monsters zijn genomen dienen terugvindbaar te zijn;

  • reinig de omgeving na afloop zorgvuldig, verpak elk verdacht materiaal als asbesthoudend;

  • verpak de monsters dusdanig dat er geen asbeststof kan vrijkomen bij onzorgvuldige behandeling tijdens verzending of transport;

  • het niet nemen van monsters en daardoor het creëren van uitsluitingen als gevolg van de inschatting dat bij monstername een onacceptabele vezelemissie zal ontstaan is niet toegestaan;

  • de inventariseerder dient er zeker van te zijn dat er voldoende monstermateriaal genomen wordt;

  • tevens dient hij het analyseresultaat kritisch te beoordelen en de representativiteit van de monsterneming onderbouwd te beschrijven. Indien er twijfels zijn betreffende de uitkomst van de analyse dient een nieuw monster genomen te worden, of een contra-analyse uitgevoerd te worden.

7.16.3.3 Inventarisatie van risicovolle materialen

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par. 3.3.2.

Bij het inventariseren van niet-hechtgebonden asbest of asbesthoudende materialen is er een reële kans op blootstelling. Dit geldt met name voor situaties waarbij het evenwicht wordt verstoord, bijvoorbeeld het openen van plafonds, het betreden van kruipkelders of technische ruimten. In dat geval dienen er adequate beschermingsmaatregelen te worden genomen en de besmetting van aangrenzende bouwdelen te worden voorkomen. Bij (vermoeden van) zwaar met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen vervuilde ruimten dient de inventarisatie in containment te worden uitgevoerd.

7.16.3.4 Ernstige besmettingen die een direct blootstellingsrisico opleveren

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par. 3.3.2.

Indien tijdens de inventarisatie een ernstige besmetting met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen wordt aangetroffen, die een direct risico opleveren voor bewoners / gebruikers van een gebouw of constructie, dient de opdrachtgever hierover terstond ingelicht te worden. Het kan nodig zijn daarbij dringend te adviseren per direct organisatorische (voorzorgs)maatregelen te treffen en een risicobeoordeling conform NEN 2991 te laten uitvoeren.

Zie tevens SC-540 par. 7.6.5. ‘gedragscode’.

Toelichting:

Weigert een opdrachtgever om maatregelen te nemen om bewoners/gebruikers tegen de blootstelling aan asbest te beschermen, dan kunnen in uiterste consequentie andere stappen worden ondernomen.

7.17 Rapportage

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-540 par. 3.3.2.

7.17.1 Inleiding

De belangrijkste activiteit van het asbestinventarisatiebedrijf is het inventariseren van asbesthoudende materialen en/of secundaire bronnen in een gebouw, constructie of object. Met behulp van de verkregen informatie kunnen de asbesthoudende materialen worden verwijderd. Het asbestinventarisatierapport is daarom van groot belang voor het zorgvuldig en hygiënisch verantwoord verwijderen van asbest. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de resultaten van de asbestinventarisatie dienen te worden gerapporteerd. Voor minder omvangrijke asbestinventarisaties dient eenzelfde model te worden gehanteerd.

Par. 7.17.4 geeft een evaluatieformulier dat altijd in het inventarisatierapport dient te worden opgenomen.

In Bijlage K is een opsomming gegeven van de verplichtingen van de opdrachtgever conform het Asbestverwijderingsbesluit en het Arbeidsomstandighedenbeleid. Deze dienen ter informatie aan de opdrachtgever als bijlage aan het inventarisatierapport te worden toegevoegd. Voor ‘eenvoudige’ asbestinventarisaties dient eenzelfde model te worden gehanteerd.

Het is gebruikelijk om behalve een schriftelijke versie, ook een digitale versie van het rapport aan de opdrachtgever aan te bieden. De digitale kopie is beveiligd, zodat daarin geen veranderingen aangebracht kunnen worden (doorgaans een PDF-file). Desgewenst kunnen tabellen, tekeningen en andere bijlagen in het oorspronkelijke format (b.v. Word of Excel) worden meegeleverd, zodat een opdrachtgever deze kan gebruiken als basis voor een asbestbeheersplan. Wel moet daarbij duidelijk aan de opdrachtgever worden vermeld dat alle door hem aangebrachte veranderingen en/of toevoegingen niet meer onder verantwoordingen van het inventarisatiebureau vallen, tenzij deze gegevens door het inventarisatiebureau zijn gevalideerd. Dit geldt ook voor via het Internet werkende systemen van gegevensuitwisseling. Voor alle digitale systemen geldt dat deze afdoende beveiligd moeten zijn.

7.17.2 Inventarisatierapport type-A

Dit omvat de inventarisatie van direct waarneembaar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object. Bij de inventarisatie kan gebruik worden gemaakt van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek).

De rapportage Asbestinventarisatie type-G dient naast hetgeen is aangegeven bij Asbestinventarisatie type-A, de volgende onderdelen te bevatten:

  • Resultaten risicobeoordeling

    *Rapportage dient te voldoen aan hoofdstuk 4 en 5 van NEN 2991: 2005

  • Asbestbeheersplan

    *Rapportage dient te voldoen aan bijlage D van NEN 2991: 2005

Indien relevant voor het bouwwerk of object wordt tevens een opsomming gegeven van de vermoedelijk niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in het bouwwerk of object, waarop in tweede instantie een aanvullende inventarisatie (type B) uitgevoerd zal moeten worden. Deze bevinding dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven. Het inventarisatierapport type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit rapport dient tenminste de volgende elementen te bevatten:

7.17.2.1 Titelblad

Waarop is vermeld:

  • Naam van de eigenaar / opdrachtgever en de partij (asbestverwijderingsbedrijf, directievoerder, projectbegeleider e.d.) die namens de opdrachtgever optreedt;

  • Naam van het uitvoerende inventarisatiebureau met het certificaatnummer;

  • Naam van de uitvoerende medewerkers met identificatiecode (Ascert-code DIA)

  • Unieke projectidentificatie code;

  • Omschrijving van de onderzochte bouwkundige eenheid, constructie of object;

    Toelichting:

    Wanneer er sprake is van een beperkt doelruimte etc. ..... bv .....

  • Duidelijk en onmiskenbaar aangeven, voor welk doel het rapport geschikt is:

    • Voor het verwijderen van uitsluitend in dit rapport onder type A geïnventariseerde asbesthoudende materialen zonder dat er een lijst van redelijk vermoedelijke aanwezig asbest is opgesteld;

    • Voor het aansluitend uitvoeren van een type B onderzoek ter verificatie van de lijst van redelijk vermoedelijke aanwezig asbest in het daaraan voorafgaande type A onderzoek;

    • Voor het vaststellen van de gebruiksintegriteit van het gehele gebouw met een asbestinventarisatierapport type-G ;

    • Voor de renovatie van een in de inleiding nader gespecificeerd deel van het onderzochte bouwwerk;

    • Voor de renovatie van het gehele bouwwerk.

    • Voor de sloop van het gehele bouwwerk

  • Datum van interne autorisatie.

Verplicht is onderstaande classificatie aanvullend op de titelpagina op te nemen.

Omvang onderzoek

  • Gehele gebouw of object

  • Gedeelte van gebouw of object

  • Representatieve steekproef (bijvoorbeeld bij flatgebouwen, 10% voor vergunning)

  • Aanvulling op representatieve steekproef

  • Onvoorzien aanwezig asbest

Soort onderzoek

  • Asbestinventarisatie type-A

    • Volledig

    • Onvolledig

  • Asbestinventarisatie type-B

  • Asbestinventarisatie type-G

Risicobeoordeling

  • Risicobeoordeling ten behoeve van sloop en verbouw (SMART)

  • Risicobeoordeling in gebruiksfase (NEN 2991: 2005)

7.17.2.2 Samenvatting

Hierin zijn alle relevante uitkomsten van het onderzoek bondig samengevat. Tevens dient hier aangegeven te worden:

  • Een numeriek overzicht van aantal bronnen met risicoklasse 1, 2 en/of 3 en eventueel aantal bronnen met beargumenteerde afwijkingen;

  • of er een redelijk vermoeden bestaat op de aanwezigheid van in de constructie verborgen asbesthoudende materialen met verwijzing naar het desbetreffende overzicht in het rapport;

  • of het om een ‘volledig’ type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ type-A onderzoek. In geval van een onvolledig type-A onderzoek dienen de beperkingen en uitsluitingen die expliciet bij deze inventarisatie behoren, te zijn aangegeven. Zie ook par. 7.14.6.

7.17.2.3 Omschrijving van de opdracht
  • Een opsomming van de door de opdrachtgever ter beschikking gestelde informatie en/of documenten;

    Toelichting: Indien er meerdere inventarisatiebureau’s opeenvolgend voor het betreffende bouwwerk/object een rapport hebben uitgebracht dienen deze hier vermeld te worden met vermelding van opsteller (naam en Ascert-code) , identificatiecode en publicatiedatum.

  • Een omschrijving van de opgedragen werkzaamheden;

  • Een eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en constructiedelen, voorzien van plaats, adres en datum;

  • De persoon of personen die de inventarisatie heeft/hebben uitgevoerd incl. de Ascert-code van de DIA;

  • Het type inventarisatie;

  • Datum van interne autorisatie.

7.17.2.4 Methoden

Een omschrijving van de gebruikte onderzoeksmethoden.

7.17.2.5 Resultaten
  • Resultaten van het vooronderzoek (historisch onderzoek, desk research);

  • Een kwalitatief overzicht van alle aangetroffen asbesthoudende materialen (type product, soort(en) asbest en gehalte, toepassing);

  • Een overzicht van de genomen monsters;

  • Een overzicht van de analyseresultaten zoals aangeleverd door het geaccrediteerde laboratorium;

  • Een compleet kwantitatief overzicht van alle aangetroffen asbesthoudende materialen, exacte plaatsen, de bereikbaarheid van die plaatsen, de wijze van bevestiging van asbestbevattend materiaal etc; deze gegevens dienen als input voor het indelen in één van de drie risicoklassen;

  • Plaatsen die niet geïnventariseerd zijn, maar wel opgenomen zijn in de eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en constructiedelen.

7.17.2.6 Indeling in risicoklassen bij verwijdering
  • Geef voor elk type / toepassing asbesthoudend materiaal aan hoe dit gedemonteerd of gesloopt moet worden. Indien er gelijkwaardige methoden zijn, geef deze ook aan;

  • Geef voor de gekozen verwijderingsmethode(n) per type/toepassing materiaal een onderbouwde samenvatting van de gevonden verwijderingsvoorwaarden met de daarbij gevonden risicoklasse-indeling (zie SC-540 par. 3.4.7 en 7.17.2.2. en Reglement SMA-rt Afwijkingen met argumenten SC-547, versie 01, datum 15-09-2011).

  • De brongerelateerde output van de SMA-rt risicoklassebepaling dient bovendien de volgende gegevens te bevatten (zie Bijlage N):

Bovenaan het document

Onderaan het document

• Ascert-code en naam van het inventarisatiebureau.

• Unieke projectidentificatie code (ID-project) aangevuld met de identificatie van de asbestbron.

• De datum van het tijdstip van genereren

• Unieke code van het document

• Vermelding dat het document onverbrekelijk onderdeel uitmaakt van het asbestinventarisatie-rapport (ID-project);

• Argumenten voor afwijkingen (par. 3.4.7).

7.17.2.7 Conclusies en aanbevelingen
  • Een puntsgewijze samenvatting van alle conclusies en aanbevelingen;

  • Onderbouwing van het redelijk vermoeden op de aanwezigheid van in de constructie verborgen asbesthoudende materialen;

  • Voor zover relevant: Aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek conform NEN 2991: 2005 (Risicobeoordeling in niet-sloopsituaties).

7.17.2.8 Bijlagen bij het inventarisatierapport
  • a) Bouwtekeningen, plattegronden en/of schetsen waarin de asbesthoudende materialen zijn ingetekend. Indien deze desgevraagd niet door de opdrachtgever ter beschikking zijn gesteld, dan zal met het oog op een eenduidige duiding van de asbesthoudende materialen het asbestinventarisatiebedrijf deze dienen te vervaardigen;

  • b) Beknopt verslag van alle inspanningen die verricht zijn m.b.t. het deskresearch met bronvermelding duidelijk en overzichtelijk;

  • c) Verslag van de gesprekken met o.a. gebouwenbeheerders in de vorm van beknopt verslag;

  • d) in welke mate het uitgevoerde deskresearch voldoende input/gegevens heeft verschaft voor het veldwerk.

  • e) Conclusies m.b.t. de informatie verzameld onder b), c) en d)

  • f) Foto’s;

  • g) Indien relevant, digitale informatiedragers met onderzoeksgegevens (CD-ROM of DVD);

  • h) Integrale opname van een kopie van de analysecertificaten met daarop aangegeven de unieke projectidentificatiecode;

  • i) Wanneer bij de inventarisatierapporten gebruik gemaakt is van validatiemetingen conform SC-548: versie 01, datum 15-09-2011/NEN 2939, dient de rapportage daarvan, voorzien van unieke projectidentificatiecode, bij het inventarisatierapport gevoegd te worden [lit. 9] / [lit. 23];

  • j) SC-540 Bijlage G Verplichtingen van de opdrachtgever overeenkomstig Wet- en regelgeving;

  • k) Blanco evaluatieformulier voor onvoorzien asbest conform par. 7.17.4;

  • l) De oorspronkelijke brongerelateerde output van de SMA-rt risicoklassebepaling met argumenten voor afwijking (zie par. 3.4.7).

7.17.3 Aanvullend inventarisatierapport type-B

Het asbestinventarisatierapport type-B is het resultaat van de aanvullende inventarisatie van alle redelijk veronderstelde niet-direct-waarneembare asbest en asbesthoudende producten etc. die direct voorafgaand aan de bouwkundige sloop met destructief onderzoek zijn opgespoord en waarbij de bouwkundige integriteit van een gebouw of constructie is aangetast (voorbeeld: in de fundering gegoten asbestcement leidingwerk).

De directe aanleiding tot een dergelijke inventarisatie is de vaststelling, tijdens inventarisatie type-A (zie par. 3.4), van het redelijke vermoeden van in het bouwwerk of object niet-direct-waarneembare asbest en asbesthoudende producten.

Het asbestinventarisatierapport type-B vormt een aanvulling op het asbestinventarisatierapport type-A.

7.17.4 Evaluatieformulier als verplicht onderdeel van het inventarisatierapport

De auteurs van de elkaar opvolgende versies van het inventarisatierapport

1. Asbestinventarisatie type A

   

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgave datum

 
   

2. Asbestinventarisatie type B

   

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgavedatum

 
   

3. Asbestinventarisatie van onvoorzien asbest

   

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgave datum

 
   

Omschrijving onvoorzien asbest

Omschrijving

Plaats

Hoeveelheid

 
       

Asbestverwijderingsbedrijf

   

Naam

 

Ascert-code

 

Naam

Handtekening

   

Verzonden naar

1.

2.

3

4

5

6

7

Door (naam)

             

datum

             

Paraaf

             

Verzendlijst: 1= ÀIB type A; 2= AIB type B; 3= AIB onvoorzien; 4 = gemeente; 5 = eigenaar; 6 = opdrachtgever

8 Beoordelingsmethodiek

De wijze waarop de certificatie-instelling de beoordelingen en controles uitvoert is als volgt elders in certificatieschema vastgelegd:

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 4 Certificatiereglement:

In het certificatiereglement is aangegeven op welke wijze een kandidaat een procescertificaat kan verwerven. Naast de procedurele gang van zaken zijn dat de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen en rapportage daarvan op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. De besluitvorming het certificaat wel / niet te verlenen in combinatie met de publicatie van het certificaat met opname in het Ascert Register.

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 6 Toezicht

In dit gedeelte is aangegeven hoe de certificatie-instelling gedurende de looptijd van het certificaat toegang heeft tot de werkzaamheden van de certificaathouder. Vermeld zijn de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. Voor de projectbeoordelingen is een controlelijst SC-542; versie 01, datum 15-09-2011 beschikbaar. Afgeleid van de eisen in dit certificatieschema is daarin een overzicht gegeven van het gewicht van de afwijkingen in de vorm van Categorie I, Categorie II, Categorie III en Categorie IV.

Tenslotte is aangegeven welke maatregelen de certificatie-instelling neemt in reactie op de geconstateerde bevindingen en de afhandeling daarvan door de certificaathouder. Daarin is voorzien de mogelijkheid van voortijdige intrekking van een procescertificaat na herhaald onvoldoende reageren van de certificaathouder binnen de certificatieperiode.

Tenslotte is vermeld de besluitvorming het certificaat wel / niet opnieuw te verlenen in combinatie met de eventuele publicatie van het certificaat met opname in het Ascert Register.

8.1 Tijdsbesteding bij de beoordelingen

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

8.2 Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken, dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-540 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zichzelf en dienen conform het bepaalde in par. 5.2.2 uitgevoerd te worden.

9 Het certificaat
9.1 Certificaatgegevens

Het certificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten (zie SC-530 Bijlage E).

Gegevens van de certificaathouder:

  • Volledige bedrijfsnaam;

  • Contactpersoon

  • Vestigingsplaats;

  • Inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel

  • Relatie met eisenstellend (werkveld specifiek) document identificatie en versie aanduiding.

  • Werkmaatschappijen in de bijlage (zie par. 4.3.4);

  • Ascert-code van de certificaathouder (Zie Reglement SC-710: versie 01, datum 15-09-2011, Reglement Inrichten Ascert Certificaatregister)

Gegevens van de CKI:

  • Naam;

  • Vestigingsplaats;

  • Logo;

  • Kenmerk van de aanwijzingsbeschikking minister SZW.

Overige gegevens certificaat:

  • De datum van inwerkingtreding en de datum tot wanneer het certificaat geldig is.

  • Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat het betreffende bedrijf voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

  • Handtekening bevoegd persoon CKI;

  • Beeldmerk en logo Ascert met daarin de vermelding respectievelijk SC-540 (Zie SC-800: versie 01, datum 15-09-2011, Reglement Gebruik Ascert Beeldmerk)

  • Datum

9.2 Gebruik van het certificaat

Het gebruik van het certificaat en het daarop aangegeven Ascert Beeldmerk is gebonden aan SC-800: versie 01, datum 15-09-2011, Reglement Gebruik Ascert-beeldmerk en SC-810: versie 01, datum 15-09-2011, Certificaatmodellen[lit. 25].

9.3 Ascert Certificaatregister

De CKI registreert maandelijks de actuele gegevens in het systeemcertificaat. Conform de overeenkomst met Ascert worden de gegevens elektronisch verzonden aan Bureau Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister. Het intrekken van certificaten dient door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan Ascert. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

DEEL III BIJLAGEN

Deel III van dit certificatieschema bevat de bijlagen, waarnaar in de delen I en II verwezen wordt.

BIJLAGE A MELDINGSFORMULIER ASBESTINVENTARISATIE
Verplichtend karakter

Deze gegevens worden ter beschikking gesteld aan de certificatie-instelling.

   

1 Arbeidsinspectie

7 Periode asbestinventarisatie

Adres:

Aanvangsdatum:

Postcode en plaats:

Tijdstip aanvang werk

E-mailadres:

Einddatum:

 

Tijdstip einde werk:

2 Certificatie-instelling van het asbestinventarisatiebedrijf

 

Naam:

8 Type locatie: (indien anders)

Contactpersoon:

0 wel in gebruik

Adres:

0 niet in gebruik

Postcode

 

Plaats :

Bouwwerk

Telefoonnr.:

0 utiliteitsgebouw

Faxnr:

0 woning (en)

E-mailadres:

0 agrarische drijfsgebouwen

 

0 flat(s)

3 Asbestinventarisatiebedrijf

0 kantoor

Naam:

0 school

Contactpersoon:

0 overige, namelijk:

Adres:

 

Postcode

Object

Plaats :

0 .....

Telefoonnr.:

0 .....

Faxnr:

0 .....

E-mailadres:

 

Ascert-code:

Overig

 

0 .....

4 Aantal asbestinventariseerders

0 .....

DIA:

0 .....

   

5 Plaats waar de asbestinventarisatie

9 Ondertekening

wordt uitgevoerd (de locatie)

Asbestinventarisatiebedrijf

Omschrijving projectlocatie:

Plaats: :

Adres:

Datum:

Postcode:

Naam bedrijf:

Plaats:

Naam organisatie:

Telefoonnr:

Naam contactpersoon:

E-mailadres:

Naam contactpersoon:

 

Handtekening:

6 Type asbestinventarisatie

 

0 Type A

10 Toegangsvoorwaarden

0 Type B

Naam contactpersoon

 

telefoon

 

etc.

 
 
BIJLAGE B DEFINITIES (I)
Informatief karakter

Begrip

Definitie / betekenis

Aangewezen certificatie-Instelling

Een instelling die vanwege een ministeriële aanwijzing gerechtigd is te toetsen of een bedrijf haar werkzaamheden uitvoert conform een overeengekomen certificeringschema (b.v. asbestinventarisatie of asbestverwijdering ).

Afdichten / afschermen / inkapselen / Impregneren

Het aanbrengen van een duurzame afscherming of impregnatie ter voorkoming van het vrijkomen van asbestvezels

 

Toelichting:

Een duurzame inkapseling/impregnatie bewerkstelligt dat in een besloten ruimte gedurende de resterende gebruiksjaren van een gebouw of constructie vanuit het asbesthoudend materiaal, zelfs onder intensieve gebruikscondities, geen asbestconcentratie in de lucht ontstaat die de door het ministerie van IenM gestelde Streefwaarde uitgedrukt als een 8-uurs gemiddelde concentratie significant overschrijdt.

Afnemer

De natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het asbestinventarisatiebedrijf of het asbestverwijderingsbedrijf de dienst(en) levert.

Afvalprocedure

Voor de omschrijving van de afvalprocedure zie document SC-531: versie 01, datum 15-09-2011.

Amfiboolasbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28-4) en tremoliet (Cas-nummer 77536- 68-6), alsmede producten waarin die vezelachtige silicaten zijn verwerkt.

Arbeidshygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de arbeidshygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Asbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- 4) en tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6.

Asbestanalyse

Analyse door een voor de desbetreffende verrichting RvA geaccrediteerd laboratorium (zie www.rva.nl) van een materiaal- of luchtmonster op de aanwezigheid, type en percentage/concentratie asbest.

Asbesthoudend bouw- of constructiemateriaal

Bouw- of constructiematerialen waarin serpentijnasbest of amfiboolasbest verwerkt of aanwezig is en waarvan het asbestgehalte groter of gelijk is aan 0,1 gewichtsprocent (de bepalingsondergrens van de methode zoals vastgelegd in NEN 5896: 2003).

 

Toelichting:

Asbesthoudende materialen worden vaak ten onrechte als ‘asbest’ aangeduid.

De in SC-540 en SC-530 gebruikte benaming is asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen

Asbestinventarisatieplan

De schematische weergave van waar, wanneer, hoe, door wie en onder welke omstandigheden/randvoorwaarden een asbestinventarisatie wordt gedaan en uit welke onderdelen die bestaat.

Asbestinventarisatiewerk

Het systematisch inventariseren van alle asbesthoudende materialen in een nader omschreven (gedeelte van een)bouwwerk, constructie of object met als resultaat een asbestinventarisatierapport conform SC-540 par. 7.17.

Asbestinventarisatierapport

Rapport, onderscheiden naar type-A, type-B, type-O en type-G, waarin het resultaat van het volledige asbestinventarisatiewerk is vastgelegd conform SC-540 par. 7.17.

Asbestverdacht materiaal

Hieronder wordt verstaan een materiaal dat op basis van uitsluitend een visuele, en dus subjectieve, beoordeling als asbesthoudend of ‘mogelijk asbesthoudend’ wordt beoordeeld.

 

Toelichting:

Eerst na monsterneming en -analyse conform NEN 5896: 2003, door een daartoe geaccrediteerd laboratorium, kan het materiaal in het inventarisatierapport met objectieve zekerheid worden aangeduid als asbesthoudend, met vermelding van asbesttype en concentratieklasse.

Asbestvezel

Een asbestdeeltje dat langer is dan 5 micrometer, een diameter heeft van minder dan 3 micrometer en een lengte/breedte verhouding heeft van meer dan 3:1 (Arbobesluit). In de milieukwaliteitdoelstellingen voor asbest van het ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen ook vezels met een lengte kleiner dan 5 micrometer onder de definitie asbestvezel.

Audit

Beoordeling van een (kandidaat) certificaathouder op conformiteit met een certificatieschema door een daartoe RvA geaccrediteerde, en/of door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling

Auditor

Benaming gehanteerd voor een vakdeskundige beoordelaar van een certificerende Instelling

Bedrijfskundige criteria

Criteria voor de inrichting, uitvoering, beheersing en borging van het asbestinventarisatieproces.

Beheersing

De operationele technieken en activiteiten die worden toegepast om te bewerkstelligen dat de asbestinventarisatie geschiedt conform de SC-540.

Bemonsterings-plan

De schematische weergave van de plaatsen waar monsters worden genomen, de aard van de monsters, de hoeveelheid en andere relevante gegevens, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen en maatregelen bij monsterneming ter voorkoming van emissie van asbest.

Beoordeling

Zich een oordeel vormen over een onderwerp door te onderzoek/te meten of dit voorwerp op de te beoordelen eigenschappen overeenkomt met de gestelde norm of referentie.

Borging (arbo en milieu)

Het geheel van alle geplande en systematische acties die nodig zijn om te verzekeren dat bij de asbestinventarisatie de verspreiding van asbest naar mens en omgeving wordt voorkomen met inachtneming van de wettelijk geldende normen en voorschriften.

Bouwwerk

Datgene wat gebouwd wordt of voortkomt uit bouwwerkzaamheden. Een bouwwerk moet voldoen aan vier criteria:

• Het moet van enige omvang zijn.

 

Toelichting:

Een simpele grafsteen is niet van enige omvang en derhalve geen bouwwerk. Een grafmonument is wel van enige omvang en derhalve wel een bouwwerk.)

• Het moet een constructie zijn.

• Het moet driedimensionaal zijn.

• Het moet plaatsgebonden zijn.

 

Toelichting

Een verrijdbare viskraam die ergens zes maanden staat, is een bouwwerk. Dezelfde verrijdbare viskraam die elke dag ergens anders staat, is geen bouwwerk.

Voorbeelden van een bouwwerk zijn: utiliteitsgebouwen, woningen, schuren, woonwagens, fietsenstallingen, stallen, midgetgolfbanen. lantaarnpalen, fabriekshallen, transformatorhuisjes, viaducten, grafmonumenten, industriële installaties die zich op een vaste plaats bevinden, stacaravans en verrijdbare viskramen met een vaste standplaats.

Bouwkundige eenheid

Een functionele eenheid van een bouwwerk, constructie of object (vleugel, verdieping, technische ruimte etc.).

 

Toelichting:

Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Voorbeelden:

Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

Een luchtbehandelingsysteem bedient 6 verdiepingen waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

Brand

Een brand is een verbranding met vuur die zich ongehinderd uit kan breiden en schade en/of gevaar veroorzaakt. Binnen het kader van dit certificatieschema is de betekenis brand incl. het vrijkomen van asbestvezels. Ook wel als asbestbrand aangeduid.

Calamiteit

Een calamiteit is de algemeen gebruikte aanduiding voor een niet-verwachte gebeurtenis die ernstige schade kan veroorzaken. In dit certificatieschema wordt deze gebeurtenis gekoppeld aan asbestrisico’s voor de omgeving voordat met asbestverwijderingswerk wordt begonnen.

Constructie

Iets wat door construeren is ontstaan.

 

Toelichting:

Met een constructie kan een compleet bouwwerk bedoeld worden, maar in de context van een asbestinventarisatie wordt een constructie beschouwd als een zelfstandig onderdeel van een bouwwerk of object b.v. een hangconstructie van een brug, de fundering van een gebouw, de draagconstructie van een viaduct. Deze is apart benoemd omdat in dergelijke deelconstructies soms specifieke asbesttoepassingen voorkomen.

Containment

Constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de omgeving en waarin een wettelijk vastgelegd niveau van onderdruk in stand wordt gehouden, ter voorkoming van de verspreiding van asbestvezels naar mens en milieu.

Decontaminatieprocedure

Voor de omschrijving van de decontanimatieprocedure zie de documenten SC-531A: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-531B: versie 01, datum 15-09-2011 op www.ascert.nl onder Documenten.

Demonteren

Het zonder bewerkingen als één geheel verwijderen van een asbestbevattend product of apparaat. Demonteren is een vorm van slopen.

Desk research

Het uitvoeren van een bureauonderzoek naar de bouwhistorie van het object.

Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest conform SC- 560. En daarmee aantoont te voldoen aan de in Bijlage A van de SC-540 vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel

Deskundig toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering conform SC-510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheids-profiel.

Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform SC-520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

Geaccrediteerd asbestlaboratorium

Laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor Accreditatie voor de desbetreffende verrichting. Er wordt apart geaccrediteerd voor onder meer de volgende verrichtingen m.b.t asbest:

• materiaalanalyse;

• monsterneming van binnenlucht in een bestaande situatie;

• analyse van binnenluchtmonsters (bestaande situatie);

• eindcontrole na asbestverwijdering in een containment, glovebag (couveusezak) of buitensituatie conform NEN 2990: 2005

• niet-routinematig onderzoek inzake asbest (onderzoek & ontwikkeling ofwel een O&O-erkenning).

 

Opmerking:

Een laboratorium/onderzoeksinstelling dat een eindcontrole na verwijdering van asbest uitvoert moet geaccrediteerd zijn conform NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type-C (RvA-Inspectie).

De overige verrichtingen (luchtmeting, materiaalanalyse etc.) wordt beoordeeld conform NEN-EN-ISO/IEC 17025: 2005 (RvA Testen). Over het algemeen geldt dus dat een laboratorium dat een eindcontrole uitvoert voor beide verrichtingen, geaccrediteerd moet zijn. Combinaties zijn mogelijk, waarbij de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 leidend is met daaronder één of meer RvA-Testen accreditaties

Gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestinventarisatie conform certificatieschema SC-540 opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door het ministerie van SZW.

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-800: versie 01, datum 15-09-2011).

Gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestverwijdering, conform certificatieschema SC-530, opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door Min van SZW.

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-800: versie 01, datum 15-09-2011).

Glovebag (couveusezak)

Niet-betreedbare constructie van beperkte omvang waarmee het te verwijderen asbestbevattende materiaal lekvrij wordt afgeschermd van de omgeving.

Het gebruik van een glovebag is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven door of onder toezicht van de DTA aanwezig op de projectlocatie, SC-531D.

Destructief onderzoek in verband met niet-direct waarneembaar, vermoedelijk aanwezig asbest

Niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest is asbestmateriaal waarvan met gebruikmaking van ander materieel dan de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. de bouwkundige integriteit, voorafgaande aan de bouwkundige sloop van een bouwwerk, object of constructie, moet worden verstoord om de aanwezigheid ervan te kunnen vaststellen. Deze onderzoekmethode wordt aangeduid met destructief onderzoek en is beschreven in SC-540 par 3.4.3.

 

Toelichting:

Het onderscheidende criterium is de aantasting van de bouwkundige integriteit.

Het boren in een vloer om een onderliggende asbesthoudende deklaag op te sporen of het gebruik van een holle boor in een buisisolatie valt dus niet onder destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van SC-540 par 3.4.2. uit te voeren type-A onderzoek. Het met behulp van de gereedschapset toegang verschaffen achter een plafond, zonder daarbij de bouwkundige integriteit te verstoren, om asbesthoudend materiaal op te sporen is duidelijk een vorm van licht destructief onderzoek en valt onder type-A (SC-540 par. 3.4.2).

Doucheprocedure

Zie decontaminatieprocedure

Eindcontrole na asbestverwijdering

Bepaling (visuele inspectie, monsterneming en analyse) uitgevoerd volgens NEN 2990: 2005 die plaatsvindt na beroepsmatige verwijdering van asbest in een containment of afgeschermde ruimte, om vast te stellen of er visueel geen asbestbevattend stof meer in de ruimte aanwezig is en of de asbestconcentratie in de lucht zich beneden de wettelijke vrijgavegrens bevindt. Indien niet in containment of afgeschermde ruimte asbest is verwijderd (buitenlocaties) geldt de visuele inspectie als eindcontrole.

De instelling die deze werkzaamheden uitvoert is aangeduid als Eindbeoordelingsinstelling (zie par 2.1 definities.

 

Opmerking:

Zie verder SC-530 par. 7.16 Eindcontrole en eindoplevering.

Incident

Storend voorval, onvoorziene gebeurtenis met betrekking tot het ontstaan van asbestblootstellingrisico’s

Indeling (in risicoklassen)

Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest conform de methodiek zoals omschreven in TNO-rapport R 2004/523 en elektronisch toegankelijk gemaakt in SMA-rt. (zie ook ‘risicoklasse’).

Inkapselen

Zie Afdichten /inkapselen/ impregneren etc.

Inventarisatieplan

Beschrijving van het inventarisatieproces waarin opgenomen:

wanneer, waar, wat, hoe, waarmede en door wie wordt geïnspecteerd;

de kritische punten in het proces en procesbeheersingsmaatregelen;

de op benodigde documentatie voor een zorgvuldige asbestinventarisatie (werkvoorschriften, specificaties en registraties).

Integriteit (bouwkundige-)

Samenstel van constructieve elementen die het gebouw zijn stabiliteit geven (b.v. fundering, dragende muren en kolommen.

Kwaliteitshandboek

De schriftelijke vastlegging van het kwaliteitssysteem.

Kwaliteitssysteem

De organisatorische structuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en voorzieningen voor het ten uitvoer brengen van maatregelen om de kwaliteit van de uitgevoerde asbestinventarisaties op het vereiste peil te houden.

Licht destructief onderzoek in verband met direct waarneembaar asbest

Direct waarneembaar asbest is asbestmateriaal waarvan o.a. met gebruikmaking van de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. de aanwezigheid kan worden vastgesteld. De gehanteerde onderzoekmethode wordt, ingeval het handgereedschap wordt ingezet aangeduid met licht destructief onderzoek en is beschreven in SC 540 par 3.4.1

 

Toelichting:

Het onderscheidende criterium is de aantasting van de bouwkundige integriteit. Het met behulp van een sloophamer vrij maken van een in beton gestorte asbestbuis valt dus niet onder licht destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van SC-540 par 3.4.3. uit te voeren type B onderzoek.

Milieuhygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de milieuhygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van de asbestinventarisatie.

Monsterneming

Het uit een gedefinieerde partij nemen van steekproeven op een dusdanige wijze dat een representatief beeld ontstaat van de eigenschappen van die partij.

Object

Apparaat, transportmiddel, constructie of installatie, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet.

 

Toelichting:

Objecten zijn bijvoorbeeld:

• gas-, waterleiding- en rioolbuizen die behoren tot een buiten een bouwwerk gelegen ondergronds gas-, water- of rioolleidingnet;

• verwarmingstoestellen (wanneer die aard- en nagelvast aan een bouwwerk zijn verbonden, zijn ze geen object, maar behoren ze tot het bouwwerk);

• asbestcementbloembakken;

• niet meer aan bouwwerken bevestigde producten, zoals asbestcement golfplaten;

• oudere huishoudelijke apparaten waarin warmte wordt ontwikkeld, zoals haardrogers, broodroosters e.d.;

• oudere warmhoudplaatjes;

• bromfietsen, auto’s, vrachtauto’s, treinen en schepen;

• (halfverharde) wegen, voor zover deze zich niet op een viaduct e.d. bevinden (een weg op een viaduct is een bouwwerk);

• beschoeiing van oevers.

Asbesthoudende bodem en asbesthoudend puingranulaat (bsa-granulaat) zijn geen bouwwerk en ook geen object.

Onderhoud

Het verrichten van periodieke werkzaamheden binnen of aan de schil en constructie van een gebouw, object of constructie, en/of de daarin aanwezige installaties.

Opdrachtgever

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die de inventarisatie of het asbestverwijderingswerk opdraagt.

Projectlocatie

Locatie waar het asbestverwijderingswerk of de asbestinventarisatie plaatsvindt.

Renovatie

Het verrichten van groot onderhoud aan een gebouw, object of constructie, waarbij gedeeltelijke sloop kan plaatsvinden zonder dat daarbij de bouwkundige integriteit verloren gaat.

Risicoklassering

Indeling van sloop- of andere werkzaamheden met of aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in één van de drie risicoklassen conform het gewijzigde Arbobesluit inzake asbest d.d. 7 juli 2006.

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op de hoogte van de blootstelling aan respirabele asbestvezels voor werkers en omgeving conform de methodiek zoals beschreven in TNO-rapport R 2004/523.

Risicobeoordeling (in niet-sloopsituaties)

Beoordeling van het blootstellingsrisico aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken of objecten (niet-sloopsituaties) conform NEN 2991: 2005.

Sloop

Het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk of object

Transitroute

Zie decontaminatieprocedure

Uitrusting

Alle technische hulpmiddelen die nodig zijn voor het ten uitvoer brengen van een asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Uitsluisprocedure asbestmateriaal.

Voor de omschrijving van de uitsluisprocedure zie document SC-531C: versie 01, datum 15-09-2011.

Validatie-onderzoek (voor indeling in een risicoklasse)

Onderzoek naar de blootstelling aan respirabele asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in één van de drie risicoklassen in te delen. Het onderzoek moet worden uitgevoerd onder voor het werk representatieve omstandigheden in de ademzone van de werkers die de werkzaamheden uitvoeren. De uitvoering geschiedt conform NEN 2939 waarin tevens de wijze van monsterneming (Persoonlijke monsterneming) en de te gebruiken analysetechniek (SEM.RMA conform ISO 14966) zijn voorgeschreven.

Het toetsen van de gemeten waarden aan de voor de indeling in risicoklassen gehanteerde concentratiegrenzen geschiedt met inachtneming van de norm NEN-EN 689.

 

Opmerking

Een dergelijk onderzoek behoeft slechts te worden uitgevoerd wanneer het gaat om tot op heden onbekende combinaties van asbesthoudende materialen, toepassingen, saneringstechnieken, of sterk afwijkende omgevingsfactoren waarvan (nog) geen gevalideerde meetgegevens beschikbaar zijn in SMA-rt.

V&G (veiligheids- en gezondheids coördinator

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die belast is met de in het Arbeidsomstandighedenbesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 (bouwplaatsen) genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een (bouw)werk/object.

V&G (veiligheids- en gezondheids) plan

Het document waarin is opgenomen:

• een beschrijving van het werk;

• een overzicht van de bij het werk betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen op de (bouw)plaats;

• de naam van de V&G-coördinator ontwerp- en uitvoeringsfase;

• een inventarisatie en evaluatie van gevaren conform artikel 4.1 van de Arbowet;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en eventuele zelfstandigen op de (bouw)plaats, welke voorzieningen daarbij worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht wordt uitgeoefend;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de (bouw)plaats, en de wijze waarop voorlichting en onderricht van de werknemers plaatsvindt;

• gevaar voor derden (artikel 11 van de Arbowet).

V&G (veiligheids- en gezondheids) dossier

Het dossier inhoudende informatie die van belang is voor de veiligheid en gezondheid van werknemers die later werkzaamheden aan het (bouw)- werk/object zullen verrichten.

Vrijgavegrens

Door de overheid vastgestelde waarde voor de asbestconcentratie in de lucht vastgesteld volgens NEN 2990, die bepalend is voor de vrijgave van een besloten ruimte na het beroepsmatig verwijderen van asbest of asbesthoudend materiaal.

 

Opmerking:

Door de overheid wordt thans een waarde gehanteerd van 0,01 vezel/cm3, gedefinieerd als een overschrijding van de bovengrens van het 95% betrouwbaarheidsinterval. Zowel de vrijgavegrens als de wijze van toetsing in relatie met de meetonzekerheid worden door de overheid vastgesteld en maken geen deel uit van het normatieve deel van de NEN 2990: 2005.

Vrijstellingsonderzoek

Gevalideerd onderzoek waarmee door middel van representatieve blootstellingsmetingen kan worden aangetoond dat de blootstelling aan asbest beneden het voor risicoklasse 3 maximaal toegestane blootstellingsniveau blijft.

Werkplan

De schriftelijke weergave van de voorgenomen uitvoering van activiteiten met betrekking tot asbest met daarin vermeld het in te zetten personeel, de te gebruiken apparatuur, de materialen, materieel, te hanteren werkvoorschriften, werkmethoden en -instructies.

Werkplek (asbestverwij-dering)

De afgebakende/afgeschermde en gemarkeerde plaats waar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen het op arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwijderd.

BIJLAGE C MODEL AANVRAAG PROJECTEN VOOR INITIËLE CERTIFICATIE (V)
Verplichtend karakter
1. Algemeen

Het nog niet gecertificeerde asbestverwijdering bedrijf dient bij een bevoegde certificatie-instelling (CKI) een aanvraag te doen voor een toelatingsonderzoek voor het Ascert-Procescertificaat Asbestverinventarisatie conform SC-540. Nadat de CKI heeft vastgesteld dat het bedrijf voldoet aan de eisen volgens het certificatieschema SC-540, exclusief de praktijkeisen, kan toestemming worden gevraagd voor de uitvoering van twee asbestverinventarisatieprojecten.

Motivatie voor deze regeling is dat het bedrijf alleen asbesthoudende producten mag inventariseren, indien het bedrijf in het bezit is van het Ascert-Procescertificaat Asbestinventarisatie. Namens het bedrijf verzoekt de CKI hiervoor bij Ascert schriftelijk om toestemming. Bij dit verzoek wordt overlegd:

  • De schriftelijke verklaring van de CKI dat het bedrijf voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-540, exclusief de praktijkeisen;

  • Een nadere omschrijving van de twee projecten.

Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • de twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers en locaties,

  • Volledig ingevuld aanvraagformulier.

Indien de overlegde omschrijvingen aan de voorwaarden voldoen, verstrekt Ascert schriftelijk toestemming voor het uitvoeren van omschreven projecten. Ascert zendt de toestemming rechtstreeks naar de certificatie-instelling, die dit vervolgens doorzendt naar het asbestverwijderingsbedrijf.Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt dat de Ascert-toestemming op het werk aanwezig is, zodat die op eerste verzoek kan worden getoond.

Indien de CKI op één van de twee projecten tot het oordeel komt dat het asbestinventarisatiebedrijf niet voldoet aan de criteria die voor de praktijktoets gelden, kan Ascert, op schriftelijk verzoek van de CKI, voor de uitvoering van één extra te beoordelen project (met vergelijkbaar werk) schriftelijk toestemming geven.

De verdere afhandeling van het certificatietraject is beschreven in SC-540 par 4.3.7

NB

De certificatie-instelling dient bij de opdracht tot initiële certificatie duidelijke, bindende afspraken te maken met het asbestinventarisatiebedrijf, in het geval het bedrijf niet blijkt te kunnen voldoen aan de praktijkeisen en de bedoelde projecten niet conform SC-540 afgehandeld kunnen worden.

2. Aanvraag

De certificatie-instelling: ..... CKI-nummer: ..... gevestigd te: .....

verklaart dat het hieronder genoemde asbestinventarisatiebedrijf voldoet aan de eisen, zoals gesteld in certificatieschema SC-540, excl. de praktijkeisen, en verzoekt ter beoordeling van de uitvoeringspraktijk, toestemming voor de uitvoering van de onderstaande asbestinventarisatieprojecten Tevens verklaart de CKI dat het inventarisatieplan voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-540 par. 7.16.;

Asbestinventarisatiebedrijf:

 

Naam

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

Inschrijving KvK

Telefoonnr

Faxnr.

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

De twee te beoordelen projecten zijn:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Omschrijving projectlocatie:

Omschrijving projectlocatie:

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

   

Uitvoeringsdatum:

Uitvoeringsdatum:

   

Het origineel sturen per e-mail naar Bureau Ascert (info@ascert.nl).

 
   

Afhandeling door Ascert:

Akkoord met uitvoering:

Heden, ....., is het origineel in pdf-bestand per e-mail door Ascert verzonden aan de Certificatie-instelling.

3. Toestemming

Aan het asbestinventarisatiebedrijf:

 

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Inschrijving KvK:

Telefoonnr:

Faxnr:

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

 

(Verzonden per e-mail in pdf-bestand aan de certificatie-instelling Conform de afspraken, vastgelegd in het aanvraagdocument verlenen wij u toestemming voor het uitvoeren van onderstaande asbestverwijderingsproject(en) op de volgende projectlocatie:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Omschrijving projectlocatie:

Omschrijving projectlocatie:

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

       

Uitvoeringsdatum

 

Uitvoeringsdatum

 
 
 

Naam

.....

De toestemming is verzonden aan de certificatie-instelling

   
     
 

Contactpersoon

.....

 

E-mailadres

.....

Hoogachtend,

Stichting Certificatie Asbest

Bureau Ascert

..... [Naam]

BIJLAGE D MODEL OVEREENKOMST CKI EN CERTIFICAATHOUDER (I)
Informatief karakter

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ..... ten deze vertegenwoordigd door ..... , directeur, hierna te noemen de instelling en de houder van het procescertificaat conform SC-540, in beheer bij Stichting Ascert:

Naam Bedrijf

Inschrijving KvK

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

E-mailadres

Telefoon

hierna te noemen certificaathouder verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan het Ascert Procescertificaat Asbestinventarisatie:
  • 1) Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2) Certificaathouder wordt door de instelling geregistreerd in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 2. Plichten:

Certificaathouder

  • 1) Certificaathouder verplicht zicht blijvend te voldoen aan de eisen in het Ascert-Certificatieschema SC-540

  • 2) Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3) Certificaathouder is verplicht om opvolging te geven aan het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat door zich niet meer te presenteren als gecertificeerd bedrijf;

  • 4) De certificaathouder is niet tevens betrokken bij het bedrijf dat asbest verwijdert. In geval van een (mede-)eigendom van zowel het verwijderingsbedrijf als het inventarisatiebedrijf of in het geval van bestuurlijke functies in beide bedrijven gecombineerd in een persoon is voor derden aantoonbaar dat er geen wederzijdse beïnvloeding plaats vindt bij de activiteiten van verwijderen en inventarisatie;

  • 5) Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 1) De certificatie-instelling draagt zorg voor een passend tijdstip van beoordeling in het kader van hercertificatie.

  • 2) De certificatie-instelling draagt zorg voor de directe opname van het procescertificaat in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 3. Voorwaarden voor Ascert Procescertificatie Asbestinventarisatie:
  • 1) Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2) Certificaathouder zal in het kader van dit certificaat een register met klachten over zichzelf bijhouden;

  • 3) Het certificaat is maximaal geldig tot einddatum [= drie jaar na certificatiedatum].

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst:

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden, met tegelijkertijd intrekking van het certificaat, indien:

  • 1) De Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden;

  • 2) De Certificaathouder geverbaliseerd wordt voor onveilig handelen;

  • 3) Er binnen de certificatieperiode twee gegronde klachten over de certificaathouder zijn wegens onveilig handelen;

  • 4) Er misbruik wordt gemaakt van het certificaat.

Artikel 5. Klachten

Klachten en de eventuele verzoeken tot herziening dienen te worden worden afgehandeld conform SC-540 par. 4.3 en par.4.4.

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van het gebruik van het procescertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum:

Datum:

   

Naam:

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

   

.....

.....

BIJLAGE E ASCERT PROCESCERTIFICAAT ASBESTINVENTARISATIE (V)
Verplichtend karakter

Certificaathouder

bedrijfsnaam

adres

postcode en plaats

telefoon

telefax

e-mail

contactpersoon

inschrijving KvK

 

Verklaring van uitgifte

Dit procescertificaat is op basis van het Ascert-Certificatieschema Procescertificaat Asbestinventarisatie SC-540, conform ABC Certification B.V. Reglement voor Procescertificatie van februari1997 afgegeven door ABC Certification B.V.

 

In het certificatieschema SC-540 zijn de volgende wettelijke bepalingen verwerkt:

Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.54 a en 4.54 d

Arbeidsomstandighedenregeling artikel 4.27

 

ABC Certification B.V. verklaart, dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door de certificaathouder uit te voeren proces van inventariseren van aanwezige asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voorafgaand aan het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten, het verwijderen van asbest of het opruimen van asbest na een incident, incl. de oplevering van het asbestinventarisatierapport volgens de eisen van het certificatieschema geschiedt.

 

Voor ABC Certification B.V.

Piet Alfabet

Certificatie-instelling ABC Certification B.V.

– bedrijfsnaam

– adres

– postcode en

– plaats

– telefoon

– telefax

– e-mail

– websiteidentificatiecode SZW Aanwijzingsbeschikking

– CI-certificaatnummer

– Ascert-code: .0na

– datum eerste uitgifte

– datum uitgifte

– vervaldatum

Voor de geldigheid van dit procescertificaat wordt verwezen naar het Ascert Certificaatregister op www.ascert.nl

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nb

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nc

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nd

Wenken voor de opdrachtgever
  • 1) Bij de uitvoering van toezicht door CI, AI, en/of gemeente dient de opdrachtgever de toezichthouder toegang te verlenen tot de projectlocatie.

  • 2) De reguliere beoordelingen door de certificatie-instelling op de projectlocatie vinden altijd onaangekondigd plaats.

  • 3) De resultaatgerichte beoordelingen op de projectlocatie, middels het inventarisatierapport, in aanwezigheid van de DIA vinden altijd aangekondigd plaats.

  • 4) De opdrachtgever stelt (ver-)bouw- en/of constructiebeschrijvingen beschikbaar aan het asbestinventarisatiebedrijf.

  • 5) Indien de periode vanaf vrijgavedatum van het ter beschikkingstaande inventarisatierapport tot aan de verwijderigsdatum meer dan 3 jaar is, dient een aantoonbare vaststelling van de actuele betrouwbaarheid op het voorkomen van asbest in het bouwwerk of object beschikbaar te zijn (zie SC-540 par. 17.4.2).

  • 6) Indien er bij asbestverwijdering sprake blijkt te zijn van onvolledige en/of onjuiste uitgevoerde asbestinventarisatie dient de opdrachtgever, nadat het asbestverwijderingsbedrijf dit heeft geconstateerd en gemeld aan de opdrachtgever, het inventarisatiebedrijf daarvan op de hoogte te stellen (zie SC-530 par. 7.14.3);

  • 7) Bij klachten dient contact opgenomen te worden met de certificaathouder en in geval van ernstige klachten met de certificatie-instelling (zie ook de klachtenprocedure zoals omschreven in certificatieschema SC-540 par. 4.7).

  • 8) Voor gegeven inventarisatiesituaties met onverwachte grote asbestblootstellingsrisico’s dient de opdrachtgever de adviezen van het inventarisatiebedrijf op passende wijze op te volgen.

  • 9) (Zie ook SC-540 par. 7.6.5 en par. 7.16.3.4).

BIJLAGE F BEOORDELINGSLIJST ASBESTINVENTARISATIERAPPORT BWT (I)
Informatief karakter
Beoordelingslijst asbestinventarisatierapport behorende bij de beoordeling aanvraag omgevingsvergunning

1. NAW-gegevens slooplokatie

Kadastrale gegevens

1.1

Locatie:

Gemeente:

     

1.2

Eigenaar:

Sectie:

     

1.3.

Adres:

Nummer:

     

1.4

Woonplaats:

       

2. Gegevens dossier aanvraag omgevingsvergunning

 

Dossiergegevens

ja

nee

nvt

2.1

Datum aanvraag omgevingsvergunning:

     

2.2

Datum asbestinventarisatierapport:

     

2.3

Datum aanvullende rapportage:

     

2.4

Asbestinventarisatierapport ontvankelijk:

     

2.5

Aanvullende informatie/documenten noodzakelijk:

     

3. Asbestinventarisatierapport

 

Type rapport

ja

nee

nvt

Betreft het een:

ja

nee

nvt

3.1

Type A

     

Bouwwerk:

     

3.2

Type B

     

Object

     

3.3

Type O

     

Constructie:

     
 

n.b. indien type O, dan is het rapport niet geschikt voor aanvraag omgevingsvergunning

4. Toets volledigheid

Type A Inventarisatie van direct waarneembare aanwezige asbestbronnen

ja

nee

nvt

4.1

Is het rapport opgesteld door een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf cf. SC-540

Indien nee, dan is het rapport niet ontvankelijk voor aanvraag omgevingsvergunning

Indien ja, wat is de Ascert-code van het in asbestinventarisatiebedrijf:.....

     

4.2

Is het rapport ouder dan 3 jaar.

Indien ja, dan dient het rapport eerst geactualiseerd te worden.

     

4.3

Heeft het Asbestinventarisatiebedrijf historisch onderzoek gedaan door bouwtekeningen, archieven van bouwdossiers te raadplegen.

     

4.4

Adviseert het asbestinventarisatierapport een nader onderzoek in te stellen o.g.v. NEN 2991 naar een vermeende asbestbesmetting in een of meerdere ruimten.

     

4.5

Beoordeling van een volledige asbestinventarisatie van het geheel of gedeeltelijk te slopen bouwwerk:

     
 

a.

Zijn alle inpandige ruimten onderzocht

zo nee, is er sprake dat redelijkerwijs de ruimten onderzocht hadden kunnen worden

     
 

b.

Is/zijn alle kruipruimte(n) onderzocht

     
 

c.

Zijn alle buitengevels onderzocht

     
 

d.

Is/zijn alle daken, balkons, galerijen onderzocht

     
 

e.

Zijn alle schoorstenen (binnen- en buitendaks) onderzocht

     
 

f.

Zijn er representatieve monsters van elk asbestverdacht materiaal genomen

     
 

g.

Zijn de representatieve monsters geanalyseerd op asbest door een geaccrediteerd laboratorium/inspectie-instelling

     
 

h.

Zijn in het rapport van elk asbestverdacht materiaal de analyserapporten aanwezig

     
 

i.

Is in het rapport een indeling in risicoklasse t.b.v. asbestverwijdering opgenomen

     
 

j.

Is de risicoklasse-indeling uitgevoerd volgens een gevalideerd systeem bijv. SMA-rt

     
 

k.

Komt de invoer voor de risicoklassificatie overeen met de werkelijke bronsituatie

     
 

l.

Beschrijft het rapport een samenvatting en conclusie van de asbestinventarisatie

     

Type B Aanvullende inventarisatie van niet direct waarneembare vermoedelijk aanwezige asbestbronnen.

4.6

Is in het rapport vermeld dat er een aanvullende asbestinventarisatie Type B uitgevoerd moet worden met een opsomming van vermoedelijk aanwezige asbestbronnen

     

5. Indien er een onderdeel van vraag 4.5 met Nee is beantwoord, dan is het asbestinventarisatie-rapport niet volledig. Het rapport dient volledig gemaakt te worden t.b.v. behandeling sloopaanvraag.

BIJLAGE G VERPLICHTINGEN OPDRACHTGEVER (I)
Informatief karakter
1. Algemeen

De opdrachtgever heeft een wettelijke informatieplicht daar waar het gaat over de aanwezigheid van asbest in zijn bouwwerk/object, dat hij in eigendom / beheer heeft. Deze plicht heeft hij naar de gebruiker van het bouwwerk/object en zij die het bouwwerk/object respectievelijk onderhouden, renoveren, slopen of werkzaamheden erin uitvoeren.

Asbestverwijdering is onderhevig aan een gemeentelijke vergunning. Aan de vergunning ligt een asbestinventarisatierapport ten grondslag. Wie kan een vergunning aanvragen en wordt daarmee de houder van de vergunning?

  • 1) De eigenaar van een bouwwerk;

  • 2) Namens de eigenaar van het bouwwerk: het adviesbureau;

  • 3) De gebruiker van een bouwwerk.

    Toelichting:

    • a) De houder van de vergunning blijft voor de gemeente verantwoordelijk en aanspreekpunt voor de rapportage als sanering. Is het niet volledig en dus niet geschikt voor afgifte omgevingsvergunning, dan spreekt de gemeente de aanvrager van de vergunning aan. Deze spreekt vervolgens het onderzoeksbureau aan. Dit geldt eveneens voor de asbestverwijdering.

    • b) Als gewerkt wordt in strijd met de voorschriften, spreekt de gemeente de houder van de vergunning in eerste instantie aan, in tweede instantie de asbestverwijderaar.

De onder de punten 1 t/m 3 genoemde personen kunnen opdrachtgever zijn voor zowel de asbestinventarisatie, de asbestverwijdering, als de eindbeoordeling. Hij hoeft niet perse opdrachtgever te zijn voor de eindbeoordeling. Dit kan hij overlaten aan het verwijderingsbedrijf, hetgeen ook logisch is.

De opdrachtgever is degene die:

  • 1) De opdracht tot inventarisatie verleent aan een bedrijf dat in het bezit is van een geldig certificaat voor asbestinventarisatie;

  • 2) De omgevingsvergunning bij de Gemeente aanvraagt, implicerende de melding voor het voornemen tot slopen/ verwijderen;

  • 3) De opdracht tot de eindbeoordeling van de uitgevoerde asbestverwijdering verleent aan een laboratorium c.q. inspectie-instelling dat/die daarvoor is geaccrediteerd;

  • 4) De opdracht tot de asbestverwijdering verleent aan een asbestverwijderingsbedrijf dat in het bezit is van een geldig certificaat voor asbestverwijderen;

  • 5) De Gemeente minimaal één week vóór uitvoering op de hoogte stelt van de juiste uitvoeringsdata en -tijdstippen;

  • 6) De stortbon en het vrijgavebewijs van het asbestverwijderingsbedrijf ontvangt;

  • 7) De Gemeente uiterlijk binnen twee weken na uitvoering een afschrift stuurt van de resultaten van de eindbeoordeling;

  • 8) De facturen voor de verleende diensten (1 t/m 4) ontvangt en betaalt.

De opdrachtgever kan de zaken genoemd onder 1, 2, 3, 5 en 7 delegeren aan bijvoorbeeld het asbestverwijderingsbedrijf, doch blijft verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de juiste papieren (inventarisatierapport en omgevingsvergunning) op het werk.

2. Asbestverwijderingsbesluit 2005

De verantwoordelijkheid van de opdrachtgever voor de juiste papieren (inventarisatierapport en omgevingsvergunning) op het werk vindt zijn wettelijke basis in Par. 2, Artikel 3 en 5 en Par. 4, Artikel 10 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. De door de opdrachtgever in te schakelen bedrijven voor asbestinventarisatie, asbestverwijdering en eindbeoordeling kunnen het werk alleen verrichten, wanneer zij in het bezit zijn van de wettelijk verplichte certificatie, respectievelijk accreditatie, vermeld in art. 4.54a, 4.54d en 4.55a van het Arbobesluit / Asbestverwijderingsbesluit 2005.’

3. Asbestinventarisatierapport

Ontleend aan Asbestverwijderingsbesluit 2005, Stb. 704 d.d. 16-12-2005 en Stb. 87 d.d. 20-02-2006

Paragraaf 2 – Asbestinventarisatie

Art. 3-1-b:

lid b: degene die geheel of gedeeltelijk doet (laat) afbreken of uit elkaar nemen (= dus de opdrachtgever)

.... beschikt over een asbestinventarisatierapport.

Art. 3-2-b:

ook hier wordt weer gesproken over degene die asbest doet (laat) verwijderen (= dus de opdrachtgever)

.... beschikt over een asbestinventarisatierapport.

Art. 5

Degene die de handelingen van par. 3 doet / laat verrichten (= dus de opdrachtgever), verstrekt vóórdat de handeling wordt verricht, een afschrift van het inventarisatierapport aan degene die de handeling verricht (= dus het asbestverwijderingsbedrijf).

Conclusie:

Art. 3 en 5 zijn heel duidelijk: De opdrachtgever beschikt over een inventarisatierapport en geeft een afschrift van dat rapport aan degene die het asbest verwijdert. Hoe de opdrachtgever aan dat rapport komt, staat niet vermeld. Hij moet er gewoon over beschikken, dus het zelf regelen. Zie ook art. 4.54a-1 t/m 5 en 4.54d-5 (toevoeging aan Arbo-besluit).

Aanvulling Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 4.54a. Asbestinventarisatie

  • 1) Voordat een handeling als bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel a, b of d, wordt aangevangen, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten volledig geïnventariseerd en worden de resultaten hiervan opgenomen in een inventarisatierapport.

  • 2) Het eerste lid is van toepassing indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten.

  • 3) De inventarisatie en het inventarisatierapport, bedoeld in het eerste lid, worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat voor asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 4) Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, die de handeling, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel a, b, of d, verricht.

  • 5) Het certificaat of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

Artikel 4.54d. Asbestverwijdering

  • 1) De handelingen, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, met uitzondering van de handelingen, bedoeld in artikel 4.54b, onderdeel b tot en met i, worden verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan als bedoeld in artikel 4.55 door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat voor asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 2) Bij een bedrijf als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval een persoon als bedoeld in het derde lid werkzaam.

  • 3) De handelingen, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het verwijderen van asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 4) Voorzover de handelingen, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het derde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 5) Voordat wordt aangevangen met de handelingen, bedoeld in het eerste lid, is het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, in het bezit van een afschrift van een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid.

  • 6) De certificaten, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, of afschriften daarvan en een afschrift van het inventarisatierapport, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

Par. 4 – Bouwwerken

Art. 10:

Het is verboden om een bouwwerk te slopen zonder of in afwijking van de vergunning van B&W. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moet een inventarisatierapport worden overlegd (art. 10j).

De houder van de omgevingsvergunning moet een afschrift van die vergunning ter hand stellen aan het bedrijf dat de sloop uitvoert.

BIJLAGE H HOE TE HANDELEN BIJ INCIDENT (BRAND STORM) (I)
Informatief karakter

Definitie bodem

Vaste deel van de aarde, grond en grondwater, met minder dan 20% puin. Ophooglagen en (half)verhardingslagen behoren niet tot de bodem.

Onderzoek bodem noodzakelijk

  • 1) Wanneer de visueel niet zichtbare grond verdacht is op asbest doordat deze is geroerd tijdens sanering of tijdens werkzaamheden bij het bestrijden van de brand/calamiteit.

  • 2) Indien de grond niet goed visueel is te inspecteren door bijvoorbeeld de conditie van het maaiveld. Onder de 90% efficiency dient bodemonderzoek plaats te vinden, waarbij:

    2.1 inspectie efficiency 90–100%:

    droog, niet geroerd en geen vegetatie

    2.2. inspectie efficiency 70–90%:

    klei, droog, los en geen vegetatie

    2.3.inspectie efficiency 70–90%:

    vochtig en matige vegetatie

    2.4.inspectie efficiency 50–70%:

    klei, vochtig, geroerd en/of matige vegetatie

Alleen de verdachte bodemlaag hoeft niet te worden onderzocht.

Opmerking

Op het verrichten van onderzoek naar asbest in de bodem is het Besluit bodemkwaliteit en de onderliggende Regeling bodemkwaliteit van toepassing. Daaruit volgt dat bodemonderzoek in de meeste gevallen dient plaats te vinden door een erkende bodemintermediair volgens de BRL SIKB 2000 en bij asbest het onderzoek volgens protocol 2018 wordt uitgevoerd. Daarin is de NEN 5707 overigens verwerkt. Indien uit een dergelijk onderzoek blijkt dat sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging (asbestconcentratie in de bodem boven de restconcentratienorm / interventiewaarde bodem), dient de bodemsanering plaats te vinden door een erkende bodemintermediair volgens de BRL SIKB 7000.

BIJLAGE I CATEGORIE INDELING SANCTIESTELSEL ASBESTINVENTARISATIE
Tabel 5.5.3

Afwijkingen

 

CKI sanctie

 

Nr.

Vestigingslocatie

SC-540

Clusterindeling

Cat.

I

Cat.

II

Cat.

III

Cat. IV

Opmerkingen

1

Het bedrijf van de certificaathouder verricht asbestinventariseringswerkzaamheden of werkzaamheden verbonden met het inventariseren van asbest terwijl haar certificaat is geschorst.

 

X

     

Onder schorsing wordt zowel de herstelsanctie als de ordemaatregel verstaan

2

De volledige bedrijfsstructuur is niet schriftelijk vastgelegd:

• de bestuurlijke en eigendomsverhoudingen,

• de personele invulling van de managementstructuur

• de werknemers en hun certificaten

• de taken en bevoegdheden van de werknemers wat betreft asbestinventarisatie

7.1.1

   

X

   

3

Het asbestinventarisatiebedrijf maakt onderdeel uit van een in Nederland actief operend concern, waarbinnen ook andere dan asbestinventarisatiewerkzaamheden worden verricht, terwijl de asbestinventarisatiewerkzaamheden niet onderscheidend vallen binnen een eenduidig verantwoordelijke, zelfstandige eenheid binnen het concern.

7.1.4

A

   

X

   

4

Er is binnen één onderneming sprake van een ongeoorloofde combinatie van asbestinventarisatiewerk en asbestverwijderingswerk.

7.1.2 a

A

   

X

   

5

Het bedrijf vormt een zelfstandig onderdeel van het concern en levert haar asbestinventarisatiediensten uitsluitend aan (andere onderdelen van) het concern, terwijl er geen functionele scheiding in verantwoordelijkheden tussen de asbestinventarisatiemedewerkers en de andere concernmedewerkers is en/of de onafhankelijkheid organisatorisch niet gewaarborgd is.

7.1.4

A

   

X

   

6

Het bedrijf vormt een zelfstandig onderdeel van het concern en levert haar asbestinventarisatiediensten uitsluitend aan (andere onderdelen van) het concern, terwijl het bedrijf en/of de medewerkers betrokken zijn (geweest) bij activiteiten, die ten aanzien van asbestinventarisaties in strijd zijn met de onafhankelijkheid en integriteit, zoals (toekomstige) asbestverwijdering of het uitvoeren van eindcontroles na asbestverwijdering (Eindbeoordelingen) van te inventariseren / geïnventariseerde projecten.

7.1.4

A

   

X

   

7

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie van aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij enerzijds een asbestinventarisatiebedrijf en anderzijds een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 b

A

   

X

   

8

Er is sprake van het ongeoorloofd gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 c

A

   

X

   

8a

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie door natuurlijke of rechtspersonen van aandeelhouderschap bij een asbestinventarisatiebedrijf met bestuurderschap in een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 d

A

   

X

   

8b

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie door natuurlijke of rechtspersonen van bestuurderschap in een asbestinventarisatiebedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 e

A

   

X

   

9

Er is sprake van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van een asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 f

A

   

X

   

9a

Er is sprake van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 g

A

   

X

   

10

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders en/of bestuurders en/of medewerkers van een asbestinventarisatiebedrijf werkzaamheden verricht bij de asbestverwijdering.

7.1.2 i

A

   

X

   

11

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders en/of bestuurders en/of medewerkers die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport de eindcontrole na asbestverwijdering (eindbeoordeling) uitgevoerd.

7.1.2 j

A

   

X

   

12

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders of medewerkers binnen het concern waar het asbestinventarisatiebedrijf deelt van uit maakt werkzaamheden verricht bij de asbestverwijdering

7.1.2 k

A

   

X

   

12a

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders of medewerkers binnen het concern waar het asbestinventarisatiebedrijf deel van uit maakt en die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verricht.

7.1.2 l

A

   

X

   

13

Een asbestinventarisatiebedrijf heeft de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestinventarisatiewerkzaamheden niet zelf uitgevoerd en uitbesteed aan een niet gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf.

7.1.2 h

J

   

X

   

14

Het bedrijf beschikt niet over een adequate aansprakelijkheidsverzekering.

7.1.6

     

X

 

15

Het bedrijf heeft niet aan de opdrachtgever terstond nadere aanbevelingen gedaan tot dringende (organisatorische en/of technische) voorzorgsmaatregelen (buiten gebruik stellen, afsluiten, markeren, beheersen, saneren, nader onderzoek, NEN 2991 onderzoek) bij het aantreffen ernstige asbestbesmettingen en/of situaties, waarin niet-hechtgebonden materialen in risicovolle condities aanwezig zijn, en direct blootstellingsrisico aannemelijk is

7.3.2 7.16.3.4

   

X

 

Een certificaathouder is deskundig op het gebied van asbest. Hij is vanuit die deskundigheid verplicht om gevaarlijke situaties te melden. Indien hij zelf geen maatregelen kan treffen, dient hij de opdrachtgever van het gevaar op de hoogte te stellen en te adviseren omtrent de te nemen maatregelen.

Aangezien dit op zich buiten zijn taken als inventariseerder ligt, is voorwaardelijk intrekking aanvaardbaar. De te nemen maatregelen bestaan er uit dat in de organisatie geborgd wordt dat deze overtreding voortaan wordt voorkomen.

16

Bij het aantreffen ernstige asbest-besmettingen en/of situaties, waarin niet-hechtgebonden materialen in risicovolle condities aanwezig zijn, en direct blootstellingsrisico aannemelijk is, meldt de certificaathouder dit niet bij het bevoegd gezag.

 

   

X

 

Ook deze meldingsplicht vloeit voort uit de rol van asbestdeskundige. Hetzelfde geldt.

17

De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verplichte functionarissen voor de bedrijfsvoering voor het zorgvuldig, deskundig, arbeidshygiënisch en milieu-hygiënisch verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties (functie-omschrijvingen) zijn, inclusief plaatsvervanging, niet of niet duidelijk vastgelegd.

7.4.1 7.4.4 7.4.5

K

   

X

   

18

Niet alle verplichte functionarissen zijn benoemd: kwaliteitsfunctionaris, directievertegenwoordiger, interne beoordelaar, technisch verantwoordelijke.

7.4.2 7.5.4 7.5.8 7.11.3 7.12.3

K

   

X

   

19

De technisch eindverantwoordelijke, kwaliteitsfunctionaris, directie-vertegenwoordiger, interne beoordelaar is niet gekwalificeerd en/of onafhankelijk en/of bevoegd.

7.4.2 7.5.4 7.12.3

K

   

X

   

20

Het bedrijf draagt geen zorg voor effectief toezicht op de uitvoering van het gehele asbestinventarisatieproces conform de kwaliteits- en veiligheidsdoelstellingen van het kwaliteitshandboek en de SC-540.

7.4.3

K

   

X

   

21

De invulling ontbreekt van de visie, doelstellingen en het beleid in een kwaliteitssysteem m.b.t. het zorgvuldig, deskundig, arbeids- en milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties (beleidsverklaring) en daarmee de fomulering van de actuele bedrijfsdoelen, operationele kwaliteits- en veiligheidsdoelstellingen, beoordelingen tot continue verbetering en toetsing of zulks binnen het bedrijf wordt gedragen.

7.5.1

K

     

X

 

22

Het bedrijf beschikt niet over een kwaliteitssysteem, dat is toegesneden op de aard van de dienstverlening, de omvang van de uit te voeren asbestinventarisatiewerkzaamheden en de geschiktheid van de rapportage.

7.5.2

K

   

X

   

Het kwaliteitssysteem is niet geschikt en effectief

 

K

   

X

   

23

Het bedrijf beschikt niet over een volledig Kwaliteitshandboek

7.5.3 7.8.9

K

   

X

   

Het kwaliteitshandboek bevat niet actueel bijgehouden documenten, procedures, werkvoorschriften, veiligheidsvoorschriften, inventarisatieplan, projectgerichte RI&E (project-RI&E) of Taak Risico Analyse (TRA), formulieren, controlelijsten en registraties

K

   

X

 

24

Het bedrijf beschikt niet over onderhouden procedures voor de het voldoen aan de gestelde eisen conform de SC-540 tot borging van de beheersing van het asbestinventarisatieproces.

7.5.6

K

   

X

   

25

Het bedrijf beschikt niet over planmatig interne kwaliteitsbeoordelingen op zowel de vestigingslocatie(s) als projectlocaties om te bepalen in hoeverre de borging van de beheersing van asbestinventarisaties doeltreffend wordt ondersteund door geïmplementeerde en onderhouden documentatie en doeltreffend geschikte bedrijfsprocessen, én daarmee overeenkomt met de eisen vanuit SC-540, de geldende wet- en regelgeving en de eigen bedrijfsvoering.

7.5.7

K

   

X

   

26

Het bedrijf beschikt niet over (een) beschreven procedure(s) voor het analyseren van de resultaten van interne en externe audits, afwijkingen, registraties tot verbetering e.d., het treffen van corrigerende maatregelen en het toetsen van de doeltreffendheid van corrigerende maatregelen.

7.5.7

H

     

X

 

27

Het bepalen, registreren en verzamelen van geschikte gegevens, inclusief klachten, afwijkingen en evaluatieformulieren, om de geschiktheid en doeltreffendheid van de borging van de beheersing van het asbestinventariseren te analyseren t.b.v. continue verbetering, vindt niet plaats.

7.5.9 7.12.2

H

     

X

 

28

Afwijkingen van het zorgvuldig, deskundig, arbeids- en milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties worden niet vastgesteld, geregistreerd, gecorrigeerd en geverifieerd.

7.5.9

H

     

X

 

29

Het onmiddellijk analyseren van afwijkingen, , e.d. ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen corrigerende maatregelen om de oorzaken en de gevolgen van afwijkingen op te heffen én om herhaling te voorkómen, vinden niet plaats.

7.5.9

H

     

X

 

30

Het doelmatig vaststellen en doorvoeren van corrigerende maatregelen om de oorzaken en de gevolgen van afwijkingen op te heffen en herhaling te voorkómen en/of het verifiëren van de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen, vinden niet plaats.

7.5.9

H

     

X

 

31

Het periodiek analyseren van bedrijfsprocessen, toegepaste middelen, methoden e.d., inclusief afwijkingen en klachten e.d., ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen preventieve maatregelen om toekomstige oorzaken en gevolgen van mogelijke afwijkingen te voorkómen, vindt niet plaats.

7.5.9

H

     

X

 

32

Het periodiek analyseren en beoordelen (directiebeoordeling, managementdoelstellingen, actieplan) van de prestaties van de bedrijfsprocessen, de functionarissen en de corrigerende en preventieve maatregelen om te komen tot continue verbetering van de doeltreffendheid van de borging van en de beheersing zelf van het verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties, vindt niet plaats.

7.5.10 7.12.3

H

     

X

 

33

Het bureau beschikt niet over medewerkers met de vereiste kwalificaties voor de correcte uitvoering van asbestinventarisaties conform de SC-540 in eigen beheer en onder eigen verantwoordelijkheid.

7.6.1

G

 

X

     

34

Bij het asbestinventarisatiebedrijf is niet tenminste één als DIA gekwalificeerde medewerker op basis van een arbeidsovereenkomst in voltijds vast dienstverband werkzaam.

7.6.1

G

   

X

   

35

De personen die belast zijn met het verrichten van asbestinventaristiewerkzaamheden beschikken niet allen over het certificaat Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA).

 

G

 

X

     

36

Ingehuurde / ingeleende medewerkers zijn niet gekwalificeerd voor de correcte uitvoering van asbestinventarisaties conform de SC-540.

7.6.1

G

 

X

     

37

Medewerkers die niet als leerling, wel geheel zelfstandig en zonder aantoonbaar voortdurend toezicht taken en functies verrichten bij de uitvoering van asbestinventarisaties, beschikken niet over het certificaat DIA volgens SC-560.

7.6.2

G

 

X

     

38

Het bedrijf heeft geen registraties en/of beheersing van de vereiste en aanwezige persoonlijke vakbekwaamheden, training (opleiding, voorlichting, instructie, werkoverleg), bewustzijn en medische geschiktheid voor het verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties (functioneringsbeoordelingen).

7.6.4

     

X

 

39

Personen die betrokken zijn bij asbestinventarisaties worden (extra) beloond op basis van de opbrengsten aan uitgevoerde asbestinventarisaties en/of de resultaten daarvan.

7.6.6

 

X

   

Er moet sprake zijn van een objectief en onafhankelijk onderzoek door de personen die inventariseren. Een extra beloning op basis van de uitkomst van het onderzoek leidt tot onbetrouwbaar onderzoek en verhoogd het risico op asbestemissie en blootstelling. Indien een certifcaathouder (formeel of informeel) een systeem heeft voor dergelijke beloningen (ongeacht of dit wordt uitgevoerd) of dergelijke beloningen geeft, leidt dit tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

40

Het bedrijf beschikt niet over maatregelen en/of procedures om de medewerkers structureel te vrijwaren van commerciële, financiële of andere vormen van druk, die hun oordelen en/of de resultaten en conclusies van de asbestinventarisaties kunnen beïnvloeden.

7.2

   

X

 

Ook druk door derden leidt tot onbetrouwbaar onderzoek. De ceritifcaathouder moet een procedure om dit tegen te gaan. Omdat deze druk zich niet altijd zal voordoen en niet actief vanuit de werkgever komt, kan volstaan worden met een voorwaardelijke intrekking.

41

Medewerkers die asbestinventarisaties verrichten, zijn niet in gelegenheid gesteld om op vrijwillige basis medisch te worden gekeurd op geschiktheid voor het werken met asbest of het dragen van ABM

7.6.7

     

X

 

42

De individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens en blootstellingsregistraties (ook de blootstellingen bij onvoorziene calamiteitensituaties) van de betrokken medewerkers worden niet gearchiveerd tot en met ten minste 40 jaar na de laatste blootstelling.

7.6.7. 7.10.3

   

X

 

Blootstelling aan asbest kan nog na lange tijd gevolgen hebben voor de gezondheid van de werknemers. Door de gezondheidskundige gegevens en de blootstelling te registreren is het mogelijk dat bij klachten die na jaren ontstaan de arts de benodigde informatie heeft om diagnose te stellen en een behandeling te kiezen. Voorwaardelijke intrekking is hier aanvaardbaar. De certificaathouder krijgt de herkansing om een registratie voor de toekomst op te zetten, waarin zo mogelijk ook gegevens uit het verleden aan worden toegevoegd.

43

De ‘blootstellingsgevens’ (ook de blootstellingen bij onvoorziene calamiteitensituaties) van de inventariseerders bij de asbestinventarisatiewerkzaamheden worden niet geregistreerd en/of ter kennis gebracht aan de werknemer en/of de OR en/of deze worden niet ten minste tot en met 40 jaar na de laatste blootstelling gearchiveerd.

7.6.7 7.10.2 7.10.3

   

X

 

Hiervoor geldt hetzelfde als bij 42. Aan de voorwaarden van de voorwaardelijke intrekking worden in ieder geval toegevoegd:

• in de procedure wordt opgenomen dat de werknemers en de OR voortaan worden ingelicht;

• de werknemers en de OR worden ingelicht over blootstellingen in het verleden.

44

Het bedrijf heeft niet vastgesteld, welke faciliteiten en middelen / uitrusting nodig en geschikt zijn en/of geschikte faciliteiten en middelen / uitrusting ter beschikking gesteld voor de borging van de beheersing én continue verbetering van het asbestinventarisatieproces

7.7.1 7.14.4

K

   

X

   

45

Het bedrijf beschikt niet over een actuele bedrijfsgerichte Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (bedrijfs-RI&E).

7.7.1

K

   

X

   

46

Het bedrijf beschikt niet over een actueel en volledig Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan) Uitvoeringsfase, (mede) gericht op alle veiligheids-, gezondheids-, welzijn en milieuzorgaspecten van het verantwoord uitvoeren van asbestinventarisatiewerkzaamheden op een concreet project.

7.7.1

K

   

X

   

47

Er zijn geen duidelijke regels zijn gesteld voor de accordering van / de vrijgave tot de toegang en het gebruik van

a) ter beschikking staande faciliteiten en

b) uitrusting en/of dat deze op het voor hun geschikte gebruik zijn geïdentificeerd en/of dat deze op hun veilige en doeltreffende werking zijn gecontroleerd, waar van toepassing zijn gekalibreerd (meetapparatuur) en onderhouden.

7.7.2 7.7.3 7.7.4 7.7.5 7.7.6 7.7.7 7.7.11 7.14.4

K

   

X

   

48

Er wordt niet geborgd, dat de inkoop en inhuur van goederen en diensten vóóraf en bij afname/levering voldoen aan duidelijk vastgelegde, gespecificeerde eisen (product-/dienstspecificaties, certificaties, accreditaties, leveranciersbeoordelingen, WKA, leverancierskwalificaties, lijst goedgekeurde leveranciers, afwijkingsrapporten, afkeurings- en klachtenregistraties).

7.7.8

K

   

X

   

49

Het bedrijf beschikt niet over een vastgelegde procedure voor de behandeling van defecte apparatuur en het onderzoeken van de gevolgen van defect gebleken apparatuur:

• op de kwaliteit van uitgevoerde asbestinventarisaties

• en of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

7.7.10

K/B/C/F

   

X

   

• Defecte apparatuur wordt niet uit roulatie genomen totdat het is gerepareerd

 

X

     

• Het wordt niet onderzocht wat de gevolgen zijn geweest van het defect op de inventarisatie

   

X

   

• Het wordt niet onderzocht of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

   

X

   

50

Er zijn geen documenten, formulieren en registraties beschikbaar voor de borging van de beheersing van het zorgvuldig, deskundig, arbeids- en milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren van een volledige asbestinventarisatie op een concreet project (procedures, asbestinventarisatieplan, checklijst).

7.8.2 7.8.3 7.8.5 7.14

K

   

X

   

51

Voor de borging van de beheersing van het verantwoord uitvoeren van een asbestinventarisatie worden de beschikbare documenten, registraties of (evaluatie-) formulieren niet toegepast.

7.8.7 7.8.8 7.17 7.10.1 7.10.2

K

   

X

   

52

In geval er afgeweken moet worden van de werkmethoden conform SC-540, zijn de alternatieve methoden niet met argumenten onderbouwd

7.8.4 7.9.2

B/C/D/F

   

X

 

Indien er geen argumentatie wordt het certificaat geschorst (ordemaatregel) terwijl wordt onderzocht of de afwijking gerechtvaardigd was; Het certificaat wordt ook geschorst (ordemaatregel) indien de argumentatie te summier is om te bepalen of de afwijking gerechtvaardigd is;

De schorsingen (ordemaatregel of sanctie) lopen totdat de argumentatie is gegeven.

indien de afwijking niet gerechtvaardigd was , is er sprake van een overtreding die overeenkomstig het stelsel wordt afgehandeld.

53

Het bedrijf heeft niet voorzien in het vooraf beoordelen, vastleggen, accorderen en operationeel maken van de eisen die vanuit de opdrachtgever, de geldende wet- en regelgeving, SC-540 of de eigen bedrijfsvoering worden gesteld aan het volledig en correct uitvoeren van een asbestinventarisatieproject.

7.8.6 7.9.2

K

   

X

   

54

Het asbestinventarisatieproject wordt niet uniek gecodeerd

7.9.1

F

   

X

   

De daarbij behorende monsters worden niet uniek gecodeerd.

 

X

     

55

Afwijkingen of onregelmatigheden, die van invloed zijn op de aard, volledigheid en/of veiligheid van de voorgenomen asbestinventarisatiewerkzaamheden worden niet vastgelegd in het asbestinventarisatierapport en/of niet vooraf overlegd met de opdrachtgever.

7.9.2 7.10.2

F/L(b)

   

X

   

56

Het asbestinventarisatiewerk wordt niet voorbereid om de bedrijfsprocessen, logistiek en planning zodanig te inrichten dat sprake is van het verantwoord uitvoeren van een asbestinventarisatie.

7.9.2 7.9.3

L(b)

   

X

   
                 

57

De asbestinventarisatierapporten met inventarisatiegegevens worden niet ten minste 10 jaar gearchiveerd op een veilige, voor derden afgesloten en effectief terugvindbare plaats.

7.10.3

   

X

 

Voorwaardelijk intrekken met als voorwaarde in ieder geval conform de normering archiveren

58

De rapportage van de asbestinventarisatie voldoet niet aan de vereiste inhoud zoals te rapporteren gegevens

7.8.6 7.11.1 7.11.2 7.12.3 7.17

F

 

X

   

Een asbestinventarsiatierapport dat niet alle benodigde gegevens bevat, creëert risico’s bij de verwijdering en daarna. Het certificaat dient onvoorwaardelijk te worden ingetrokken en geschorst (ordemaatregel)

Het rapport is niet ter beschikking gesteld aan de opdrachtgever

7.17

 

X

   

Bij de scheiding van actoren zal de opdrachtgever degene zijn die het rapport aan de verwijderaar en eindbeoordelaar geeft. Als hij er niet over beschikt, kan het rapport niet gebruikt worden.

59

Asbestinventarisatierapporten zijn niet door de technisch eindverantwoordelijke kwaliteitsfunctionaris, directievertegenwoordiger,interne beoordelaar gecontroleerd en geaccordeerd vrijgegeven voor gebruik door de opdrachtgever en/of deze vrijgavecontrole vindt niet plaats in overleg met de inventarisatiemedewerker(s).

7.8.6 7.11.3 7.12.3 7.17

F

   

X

   

60

Correcties op of toevoegingen aan een rapport worden niet onderbouwd en vastgelegd.

7.8.6 7.11.4 7.17

F

 

X

   

Indien een rapport aangepast moet worden, moet het ook daadwerkelijk aangepast worden. In het rapport moet worden aangegeven dat er van het betreffende element wordt afgeweken. In een addendum bij het rapport moet de afwijking worden opgenomen en moet worden onderbouwd waarom wordt afgeweken. Zonder deze duidelijke en volledige aanpassing en motivering, bestaat het risico dat er onduidelijkheid optreedt. Dit leidt tot het risico van fouten en overtredingen.

Een gecorrigeerd rapport leidt niet tot een duidelijk onderscheidend definitief rapport dat opnieuw gecontroleerd en geaccordeerd is vrijgegeven voor gebruik door de opdrachtgever.

   

X

   

61

Het bedrijf houdt geen actueel dossiers bij van de kwaliteitsgegevens en prestaties van toeleveranciers / uitbestedingen, de resultaten van ingangscontroles, toetsingen en klachten, de beoordelingen van strategische leveranciers (leveranciersbeoordelingen, lijst goedgekeurde leveranciers).

7.12.2 7.12.3

     

X

 

62

De uitvoering van de asbestinventarisatie komt niet overeen met de van toepassing zijnde de voorschriften.

7.14

F

 

X

     

63

Het inventarisatieplan komt niet overeen met alle van toepassing zijnde voorschriften.

7.16

L(b)

   

X

   

64

Het inventarisatieplan komt niet overeen met de voorschriften en/of vertoont dermate ernstige mankementen / afwijkingen dat er sprake is van onvoldoende kwaliteitsborging en/of aanleiding is tot direct risicovolle situaties.

7.16

L(b)

   

X

   

65

Bij de uitvoering van de asbestinventarisatie ie sprake is van onvoldoende kwaliteitsborging, die voert tot direct risicovolle situaties.

7.14

F

 

X

     

66

Het onderzoek en de beoordeling van de locatiespecifieke omstandigheden, inclusief de afwegingen van alternatieve werkmethoden, -omstandigheden beschermingsmaatregelen en werkvolgorde in combinatie met het gebruik van de SMA-rt risicoklassificatie is niet afgesloten met een passend asbestverwijderingsadvies met acceptabele asbestemissie.

3.4.6 3.4.7 7.14.9

F

   

X

 

Het gaat hier slechts om een advies met betrekking tot de werkwijze. Uiteindelijk zal de verwijderaar de werkwijze bepalen, zodat het ontbreken van dit advies niet direct tot een onveilige werkwijze leidt. Een voorwaardelijke intrekking is gerechtvaardigd.

67

Bij de asbestinventarisatie is niet aangegeven, wat de grenzen zijn van de te onderzoeken bouwkundige eenheid, c.q. het voorgenomen werk-/saneringsgebied.

7.15.1

F

 

X

     

68

De asbestinventarisatie beperkt zich tot een broninventarisatie.

7.15.2

F

 

X

     

69

Er is geen doelmatig inventarisatieplan opgesteld en/of beschikbaar op locatie.

7.16

L(b)

   

X

   

Het asbestinventarisatieplan wordt niet opgevolgd

L(b)

   

X

   

70

Het onderzoek en de inspecties a.h.v. het inventarisatieplan en de checklijst(en) met informatie uit bouwkundige en installatietechnische gegevens vinden niet op passende wijze plaats.

7.16.2

F

   

X

   

71

Bij de asbestinventarisatie wordt geen persoonlijke bescherming toegepast.

7.14.4 7.16.3.1 7.16.3.3

B

 

X

   

Er wordt een onderscheid gemaakt in de reden dat de middelen niet worden gebruikt. Indien de middelen niet worden gebruikt, omdat het bedrijf niet over de middelen beschikt of de middelen niet op de werkplek zijn, is een onvoorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd.

Indien de middelen wel ter plekke zijn, maar niet worden gebruikt is de lagere sanctie van schorsing gerechtvaardigd. De schorsing kan worden opgeheven als het middel wordt gebruikt en maatregelen zijn getroffen om er voor te zorgen dat het middel voortaan wordt gebruikt.

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de locatie

De middelen worden niet gedragen/onjuist gebruikt

 

X

 

72

Bij de asbestinventarisatie blijken de vanwege de veiligheid m.b.t. asbestblootstelling vereiste PBM/ABM, decontaminatie procedures of fundamentele brongerichte emissiebeperkende werkmethoden niet of verkeerd te worden toegepast.

7.14.4 7.16.3.1 7.16.3.2 7.16.3.3

B/C

   

X

   

73

Het asbestinventarisatierapport komt niet overeen met de van toepassing zijnde voorschriften.

7.17

F

 

X

     

Afwijkingen

   

CKI sanctie

 

Nr.

SC-542

Projectlocatie

SC-540 par.

Cluster-indeling

Cat. I

Cat. II

Cat. III

Cat.

IV

Opmerkingen

1

1.1

Het werk is niet gemeld (via het LAVS) aan de CKI

7.8.1

I

   

X

   

2

1.3

De meldingstermijn is niet in acht genomen

7.8.1

I

   

X

   

3

2.1

De projectvoorbereiding heeft niet plaatsgevonden

De projectvoorbereiding heeft geleid tot een asbestinventarisatieplan met de volgende gebreken:

• controle op (en onderhoud van) de geschiktheid van de uitrusting, materialen en gereedschappen;

• de actualiteit is niet verzekerd;

• inventarisatie kan niet ongestoord en volledig worden uitgevoerd

• registraties van en afspraken over eventuele afwijkingen zijn niet bekend

7.16

L(b)

   

X

   

4

3.1

De zelfstandig werkende asbestinventariseerder is niet gekwalificeerd (persoonscertificaat DIA, ervaren DTA(-B) met CV, o.g.);

 

G

 

X

     

5

3.5

De inventariseerder beschikt niet over een bewijs van medische geschiktheid voor het werken onder asbestcondities met persoonlijke beschermingsmiddelen en ademhalingsbescherming,

 

     

X

 

De inventariseerder beschikt over een eigen verklaring, waarin daar beargumenteerd van wordt af gezien.

 

     

X

 

6

4.1

Er is op de werklocatie geen asbestinventarisatieplan aanwezig

 

L(b)

   

X

   

7

4.2

Het asbestinventarisatieplan is niet compleet vanwege:

 

L(b)

         

• het project is niet uniek geregistreerd;

   

X

 

• bij onderzoek van een niet volledig bouwwerk, object of constructie is de beperking niet vastgelegd;

   

X

 

• keuze voor de gemaakte indeling is niet met argumenten onderbouwd;

   

X

 

• de onderzoekslocatie/-ruimte(n) is niet zodanig geïdentificeerd dat volledigheid, traceerbaarheid en reproduceerbaarheid gewaarborgd zijn;

   

X

 

• de uitgangspunten vanuit de contractafspraken en desk-research zijn niet/niet duidelijk vastgeld;

   

X

 

• registraties van en afspraken over eventuele afwijkingen zijn niet / niet duidelijk vastgelegd.

   

X

 

8

4.4

Waarnemingen en schetsen/tekeningen die de plaats en aard van asbest aangeven worden niet vastgelegd, geregistreerd of gedocumenteerd.

7.10

F

X

       

9

4.5

In het inventarisatieplan zijn organisatorisch en technische afspraken met de opdrachtgever en derden over veiligheidsaspecten, -maatregelen, toegankelijkheid, afbakeningen, afschermingen, verantwoordelijkheden, werktijden e.d. (V&G-plan Uitvoeringsfase, project-RI&E) niet vastgelegd.

7.16

L(b)

   

X

   

10

4.6

De inventariseerder beschikt niet over beschreven procedures voor primaire persoonlijke reiniging én reiniging van gereedschappen / uitrusting

 

K

   

X

   

11

4.7

Het inventarisatieplan bevat geen (verwijzingen naar) procedures voor het veilig betreden en verlaten van verdacht besmette locaties, het nemen van monsters, brongerichte emissiebeperkende werkwijzen e.d.

 

K

   

X

   

12

4.11

Op de werklocatie is geen volledig en actueel calamiteitenplan met registratiemogelijkheden aanwezig

 

L(c)

   

X

   

13

4.12

De inventariseerder werkt niet conform de op het project toegesneden checklist(s), zoals opgenomen in het inventarisatieplan

 

L(b)

   

X

   

14

4.13

De gehanteerde onderzoeksmethodiek leidt niet tot een inventarisatie van alle ruimten en constructiedelen (incl. kruipruimten, schachten, kanalen/kokers, schoorstenen, ruimten boven plafonds / plafond-spouwen, muurspouwen, boven/achter vaste kasten, kelders, zolders, vlieringen, technische ruimten, enz.)

 

F

 

X

     

15

5.1

Op de werklocatie zijn geen passende uitrusting, materialen en geschikte hulpmiddelen of gereedschappen (niet zijnde beschermingsmiddelen) aanwezig dan wel verkeren niet in goed onderhouden staat

 

B

   

X

   

16

5.2

De inventariseerder beschikt niet over (geschikte) PBM/ABM, deze zijn niet aanwezig op de werkplek of verkeren niet in goed onderhouden staat

 

B

 

X

     

17

5.3

De arbeidsmiddelen hebben geen identificatiecode voorzien van een geldige keuring en, waar van toepassing, kalibratie

 

B

   

X

   

De keurings /calibratietermijn van de arbeidsmiddelen is verlopen

 

B

   

X

   

18

6.1

In geval van een zelfstandige bouwkundige eenheid:

De omvang van het project is niet eenduidig vastgelegd

7.15.1

L(b)

   

X

   

19

6.2

Indien een bouwwerk of object niet volledig behoeft te worden geïnventariseerd:

Niet alle asbestbronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid, als onderdeel van een bouwwerk of object, waar asbest verwijderd moet worden, zijn bij de inventarisatie meegenomen.

 

F

 

X

     

20

6.3

De inventarisatie binnen een bouwkundige of installatietechnische eenheid is beperkt tot een afzonderlijk bouwkundig of installatie-technisch element / constructieonderdeel

 

F

 

X

     

21

7.1

Niet /niet duidelijk is vastgelegd, wat de voorgenomen inventarisatie werkzaamheden zijn

 

L(b)

   

X

   

Niet aangegeven is om welk type inventarisatie (type A of B ) het gaat

 

F

 

X

     

22

7.2

De bij inventarisatie Type A niet toegankelijk gebleken ruimten, plaatsen of objecten worden niet direct en duidelijk geregistreerd.

 

F

 

X

     

23

7.3

De beperkte inventarisatie is niet gevolgd met de mededeling aan opdrachtgever dat er een vervolg nodig is

 

F

   

X

   

24

7.4

Een overzicht van de naar redelijk vermoeden aanwezige,niet direct waarneembare asbest is niet direct en duidelijk geregistreerd

 

F

   

X

 

Het kan zijn dat een inventarisatie (terecht of onterecht) beperkt is geweest, maar toch informatie geeft over vermoedelijke aanwezigheid van asbest. In dat geval moet ook dit vermoeden worden opgenomen voor toekomstige werkgevers en gebruikers. Echter, omdat deze werkgevers en gebruikers ook een eigen verantwoordelijkheid hebben, is bij het ontbreken van deze mededeling voorwaardelijke intrekking een voldoende sanctie.

25

7.5

De inventarisatie type B vindt niet plaats d.m.v. uitvoering van destructief onderzoek, met inbegrip van bouwkundig constructieve bouwdelen en installatietechnische elementen

 

F

 

X

     

26

7.6

De nog niet toegankelijk gebleken constructies en elementen worden niet direct en duidelijk geregistreerd in afwachting van het noodzakelijk destructieve onderzoek c.q. (sloop)werkzaamheden of de voorgenomen werkzaamheden.

 

F

 

X

     

27

7.7

Omwille van de volledigheid van de asbestinventarisatie vindt er geen volgende afsluitende inventarisatie fase plaats voorafgaande aan de aanvang van overig sloopwerk

 

F

 

X

     

28

7.8

Het destructief onderzoek vindt niet plaats met inachtneming van (voorzorgs)maatregelen conform SC-530

 

B/C

       

Hier volgt de sanctie volgens SC-530

29

7.9

Een of meer van de volgende door de inventariseerder verzamelde brongegevens en locatiespecifieke omstandigheden, nodig voor de risicoklasse bepaling, zijn niet vastgelegd:

– lokalisering (binnen, buiten situaties) en relatieve omvang t.o.v. de locatieruimte;

– aard, samenstelling, gebondenheid;

– mate van verwering/veroudering; aantasting/beschadiging;

– wijze van bevestiging

– wijze(n) van verwijdering

– bereikbaarheid, afvoermogelijkheden;

– overige relevante bron- of omgevingskenmerken

 

F

 

X

     

30

7.10

Niet van alle asbestverdachte bronnen zijn de hoeveelheden (afmeting of gewicht of volume) aangegeven op plattegrond en/of geregistreerd

 

F

 

X

     

31

7.11

Niet van elke als asbest(verdacht) aan te merken bron is een representatief monster genomen

 

F

 

X

     

32

7.12

Van materialen waarin het asbest inhomogeen aanwezig kan zijn, worden geen monsters verspreid over verschillende plaatsen genomen

 

F

 

X

     

33

7.13

De genomen monsters worden niet geanalyseerd door een voor deze verrichting (NEN 5896) geaccrediteerd laboratorium

 

F

 

X

     

34

7.14

Monsterneming geschiedt niet door een volgens NEN 5896 geaccrediteerd laboratorium, of SC-540 gecertificeerd inventarisatiebedrijf of een overeenkomstig SC-560 DIA gekwalificeerde / gecertificeerde inventariseerder

 

F

 

X

     

35

7.15

Bemonsteringen worden niet uitgevoerd conform risicoklasse 1 condities

     

X

     

36

7.16

Wordt de plaats van monsterneming niet /niet voldoende afgebakend/ afgeschermd van de omgeving

 

C

 

X

   

Het niet voldoende afschermen van de plaats van monsterneming verhoogd het risico op verspreiding van de asbestvezels die vrijkomen bij monsterneming

37

7.17

Wordt daar waar vezelemissie niet op een andere wijze is te voorkómen, geen puntafzuiging gebruikt

 

C

 

X

     

38

7.18

Worden, daar waar nodig door de lokale omstandigheden, geen beschermende kleding en ademhalingsbescherming (PBM/ABM = tenminste P3 halfgelaatsmasker) gedragen

 

B

 

X

   

Er wordt een onderscheid gemaakt in de reden dat de middelen niet worden gebruikt. Indien de middelen niet worden gebruikt, omdat het bedrijf niet over de middelen beschikt of de middelen niet op de werkplek zijn, is een onvoorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd.

Indien de middelen wel ter plekke zijn, maar niet worden gebruikt is de lagere sanctie van schorsing gerechtvaardigd. De schorsing kan worden opgeheven als het middel wordt gebruikt en maatregelen zijn getroffen om er voor te zorgen dat het middel voortaan wordt gebruikt

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of de middelen zijn niet op de werkplek

De middelen zijn op de werkplek maar worden niet toegepast

 

X

 

39

7.19

Persoonlijke reiniging en reiniging van gereedschappen vindt niet plaats

 

D

 

X

     
                   

40

7.21

Ontstane breukvlakken worden niet geïmpregneerd/ ingekapseld/ afgedicht

 

D

 

X

     

41

7.22

De monsterlocatie wordt na bemonstering niet zorgvuldig gereinigd achtergelaten.

 

D

 

X

     
   

de toepassingslocaties van asbestverdachte bronnen worden niet uniek geregistreerd (foto’s, tekeningen)

 

F

 

X

     

42

7.24

De plaatsen van monsterneming worden niet uniek gemarkeerd en geregistreerd

 

F

 

X

     

43

7.25

Monsters worden niet als asbesthoudend materiaal vezeldicht verpakt en uniek gemarkeerd

 

C

 

X

     

44

7.26

De wijze van verpakken leidt tot vezelemissie tijdens behandeling, transport of verzending.

 

C

 

X

     

45

7.27

Tijdens de uitvoering van destructieve ontsluitingsmethoden wordt blootstelling aan asbestvezels en verspreiding van asbestverontreinigingen niet voorkómen

 

C

 

X

     

46

7.28

Ondanks het vermoeden van met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen vervuilde ruimten wordt de inventarisatie niet in een afgeschermde werkruimte, of besloten werkruimte onder gebruikmaking van een decontaminatieprocedure uitgevoerd

 

C

 

X

     

47

7.29

De opdrachtgever wordt niet terstond en ingelicht over de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest, die tot directe normoverschrijdende blootstelling kan leiden.

 

   

X

 

Een certificaathouder is deskundig op het gebied van asbest. Hij is vanuit die deskundigheid verplicht om gevaarlijke situaties te melden. Indien hij zelf geen maatregelen kan treffen, dient hij de opdrachtgever van het gevaar op de hoogte te stellen en te adviseren omtrent de te nemen maatregelen.

Aangezien dit op zich buiten zijn taken als inventariseerder ligt, is voorwaardelijk intrekking aanvaardbaar. De te nemen maatregelen bestaan er uit dat in de organisatie geborgd wordt dat deze overtreding voortaan wordt voorkomen

48

7.30

Er wordt niet een bij punt 7.29 passend advies gegeven (organisatorische en technische maatregelen treffen, risicobeoordeling conform NEN 2991 laten uitvoeren)

 

   

X

 

Zie overtreding [47]

49

8.1

De registraties van locatiegegevens en waarnemingen zijn niet zodanig, zodat daaruit conform SC-540 een correct asbestinventarisatie- rapport kan worden opgesteld

 

F

 

X

     

50

8.2

Het blootstellingsregister van de inventariseerder wordt niet aan de hand van de inventarisatie-inspecties en daarbij gevoerde registraties correct bijgehouden.

 

   

X

 

Blootstelling aan asbest kan nog na lange tijd gevolgen hebben voor de gezondheid van de werknemers. Door de gezondheidskundige gegevens en de blootstelling te registreren is het mogelijk dat bij klachten die na jaren ontstaan de arts de benodigde informatie heeft om diagnose te stellen en een behandeling te kiezen. Voorwaardelijke intrekking is hier aanvaardbaar. De certificaathouder krijgt de herkansing om een registratie voor de toekomst op te zetten, waarin zo mogelijk ook gegevens uit het verleden aan worden toegevoegd.

BIJLAGE J-1 VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE
(niet-geautoriseerde gebruiker)

(niet-geautoriseerde gebruiker)

BIJLAGE J-2 VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE
(geautoriseerde gebruiker)

(geautoriseerde gebruiker)

BIJLAGE 2, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage XIIIb behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering

Certificatieschema

voor het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident

Document: SC-530: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Ascert

Postbus 154

3990 DD Houten

www.Ascert.nl

INHOUD

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

103

     

1

Inleiding

103

     

2

Definities

103

2.1

Algemene definities

103

2.2

Werkveldspecifieke definities

104

2.3

Documenten

104

     

3

WerkveldspeCifieke kenmerken

105

3.1

Beschrijving schema

105

3.2

Actieve partijen

106

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

106

     

4

Certificatiereglement

107

4.1

Doelstelling

107

4.2

Certificatieprocedure

107

4.3

Procedures

107

4.4

Beslissing inzake het certificaat

110

4.5

Geldigheidsduur van het certificaat

110

4.6

Geldigheidscondities

110

4.7

Klachten

110

4.8

Bezwaarschriftenprocedure

112

4.9

Norminterpretatie

113

     

5

toezicht

113

5.1

Toegang

113

5.2

Frequentie van het toezicht

113

5.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

115

5.4

Verslag van bevindingen

115

5.5

Maatregelen bij geconstateerde afwijkingen (artikel 1.5g Arbobesluit)

115

5.6

Kosten van onderzoek

129

     

DEEL II

NORMEN

130

     

6

Onderwerp van certificatie

130

     

7

Eisen

130

 

Administratieve eisen

130

7.1

Asbestverwijderingsbedrijf of -concern

130

7.2

Relaties /combinaties asbestverwijderingsbedrijf en/of -concern binnen de asbestketen

130

7.3

Werkterrein en technisch kunnen

131

7.4

Aansprakelijkheidsverzekering

131

7.5

Leverings-/contractvoorwaarden

132

 

Eisen aan De beheersing en borging asbestverwijdering

132

7.6

Algemene eisen

132

7.7

Documentatie-eisen

132

7.8

Beheersing van registraties

133

7.9

Directieverantwoordelijkheid

133

7.10

Directiebeoordeling

134

7.11

Management van middelen

134

7.12

Het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen

137

7.13

Meting, analyse en verbetering

140

 

Eisen te stellen aan asbestverwijdering

142

7.14

Voorbereiding

142

7.15

Uitvoering asbestverwijdering op de projectlocatie

145

7.16

Eindbeoordeling na asbestverwijdering

147

7.17

Afvoer asbesthoudende materiaal

149

     

8

Beoordelingsmethodiek

150

8.1

Tijdsbesteding bij de beoordelingen

150

8.2

Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

150

     

9

het certificaat

150

9.1

Gegevens

150

9.2

Gebruik van het certificaat

151

9.3

Ascert Certificaatregister

151

     

DEEL III

BIJLAGEN

152

     

BIJLAGE A

MELDINGSFORMULIER ASBESTINVENTARISATIE- EN VERWIJDERING (V)

152

BIJLAGE B

DEFINITIES WERKVELdSPECIFIEK (I)

154

BIJLAGE C

MODEL AANVRAAG PROJECTEN VOOR INITIËLE CERTIFICATIE (V)

159

BIJLAGE D

MODEL OVEREENKOMST CKI EN CERTIFICAATHOUDER (I)

162

BIJLAGE E

ASCERT PROCESCERTIFICAAT ASBESTVERWIJDERING (V)

164

BIJLAGE F

CONTROLE LIJST BWT (I) (SC-532: VERSIE 01, DATUM 2011) [LIT. 25]

166

BIJLAGE G

UITWISSELINGSPROTOCOL AI-CKI (I)

170

BIJLAGE H

MODEL WERKPLAN (V)

174

BIJLAGE I

CATEGORIE INDELING SANCTIESTELSEL ASBESTVERWIJDERING Tabel 5.5.3

177

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI ’s en voorwaarden waaronder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. In de tekst is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix.

1 Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema SC-530 is door Centraal College van Deskundigen Asbest opgesteld. Het betreft het zorgvuldig, arbeids- en milieuhygiënisch verwijderen van:

  • asbest;

  • asbesthoudende producten;

  • asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen.

Vastgelegd in een asbestinventarisatierapport cf SC-540

Voorafgaand aan

  • sloop;

  • renovatie;

  • onderhoud in bouwwerken en objecten;

  • na een incident.

Met als resultaat een locatie waar het asbest volgens de eisen is verwijderd.

Het betreft het Ascert Procescertificaat Asbestverwijdering. Deze is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

2 Definities
2.1 Algemene definities

Begrip of afkorting

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AI:

Arbeidsinspectie

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie

ADK:

Asbestdeskundige

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert), voorheen SCA.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveaus waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

– Categorie I Onvoorwaardelijk intrekken

– Categorie II Schorsing

– Categorie III Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

– Categorie III Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in SC-530 par. 5.5.2.2)

Centraal College van Deskundigen (CCvD) :

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(rechts) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat voor zijn bedrijf.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keuringsinstelling (CKI) :

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van WDA&T SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van WSCS SC-510 en/of SC-520

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van WDA&T SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van WSCS SC-530 en/of SC-540

Concern:

a) een groep van bedrijven die (in belangrijke mate) onder gezamenlijke leiding staan en als eenheid optreden; of

b) rechtspersonen die via aandeelhouderschap verbonden zijn.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig asbestverwijderaar

DTA:

Deskundig toezichthouder asbestverwijdering

Eindbeoordelingsinstelling:

Door de RvA, NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type-C, geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindbeoordeling (inspectie, monsterneming en -analyse) na asbestverwijdering verricht.

IenM:

Ministerie van Infrastructuur en Mileu.

Opdrachtgever:

Opdrachtgever in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder c en d van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Project:

een bouwwerk in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarbij de grenzen van het project worden gevormd door de gehele opdracht van de opdrachtgever.

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 01.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 01.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 01.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 01.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 01.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 01.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Toezicht en handhavende instellingen:

(Overheids)instellingen belast met het toezicht en de handhaving op de asbestverwijdering zoals certificatie-instellingen (aangewezen door het ministerie van SZW), Arbeidsinspectie, VROM-inspectie, gemeenten, milieupolitie etc.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

2.2 Werkveldspecifieke definities

SC-530 Deel III Bijlage B bevat een aanvullende lijst met werkveldspecifieke definities.

2.3 Documenten

Bij het opstellen van dit certificatieschema zijn onderstaande documenten geraadpleegd. Enerzijds zijn deze documenten informatief. Anderzijds betreft het wet- en regelgeving, waar dit schema een uitwerking van is. Deze categorie is aangeduid met normatief.

     

[1]

Arbeidsomstandighedenwet

normatief

[2]

Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) Staatsblad nr. 348, juli 2006

normatief

[3]

Statische verwijzing van SC-540 in de Arbeidsomstandighedenregeling. Zie betreffende Staatscourant, waarvan het nummer is vermeld op www.ascert.nl.

normatief

[4]

Asbestverwijderingsbesluit 2005. Staatsblad 2005, 704

normatief

[5]

Wijziging beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving Staatsblad 2008, nr. 502

normatief

[6]

Productenbesluit Asbest

normatief

[7]

Rapport TNO-MEP R 2004/523 Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest

informatief

[8]

Convenant Ministerie van SZW en Stichting Certificatie Asbest d.d. 8 maart 2006. Staatcourant 7 augustus 2006, nr. 151/pag. 7

normatief

[9]

Protocol Validatiemetingen ten behoeve uitbouw SMA-rt (SC-548); CCvD Asbest

normatief

[10]

Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006. VROM-inspectie. Beschikbaar op www.vrom.nl

informatief

[11]

Landelijke Uitvoeringsmethodiek Asbestinventarisatie besluit 2005; VROM en LOM. Een handreiking voor gemeenten. Senter Novem juni 2007

informatief

[12]

Toekomstbeeld Asbestveld; SCA 2005 (www.ascert.nl )

informatief

[13]

NEN 2990: 2005; Lucht – Eindcontrole na asbestinventarisatie

normatief

[14]

NEN 2991: 2005; Lucht – Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies, waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt.

normatief

[15]

NEN 5896: 2005 nl; Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat

normatief

[16]

NEN 5897 / NEN 5707 Asbest in puin- en sloopafval

informatief

[17]

NEN 5707: 2003 nl; Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem

informatief

[18]

Algemeen protocol voor de validatie van asbestrisicoclassificatiesystemen (Ascert SC-549: versie 01, datum 15-09-2011); CCvD Asbest

normatief

[19]

Aedes Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud 2007

normatief

[20]

NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002; Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits- en/of milieumanagementsysteemaudits

normatief

[21]

NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en; Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

normatief

[22]

NTA Asbest in waterbodems

informatief

[23]

Ontwerp-NEN 2939: ‘Werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische technieken.’

normatief

[24]

NEN-EN 1822-5:2000 en; Luchtfilters met een hoog rendement (HEPA en ULPA) – Deel 5: Bepalen van het rendement van het filterelement.

normatief

[25]

Handboek Ascert. Verzameling documenten waarin afspraken en procedures zijn vastgelegd ter ondersteuning van het functioneren van Ascert. De documenten zijn geïdentificeerd met SC-000; versie 01, datum 15-9-2011. Het Handboek Ascert versie 2011 is op aanvraag verkrijgbaar en op de website (www.ascert.nl) geplaatst.

Normatief,

inzoverre in dit schema daarnaar verwezen

[26]

CROW 132; Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water

informatief

3 Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid bij de verwijdering van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident met als resultaat een locatie, waar de aanwezigheid van asbest voldoet aan het wettelijk vastgelegde acceptatieniveau.

Voorafgaande aan het opruimen van asbestbevattende materiaal na een incident (brand / storm) dient het in aangegeven stappenplan te worden doorlopen. Zie ook Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006 [lit.10]. Er is een duidelijk onderscheid in asbest in of op de, wel of niet verharde, bodem.

Voor inventarisatie en verwijdering van asbest in de bodem wordt ter informatie verwezen naar NEN 5707: 2003 nl; Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem. (Zie ook CROW 132).

3.1 Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema voor het zorgvuldig, arbeids- en milieuhygiënisch verwijderen van asbest, ‘SC-530’ is door Ascert voorgesteld en door het ministerie van SZW – -inclusief de aanpassingen in het kader van de aanscherping van de eisen1 – vastgesteld middels een statische verwijzing in het Arbobesluit of Arboregeling [lit. 3]. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest p/a Stichting Ascert Postbus 154 3990 DD Houten, info@ascert.nl.

3.2 Actieve partijen

Binnen de Stichting Certificatie Asbest zijn met name actief:

  • Centraal College van Deskundigen Asbest;

  • Werkkamer Asbest;

  • Centrale Examencommissie;

  • De certificatie-instellingen; vermeld op www.ascert.nl onder CKI ’s;

  • De certificaathouders; vermeld in het Ascert Register www.ascert.nl.

3.3 Risicoanalyse en afbreukcriteria
3.3.1 Algemeen

Vanwege de goede eigenschappen is Asbest in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. IenM is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest. Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen. Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

  • 1. Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3;

  • 2. Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/ cm3;

  • 3. Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/ cm3.

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit [lit.2] is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 2

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform de SC-530.

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/cm3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2 Risicoanalyse niveau asbestverwijdering

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. asbestvezelemissie/besmetting uit te bannen. De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting het voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden. Dit laatste stelt eisen aan het asbestverwijderingsbedrijf en haar medewerkers. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen. Zie SC-530 par. 5.5.1 met betrekking tot de waardering van risicovolle omstandigheden in de zin van formele afwijking van de eisen aangeduid met afwijking Cat I, II, III en Cat IV. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-530 par.

Management factoren

Het verstrekken

c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

1. Niet beheerste asbestverwijdering

2. Asbestvezelemissie

1

Onafhankelijkheid verwijderingsbedrijf van asbestinventarisatiebedrijf

7.2.1

SC-530

2

Onafhankelijkheid verwijderingsbedrijf van eindbeoordelingsinstelling

7.2.1

3

Passende werkvoorbereiding

7.12

4

Passend werkplan

7.14.4

5

Acceptatie van werkplan

7.14.7

6

Uitvoering conform werkplan

7.15

7

Passend reageren op afwijkende situaties

7.13.3

8

Eindbeoordeling juist uitgevoerd en juist gerapporteerd

7.16.3 7.16.5

9

Laatste controle juist uitgevoerd en juist gerapporteerd

7.16.6

10

Juiste afvoer van asbestafval

7.17

11

Geldigheidscondities

4.6

4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het werkveldspecifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte en intrekking van certificaten, procedures bij het uitvoeren van initiële en periodieke beoordelingen, afhandeling van klachten en de eventuele verzoek tot herziening daarvan.

4.2 Certificatieprocedure

De kandidaat certificaathouder dient bij een CKI (zie www.ascert.nl), in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in tot het uitvoeren van de certificatieprocedure.

Vervolgens verstrekt de CKI informatie over de gang van zaken bij de afhandeling van de aanvraag.

4.3 Procedures

In het kader van de initiële certificatie van het asbestverwijderingsbedrijf worden verschillende processen doorlopen.

De CKI dient:

  • aangewezen te zijn door het ministerie van SZW voor het uitvoeren van de betreffende keuringen;

  • een samenwerkingsovereenkomst te hebben gesloten met Stichting Ascert. (SC-062: versie 01, datum 15-09-2011)

Daarnaast is de CKI verplicht de aanvrager schriftelijk te informeren over de regels, voorwaarden en procedures die verband houden met het afgeven, intrekken, etc. van het certificaat. Zonder enige vorm van discriminatie jegens de aanvrager. In het kader van het certificatieproces worden de volgende procedures doorlopen:

  • Afhandeling van de aanvraag voor de initiële certificatie

  • Aanvragen / certificaten bij een andere, of meer dan één, CKI

  • Verloop toelatingsbeoordeling

  • Meerdere filialen/vestigingen

  • Initiële beoordeling

  • Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling

  • Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

  • Tijdsbesteding initiële beoordeling

  • Rapportage

Onderstaand wordt dit nader uitgewerkt.

4.3.1 Afhandeling aanvraag initiële certificatie

Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk te informeren over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de behandeling van de aanvraag voor het certificaat.

4.3.2 Aanvragen van een procescertificaat

Bij de aanvraag gelden de volgende voorwaarden:

  • a) de aanvrager, wel of niet deel uitmakend van een concern, dient de aanvraag zelfstandig af te handelen;

  • b) Indien er sprake is van een certificatieverleden op het onderwerp van asbestverwijdering dient de kandidaat de volledige beoordelingsrapporten en correspondentie over de afgelopen drie jaar ter beschikking te stellen aan de certificatie-instelling. De CKI moet vooraf de aanvraag controleren of de kandidaat al geen certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken moet de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI.;

  • c) een aanvraag voor een certificaat voor een bedrijf waarvan het certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen;

  • d) een aanvraag voor een certificaat voor een (rechts)persoon van wie een certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen

Indien een certificaathouder mededeelt zijn certificaat in te leveren, is dit een aanvraag om het certificaat in te trekken. Het certificaat is pas ingetrokken als de CKI per besluit op de aanvraag heeft beslist (en het certificaat heeft ingetrokken). De mededeling (aanvraag) moet schriftelijk of elektronisch gebeuren. De aanvraag om een certificaat in te trekken, kan niet mondeling gedaan worden. De termijn van 12 maanden van sub c en d loopt vanaf de dagtekening van het besluit van de CKI waarbij het certificaat is ingetrokken.

4.3.3 Beperkte duur toelatingsbeoordeling

Het verloop van de toelatingsbeoordeling, vanaf de eerste beoordeling op projectlocatie tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat, is gemaximeerd op 4 maanden. Als de overschrijding is te wijten aan de aanvrager vervallen de beoordelingsresultaten van de kandidaat.

4.3.4 Meerdere filialen/vestigingen

Onderscheid wordt gemaakt in:

  • a) zelfstandige ondernemingen, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel

  • b) ondernemingen, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, die onderdeel uitmaken van een concern (zie tevens par. 7.1). Zij dienen zelfstandig bij een en dezelfde certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld en opgenomen in het Ascert-register, met eenzelfde Ascert-code voor alle deelnemende ondernemingen, met per deelnemende onderneming een subcode.

    Toelichting:

    • dochteronderneming A: Ascert-code 03-C030014.01a

    • dochteronderneming B: Ascert-code 03-C030014.01b

  • c) vestigingen/filialen van één onderneming, waarbij alleen de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (zie tevens par 7.1). De onderneming dient bij een certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen.

Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld. Alleen de onderneming wordt opgenomen in het Ascert-register. De vestigingen/filialen worden op het procescertificaat vermeld. Elk filiaal/vestiging dient een succesvolle vestigingsbeoordeling, bedoeld in par. 4.3.5.B.1, en twee bijbehorende succesvolle beoordelingen op projectlocaties, bedoeld in par. 4.3.5.B.2. te hebben ondergaan.

4.3.5 Initiële beoordeling

Het doel van het door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan alle eisen in de SC-530 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:

   

A. Beoordeling van de documentatie

Onderzocht wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie (kwaliteitshandboek en daarmee samenhangende documentatie).

B. Beoordeling van de implementatie

Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie van het gedocumenteerde systeem onderzocht. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen en vindt plaats aan de hand van gemaakte afspraken tussen de CKI en het (kandidaat)-asbestverwijderingsbedrijf.

B.1 Beoordeling op de vestiging(en)

van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.

Op de vestiging(en) wordt onderzocht of de delen van het kwaliteitssysteem die op de vestiging kunnen worden onderzocht, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem, voldoen aan de eisen zoals gesteld in het certificatieschema SC-530 en de kwaliteitsdocumentatie van de kandidaat.

B.2 Beoordeling op projectlocaties.

Per filiaal/vestiging wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de asbestverwijdering voldoet aan het certificatieschema SC-530 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. De bouwwerken of objecten waaruit asbest dient te worden verwijderd dienen, naar het oordeel van de CKI, naar aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-530 goed te kunnen beoordelen. Zo dient minimaal één project in containment te worden beoordeeld.

4.3.6 Aanvraag en toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, òf in geval van een extra beoordeling op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn dat:

  • Bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • De kandidaat voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover de beoordeling, bedoeld in par. 4.3.5A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI de aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • De twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers en inventarisatielocaties, verschillende asbestinventarisatiebedrijven en inspectie-instellingen/laboratoria voor de controle na asbestverwijdering;

  • Volledig ingevuld aanvraagformulier SC-530 Bijlage C;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het werkplan voldoet aan de bepalingen in SC-530;

  • Vermelding van het asbestinventarisatiebedrijf (incl. Ascert-code);

  • Vermelding van de identificatiecode van het asbestinventarisatierapport;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het inventarisatierapport voldoet aan SC-540 incl. brongerelateerde en herleidbare risicoclassificatie.

4.3.7 Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling

De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd, die aan de eisen van de SC-530 voldoen.

Daarbij dient onderscheid te zijn in werk in containment en openlucht

De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:

  • het resultaat van de beoordeling op de vestiging, bedoeld in par. 4.3.5.B.1, ook na een tweede beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;

  • het resultaat van de extra beoordeling op locatie, bedoeld in par. 4.3.6, niet voldoet aan de eisen;

  • de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande toestemming van Ascert is verkregen.

Indien de kandidaat wiens beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven, dienen alle stappen van de beoordeling opnieuw te worden doorlopen.

4.3.8 Tijdsbesteding initiële beoordeling

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn. De tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;

  • implementatie op vestiging: 0,5 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; max. 2 beoordelingen per dag.

4.3.9 Rapportage

De geregistreerde waarnemingen en bevindingen met dekking op alle eisen bij initiële beoordeling en op alle eisen over de certificatieperiode worden aan de kandidaat gerapporteerd conform de richtlijnen in de vigerende versie van ISO 19011. Op basis van SC-530 Bijlage C ‘Aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ worden de asbestverwijderingswerken met de gegevens over de kandidaat bij Ascert geregistreerd.

4.3.10 Gebruik van het certificaat

Het gebruik van het certificaat en het daarop aangegeven Ascert Beeldmerk is gebonden aan SC-800; versie 01, datum 15-09-2011 Reglement Gebruik Ascert-beeldmerk en SC-810; versie 01, datum 15-09-2011 Certificaatmodellen [lit. 25].

4.4 Beslissing inzake het certificaat

De beslissing inzake de afgifte van het certificaat wordt genomen door een functionaris van de CKI die is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem van de CKI, als certificaatbeslisser, en de procedures conform par. 4.3 en die niet betrokken is geweest bij de initiële beoordeling.

Aan de hand van de uitkomst van de initiële beoordelingen zal de auditor binnen de gestelde termijn een rapport opmaken en een advies opstellen betreffende het al dan niet afgeven van het certificaat. Dit advies wordt binnen de gestelde termijn samen met de vastgelegde resultaten van de beoordeling voorgelegd aan de certificaatbeslisser.

4.5 Geldigheidsduur van het certificaat

Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, maximaal drie jaar geldig.

4.5.1 Hercertificatie

Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond.

4.5.2 Hercertificatie na intrekking

Indien een certificaathouder na een intrekking (zie par. 5.5.4) opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het indienen van de aanvraag voor een nieuw certificaat is 12 maanden.

Ook voor een bedrijf waarvan het certificaat is ingetrokken, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het indienen van de aanvraag voor een nieuw certificaat is 12 maanden.

4.6 Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden de volgende condities gesteld.

  • a) Het certificaat is onverbrekelijk verbonden met het asbestverwijderingsbedrijf, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.

  • b) In het geval het bedrijf ophoudt te bestaan wordt per direct het certificaat ingetrokken;

  • c) Het aantoonbaar voldoen aan de bepalingen, waarnaar verwezen wordt in de risicoanalyse par 3.3.2 en bedoeld om de aldaar benoemde risico’s uit te bannen;

  • d) Indien bij certificaathouder conform par. 5.5.4 op niveau Cat I geen afwijking(en) door de CKI zijn vastgesteld;

  • e) Indien geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat;

  • f) Een kandidaat die eerder in het bezit was van een geldig certificaat en van wie het certificaat is ingetrokken kan binnen de periode van 12 maanden na datum van intrekking geen nieuwe aanvraag indienen.

4.7 Klachten
4.7.1 Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten. Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn;

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd;

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.7.2 Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten. Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project) beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.7.3 Klachtenregeling
4.7.3.1 Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.7.3.2 Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden. Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.7.3.2.1 Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.7.3.2.2 Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak. De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht. De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek. De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.8 Bezwaarschriftenprocedure
4.8.1 Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.8.2 Werkwijze
4.8.2.1 Algemeen
  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘ Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.8.2.2 Procedure
  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

    Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies uit aan de CKI.

4.8.2.3 Beslissing op bezwaarschrift
  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.8.2.4 Bestuursrechter
  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.9 Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5 Toezicht

Het asbestverwijderingsbedrijf is onder dit certificatieregime wettelijk verplicht periodieke controles te ondergaan. Het doel van de periodieke controle is om de blijvende veiligheid bij asbestverwijdering en het bijbehorende kwaliteitsmanagement systeem van het asbestverwijderingsbedrijf zoveel mogelijk te waarborgen.

5.1 Toegang

Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze de certificaathouder toegang dient te verlenen en/of informatie ter beschikking dient te stellen om toezicht door de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen, waaronder de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instantie en Arbeidsinspectie, mogelijk te maken (zie ook de certificatieovereenkomst CKI-Certificaathouder).

  • 1. De certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor, als op projectlocaties, door of vanwege de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen waaronder de certificatie-instelling, Raad voor Accreditatie en Arbeidsinspectie.

  • 2. De certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven.

  • 3. De certificaathouder is verplicht de gegevens van een asbestverwijderingswerk t.b.v. beoordeling op locatie bekend te maken bij de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen.

  • 4. Het melden van een asbestverwijderingswerk en daarmee de overdracht van de relevante gegevens van een asbestverwijderingswerk dient te geschieden met behulp van het Webportaal Arbeidsinspectie.

De gegevens, vermeld in Bijlage A, Meldingsformulier AVS, worden met het Webportaal Arbeidsinspectie automatisch naar de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen gezonden, of zijn voor hen direct ter inzage.

5.2 Frequentie van het toezicht

Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode onderstaande periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit. Deze frequentie is afgeleid van de risicoanalyse in SC-530 par. 3.3.2.

5.2.1 Beoordeling op de vestiging

Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van deze beoordeling is de dossierbeoordeling van tenminste vier asbestverwijderingsprojecten. Wanneer een asbestverwijderingsbedrijf, naast de hoofdvestiging, beschikt over één of meer filialen/vestigingen, vindt tevens naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging, per filiaal/vestiging één beoordeling per jaar plaats.

5.2.2 Beoordeling op projectlocatie

Tijdens de looptijd van het certificaat vinden periodieke beoordelingen op projectlocaties plaats. De frequentie van de periodieke beoordelingen op de projectlocatie wordt vastgesteld op basis van het aantal projectdagen uit het voorgaande jaar (zie tabel 5.2.2). Daarbij geldt het volgende:

  • a) De beoordeling vindt onaangekondigd plaats.

  • b) Naast het aantal projectdagen2 dient er per jaar sprake te zijn van minimaal 7 aangemelde en uitgevoerde asbestwerken.

  • c) Onder eén projectdag (deel) asbestverwijderingswerk wordt verstaan een kalenderdag (deel) waarbij op éénzelfde project met pak/masker asbest wordt verwijderd, opgeruimd en/of verpakt ongeacht het aantal asbestverwijderaars (DAV-ers) dat op deze (dit) kalenderdag(deel) het project mede uitvoert.

  • d) De bepaling van het aantal projectdagen worden onder asbestverwijderingswerk niet meegeteld:

    • werkzaamheden voor bijvoorbeeld opbouw van een containment en afvoer van asbesthoudend afval naar de stortplaats;

    • regendagen waarop niet gewerkt wordt;

    • pauzes en verzuim van werknemers.

  • e) Indien het asbestverwijderingsbedrijf kan aantonen dat het bedrijf één of enkele grote verwijderingsopdrachten uitvoert, kunnen de minimaal zes beoordelingen (zie tabel 5.2.2.) bij verschillende deelprojecten worden uitgevoerd. Echter wel onder de voorwaarde dat deze naar grootte en complexiteit, naar het oordeel van de CKI, voldoende representatief zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-530 te kunnen beoordelen.

Tabel 5.2.2: Beoordelingen per jaar uit te voeren op projectlocatie per certificaathouder

Aantal projectdagen per jaar

Totaal aantal beoordelingen op projectlocatie per periode van 12 maanden na certificaatverlening

35–140

6

141–240

7

241–440

8

441–640

9

641–840

10

841 en meer

11

Toelichting op tabel

  • De minimale omvang van het totale asbestverwijderingswerk dient minimaal 35 projectdagen te zijn, verdeeld over minimaal 7 projecten onder risicoklasse 2 of 3;

  • Bij een minimum van 35 projectdagen, verdeeld over minimaal 7 projecten, worden er 6 asbestverwijderingsprojecten onverwacht beoordeeld;

  • De steekproef van onverwachte beoordelingen van asbestverwijderingsprojecten op locatie door CKI’s loopt op naar een mogelijke frequentieverdeling van ongeveer 1 per maand (bij 841 projectdagen of meer, worden er per certificaathouder 11 asbestverwijderingsprojecten door de CKl beoordeeld);

  • De tijdsinspanning van de onverwachte beoordeling door de CKl per asbestverwijderingsproject is op minimaal 0,5 mandag gesteld;

  • Naar gelang de omvang van het asbestverwijderingsproject staat het de CKl vrij om meer tijd voor deze beoordeling van een dergelijk project met de certificaathouder over een te komen.

5.2.3 Periodieke beoordeling op projectlocatie tijdelijk niet mogelijk

Indien door omstandigheden het in tabel 5.2.2 aangegeven aantal beoordelingen op projectlocatie over een periode van 12 maanden niet kan worden uitgevoerd, dienen de ontbrekende aantallen in de direct daaropvolgende periode van 12 maanden alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden toegepast.

5.2.4 Rapportage door CKI over de beoordeling

De resultaten van de beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het asbestverwijderingsbedrijf gerapporteerd conform de richtlijnen in de vigerende versie van NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002.

5.3 De wijze van uitvoering van het toezicht

In deze paragraaf is aangegeven op welke wijze de CKI de beoordelingen invult. De wijze waarop is afgeleid van de opgestelde risicoanalyse.

5.3.1 Tijdsbesteding bij periodieke beoordeling en hercertificatie

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; max. 2 beoordelingen per dag.

5.3.2 Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient, in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-530 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 5.2.2 uitgevoerd te worden.

5.3.3 Projectcontrolelijst SC-532: versie 01, datum 15-09-2011 als hulpmiddel CKI en certificaathouder

De projectcontrolelijsten zijn een verplicht hulpmiddel voor de CKI’s bij de beoordelingen van de asbestverwijderingswerk projecten (SC-532: versie 01, datum 15-09-2011). Deze projectcontrolelijst is beschikbaar op www.ascert.nl onder documenten. SC-530 tabel 5.5.3 bevat de volledig ingevulde toetspunten en vormen de maat voor de sancties die volgen op de door de CKI’s geconstateerde afwijkingen en indirect op de door de toezichthoudende en handhavende overheidsinstellingen (waaronder AI) geconstateerde (beboetbare) feiten bij zowel de kantoor als de projectbeoordelingen (Zie ook SC-530 par. 5.5.3 Uitwerking per categorie in toetspunten).

5.4 Verslag van bevindingen
5.4.1 Rapportage aan de CH

De CKI stelt conform de richtlijnen in de vigerende versie van NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002 een verslag op van haar bevindingen tijdens de tussentijdse audit. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder. Deze kan hiertegen een klacht indienen (zie hiervoor par. 4.7).

5.4.2 Rapportage aan CKI-persoon

Indien naar het oordeel van de CKI-proces de onder SC-530 par. 5.5.2 geconstateerde afwijkingen toe te schrijven zijn medewerkers met een persoonscertificaat DTA/DAV zal de CKI-proces het desbetreffende afwijkingsrapport direct en rechtstreeks melden en rapporteren aan de persoonscertificaat verlenende instelling.

5.5 Maatregelen bij geconstateerde afwijkingen (artikel 1.5g Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder en de onder zijn verantwoordelijkheid voor te bereiden en uit te voeren processen niet of niet meer voldoen aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema, heeft dit maatregelen door de CKI tot gevolg.

5.5.1 Algemeen

Het is algemeen bekend dat blootstelling aan asbestvezels zeer gevaarlijk is. Asbestvezels kunnen leiden tot schade aan de gezondheid en tot de dood. Kerngedachte bij de regels omtrent asbest is dat het hier gaat om het leven en de gezondheid van mensen. Dit gevaar van blootstelling betekent dat als het op handelingen met asbest aankomt zeer zorgvuldige gehandeld dient te worden. De overheid moet er op kunnen vertrouwen dat bedrijven en personen die betrokken zijn bij het werken met asbest zeer zorgvuldig handelen en het risico van blootstelling tot het laagst mogelijk beperken. Dit betekent dat geëist wordt dat zij zich aan de regels houden die gelden voor werken met en rondom asbest. Indien het risico van blootstelling niet zo laag mogelijk is gehouden of een persoon zich niet aan de regels houdt, moet de overheid streng optreden ter bescherming van de gezondheid en het leven van mensen.

De overheid heeft ervoor gekozen om de zorgvuldigheid van asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven en de in deze bedrijven werkzame personen te borgen door een certificatiestelsel. Alleen die bedrijven en personen die een certificaat hebben, mogen handelingen met asbest verrichten (voor zover de wet een dergelijk certificaat verplicht stelt). Essentieel is dat de overheid er op moet kunnen vertrouwen dat certificaathouders zich aan de regels zullen houden en het risico van blootstelling zullen minimaliseren. Een certificaathouder die niet conform de regels handelt, beschaamt dat vertrouwen en dient in beginsel zijn certificaat te verliezen. Er kan niet meer op vertrouwd worden dat dit bedrijf zorgvuldig zal handelen. Derhalve verliest hij zijn certificaat. Een certificaathouder die het risico van asbestemissie niet minimaliseert of zelfs een asbestbesmetting veroorzaakt, heeft niet voldoende zorgvuldig gehandeld en dient ook in beginsel zijn certificaat te verliezen. Het is niet een daadwerkelijke blootstelling alleen die reden is voor onvoorwaardelijke intrekking. Enkel het risico van asbestemissie of het verhogen van dit risico betekent al dat een certificaathouder die een dergelijk risico laat ontstaan, de werkzaamheden niet meer mag verrichten. Het doel van de regelgeving is immers emissie en blootstelling te voorkomen. Om dit doel te bereiken moet het risico van emissie en blootstelling geminimaliseerd worden. Het is niet aanvaardbaar dat een certificaathouder die risico’s verhoogd pas zijn certificaat verliest als het risico wordt verwezenlijkt en er mensen zijn blootgesteld.

De intrekking van het certificaat is bij een afweging van de betrokken belangen al snel gerechtvaardigd. Bij een afweging van de belangen van mensen dat hun gezondheid en leven niet in gevaar wordt gebracht door blootstelling aan asbestvezels en het belang van het bedrijf om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten, wegen de belangen van de gezondheid en het leven van mensen altijd zwaarder. Het feit dat het intrekken van het certificaat zal leiden tot het einde van de activiteiten is, gezien de belangen, proportioneel. Het einde van de activiteiten is dan ook een aanvaard gevolg en geen reden om het certificaat niet in te trekken. Ook niet in die beperkte gevallen dat dit leidt tot het einde van het bedrijf. Van de mogelijkheid van herkansing of zonder voorwaarden verder te mogen werken, zal slechts gebruik gemaakt mogen worden als dit aanvaardbaar is. Dat wil zeggen dat de afwijking niet tot een hoog risico voor blootstelling heeft geleid én voldoende gegarandeerd is dat het leven en de gezondheid van mensen voortaan niet meer in gevaar komt.

Herhaling van het overtreden van regels en het laten ontstaan van (het risico van) een asbestemissie zal zeker dienen te leiden tot intrekking van het certificaat.

Herstelsancties

Het voorgaande betekent dat de kern van het sanctiestelsel is dat een (rechts)persoon die niet conform de regels werkt het werk niet meer mag verrichten. Uitgangspunt is dat een dergelijke (rechts)persoon het certificaat verliest. Er is voor gekozen om bij een eerste afwijking niet direct tot intrekking van het certificaat over te gaan. De certificaathouder krijgt een herkansing. De herkansing bestaat er uit dat het certificaat wordt geschorst waardoor het certificaat zijn geldigheid verliest . Als de certificaathouder voldoende maatregelen heeft getroffen wordt de schorsing ingetrokken.

Er is echter een verschil in ernst van afwijkingen waardoor er afwijkingen zijn waarbij het aanvaardbaar is dat het certificaat zijn geldigheid behoudt terwijl de certificaathouder de maatregelen treft. Het certificaat wordt ingetrokken als de certificaathouder niet binnen de termijn voldoende maatregelen treft.

Zoals gezegd zal een certificaathouder die overtredingen blijft begaan zijn certificaat verliezen ongeacht de ernst van de overtredingen.

In het sanctiestelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen vier herstelsancties:

  • 1. onvoorwaardelijke intrekking

  • 2. schorsing

  • 3. voorwaardelijke intrekking

  • 4. waarschuwing

   

ad 1

het certificaat wordt ingetrokken zonder herkansing;

ad 2

het certificaat verliest zijn geldigheid totdat de afwijking is opgeheven én voldoende is aangetoond dat de afwijking zich niet zal herhalen;

ad 3

het certificaat wordt ingetrokken als niet binnen een gestelde termijn bepaalde maatregelen zijn getroffen. De certificaathouder kan in die periode doorwerken, maar verliest zonder nadere beschikking zijn certificaat als de genomen maatregelen niet voor een bepaalde datum zijn getroffen;

ad 4

de certificaathouder wordt gewezen op de afwijking, maar deze afwijking heeft (nog) geen gevolgen voor de geldigheid van het certificaat.

Verder is er een verzwaring die tot gevolg heeft dat een certificaathouder die overtredingen blijft begaan, zijn certificaat verliest. In bijlagen in SC-530 en SC-540 is opgenomen tot welke herstelsanctie een bepaalde afwijking leidt.

Schorsing als ordemaatregel

Naast de herstelsancties is voorzien in schorsing als een ordemaatregel. Hier wordt schorsing niet opgelegd als herstelsanctie, maar wordt voorkomen dat de certificaathouder verder werkt terwijl de sanctieprocedure loopt. De onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (herstelsanctie) worden niet direct opgelegd als de afwijking wordt geconstateerd. Eerst wordt een procedure doorlopen. Pas aan het einde van deze procedure neemt de CKI zijn beslissing en verliest het certificaat haar geldigheid. In beginsel is het certificaat tijdens deze procedure geldig en mag de certificaathouder de betreffende werkzaamheden verrichten. Dit laatste is vaak niet aanvaardbaar. Door het schorsen (ordemaatregel) van het certificaat verliest het certificaat direct haar geldigheid en mag de certificaathouder ook tijdens de procedure zijn werkzaamheden niet verrichten.

Van de ordemaatregel schorsing moet gebruik gemaakt worden wanneer doorwerken door de certificaathouder niet aanvaardbaar is. De situatie waarin de schorsing als ordemaatregel wordt gebruikt is bijvoorbeeld als duidelijk is dat het certificaat zal worden ingetrokken of zal worden geschorst (herstelsanctie). Als de afwijking dermate ernstig is dat dit zal leiden tot het (tijdelijk) verlies van het certificaat, is het niet aanvaardbaar dat de certificaathouder ondertussen gewoon doorwerkt. Schorsing is bijvoorbeeld aangewezen als er een asbestemissie heeft plaatsgevonden of het risico op een emissie sterk is toegenomen. Hierdoor heeft de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar gebracht. Deze gevaarzetting betekent dat ook tijdens de procedure het certificaat al zijn geldigheid verliest. Ook in die gevallen dat er mogelijk sprake is van dergelijke situatie, maar dit nog volledig moet worden uitgezocht, kan er grond zijn om te schorsen. Als de CKI in redelijkheid kan oordelen dat er sprake is geweest van gevaar voor het leven en de gezondheid van mensen, en dat het certificaat onvoorwaardelijk zal worden ingetrokken dan wel worden geschorst (herstelsanctie), is schorsing (ordemaatregel) aangewezen. Het risico dat de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, is te groot om de certificaathouder door te laten werken. In het geval dat na verloop van de procedure blijkt dat de situatie niet zo ernstig was of dat er toch geen onvoorwaardelijke intrekking of schorsing (herstelsanctie) wordt opgelegd, is de schorsing (ordemaatregel) toch terecht opgelegd. Het feit dat in redelijkheid door de CKI geoordeeld kon worden dat het leven en gezondheid in gevaar werd gebracht, betekent dat de schorsing als ordemaatregel terecht was.

Bij de vraag of schorsing als ordemaatregel moet worden gebruikt, zal de CKI moeten afwegen of het laten doorwerken door deze certificaathouder verantwoord is gezien het belang van mensen (werknemers en anderen) om niet blootgesteld te worden aan asbestvezels. In de bespreking van afwijkingen hieronder zal worden aangegeven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval moet worden toegepast.

Bij schorsing als ordemaatregel wordt de geldigheid van het certificaat tijdelijk opgeheven. De certificaathouder geldt gedurende de schorsing als niet-gecertificeerd. Hij mag dus geen werkzaamheden verrichten waarvoor een certificaat vereist is. De schorsing (ordemaatregel) wordt ingetrokken als blijkt dat er geen sanctie zal worden opgelegd. Verder wordt de schorsing (ordemaatregel) ingetrokken als de sanctie wordt opgelegd. Als het certificaat onvoorwaardelijk wordt ingetrokken of wordt geschorst (herstelsanctie) is de schorsing als ordemaatregel immers niet meer nodig.

Het tijdens een schorsing verrichten van werkzaamheden waarvoor een certificaat is vereist, leidt tot onvoorwaardelijke intrekking. De schorsing dient wel de mogelijkheid te geven dat de certificaathouder het eventuele gevaar dat is ontstaan kan opheffen en de situatie kan veiligstellen.

Categorie-indeling

In de certificatieschema’s zijn afwijkingen ingedeeld in categorieën waaraan een van de genoemde herstelsancties is verbonden.

Categorie 1 – onvoorwaardelijke intrekking

Categorie 2 – schorsing

Categorie 3 – voorwaardelijke intrekking

Categorie 4 – waarschuwing

Uitgangspunt bij de indeling van de afwijkingen is dat afwijkingen die leiden tot blootstelling dan wel het risico op blootstelling verhogen, vallen onder Categorie II. Andere afwijkingen zullen onder Categorie III vallen, met uitzonderingen naar Categorie II en IV. Als de certificaathouder de gecertificeerde werkzaamheden (of daarmee verbonden werkzaamheden) verricht terwijl het certificaat is geschorst (zowel herstelsanctie als ordemaatregel), zal het certificaat onvoorwaardelijk worden ingetrokken.

Handelen in de geest van een norm

Een norm beschermt bepaalde belangen. Het wordt soms gesteld dat op een andere wijze dat belang beschermd kan worden. Dit is niet van belang. De bevoegde autoriteit heeft bepaald dat op de voorgeschreven wijze het belang wordt behartigd. Het is niet aan een certificaathouder om dit naast zich neer te leggen en eigen maatregelen te gaan bepalen. Er is een afwijking en deze leidt tot het opleggen van de herstelsanctie. Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de zogenaamde escalatieladder.

5.5.2 Escalatieladder
5.5.2.1 Inleiding

Indien door een door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling wordt geconstateerd dat een certificaathoudend asbestverwijderingsbedrijf een afwijking begaat volgens de in tabel 5.5.3 (Bijlage I) opgenomen bepalingen, dan wordt door de certificatie-instelling het certificaat van de certificaathouder (on-)voorwaardelijk ingetrokken of geschorst of ontvangt de certificaathouder een waarschuwing. Na intrekken van het certificaat kan de gewezen certificaathouder pas na 12 maanden een aanvraag indienen voor een nieuw certificaat. Ook voor het bedrijf kan pas na 12 maanden een aanvraag worden ingediend voor een nieuw certificaat.De periode van 12 maanden begint met ingang van de dag volgend op de dag waarop het besluit in werking treedt waarbij het certificaat is ingetrokken. Na de constatering van een Cat III afwijking dient de certificaathouder binnen 2 maanden een interne corrigerende maatregel te hebben ingevoerd, waarna de CKI binnen een maand deze maatregel definitief moet hebben beoordeeld. Binnen de termijn van 3 maanden kan de afwijking, in positieve zin ( Cat III opgeheven) dan wel negatieve zin (verzwaring van Cat III naar Cat I) afgesloten zijn.

Indien in een concernsituatie met meerdere zelfstandige ondernemingen, die bij eenzelfde CKI onder procescertificaat staan, van een onderneming het certificaat (on)voorwaardelijk wordt ingetrokken of geschorst zal de CKI alle andere gecertificeerde ondernemingen per direct onderwerpen aan een controle op die onderwerpen waarop een afwijking is geconstateerd die heeft geleid tot de sanctie.

5.5.2.2 Onderverdeling van afwijkingen3

De afwijkingen kunnen verdeeld worden in een aantal typen of clusters van afwijkingen. Hieronder wordt in algemene zin de cluster van afwijkingen beschreven en tot welke sanctie deze dienen te leiden. Wat bij open begrippen als ‘voldoende’ of ‘deugdelijk’ wordt beschouwd, is ingevuld in bijvoorbeeld de regelgeving, de schema’s of in de lijst met afwijkingen (bijlagen bij SC-530 en SC-540). Binnen de clusters zal van een aantal normen worden gemotiveerd waarom afwijking van deze normen leidt tot een bepaalde sanctie. Hieronder worden de clusters benoemd. Binnen deze clusters worden een aantal type afwijkingen besproken met de voorgeschreven sanctie en motivering daarvan.

Ook wordt voorgeschreven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval opgelegd moet worden. Het feit dat schorsing (ordemaatregel) niet is voorgeschreven wil niet zeggen dat niet geschorst (ordemaatregel) moet worden. De CKI zal in elk concreet geval moeten beoordelen of schorsing (ordemaatregel) aangewezen is. Het is mogelijk dat de certificaathouder dermate snel is met zijn herstelmaatregelen dat al aan de voorwaarden voor het intrekken van de schorsing (herstelsanctie) is voldaan nog voordat deze sanctie is opgelegd. In dat geval wordt een schorsing met een termijn van 0 uur opgelegd.

A. Overtreding van normen die de onafhankelijkheid en objectiviteit borgen

Bij dit type gaat het om bepalingen die de onafhankelijkheid en objectiviteit van de verschillende actoren binnen het proces bewaken. Bij asbestwerkzaamheden worden de volgende fasen doorlopen:

  • 1) de opdracht

  • 2) het inventariseren van asbest

  • 3) het verwijderen van asbest

  • 4) de eindbeoordeling

Er zijn derhalve verschillende (rechts)personen: opdrachtgever, het asbestinventarisatiebedrijf, het asbestverwijderingsbedrijf en de eindbeoordelaar. Binnen en achter de rechtspersonen en bedrijven zijn verschillende mensen actief. Indien een (rechts)persoon een rol speelt in verschillende fases in het proces komen de onafhankelijkheid en de objectiviteit in de verschillende fases in het gedrang. De praktijk heeft geleerd dat een belangrijke factor achter overtredingen ligt in het feit dat dezelfde (rechts)personen voorkomen in verschillende fases van asbestwerkzaamheden. In de schema’s zijn bepalingen opgenomen die ‘schotten’ plaatsen tussen deze actoren, door dubbele rollen van de verschillende actoren (en hun mensen) te verbieden. Deze schotten zijn gebaseerd op situaties die in de praktijk door bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie en CKI’s zijn aangetroffen.

Indien de verboden inzake objectiviteit en onafhankelijkheid worden overtreden, leidt dit tot voorwaardelijke intrekking van het certificaat.

Een overtreding van een dergelijke bepaling leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. Afwijkingen die behoren tot dit cluster zullen in beginsel worden ingedeeld in Categorie III.

Schending van deze kan wel een factor zijn die heeft bijgedragen aan een andere overtreding die heeft geleid tot blootstelling dan wel dit risico heeft verhoogd. Indien dit het geval is, zal deze andere overtreding al leiden tot een zwaardere sanctie.

Indien bepalingen zijn overtreden die er op zien inzichtelijk te maken wat de rollen van de natuurlijke en rechtspersonen zijn bij een opdrachtgever, asbestverwijderings- of asbestinventarisatiebedrijf en de eindbeoordelaar, leidt dit ook tot voorwaardelijke intrekking.

Zonder deze inzichtelijkheid kan immers niet beoordeeld worden of aan de bepalingen inzake onafhankelijkheid en objectiviteit is voldaan. Indien de certificaathouder het deugdelijk controleren van een bepaling onmogelijk maakt, leidt dit tot dezelfde sanctie als die staat op het overtreden van de te controleren norm.

B. Overtredingen van normen om de blootstelling van de werknemers voorkomen

Deze groep bepalingen ziet op het voorkomen dat werknemers worden blootgesteld aan asbestvezels. Bij het verwijderen van asbest komen bij risicoklasse 2 en 3 asbestvezels vrij. Dit volgt uit de aard van deze risicoklasse. Ook degene die daadwerkelijk inventariseert zal vaak blootgesteld worden aan asbestvezels, bijvoorbeeld als het gaat om het inventariseren bij niet-hechtgebonden asbest of bij asbesthoudend materiaal dat beschadigd of verweerd is. De werknemer zal derhalve worden blootsgesteld aan asbestvezels en moet hiertegen beschermd worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om maatregelen zoals:

  • voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) op de werkplek;

  • de pbm’s voldoen aan de keuringseisen;

  • de pbm’s zijn goed onderhouden;

  • de pbm’s werken; en,

  • de pbm’s worden gedragen en gebruikt.

Indien niet alle werknemers het juiste pbm dragen en het bedrijf niet beschikt over voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het bedrijf is overgegaan tot het inventariseren of verwijderen van asbest, terwijl zij niet aan de normering kan voldoen. Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er mag niet worden gewerkt.

Indien er niet voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s op de werkplek zijn, maar het bedrijf beschikt hier wel over: schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het maakt voor de werknemer immers weinig uit of het bedrijf niet over de pbm’s beschikt of dat ze niet op de werkplek zijn. In beide gevallen kan hij ze niet gebruiken. De werkgever dient de werkzaamheden dan niet te laten aanvangen. Doet hij dat toch en werkt de werknemer zonder pbm, dan geldt hetzelfde als bij de vorige categorie.

Indien niet alle werknemers een pbm dragen en juist gebruiken, maar er wel voldoende deugdelijke pbm’s op de werkplek zijn: voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

De werkgever heeft op zich de middelen verschaft. Het probleem zit in de toepassing. De werkgever dient uit te zoeken hoe de afwijking is ontstaan (waarom droegen de werknemers de pbm’s niet) en maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Welke maatregelen dit zijn, is afhankelijk van de situatie en van de reden dat de pbm’s niet gedragen werden. Slechts de werknemers/toezichthouders aanspreken zal in het algemeen onvoldoende zijn. Ook vanuit de werkgever zullen maatregelen getroffen moeten worden.

Indien de pbm’s niet goed werken, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie) en geschorst (ordemaatregel).

De werknemers worden onbeveiligd te werk gesteld, terwijl ze denken veilig te zijn.

Indien de pbm’s niet goed zijn onderhouden of niet op tijd zijn vervangen, maar wel werken, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

De werknemers zijn beschermd, maar het risico dat de pbm’s ophouden te functioneren door gebrekkig onderhoud brengt ze in gevaar. Indien het gebrekkige onderhoud of gebrek aan controle ertoe leidt dat de pbm’s niet meer veilig werken, zal op grond van deze afwijking het certificaat voorwaardelijk worden ingetrokken.

C. Overtreding van normen om te voorkomen dat het asbest zich verspreid buiten de directe plek waar het gesaneerd wordt

Deze groep bepalingen ziet er op dat wordt voorkomen dat asbestvezels buiten de directe ruimte/plek komen waar het asbest wordt verwijderd of de inventarisatie plaatsvindt. De wijze waarop de verspreiding van asbestvezels voorkomen moet worden, is afhankelijk van de werkwijze om het asbest te inventariseren of te verwijderen. Deze wijze wordt bepaald door de wet, de schema’s en de invulling in het werkplan. Ook bij het inventariseren van asbest bestaat de mogelijkheid dat er asbestvezels vrijkomen, bijvoorbeeld bij niet-hechtgebonden asbest of door monsterneming. Hier moet de verspreiding van asbest ook voorkomen worden. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • er moeten middelen zijn op de werkplek om conform de regelgeving het asbest te verwijderen. Het gaat dan om middelen zoals: deco-unit, onderdrukapparatuur, middelen voor containment, glove bags, container, zakken etc.;

  • verplichtingen voor het juiste gebruik van deze middelen: er is sprake van voldoende onderdruk, de decontaminatieprocedure wordt juist uitgevoerd, er vindt voldoende toezicht plaats op deze verplichtingen;

  • de onderdruk moet regelmatig gecontroleerd en geregistreerd worden;

  • verplichtingen om tijdens de werkzaamheden de asbestvezels op te vangen en af te voeren;

  • het containment contained;

  • wat afgeplakt moet zijn, is afgeplakt.

Indien bepalingen van dit type wordt overtreden ontstaat het risico van een asbestemissie. Niet alleen werknemers, maar ook derden, zoals omwonenden en passanten, kunnen worden blootgesteld. Verder is het moeilijk om bij een asbestemissie het besmette gebied te bepalen en volledig te zuiveren.

Indien niet alle benodigde middelen gebruikt worden of als het bedrijf niet beschikt over deze middelen, zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Hier geldt hetzelfde als in het geval het bedrijf niet beschikt over voldoende pbm’s. De certificaathouder is met asbestwerkzaamheden bezig waarbij hij niet aan de wet kan voldoen. Hij heeft zeker niet alles gedaan om het risico van een asbestemissie te minimaliseren.

Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er wordt niet gewerkt. Dit geldt hier nog meer, aangezien hier ook anderen dan de werknemers het risico aan blootstelling lopen.

Het ontbreken van de middelen op de werkplek om de verspreiding van de asbestvezels te voorkomen, leidt ook tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Ook hier geldt dat het voor personen niet uitmaakt of het bedrijf over de middelen beschikt of niet. Als de middelen niet op de werkplek zijn, worden ze niet gebruikt.

Indien de containment niet conform de regels is aangebracht of wordt toegepast, is de kans op emissie groot. Schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel) zijn dan aangewezen.

Een containment dat niet contained, voorkomt verspreiding van asbestvezels niet. Hierdoor kunnen niet alleen werknemers, maar ook anderen worden blootgesteld.

Indien de druk van het containment niet conform de regels wordt gemeten, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Door te meten wordt gecontroleerd of de containment werkt. Als dit niet gemeten wordt, bestaat het risico dat (door onvoorziene omstandigheden) de onderdruk te laag wordt. Het risico van emissie ontstaat dan. Het feit dat niet gemeten wordt, betekent echter niet dat er ook direct sprake is van blootstelling. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

D. Overtreding van normen over het opruimen van de werkplek, het afval, het asbest etc.

Deze groep bepalingen ziet er op dat de plek waar asbestvezels zijn gekomen onbesmet wordt achtergelaten. In essentie: opruimen; zorg dat er geen asbestvezels overblijven. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • verpak en voer het verwijderde asbest zo snel mogelijk af in de juiste verpakking;

  • maak de plekken waar asbest kan zijn gekomen schoon;

  • maak de pbm’s en andere middelen schoon;

  • voer een visuele inspectie uit;

  • laat een eindcontrole uitvoeren;

  • zorg dat de objecten in de ruimte niet besmet kunnen raken (verwijderen, afplakken etc.);

  • als een monster is genomen, zorg dat een eventueel ontstane bron wordt afgeschermd;

  • als door destructief onderzoek een bron is vrijgekomen, zorg dat deze wordt afgeschermd.

Indien er asbesthoudend materiaal of besmet materiaal onbeschermd ligt buiten de werkplek en dit niet-hechtgebonden is (waaronder verweerd of beschadigd), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (sanctiemaatregel).

De certificaathouder heeft een bron van besmetting naar buiten gebracht. Het gaat hier om zowel onverpakt materiaal als materiaal in open/beschadigde verpakking.

Indien het asbesthoudend materiaal of besmet materiaal niet in de juiste verpakking is verpakt, dient dit bij onbeschadigd, hechtgebonden materiaal te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Er is nog geen bron van besmetting en het risico van besmetting is niet groot genoeg zodat deze lagere sanctie aanvaardbaar is.

Indien het asbesthoudend materiaal niet juist verpakt is en niet-hechtgebonden is of verweerd of beschadigd is, dient het certificaat geschorst (herstelsanctie) te worden. Ook dient de schorsing als ordemaatregel genomen te worden.

Bij beschadiging van de verpakking is er direct een bron van besmetting. Als niet is aangegeven dat het om asbest gaat, zal er minder zorgvuldig met het materiaal worden omgegaan. Hiertoe neemt de kans op beschadiging toe. Verder bestaat het risico dat het materiaal op onjuiste wijze verwerkt wordt waardoor het in de leefomgeving komt. De certificaathouder dient uit te zoeken hoe deze afwijking is ontstaan, deze op te heffen en maatregelen te treffen dat de overtreding zich niet zal herhalen. Dan kan de schorsing (herstelsanctie) worden ingetrokken.

Indien er (potentieel) met asbest besmet materiaal buiten de plek ligt waar asbest wordt of is verwijderd en dit niet vezeldicht is afgeschermd, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Indien er materiaal niet vezeldicht was afgeschermd in een ruimte waar asbestvezels konden vrijkomen bestaat er een groot risico dat dit materiaalbesmet is . Indien het vervolgens buiten de beschermde plek wordt gebracht, worden de asbestvezels naar buiten gebracht en ontstaat een emissie of in ieder geval een risico van blootstelling. Ook zaken zoals filters en water kunnen besmet raken en dienen zodanig te worden afgevoerd dat er geen vezelemissie mogelijk is.

E. Overtreding bestaande uit onjuist verwijderen of verwijderen in een te lage risicoklasse

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dient het asbest verwijderd te worden in de risicoklasse van het inventarisatierapport en dienen de bijbehorende maatregelen te worden getroffen. De werkzaamheden dienen echter in een hogere klasse te worden uitgevoerd als de feitelijke aard van de werkzaamheden of de staat van het asbest hiertoe verplicht. Deze uitzondering van de feitelijke situatie geldt niet als de risicoklasse-indeling in het rapport te hoog is. De risicoklasse indeling in het asbestinventarisatierapport vormt de ondergrens. Indien de werkzaamheden volgens het asbestinventarisatierapport bijvoorbeeld in risicoklasse 2 dienen te worden uitgevoerd, dienen zij in risicoklasse 2 te worden uitgevoerd. Ook als de werkzaamheden feitelijk in risicoklasse 1 kunnen worden uitgevoerd.

Het feit dat een asbestinventarisatierapport onduidelijk of onvoldoende is, betekent niet dat de verwijderaar dit moet compenseren. Hij dient te weigeren het werk uit te voeren totdat er een deugdelijk rapport ligt.

Een verwijderaar zal altijd op basis van de aangetroffen situatie moeten beoordelen of hij toch niet in een hogere klasse zouden moeten werken dan in het rapport is aangegeven. In dat geval zal een aanvullend en opnieuw goedgekeurd inventarisatierapport noodzakelijk zijn.

Indien een asbestverwijderingsbedrijf niet werkt volgens de maatregelen die behoren bij de risicoklasse die de wet voorschrijft, leidt dit tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

De risicoklasse ligt ten grondslag aan de te nemen maatregelen. De wet is duidelijk wat betreft in welke risicoklasse gewerkt moet worden. Indien de certificaathouder niet de maatregelen treft die behoren tot deze risicoklasse, dient het certificaat geschorst te worden.

Indien de asbestverwijderaar niet over een deugdelijk asbestinventarisatierapport beschikt, dient zijn certificaat te worden geschorst(herstelsanctie) en te worden geschorst (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar mag niet aan zijn werkzaamheden beginnen zonder een deugdelijk asbestinventarisatierapport. Een verwijderaar die zonder deugdelijk rapport te werk gaat, riskeert blootstelling en emissie. Het is zijn keuze om met een ondeugdelijk rapport te gaan werken en voor zijn risico als hij daardoor overtredingen begaat. Bij een ondeugdelijk rapport moet de verwijderaar zijn werkzaamheden staken en wachten tot de opdrachtgever voor een deugdelijk rapport zorgt. Begint hij toch met het verwijderen van asbest dan dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

Indien (een kopie van) het asbestinventarisatierapport niet aanwezig is op de plek waar asbest wordt verwijderd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

De informatie die het asbestinventarisatierapport geeft, is nodig op de werkplek. De informatie uit het rapport dient ook betrokken te worden bij de werkzaamheden. Indien deze informatie er niet is, leidt dit tot een verhoging van het risico van blootstelling. Echter, het is voor de beschikbaarheid van de informatie op de werkplek niet altijd nodig dat het asbestinventarisatierapport op de werkplek is. De afwezigheid van het rapport hoeft op zich niet tot een blootstelling of verhoging van het risico te leiden. Het is aanvaardbaar dat deze afwijking leidt tot voorwaardelijke intrekking. Ook bij deze afwijking geldt dat het gebrek aan informatie dat is ontstaan doordat het rapport niet op de werkplek is, al geleid kan hebben tot een overtreding die leidt tot onvoorwaardelijke intrekking. Voor een onduidelijke kopie van het rapport geldt het voorgaande ook.

F. Overtredingen met betrekking tot de inventarisatie van het asbest

De basis voor veilig verwijderen van asbest is de asbestinventarisatie. Hierdoor weet de verwijderaar wat hij tegen zal komen en kan hij de verwijdering plannen en uitvoeren. Verder zal de verwijderaar het bouwwerk of het betreffende deel daarvan asbestvrij opleveren, zodat de aannemer geen asbest zal aantreffen bij zijn werkzaamheden en de gebruiker geen asbest aantreft bij het gebruik.

In een inventarisatie dient al het aanwezige asbest geïnventariseerd te worden. De asbestinventariseerder zal niet zonder reden zijn onderzoek mogen beperken. Indien werkzaamheden op een bepaalde plek verricht moeten worden, zal de inventariseerder daar moeten inventariseren. Indien de inventarisatie niet volledig is, bestaat het risico dat de verwijderaar of de aannemer tijdens zijn werkzaamheden onverwacht asbest tegenkomt. Vaak is dit al beschadigd tegen de tijd dat wordt ontdekt dat het om asbest gaat, zodat er al asbestemissie en blootstelling aan asbestvezels heeft plaatsgevonden. Het is nu juist de bedoeling dat dit soort verrassingen worden voorkomen door een volledig en diepgaand onderzoek door de inventariseerder.

In het rapport moeten alle relevante gegevens over het asbest aangegeven worden, zoals de aard van het asbest, de concentratie asbest in het materiaal en de staat van het materiaal. Elk stuk asbest moet ook uniek worden aangegeven in de zin dat de verwijderaar de gegevens in het rapport kan koppelen aan de situatie die hij aantreft. De verwijderaar moet de asbest immers kunnen vinden en weten waar hij mee te maken heeft.

De volgende gebreken met betrekking tot de asbestinventarisatie dienen te leiden tot het schorsen (herstelsanctie en ordemaatregel) van het certificaat:

• de asbestinventariseerder heeft niet de volledige locatie, gebouw(deel), bouwwerk of object onderzocht waar zal worden gewerkt;

• hij heeft geen destructief onderzoek verricht in situaties dat er gesloopt/gerenoveerd/verbouwd etc. zal worden;

• niet al het asbest is voorzien van een uniek kenmerk;

• niet van al het asbestmateriaal is een monster genomen;

• niet al het asbest is in het rapport aangegeven met alle benodigde informatie, zoals vindplaats, mate van concentratie en staat van het materiaal, etc.

Indien het rapport niet volledig is of niet alle gegevens bevat, voldoet het niet aan zijn primaire functie. Daarbij leidt een onvolledig rapport tot een risico van blootstelling aan asbestvezels. De asbestverwijderaar moet op de volledigheid en juistheid van het rapport kunnen vertrouwen.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een type-A asbestinventarisatie (direct waarneembare asbest) en een type-B asbestinventarisatie (niet-direct waarneembare asbest). Er kan pas gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport als alle asbest op de locatie, in het bouwwerk of object is geïnventariseerd (voor zover daar gewerkt zal worden). Indien bij de inventarisatie alleen naar het waarneembare asbest is gekeken, kan veelal niet gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport.

Een dergelijk onvolledig rapport kan niet als overtreding door de certificaathouder worden beschouwd indien het slechts zijn opdracht was om een type-A onderzoek te doen. De certificaathouder zal wel duidelijk de beperkingen van het onderzoek in het rapport moeten aangeven. Verder zal hij in het rapport moeten wijzen op de risico’s van een dergelijk beperkt rapport.

Een indeling in een te lage risicoklasse leidt tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De inventariseerder dient op basis van zijn onderzoek de risicoklasse te bepalen. De risicoklasse-indeling wordt vaak al bepaald door de aard en staat van het aangetroffen asbest. De asbestverwijderaar en andere werkgevers moeten kunnen vertrouwen op het inventarisatierapport. De praktijk leert dat veel verwijderaars en andere werkgevers afgaan op de indeling in het rapport. Daarmee leidt een te lage indeling tot het treffen van onvoldoende maatregelen. Dit speelt met name als ten onrechte risicoklasse 1 is aangegeven.

Aangezien een verkeerde risicoklasse indeling het risico op asbestemissie en blootstelling verhoogt, is een lagere sanctie niet aanvaardbaar.

Indien de verwijderaar afwijkt van de werkwijze die in het rapport wordt omschreven, zal hij zelf moeten bepalen of dit gevolgen heeft voor de risicoklasse-indeling. Hierbij geldt de risicoklasse-indeling uit het rapport nog steeds als ondergrens.

G. Overtredingen van normen met betrekking tot de deskundigheid/kennis/certificatie van werknemers

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dienen de werkzaamheden te worden verricht onder voortdurend toezicht van een DTA-er. De werkzaamheden dienen te worden verricht door personen met een DAV-certificaat. Door middel van deze certificaten wordt geborgd dat asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht door personen met voldoende deskundigheid en kennis van zaken. Bij onvoldoende kennis en deskundigheid bestaat het risico dat door (onbedoelde) fouten asbestvezels vrijkomen en zich verspreiden.

DTA-er

De rol van de DTA-er is om continu toezicht te houden op de asbestverwijderingswerkzaamheden. De DTA-er is de vertegenwoordiger van de werkgever op de arbeidsplaats. Hij dient opkomende problemen te signaleren, op te lossen of terug te koppelen naar de werkgever. Verder dient hij te voorkomen dat onvoorziene situaties tot problemen leiden. Hij moet er ook voor zorgen dat de werknemers de regels naleven en de veiligheid van henzelf, hun collega’s en andere personen niet in gevaar brengen. Bij alle werkzaamheden bestaat het gevaar dat door bv. routine, menselijke gemakzucht, het verkeerd inschatten van de risico’s of het ‘even snel’-denken de werknemers onveilig handelen. Het is dan cruciaal dat de DTA-er er is en hen hiervan weerhoudt. Consequentie van deze rol is dat als hij er niet is de werkzaamheden tijdens zijn afwezigheid niet worden uitgevoerd. Als de werkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet overal toezicht kan houden, moeten er meerdere op het werk aanwezig zijn.

Indien er geen gecertificeerde DTA-er aanwezig is op het werk en deze niet is geregeld, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel).

Het feit dat er geen gecertificeerde DTA-er is geregeld, betekent dat de werkgever de werkzaamheden in strijd met de wet en schema’s heeft gepland. Gezien het belang van de DTA-er om toezicht te houden op de werknemers en op te treden bij (onvoorziene) problemen, betekent dit dat het certificaat geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel) te worden.

Indien de gecertificeerde DTA-er niet continu toezicht houdt (dat wil zeggen niet aanwezig is waar asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De DTA-er dient continu toezicht te houden. Als de werkzaamheden plaatsvinden zonder DTA-er ontbreekt een belangrijke schakel in de veiligheid. Het werken zonder deze schakel dient te leiden tot het schorsen van het certificaat. Verschil met de vorige categorie is dat er een DTA-er was geregeld, maar deze niet bij de werkzaamheden aanwezig was. Dit is niet van belang. Als er geen DTA-er bij de asbestverwijderingswerkzaamheden is, maakt het niet uit of er wel of niet een DTA-er was geregeld. Hij is er niet, zodat hij geen toezicht kan houden. Indien de asbestverwijderingswerkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet bij alle werkzaamheden kan zijn, is er niet een DTA-er aanwezig bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden. Ook dan is er sprake van deze afwijking. De certificaathouder dient voldoende DTA-ers te regelen, zodat bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden een DTA-er aanwezig is.

Indien de certificaathouder geen gecertificeerde DTA-er in dienst heeft op basis van een arbeidsovereenkomst, moet dit leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Het feit dat de werkgever geen DTA-er in dienst heeft, wil niet zeggen dat er geen DTA-er toezicht houdt bij de werkzaamheden. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

Indien het feit dat er geen DTA-er in dienst is ertoe leidt dat er geen of onvoldoende DTA-ers bij de werkzaamheden zijn, zal het certificaat geschorst worden (herstelsanctie en ordemaatregel). Er zijn immers onvoldoende DTA-ers aanwezig.

DAV-er

Indien ongecertificeerde personen asbestverwijderingswerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Asbest is dermate gevaarlijk voor werknemers en anderen dat iedere persoon die feitelijk asbestverwijderingswerkzaamheden verricht een minimale opleiding moet hebben en moet onderhouden. Dit wordt geborgd via het DAV-certificaat. De DAV-er moet weten wat de risico’s zijn, wat de rol is van de veiligheidsmaatregelen, wanneer hij de DTA-er moet inschakelen. In het kort: hij moet weten waar hij mee bezig is. De consequentie van het verrichten van asbestwerkzaamheden door ongecertificeerde personen moet zijn dat dit wordt beëindigd en dat er maatregelen worden getroffen om herhaling te voorkomen. Tot dan mag niet gewerkt worden. Dit betekent dat zowel geschorst moet worden als ordemaatregel als dat de sanctie van schorsing moet worden opgelegd totdat voldoende is gewaarborgd dat er niet weer een ongecertificeerd persoon asbestwerkzaamheden verricht.

DIA-er

Indien ongekwalificeerde personen asbestinventarisatiewerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing (herstelmaatregel) en schorsing (ordemaatregel)

Gezien het belang van een deugdelijk asbestinventarisatierapport dient de inventariseerder voldoende kennis en deskundigheid te hebben.

Leerling DAV-er

In SC-520 is de mogelijkheid opgenomen dat asbestwerkzaamheden worden verricht door een Leerling-Deskundig Asbestverwijderaar (LDAV). Deze personen mogen onder strikte begeleiding asbestwerkzaamheden verrichten vooruitlopend op het halen van het DAV-certificaat. Aan het werken als LDAV zijn voorwaarden verbonden. Hier worden werkzaamheden verricht door iemand die nog niet voldoende kennis en deskundigheid heeft. Dit risico wordt afgedekt door de voorwaarden waaronder deze persoon mag werken en de beperkte duur van de periode dat deze persoon nog niet gecertificeerd is. Iemand is pas LDAV als hij als zodanig staat ingeschreven in het register van Ascert.

Als de LDAV asbestwerkzaamheden verricht buiten de periode waarin hij als LDAV mag werken zonder zijn certificaat te halen, leidt dit tot schorsing en schorsing (ordemaatregel).

Indien de LDAV werkt buiten de toegestane periode is er sprake van dezelfde situatie dat er iemand werkt die niet gecertificeerd is. Deze reactie hierop is dan van toepassing.

Overtreding van de voorwaarden voor de LDAV leidt tot schorsing (herstelmaatregel) en schorsing (ordemaatregel)

De voorwaarden voor de LDAV zijn er op gericht om te compenseren voor het gebrek aan zijn kennis en deskundigheid. In zoverre is deze positie te vergelijken met de persoon die in het geheel niet is gecertificeerd. Dezelfde sanctie is derhalve aanvaardbaar. Overigens kan het feit dat er LDAV-ers zijn betekenen dat er meer DTA-ers bij het werk moeten zijn, omdat het werk te omvangrijk is voor één DTA-er die ook één of twee LDAV-ers moet begeleiden.

H. Overtreding van normen die zien op het analyseren van de werkzaamheden, het bedrijf etc. en leren van ervaringen

Het is belangrijk om te leren van afwijkingen en incidenten en bijna-afwijkingen en -incidenten. Het is een continu proces om op basis van ervaring de veiligheid te blijven waarborgen. Hierdoor worden afwijkingen en incidenten voorkomen, waardoor de veiligheid en naleving van de regels toenemen. Ook dient de certificaathouder met regelmaat haar bedrijfsvoering te analyseren om te bezien of dit voldoende functioneert en of er geen verbeteringen aangebracht kunnen worden. Indien er een structuur is waarbinnen geleerd wordt, is het leren reëel. Hierdoor wordt continu de vraag gesteld of er geleerd kan worden. Bij een ad hoc leersysteem verwatert het leren en worden momenten waarvan geleerd kan worden niet gesignaleerd. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende type normeringen:

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moeten een structureel leersysteem hebben (vastgelegd en verifieerbaar);

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moet dit systeem toepassen;

  • indien (bijna-)afwijkingen of (bijna-)incidenten zich voordoen moeten de inventariseerder en de asbestverwijderaar hier aantoonbaar aandacht aan besteden. In dit kader moet hij vragen stellen zoals: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat zijn de gevolgen geweest? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?

Deze regels staan los van de verplichting om een afwijking en incident zo spoedig mogelijk ongedaan te maken. Dit leren ziet op de toekomst.

Over het algemeen zal het overtreden van bovenstaande 3 typen normering leiden tot een waarschuwing.

Het overtreden van deze bepalingen verhoogt in lichtere mate het risico op emissie en blootstelling bij concrete werkzaamheden. Het is aanvaardbaar om de certificaathouder tijd te geven om de afwijking ongedaan te maken door bijvoorbeeld een leersysteem op te zetten en toe te gaan passen of een opgezet leersysteem toe te gaan passen.

I. Meldingsplichten

De regelgeving kent een aantal verplichtingen om werkzaamheden te melden. De achtergrond van deze meldingsplichten is dat de betreffende instantie een inspectie kan uitvoeren. Een dergelijke inspectie kan bestaan uit het ter plekke een onderzoek verrichten, maar bijvoorbeeld ook gaan om het opvragen van stukken, zoals het asbestinventarisatierapport, om te de juistheid en volledigheid hiervan te controleren. Het doel is om tot effectief toezicht te komen. Indien de werkzaamheden niet tijdig worden gemeld, kan de certificaathouder een controle voorkomen en hierdoor overtredingen verbergen.

Het niet (tijdig) melden van werkzaamheden dient te leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

Een eerste overtreding hiervan is niet dermate ernstig dat het niet aanvaardbaar is dat de certificaathouder een herkansing krijgt. In de periode van de voorwaardelijke intrekking dient de certificaathouder maatregelen te treffen om te voorkomen dat weer niet of te laat wordt gemeld. Uiteraard dienen in deze periode alle werkzaamheden wel tijdig gemeld te worden. Het is mogelijk dat pas na het verlopen van de gestelde periode blijkt dat in deze periode werkzaamheden niet zijn gemeld. Dit wordt dan behandeld als een tweede afwijking in de escalatieladder.

J. Zelf uitvoeren van de werkzaamheden

Het komt voor dat een asbest- inventariseerder of verwijderaar de inventarisatie- of verwijderingswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitbesteed. Het probleem hierbij is dat het vaak onduidelijk wordt wie waarvoor verantwoordelijk is. Door deze onduidelijkheid wordt het risico verhoogd dat maatregelen niet genomen worden, omdat betrokken personen menen dat een ander de maatregelen zal treffen.

Indien de certificaathouder de aangenomen of opgedragen werkzaamheden niet (volledig) zelf uitvoert en uitbesteedt aan een niet-gecertificeerd bedrijf, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Het niet zelf uitvoeren van de werkzaamheden leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar. Het bedrijf dat uitbesteedt, blijft bij inlenen of uitbesteden ten volle zelf verantwoordelijk. Zij zal (mede) worden aangesproken als een bedrijf aan wie (een deel van) de werkzaamheden zijn uitbesteed een fout maakt. Indien er sprake is van een afwijking door het bedrijf aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed, wordt dit beschouwd als een afwijking door de uitbestedende certificaathouder. Dit ongeacht of degene aan wie is uitbesteed gecertificeerd is.

Dit kan er toe leiden dat het uibestedende bedrijf zwaarder wordt gestraft dan het bedrijf aan wie is uitbesteedt, omdat er bij de uitbesteder sprake is van herhaling. Bij verdere uitbesteding geldt het voorgaande voor de hele keten. Stel dat asbestverwijderaar A een deel van de werkzaamheden uitbesteed aan asbestverwijderaar B die op zijn beurt weer een deel uitbesteed aan asbestverwijderaar C. Indien C een overtreding begaat, wordt dit beschouwd als een afwijking van zowel A, B als C.

Indien het zo is dat door omstandigheden de certificaathouder de werkzaamheden niet kan uitvoeren, kan hij dit ook oplossen door de opdracht terug te geven. Hij kan ook werknemers inlenen of middelen inhuren om het werk toch te kunnen verrichten.

K. Organisatie van het bedrijf

De regelgeving kent vele bepalingen omtrent de organisatie van het bedrijf. In het bedrijf dienen bijvoorbeeld bepaalde functionarissen benoemd te zijn, bepaalde procedures dienen opgesteld te zijn en er dient een kwaliteitsysteem te zijn. Het belang van dergelijke regels wordt vaak ten onrechte onderschat en beschouwd als onnodige bureaucratie. Een goede organisatie leidt echter tot een beter borging van kwaliteit, het voorkomen van ad hoc oplossingen zoeken en het voorkomen van afwijkingen.

Indien het bedrijf verplichte functionarissen, procedures, registraties of systemen niet heeft of indien de procedures, registraties of systemen niet voldoende zijn, zal dit over het algemeen leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

De meeste regels zijn duidelijk en kunnen eenvoudig worden nageleefd. Het feit dat de certificaathouder de regels niet heeft nageleegd, betekent dat de overheid niet op deze persoon/bedrijf kan vertrouwen. Gezien het feit dat het niet bestaan of niet deugdelijk zijn van deze elementen niet direct leidt tot blootstelling, kan volstaan worden met voorwaardelijke intrekking.

L. Voorbereiding van de werkzaamheden

Onder dit type vallen de normen die zien op de voorbereiding van de werkzaamheden. Het gaat hier om het opstellen van een werkplan, het overleggen met andere bedrijven op de arbeidsplaats, de instructie van de werknemers, de keuring van de werknemers etc. De variatie onder dit type is groot ook wat betreft de ernst van de afwijking, gezien het risico van blootstelling aan asbest. Hier wordt slechts bij een aantal onderwerpen een toelichting gegeven.

a) Werkplan

In het werkplan wordt vastgelegd hoe het verwijderen van asbest aangepakt zal worden. Hierdoor wordt de verwijderaar gedwongen om na te denken over de werkzaamheden en de mogelijke problemen. De werkwijze hoeft niet gaandeweg te worden uitgevonden, maar is van tevoren bedacht en vastgelegd. Aangezien duidelijk is hoe er gewerkt zal worden, kan er ook voor gezorgd worden dat de benodigde middelen aanwezig zijn.

Indien deze voorbereiding wordt overgeslagen neemt het risico op asbestemissie en blootstelling toe. De praktijk heeft geleerd dat als er geen plan is of als dit onvoldoende is, de werknemers zelf oplossingen gaan bedenken of doorwerken zonder de benodigde maatregelen te nemen. Dit leidt vaak tot het vrijkomen van asbestvezels dan wel blootstelling.

Het niet opstellen van een deugdelijk werkplan/projectplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar die geen deugdelijk plan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen. Op een dergelijk persoon/bedrijf kan de overheid niet vertrouwen. Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het werkplan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het werkplan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk werkplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een werkplan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

b) Inventarisatieplan

In het asbestinventarisatieplan legt de inventariseerder vast wat geïnventariseerd moeten worden en hoe dit gedaan moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat de inventarisatie onvolledig is.

Het niet opstellen van een inventarisatieplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een asbestinventariseerder die geen inventarisatieplan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen.

Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het plan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het plan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk inventarisatieplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een plan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

c) Calamiteitenplan

Het is altijd mogelijk dat zich iets onverwachts voordoet waardoor er bij de werkzaamheden een risico op emissie of blootstelling ontstaat. Er kan bijvoorbeeld brand uitbreken of onverwacht asbest worden ontdekt, een middel kan defect raken of iemand kan uitvallen. Het bedrijf dient in een calamiteitenplan vast te leggen hoe met deze situaties dient te worden omgegaan. Indien er geen calamiteitenplan is zullen werknemers ter plekke ad hoc oplossingen moeten verzinnen. Hierbij bestaat het risico dat er te lang naar een oplossing moet worden gezocht of dat een verkeerde oplossing wordt gekozen. Dit betekent dat het bedrijf geen werkzaamheden mag verrichten totdat het over een calamiteitenplan beschikt.

Indien een certificaathouder geen deugdelijk calamiteitenplan heeft, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken

Het ontbreken van een calamiteitenplan leidt niet direct tot blootstelling of een verhoging van het risico. Eerst zal er een calamiteit moeten gebeuren. Ook dan hoeft het ontbreken van een plan niet tot blootstelling of verhoging van het risico te leiden. Voorwaardelijke intrekking volstaat.

Indien het calamiteitenplan niet op de werkplek is, dient het certificaat voorwaardelijke te worden ingetrokken.

Indien het plan niet op de werkplek is, is dat gelijk te stellen aan het plan dat niet is opgesteld.

Indien een calamiteitenplan onvolledig is, hangt het van het gebrek af of een voorwaardelijke intrekking volstaat.

Dit zal per geval beoordeeld moeten worden.

d) Instructie

De opleiding die de werknemers krijgen is per definitie algemeen. Over de concrete werkwijze in het bedrijf zullen zij geïnstrueerd moeten worden. De onderwerpen waarover de werknemers instructie moeten krijgen zijn veel en gevarieerd. De werknemers moeten in ieder geval het werkplan kennen. Verder moeten zij instructies krijgen over het gebruik van de concrete middelen waarmee zij werken. Ook moet duidelijk zijn met wie zij contact moeten opnemen bij problemen.

Bij de meeste afwijkingen omtrent de instructies zal waarschuwing een aanvaardbare sanctie zijn.

Overlap

Het is mogelijk dat een norm onder meerdere clusters valt. In dat geval zal voor de meest vergaande sanctie gekozen worden. Dit volgt immers uit de ernst van de overtreding.

Bijzondere omstandigheden

Het is mogelijk dat zich in een concreet geval bijzondere omstandigheden voordoen die reden zijn om van de lijsten af te wijken, omdat in het concrete geval toepassing van de lijst tot onevenredige gevolgen leidt. Bijzondere omstandigheden zijn omstandigheden die niet veel voorkomend zijn. Indien er al sprake is van bijzondere omstandigheden, zal dit niet snel leiden tot onevenredigheid. Het belang van het leven en de gezondheid van mensen en dat de overheid moet kunnen vertrouwen op de certificaathouder maakt dat in verreweg de meeste gevallen de gevolgen van de sancties evenredig zijn. Het belang van het bedrijf om ongestoord actief te zijn, geld te verdienen of zijn activiteiten voort te zetten is niet een belang dat afwijken van de lijst rechtvaardigt.

5.5.2.3 Verzwaring

Bij de toepassing van het hierboven onder par. 5.5.2.1 en 5.5.2.2 bedoelde, worden de volgende verzwaringen toegepast:

  • Indien tijdens een controle of onderzoek drie of meer afwijkingen, niet zijnde afwijkingen uit Categorie I, uit één categorie worden geconstateerd, dan worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie;

  • Indien binnen een periode van 1 jaar zesmaal een afwijking van Categorie II of zesmaal een afwijking van categorie III is vastgesteld, wordt het certificaat onvoorwaardelijk ingetrokken. Dit betekent dat bij elke afwijking van Categorie II of III bepaald dient te worden of er in het jaar voorafgaand aan deze afwijking vijfmaal een afwijking van categorie II of vijfmaal een afwijking van Categorie III is vastgesteld. Indien dat het geval is, is voor deze zesde afwijking de sanctie onvoorwaardelijke intrekking.

  • Indien binnen een periode van 1 jaar zesmaal een afwijking van Categorie IV is vastgesteld, wordt het certificaat voorwaardelijk ingetrokken.

  • Indien op een bepaald moment meerdere feiten worden geconstateerd die in verschillende van de onder par. 5.5.2.1 en 5.5.2.2 genoemde categorieën vallen, dan zal het feit uit de zwaarste categorie bepalend zijn voor de door de certificatie-instelling te treffen sanctie.

5.5.3 Uitwerking per categorie in toetspunten

De vier categorieën waarop bij initiële en/of periodieke beoordeling van de (kandidaat-)certificaathouder sancties kunnen worden opgelegd zijn inclusief de onderverdeling in de afwijkingen uitgewerkt en opgenomen in tabel 5.5.3 (Bijlage I)

5.5.4 Sanctieprocedure

Het besluit inzake een sanctie met betrekking tot het procescertificaat asbestverwijdering vanwege geconstateerde afwijkingen door de CKI is gebaseerd op eigen onderzoek of op onderzoek door toezichthoudende en handhavende overheidsinstellingen (Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie, (Milieu)politie, Gemeenten).

5.5.4.1 Eigen onderzoek CKI

De CKI zal moeten vaststellen of er sprake is van een Categorie I, II, III of IV afwijking of dat er geen afwijking is. Hiervoor moet zij feiten vaststellen. De kaders daarvoor zijn:

  • Het periodiek toezicht (kantoor- en projectlocaties) (zie SC-530 Hoofdstuk 5)

  • Klachten conform SC-530/SC-540 par. 4.7

Indien bij een Categorie I of II afwijking wordt geconcludeerd dat een gecertificeerde DTA/DAV niet competent is, maakt de CKI-proces hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

5.5.4.2 Onderzoek door overheidsinstellingen

Onderzoeken door toezichthoudende overheidsinstellingen kunnen leiden tot proces-verbaal, rapport van bevindingen of een boeterapport. Met de Arbeidsinspectie is een informatie uitwisselingsprotocol afgesproken met de CKI’s (zie SC-530 Bijlage G met de overlap van ernstig beboetbare feiten en bepaalde afwijkingen). De CKI kan zo direct op bovenvermelde stukken aan de hand van SC-530 Bijlage F (projectcontrolelijsten in relatie met beboetbare feiten AI en controle door BWT) bepalen of sprake is van een bepaalde afwijking.

Melding door CKI aan Arbeidsinspectie en vice versa

Indien er sprake is van een ernstig beboetbaar feit zal er vaak sprake zijn van een Categorie I, II of III afwijking. Het is derhalve zaak dat de CKI Categorie I, II of III afwijkingen doorgeeft aan de Arbeidsinspectie en dat de Arbeidsinspectie ernstig beboetbare feiten doorgeeft aan de betreffende CKI.

Melding door CKI aan overige overheidsinstellingen en vice versa

Het is ook mogelijk dat de CKI een melding krijgt van bijvoorbeeld de VROM-Inspectie of van een Gemeente. In dit geval zal de CKI (bij een voldoende duidelijk en onderbouwde melding) zelf onderzoek moeten doen.

In SC-530 Tabel 5.5.3 Toetspunten is, vooruitlopend op zo mogelijk met het ministerie van IenM en de VNG te maken afspraken, reeds een koppeling gemaakt met de controlelijst van Bouw- en Woningtoezicht. Bij meldingen door overheidsinstellingen dient de CKI de betreffende overheidsinstelling te berichten wat met de melding is gedaan.

5.5.4.3 Sanctie

Certificaathoudende onderneming conform SC-530 par. 4.3.4a en 4.3.4c

Nadat de CKI heeftvastgesteld, op basis van de vaststaande feiten door eigen onderzoek of dat van een toezichthoudende overheidsinstelling, dat er sprake is van een afwijking van categorie I, II of III is de gang van zaken aan de orde als beschreven in par. 5.5.4.4.

5.5.4.4 Zienswijzeprocedure

Indien er een afwijking Categorie I, II of III is vastgesteld stuurt de CKI een kennisgeving van (on)voorwaardelijke intrekking of schorsing aan de certificaathouder. In deze kennisgeving wordt medegedeeld dat de CKI voornemens is om het certificaat (on)voorwaardelijk in te trekken dan wel te schorsen. Zij motiveert waarom, hetgeen neerkomt op het motiveren waarom er sprake is van een categorie I , II of III afwijking. Verder stelt zij de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken op dit voornemen te reageren via een zogenaamde zienswijze.

Nadat de CKI de zienswijze heeft ontvangen of de twee weken zijn verstreken zonder dat er een zienswijze is ontvangen, beoordeelt de CKI direct of zij het voornemen moet doorzetten. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de feiten dermate bestreden zijn dat niet langer vaststaat dat er sprake is van een categorie I, II of III afwijking of dat nader onderzoek nodig is. Als de CKI van oordeel is dat er nog steeds sprake is van een categorie I, II of III afwijking, trekt zij het certificaat (on)voorwaardelijk in respectievelijk schorst zij het certificaat. Ook hierin wordt opgenomen waarom er sprake is van een Categorie I, II of III afwijking.

Bij Categorie II of Categorie III afwijkingen volgt altijd een extra beoordeling door de CKI op kantoor of projectlocatie.

5.6 Kosten van onderzoek

De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van de mogelijkheid van een afwijking komen voor rekening van de certificaathouder. De kosten van extra toezicht dat moet worden gehouden, omdat een afwijking is geconstateerd, komt ook voor rekening van de certificaathouder.

DEEL II NORMEN

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat of verklaring voor producten in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie(zie hoofdstuk 6);

  • de inhoudelijke eisen die gelden voor het certificaat (zie hoofdstuk 7);

  • de wijze waarop het voldoen aan de eisen wordt beoordeeld en gerapporteerd (zie hoofdstuk 8);

  • te stellen eisen aan format van het certificaat(zie hoofdstuk 9).

In de tekst is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Uitwerking. Deze toevoegingen hebben een informatief karakter.

6 Onderwerp van certificatie

Het werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-530 is door SCA voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld middels een statische verwijzing in het Arbobesluit. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp van certificatie betreft het proces van het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident incl. de oplevering van het asbestverwijderingswerk volgens de eisen van het certificatieschema. met als resultaat een locatie vrij van bronnen met secundaire asbestvezelemissie

7 Eisen

De gezondheid van de direct betrokkenen bij een asbestverwijderingswerk wordt niet in gevaar gebracht wanneer conform de opdracht van de beheerder/eigenaar van het bouwwerk/object, tot gehele of gedeeltelijke verwijdering, wordt voldaan aan de, in dit certificatieschema vastgelegde eisen.

Onder asbestverwijderingswerk wordt in deze verstaan:

  • de verwijdering van asbest, asbesthoudende producten en/of asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen, nader omschreven in het asbestinventarisatierapport en het werkplan;

  • de verwijderingslocatie na de eindbeoordeling en voor de oplevering door het asbestverwijderingsbedrijf vrij van bronnen met secundaire asbestvezelemissie.

Administratieve eisen

7.1 Asbestverwijderingsbedrijf of -concern

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par. 3.3.2.

Het asbestverwijderingsbedrijf dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, aanwezige certificaten op het gebied van asbest zowel bedrijfsmatig als persoonlijk, de personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijk te hebben vastgelegd en getekend door alle bestuurders van het bedrijf (conform KvK) te hebben voorgelegd aan de CKI. Het asbestverwijderingsbedrijf dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie. Overheidsorganen, zoals gemeenten, politie en defensie, kunnen wel in het bezit zijn van een procescertificaat, maar behoeven niet ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel.

7.2 Relaties/combinaties asbestverwijderingsbedrijf en/of -concern binnen de asbestketen

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

7.2.1 Bedrijfsniveau
  • a) Het uitvoeren van combinaties van:

    • 1. asbestverwijderingswerk en asbestinventarisatie of;

    • 2. asbestverwijderingswerk en eindbeoordeling4 (eindcontrole na asbestverwijdering) binnen een onderneming is niet toegestaan.

  • b) Gecombineerd aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij:

    • 1. een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf of;

    • 2. een asbestverwijderingsbedrijf en eindbeoordelingsinstelling is niet toegestaan.

  • c) Gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie door natuurlijke of rechtspersonen in:

    • 1. een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf of;

    • 2. een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling 2 is niet toegestaan.

  • d) De combinatie van aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestverwijderingsbedrijf met bestuurderschap in een asbestinventarisatiebedrijf of een eindbeoordelingsinstelling is niet toegestaan.

  • e) De combinatie van bestuurderschap door natuurlijke of rechtspersonen in een asbestverwijderingsbedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestinventarisatiebedrijf of een eindebeoordelingsinstelling is niet toegestaan.

  • f) 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf, of eindbeoordelingsinstelling, is niet toegestaan.

  • g) 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf, of eindbeoordelingsinstelling, is niet toegestaan.

  • h) Een asbestverwijderingsbedrijf moet de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestverwijderingswerkzaamheden zelf uitvoeren. Zij mag deze werkzaamheden uitsluitend uitbesteden aan een ander gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.

Een overtreding door het bedrijf aan wie is uitbesteed, wordt beschouwd als een overtreding van het bedrijf dat heeft uitbesteed. In de sanctieprocedure tegen het uitbestedende bedrijf wordt de overtreding behandeld als ware zij door het uitbestedende bedrijf begaan.

7.2.2 Projectniveau
  • a) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of medewerkers van het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, werkzaamheden verrichten bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontrole na asbestverwijdering.

  • b) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of medewerkers binnen een concern waar het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, deel van uit maakt, werkzaamheden verrichten bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontrole na asbestverwijdering.

  • c) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, medewerkers of bestuurders van het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, de uitvoering van het project begeleiden c.q. directie daarop voeren.

  • d) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, medewerkers of bestuurders binnen een concern waar het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden,deel van uit maakt, de uitvoering van het project begeleiden c.q. directie daarop voeren.

  • e) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, medewerkers of bestuurders van het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, de eindcontrole na verwijdering uitvoeren.

  • f) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, medewerkers of bestuurders van binnen een concern het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, deel van uit maakt, de eindcontrole na verwijdering uitvoeren.

Alleen een gecertificeerd bedrijf mag het project en de werkzaamheden doen. Als het hiervoor mensen wil inlenen, kan dat. Maar het gecertificeerde bedrijf blijft verantwoordelijk en de ingeleende werknemers worden precies hetzelfde behandeld als werknemers met een arbeidsovereenkomst. In geval van een inleningsovereenkomst moet die op de werkplek aanwezig zijn (de verhouding tussen het bedrijf en de ingeleende mensen en de rechten en plichten moeten op grond daarvan over en weer eenvoudig zijn te bepalen).

7.3 Werkterrein en technisch kunnen

Het verwijderingsbedrijf moet beschikken over beheerde documentatie waarin doel en aard van de dienstverlening van het bedrijf zijn vastgelegd.

7.4 Aansprakelijkheidsverzekering

Het bedrijf dient voor haar dienstverlening adequaat verzekerd te zijn.

7.5 Leverings-/contractvoorwaarden

Het asbestverwijderingsbedrijf moet beschikken over beschreven actuele leverings-/contractvoorwaarden, tenzij de te leveren diensten alleen ten behoeve van de eigen (moeder)organisatie worden ingezet.

Eisen aan de beheersing en borging asbestverwijdering

7.6 Algemene eisen

In overeenstemming met de eisen van dit certificatieschema moet het asbestverwijderingsbedrijf de beheersing en borging van het asbestverwijderen opzetten, documenteren, invoeren en onderhouden, alsmede de doeltreffendheid ervan continu verbeteren. Deze processen moeten worden bestuurd door het asbestverwijderingsbedrijf, in overeenstemming met de eisen in dit certificatieschema.

7.6.1 Verplichtingen bij Asbestverwijdering
7.6.1.1 Verplichting asbestinventarisatierapport

Het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen uit een bouwwerk of object of na een incident is onderwerp van dit certificatieschema. Een verplichting daarbij is de aanwezigheid van een inventarisatierapport (zie SC-540). Dit is ter beschikking gesteld door de opdrachtgever, met een daarop gebaseerde omgevingsvergunning voor het slopen conform het Asbestverwijderingsbesluit [lit. 4].

Het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf blijft als werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor de risicobeheersing en daarmee voor de veilige arbeidsomstandigheden.

7.6.1.2 Verwijderen conform inventarisatierapport

Het inventarisatierapport geeft de risicoklasse bij het verwijderen in combinatie met de verwijderingsmethoden, de verwijderingsmiddelen en de beschermingsmaatregelen. Het asbestverwijderingsbedrijf dient conform het inventarisatierapport te handelen (zie ook SC-530 par. 7.12.4.1 2e en 3e bullet)

7.6.2 Deskundig toezicht bij het werken met asbest

Conform Arbeidsomstandighedenbesluit [lit.2] art. 4.54d lid 5 en 6 dienen asbestverwijderingswerkzaamheden te worden verricht door, of onder voortdurend toezicht van, een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest: Ascert-Persoonscertificaat DTA conform SC-510.

7.6.3 Werken met asbest

Conform Arbeidsomstandighedenbesluit [lit.2] art 4.54d lid 7 dienen asbestverwijderingswerkzaamheden te worden verricht door een persoon die aantoonbaar in het bezit is van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest: Ascert Persoonscertificaat DAV conform SC-520.

7.7 Documentatie-eisen

Het bedrijf moet over procedures beschikken en deze op peil houden voor de beheersing van alle documenten die betrekking hebben op de in dit certificatieschema gestelde eisen voor de borging en beheersing van het asbestverwijderingsproces. Alle operationele documenten zijn door een daartoe aangewezen en bevoegd persoon beoordeeld op geschiktheid en doelmatigheid en vervolgens voor uitgifte vrijgegeven. Dit heeft betrekking op zowel nieuwe als gewijzigde documenten. De beheersing van documenten moet resulteren in:

  • De aanwezigheid van documenten op die plaatsen waar de borging en beheersing van het asbestverwijderingsproces tot stand komt;

  • De afwezigheid van vervallen documenten;

  • Een overzichtelijk en toegankelijk register voor het bijhouden van het documentenbestand, inclusief de aanvullingen, wijzigingen en de aard van de wijzigingen.

Bewaarperiode

  • Minimaal 40 jaar archivering van alle individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens van de werknemers, direct betrokken bij het asbestverwijderen, waarbij de aard en de duur van de arbeid, alsmede de mate van blootstelling (vastgelegd in het logboek) worden vermeld;

  • Dossiers van opgeleverde projecten dienen minimaal 5 jaar te worden bewaard;

  • De originele certificaten van een eindbeoordeling na asbestverwijdering dienen minimaal vijf jaar te worden gearchiveerd;

  • Overige documenten conform de wettelijke regelingen.

Op de vestigingslocatie van het bedrijf dient SC-530 aanwezig te zijn, evenals.

7.8 Beheersing van registraties

Vastgesteld moet worden welke registraties er bijgehouden moeten worden om het bewijs te leveren van een doeltreffende werking van de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

Registraties moeten leesbaar, gemakkelijk herkenbaar en terugvindbaar blijven. Een gedocumenteerde procedure moet worden vastgesteld om de beheersing te definiëren die nodig is voor de identificatie, het opslaan, de bescherming, het terugvinden, de bewaartermijn en de vernietiging van registraties.

7.9 Directieverantwoordelijkheid
7.9.1 Betrokkenheid van de directie

De directie moet het bewijs leveren betrokken te zijn bij de beheersing en borging van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen en bij het continu verbeteren van de doeltreffendheid ervan door:

  • a) binnen het asbestverwijderingsbedrijf bij voortduring het belang kenbaar te maken dat wordt voldaan aan de eisen van de opdrachtgever en dat wordt voldaan aan de eisen in het certificatieschema, incl. de bijbehorende wet- en regelgeving;

  • b) het beleid vast te stellen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • c) te bewerkstelligen dat doelstellingen zijn vastgesteld met betrekking tot de beheersing en borging van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • d) directiebeoordelingen uit te (laten) voeren;

  • e) zorg te dragen voor de beschikbaarheid van middelen.

7.9.2 Tevredenheid van de opdrachtgever

Om de tevredenheid van de opdrachtgever te verhogen moet de directie er voor zorgen dat:

  • de eisen met betrekking tot het asbestverwijderingswerk vanwege de opdrachtgever zijn vastgelegd in het werkplan, o.a. ontleend aan het inventarisatierapport;

  • de opdrachtgever in de gelegenheid wordt gesteld na oplevering het project te evalueren en zonodig en zo mogelijk verbeteracties door te voeren.

(Zie ook SC-530 par. 7.12).

7.9.3 Beleid

Met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen dient de directie ervoor te zorgen dat het beleid:

  • a) tevens het doel van het asbestverwijderingsbedrijf omvat;

  • b) de continue verbetering bevat van de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen;

  • c) een kader biedt voor het vaststellen en beoordelen van de doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • d) kenbaar wordt gemaakt en begrepen wordt binnen de asbestverwijderingsbedrijf;

  • e) wordt beoordeeld op voortdurende geschiktheid.

7.9.4 Verantwoordelijkheid, bevoegdheid en communicatie
7.9.4.1 Verantwoordelijkheid en bevoegdheid

De directie moet bewerkstelligen dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn gedefinieerd en kenbaar gemaakt binnen het asbestverwijderingsbedrijf.

7.9.4.2 Directievertegenwoordiger

De directie moet een lid van het management benoemen dat, ongeacht overige verantwoordelijkheden, de verantwoordelijkheid en bevoegdheid moet hebben om:

  • a) processen die nodig zijn voor de beheersing en borging van het asbestverwijderen vast te (laten) stellen, in te (laten) voeren en te (laten) onderhouden;

  • b) te (laten) rapporteren aan de directie over de prestaties van de beheersing en borging van het asbestverwijderen en eventuele noodzaak voor verbetering;

  • c) te (laten) bewerkstelligen dat het gehele asbestverwijderingsbedrijf doordrongen is van de eisen van opdrachtgevers.

Opmerking:

De verantwoordelijkheid van een directievertegenwoordiger kan inhouden dat hij/zij samenwerkt met externe partijen voor zaken die betrekking hebben op de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

7.9.4.3 DTA verantwoordelijk voor het eindproduct

Voor elk asbestverwijderingswerk dient de directie de DTA te benoemen, die verantwoordelijk is voor de totstandkoming van een correct vrijgegeven en opgeleverde locatie na uitvoering van het asbestverwijderingswerk.

7.9.4.4 Interne communicatie

De directie moet er voor zorgen dat passende communicatie plaatsvindt met betrekking tot de geschiktheid en doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

7.10 Directiebeoordeling
7.10.1 Algemeen

De directie moet de beheersing en borging van het asbestverwijderen minimaal een maal per jaar (laten) beoordelen. Het resultaat dient door de directie te worden ingezet om haar zorg en betrokkenheid bij de beheersing en borging tot uitdrukking te brengen, zodat deze bij voortduring geschikt, passend en doeltreffend is. Deze beoordeling moet tevens het onderzoeken van kansen voor verbetering omvatten, alsmede de noodzaak van wijzigingen in de beheersing en borging van het asbestverwijderen, met inbegrip van het beleid en de doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen. Registraties van directiebeoordelingen moeten worden bijgehouden.

7.10.2 Input voor de beoordeling

De input voor de directiebeoordeling moet informatie bevatten over:

  • a) resultaten van interne beoordelingen;

  • b) resultaten van externe beoordelingen door de certificatie-instelling, Arbeidsinspectie e.a.;

  • c) terugkoppeling van opdrachtgevers;

  • d) de resultaten van asbestverwijderingswerk met betrekking tot zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne;

  • e) de bevindingen met de asbest inventarisatierapporten, vastgelegd in de evaluatieformulieren;

  • f) status van preventieve en corrigerende maatregelen;

  • g) vervolgmaatregelen van vorige directiebeoordelingen;

  • h) veranderingen die van invloed kunnen zijn op de beheersing en borging van het asbestverwijderen;

  • i) aanbevelingen ter verbetering.

7.10.3 Output van de beoordeling

De output van de directiebeoordeling moet bestaan uit de besluiten en maatregelen met betrekking tot:

  • a) verbetering van de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen en de bijbehorende processen;

  • b) verbetering van het asbestverwijderingsproces;

  • c) behoeften aan middelen.

7.11 Management van middelen
7.11.1 Beschikbaar stellen van middelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet vaststellen welke middelen nodig zijn en er voor zorgen dat deze middelen aanwezig zijn om:

  • a) de beheersing en borging van het asbestverwijderen conform SC-530 in te voeren en te onderhouden en de doeltreffendheid ervan continu te verbeteren; en

  • b) de opdrachtgevertevredenheid te verhogen door te voldoen aan de eisen van opdrachtgevers.

7.11.2 Personeel
7.11.2.1 Bekwaamheid, bewustzijn en training

Het asbestverwijderingsbedrijf moet:

  • a) bepalen welke bekwaamheden het personeel nodig heeft dat werkzaamheden uitvoert die van invloed zijn op het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • b) in training voorzien of andere maatregelen treffen om hieraan te voldoen;

  • c) de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen beoordelen;

  • d) bewerkstelligen dat het personeel zich bewust is van de relevantie en het belang van de activiteiten en hoe het bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen; en

  • e) geschikte registraties bijhouden van opleiding (o.a. Leerling deskundig asbestverwijderaar LDAV; zie het reglement LDAV SC-525: versie 01, datum 15-09-2011), training, vaardigheden en ervaring en de wettelijk verplichte persoonscertificaten:

    • Deskundig asbestverwijderaar conform SC-520;

    • Deskundig toezichthouder asbestverwijdering conform SC-510.

7.11.2.2 Medische keuring/blootstellingsregistratie

De werknemers die blootstelling aan asbest riskeren, moeten in de gelegenheid worden gesteld om arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

  • bij indiensttreding;

  • zolang de blootstelling voortduurt tenminste eenmaal in de drie jaar.

De individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens van de werknemers moeten in persoonlijke dossiers worden opgeslagen. De dossiers moeten tenminste 40 jaar na het eind van de blootstelling worden bewaard.

De werkgever is verplicht de bovengenoemde arbeidsgezondheidskundige onderzoeken aan de werknemers aan te bieden. Werknemers hebben echter het recht te weigeren een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Dit dient uit een eigen schriftelijke verklaring te blijken. Schriftelijk bewijs medische geschiktheid (of afstandverklaring) moet aantoonbaar zijn op de projectlocatie.

7.11.2.3 Interne beoordelaar

De interne beoordelaar, in vast dienstverband van het asbestverwijderingsbedrijf moet aantoonbaar beschikken over:

  • algemene kennis van de gezondheidsrisico’s bij asbest, wet- en regelgeving, certificatieregelingen, persoonlijke beschermingsmiddelen, het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces etc.

  • kennis van het eigen kwaliteitssysteem en het gebruik van de projectcontrolelijst SC-532: versie 01, datum 15-09-2011 [lit. 25].

Met het beschikbaar hebben van het Ascert-Diploma Asbestdeskundige ADK, zie SC-570: versie 01, datum 15-09-2011, is aan deze eis voldaan [lit. 25].

7.11.3 Bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet de bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen bepalen, beschikbaar stellen en onderhouden die nodig zijn om het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen mogelijk te maken. Dit conform de eisen van de opdrachtgever, dit SC-530 par. 7.12.2.1. incl. de wet- en regelgeving [lit.2] en [lit. 4]. Bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen omvatten voor zover van toepassing:

  • a) gebouwen, werkruimte en bijbehorende voorzieningen;

  • b) procesuitrusting: zie onderstaande tabel 7.11.3;

  • c) ondersteunende diensten (zoals transport, communicatie etc.).

Het asbestverwijderingsbedrijf dient de middelen die zijn ingezet bij het verwijderen en transporteren van asbestbevattend materiaal na gebruik zodanig te reinigen dat er geen bronnen zijn met secundaire asbestvezelemissie c.q te verpakken en af te voeren (zie ook SC-530 par. 7.15.10 t/m 7.15.12).

Tabel 7.11.3

Nr.

Arbeidsmiddelen

Keuringsgrondslag, c.q. -criteria

Keurings-periode

 

Arbeidsmiddelen

Alle keuringen (en reparaties) te verrichten door een voor dat onderdeel gekwalificeerde monteur.

dienen te voldoen aan de CE-keur ER-89/686/EEG

+/– 1 maand

1.

Elektrisch apparaat, incl. alle hieronder genoemde elektrische apparaten

Keuring volgens NEN 3140.

12 maanden

2.

Blusmiddel

Keuring volgens NEN 2559 en NEN-EN 671-1 t/m 3.

12 maanden

3.

Steigerwerk, ladder en overig klimmaterieel

Keuring volgens NEN-EN 2484, EN 131-1 t/m 5, NEN 2718.

12 maanden

4.

Persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding (PBM)

Onderhoud, behandeling en controle:

• voor en na ieder gebruik op werking controleren en onderhouden cf. Arbowet, artikel 3;

• op een daartoe aangewezen geschikte plaats bewaren/opslaan;

• luchtfiltereisen dienen in overeenstemming te zijn met NEN-EN 143, 144, 12942.

12 maanden

5.

Harnasgordel, vanglijn en anti-valtoestel, lifeline, remchute

Keuring volgens NEN-EN 354, 355, 358, 360 t/m 363.

12 maanden

6.

Omgevingslucht (on-) afhankelijk adembeschermingsmiddel

(ABM, O-ABM)

Keuring op pasvorm, beschadigingen, hoofdbanden, vizier, ademcapaciteit, weerstand in- en uitblaasventielen, ademautomaat, trekbeveiliging koppelstuk, luchtslangen, luchtopbrengst (min. 120, resp. 160 l/min. p.p. bij afhankelijke ABM en min. 300 l/min. p.p. plus 150 l/min. voor elke extra persoon bij 6 – 8 Bar bij onafhankelijke O-ABM), accu, duurtest accu (6 h) en motorunit volgens NEN-EN 132 t/m 144 en NEN-EN 12942.

12 maanden

7.

Mobiele decontaminatie-unit

Controle op:

• Legionella volgens een specifiek beheersplan;

• eindbeoordeling van tenminste de ‘vuile’ ruimte met visuele controle en minimaal één luchtmeting door een RvA Inspecties en Testen geaccrediteerd laboratorium;

• de goede werking van de afscheidingen tussen de drie compartimenten;

• onderdrukventilatie met een minimale capaciteit van 240 m3/h (minimaal 20 Pascal in de ‘vuile’ ruimte), waarbij de ventilatie zigzaggend en diagonaal van boven naar beneden (of andersom) van de schone naar de ‘vuile’ ruimte plaatsvindt;

• gas-, verwarmingskeuring volgens GIVEG;

• inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter;

• de wagen volgens eisen Rijksdienst voor Wegverkeer.

12 maanden

8.

Watermanagementsys-teem

Controle op:

• Legionella volgens een specifiek beheersplan (bij boiler-/ doorstroomsystemen, facultatief bij volledige leeg-/droogloopsystemen);

• functionaliteit verwarmingsinstallatie;

• inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter.

12 maanden

9.

Asbeststofzuigsysteem

• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13, fabriekstestcertificaat van het filter moet bij de machine aanwezig zijn;

• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet, of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde, uit te voeren met photometer;

• rendementstest.

12 maanden

10.

Onderdrukmonitor/-meter

Calibratie volgens DIN 16086

12 maanden

11.

Onderdrukventilatiemachine (waaronder ook die van decontaminatie-units, overdrukcabines en droge stoffen zuiginstallaties / wagens)

• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13; het fabriekstest-certificaat van het filter moet bij de machine aanwezig zijn, het filter moet aan de belastbare zijde voorzien zijn van metalen beschermingsstrippen/-rooster;

• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet, of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde, uit te voeren met een photometer;

• Controle op optredende luchtverplaatsing aan maximaal toelaatbare luchtverplaatsing voor het betreffende filter {in m3/h = filteroppervlak (m2) x 3600 (sec./h) x toelaatbare filtersnelheid (m/sec)};

• rendementstest en keuringen volgens NEN 50110-1;

• functionaliteitscontrole traploze regeling, urenteller e.d., waar van toepassing.

12 maanden

12.

Overdrukcabines / -machines

• Capaciteits- en rendementstesten volgens NEN-EN 1822 1 t/m 5, BS 3928;

• in de cabine moet een overdruk van 100-300 Pascal heersen (50 Pascal voor machines van vóór 1997);

• koolwaterstofmeting < 5 ppm bij een meetperiode van minimaal 60 seconden;

• luchtopbrengst tussen de 40 en 120 m3/h;

• controleren plaats uitlaat, zodat geen gassen kunnen worden aangezogen;

• controleren dat de aangezogen lucht alleen via de filters kan toestromen;

• controleren automatische opstart, optische en akoestische signalering;

• bij de machine met overdrukcabine moet een filterlogboek aanwezig zijn, waarin staat aangegeven, welke filters aanwezig zijn en of deze op tijd zijn gewisseld.

12 maanden

13.

Verpakking van asbesthoudend materiaal

Asbesthoudend materiaal, asbestafval en asbestbesmet afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, dient  minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht met een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige folie (polyethyleen van min. 0,2 mm dikte) verpakt  te worden.

 
7.12 Het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2.

7.12.1 Planning van een asbestverwijderingswerk

De bedrijfsprocessen, benodigd voor de uitvoering van een specifiek asbestverwijderingswerk, moeten door het asbestverwijderingsbedrijf zijn ingericht in samenhang met de beheersing en borging van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen. Bij het plannen van een asbestverwijderingswerk moet het asbestverwijderingsbedrijf, voor zover van toepassing, voor het volgende zorgdragen:

  • a) Doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen en overige eisen voor een specifiek asbestverwijderingswerk.

  • b) het opstellen van een projectgerichte Risico-Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) en mede daarop gebaseerde V&G Plan Uitvoeringsfase5 en projectwerkplan inclusief standaardprocedures en werkmethoden, protocollen e.d. uit het bedrijfseigen kwaliteitshandboek.

    Toelichting:

    • In deze RI&E dient aandacht gegeven te zijn aan:

    • veilig werken op hoogte;

    • maatregelen tegen valgevaar en vallende voorwerpen;

    • veilig werken met chemicaliën, oplosmiddelen, etc.;

    • bescherming tegen lawaai;

    • bescherming tegen koolmonoxide;

    • bescherming tegen extreme temperaturen;

    • bescherming tegen hoogfrequente trillingen;

    • veilig werken met machines en arbeidsmiddelen;

    • toepassen van alle benodigde geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen;

    • omgevingsbescherming;

    • brongericht emissiebeperkend werken;

    • de verplichting om bij ter beschikking hebben van afdoende alternatieve technieken en methoden deze alternatieven dan ook daadwerkelijk te gebruiken;

    • en dergelijke.

  • c) het opstellen van documenten (o.a. RI&E, V&G Plan, projectwerkplan) en het beschikbaar stellen van middelen die specifiek zijn voor een asbestverwijderingswerk.

  • d) de vereiste specifieke verificatie, geldigverklaring, bewaking, keurings- en beproevingsactiviteiten en de opleveringscriteria voor een asbestverwijderingswerk.

  • e) registraties die nodig zijn om het bewijs te leveren dat een gereedgekomen asbestverwijderingswerk voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne en overige eisen (zie par. 7.8).

  • f) registratie in het evaluatieformulier van de bevindingen met betrekking tot het door de opdrachtgever beschikbaar gestelde asbestinventarisatierapport.

De output van deze planning moet passen op de manier van werken in het asbestverwijderingsbedrijf.

Opmerking:

Een document dat de beheersing en borging van het asbestverwijderen en de toe te passen middelen voor een gegeven asbestverwijderingswerk specificeert, kan worden aangeduid als een kwaliteitsplan.

7.12.2 Processen die verband houden met de opdrachtgever
7.12.2.1 Bepaling van eisen te stellen aan asbestverwijderingswerk

Het asbestverwijderingsbedrijf moet het volgende bepalen:

  • a) door de opdrachtgever gespecificeerde eisen o.a. vastgelegd in het asbestinventarisatierapport, met inbegrip van de eisen voor afvoer naar een vergunninghoudende inrichting;

  • b) eisen vanuit wet- en regelgeving met betrekking tot het asbestverwijderingswerk;

  • c) hoe te handelen naar de opdrachtgever ingeval er bij verwijdering meer asbest wordt aangetroffen dan is beschreven in het asbestinventarisatierapport;

  • d) alle aanvullende eisen die door het asbestverwijderingsbedrijf zijn vastgesteld.

7.12.2.2 Beoordeling van eisen te stellen aan asbestverwijderingswerk

Het asbestverwijderingsbedrijf moet de eisen te stellen aan een asbestverwijderingswerk beoordelen. Deze beoordeling moet worden uitgevoerd voordat het asbestverwijderingsbedrijf zich voor de uitvoering van een asbestverwijderingswerk aan de opdrachtgever verbindt (bijv. aanbesteding, aanvaarding van opdrachten, aanvaarding van wijzigingen van opdrachten). Registraties van de resultaten van de beoordeling en maatregelen die voortvloeien uit de beoordeling moeten worden bijgehouden (zie SC-530 par. 7.8). Wanneer de eisen te stellen aan het asbestverwijderingswerk worden gewijzigd, dan moet het asbestverwijderingsbedrijf bewerkstelligen dat relevante documenten worden gewijzigd en dat direct betrokkenen op de hoogte wordt gesteld omtrent de gewijzigde eisen.

7.12.2.3 Communicatie met de opdrachtgever

Het asbestverwijderingsbedrijf moet een doeltreffende communicatie inrichten met opdrachtgevers met betrekking tot:

  • a) de informatie over een asbestverwijderingswerk;

  • b) opdrachtbehandeling, inclusief wijzigingen;

  • c) terugkoppeling naar opdrachtgevers met inbegrip van de informatie met betrekking tot onvoorzien aangetroffen asbest (zie SC-540);

  • d) de aanbieding van het eindopleveringsrapport (zie SC-531E: versie 01, datum 15-09-2011) en de acceptatie daarvan door de opdrachtgever.

7.12.3 Inkoop en inlenen van personeel
7.12.3.1 Inkoopproces

Het asbestverwijderingsbedrijf moet bewerkstelligen dat ingekochte producten en/of diensten voldoen aan de gespecificeerde inkoopeisen. Het asbestverwijderingsbedrijf moet leveranciers beoordelen en kiezen op basis van hun vermogen om een product en/of dienst te leveren overeenkomstig de eisen van het asbestverwijderingsbedrijf. Criteria voor keuze, beoordeling en herbeoordeling moeten worden vastgesteld. Registraties van de resultaten van beoordelingen en eventueel noodzakelijke maatregelen die voortvloeien uit de beoordeling, moeten worden bijgehouden.

7.12.3.2 Inkoopgegevens

Inkoopgegevens moeten het in te kopen product en/of dienst beschrijven, waaronder:

  • a) eisen voor goedkeuring van het product en/of dienst;

  • b) eisen voor kwalificatie van personeel; en

  • c) eisen vanuit de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

Het asbestverwijderingsbedrijf moet de geschiktheid van gespecificeerde inkoopeisen garanderen alvorens deze kenbaar te maken aan de leverancier.

7.12.3.3 Inlenen van personeel

Het personeel dat is ingeleend staat geheel onder verantwoordelijkheid van de certificaathouder conform het kwaliteitssysteem. Met name dient te worden voldaan aan dit certificatieschema met betrekking tot:

  • a) de bekwaamheid, het bewustzijn en training;

  • b) de werkwijze, voorzover relevant voor het ingeleende personeel.

De verantwoordelijkheid voor het ingeleende personeel met betrekking tot RI&E en de gezondheidsaspecten ligt bij de certificaathouder. Indien van toepassing dienen de overeenkomsten met betrekking tot ingeleend personeel ten behoeve van het asbestverwijderingswerk op de projectlocatie aanwezig te zijn.

7.12.4 Asbestverwijdering

Hoofdstuk 7.14 van dit certificatieschema bevat de eisen te stellen aan het asbestverwijderingsproces.

7.12.4.1 Beheersing van asbestverwijdering

Naast het werkplan moet conform het Arbeidsomstandighedenbesluit een V&G-plan voor de uitvoeringsfase zijn opgesteld. Het bedrijf moet bewerkstelligen dat de werkzaamheden, vermeld in het werkplan, onder beheerste omstandigheden plaatsvinden. Onder beheerste omstandigheden wordt verstaan:

  • De aanwezigheid en toepassing van werkvoorschriften met betrekking tot:

    • controle op de conformiteit van een inventarisatierapport met SC-540 Hoofdstuk 7.17 Rapportage;

    • het opstellen van duidelijke en gedocumenteerde argumenten voor een mogelijke afwijking van het inventarisatierapport;

    • het overnemen van de voorgestelde afwijking door de opsteller van het oorspronkelijke asbestinventarisatierapport en opname daarvan in een vervolgversie met een afschrift naar de CKI en de opdrachtgever;

    • voorlichting aan derden over gevaren en risico's;

    • inrichting werkorganisatie met daarin vastgelegd de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen bij het asbestverwijderingsproces;

    • het inrichten en onderhouden van de arbeidsplaats om tijdens het verwijderen van asbest onbeheerste en ongewenste verspreiding van asbest naar mens en omgeving te voorkomen;

    • gebruik van middelen/uitrusting;

    • de verpakking en identificatie van het af te voeren asbestbevattende materiaal;

    • de aanwezigheid van asbest op andere plaatsen in het bouwwerk/object dan in het asbest-inventarisatierapport was aangegeven;

    • controlemeting, ook van ingezette middelen, na verwijdering en oplevering;

    • afvoer van asbest.

  • de aanwezigheid en toepassing van een keuringsplan/controleplan voor o.a. bewaking en beheersing van:

    • asbestvezelgehalte in de ruimte waar asbest verwijderd wordt;

    • de persoonlijke hygiëne van de betrokken medewerkers;

  • de criteria voor de vrijgave van processen, persoonlijke beschermingsmiddelen en uitrusting ten behoeve van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

  • de voorschriften in het Arbeidsomstandighedenbesluit voor personeel met betrekking tot arbeidsgezondheidskundige aspecten;

  • de beschikbare informatie over het personeel met betrekking tot hun persoonscertificaten DTA en DAV en inschrijving in het LDAV-register.

  • Het bedrijf moet bewerkstelligen dat aantoonbaar wordt voldaan aan de arbeids- en milieuhygiënische criteria.

Een passende registratie van asbestverwijderingswerkzaamheden (conform de werkvoorschriften), van de gebruikte middelen, van de uitrusting en van alle betrokken personen, moet zorgvuldig worden bijgehouden in een projectgebonden logboek.

7.12.4.2 Eigendom van de opdrachtgever

Het asbestverwijderingsbedrijf moet zorgvuldig omgaan met eigendom van de opdrachtgever wanneer dit door het asbestverwijderingsbedrijf wordt beheerd of gebruikt. Het asbestverwijderingsbedrijf moet eigendom van de opdrachtgever dat deel uit maakt van het asbestverwijderingswerk identificeren, verifiëren, beschermen en bewaren. Indien enig eigendom van de opdrachtgever verloren gaat, beschadigd wordt of anderszins ongeschikt geacht wordt voor gebruik, dan moet dit worden gerapporteerd aan de opdrachtgever en moeten registraties daarvan worden bijgehouden.

7.12.5 Beheersing van bewakings- en meetapparatuur

Het asbestverwijderingsbedrijf moet voor de bewaking en meting van de filtercapaciteit en de over- en onderdrukwaarden in het containment bepalen welke bewakings- en meetapparatuur nodig zijn om het bewijs te kunnen leveren dat asbest wordt verwijderd conform de eisen in dit schema (zie tabel 7.11.3) .

Het asbestverwijderingsbedrijf moet passende maatregelen treffen indien blijkt dat bij het asbestverwijderen de vereiste waarden niet zijn gehanteerd. Registraties van de resultaten van verificatie moeten worden bijgehouden.

7.13 Meting, analyse en verbetering
7.13.1 Algemeen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet over passende middelen beschikken om aan te tonen dat:

  • a) het asbestverwijderingswerk aan de eisen voldoet;

  • b) de beheersing en borging van het asbestverwijderen aan de eisen voldoet;

  • c) de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen continu wordt verbeterd.

7.13.2 Bewaking en meting
7.13.2.1 Opdrachtgever tevredenheid

Met behulp van een klanttevredenheidsformulier dient het asbestverwijderingsbedrijf per asbestverwijderingswerk de opdrachtgever in de gelegenheid te stellen zijn ervaringen kenbaar te maken met de werkwijze van het asbestverwijderingsbedrijf. En of zij volgens de opdrachtgever heeft voldaan aan de eisen van opdrachtgever en het certificatieschema SC-530 incl. de bijbehorende wet- en regelgeving.

7.13.2.2 Interne beoordeling

Het asbestverwijderingsbedrijf moet minimaal een maal per jaar interne beoordelingen uitvoeren om vast te stellen of de beheersing en borging van het asbestverwijderen:

  • a) overeenkomt met de eisen van het certificatieschema SC-530: versie 01, datum 15-09-2011 incl. de bijbehorende wet- en regelgeving en de interne eisen met betrekking tot de beheersing en borging van het asbestverwijderen;

  • b) doeltreffend is geïmplementeerd en onderhouden.

Er moet een beoordelingsprogramma worden gepland, waarbij rekening moet worden gehouden met de resultaten van vorige beoordelingen. De beoordelingscriteria, de reikwijdte, de frequentie en methoden moeten worden gedefinieerd. Door de keuze van de beoordelaars en het uitvoeren van beoordelingen moeten de objectiviteit en onpartijdigheid van het beoordelingsproces gegarandeerd worden. Beoordelaars mogen geen beoordeling uitvoeren over hun eigen werk. Het management dat verantwoordelijk is voor de beoordeling moet bewerkstelligen dat, zonder onnodig uitstel, maatregelen worden getroffen om ontdekte afwijkingen en hun oorzaken weg te werken. Vervolgactiviteiten moeten bestaan uit de verificatie van de genomen maatregelen en de rapportage van verificatieresultaten.

7.13.3 Beheersing van afwijkend asbestverwijderingswerk

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par. 3.3.2

Het asbestverwijderingsbedrijf moet bewerkstelligen dat, wanneer niet conform de eisen van zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne wordt gewerkt, dit wordt vastgesteld en onder controle wordt gebracht om asbestblootstelling te voorkomen. De beheersing en hiermee samenhangende verantwoordelijkheden en bevoegdheden om om te gaan met mogelijke asbestblootstelling door afwijkingen, moet worden vastgelegd in een gedocumenteerde procedure. Het asbestverwijderingsbedrijf moet met afwijkingen bij het asbestverwijderen omgaan op één of meer van de volgende manieren:

  • a) door maatregelen te treffen om de waargenomen afwijking op te heffen;

  • b) door gebruik, vrijgave of aanvaarding ervan toe te staan met instemming van een locaal bevoegde autoriteit;

  • c) door maatregelen te treffen om het oorspronkelijk beoogde asbestblootstellingsniveau te verzekeren.

Registraties van de aard van afwijkingen en eventueel later getroffen maatregelen, waaronder verkregen goedkeuringen, moeten worden bijgehouden. Wanneer er afwijkingen worden gecorrigeerd, moet het opnieuw worden geverifieerd om aan te tonen dat het voldoet aan de eisen. Wanneer er afwijkingen worden ontdekt na oplevering, moet het asbestverwijderingsbedrijf maatregelen treffen die gericht zijn op de gevolgen of mogelijke gevolgen van de afwijking [lit. 5].

7.13.4 Analyse van gegevens

Het asbestverwijderingsbedrijf moet geschikte gegevens bepalen, verzamelen en analyseren om de geschiktheid en doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen aan te tonen. En om te beoordelen waar continue verbetering van de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen haalbaar is. Dit moet gegevens omvatten die afkomstig zijn uit bewaking en meting en uit andere relevante bronnen. De analyse van gegevens moet informatie opleveren met betrekking tot:

  • a) opdrachtgevertevredenheid;

  • b) het voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne bij het asbestverwijderen en overige eisen;

  • c) mogelijkheden voor preventieve maatregelen;

  • d) leveranciers.

7.13.5 Verbetering
7.13.5.1 Continue verbetering

Het asbestverwijderingsbedrijf moet continu de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen verbeteren door gebruikmaking van:

  • a) beleid en doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • b) beoordeling resultaten;

  • c) analyse van gegevens;

  • d) corrigerende en preventieve maatregelen;

  • e) de directiebeoordeling.

7.13.5.2 Corrigerende maatregelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet maatregelen treffen om de oorzaak van afwijkingen op te heffen om herhaling te voorkomen. Corrigerende maatregelen moeten afgestemd zijn op de gevolgen van de afwijkingen die zich voordoen. Er moet een gedocumenteerde procedure worden vastgesteld om de eisen te definiëren voor:

  • a) het beoordelen van afwijkingen (waaronder klachten van opdrachtgevers);

  • b) het bepalen van de oorzaken van afwijkingen;

  • c) het beoordelen van de noodzaak om maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat afwijkingen zich niet opnieuw voordoen;

  • d) het vaststellen en doorvoeren van de benodigde maatregelen;

  • e) het registreren van de resultaten van de getroffen maatregelen;

  • f) het beoordelen van de getroffen corrigerende maatregelen.

7.13.5.3 Preventieve maatregelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet maatregelen vaststellen om de oorzaken van mogelijke toekomstige afwijkingen op te heffen, om zo het ontstaan ervan te voorkomen. Preventieve maatregelen moeten afgestemd zijn op de gevolgen van de mogelijke toekomstige problemen.

Er moet een gedocumenteerde procedure worden vastgesteld om de eisen te definiëren voor:

  • a) het bepalen van mogelijke toekomstige afwijkingen en hun oorzaken;

  • b) het beoordelen van de noodzaak om maatregelen te nemen die voorkomen dat afwijkingen zich voordoen;

  • c) het vaststellen en doorvoeren van de benodigde maatregelen;

  • d) het registreren van resultaten van de getroffen maatregelen;

  • e) het beoordelen van de getroffen preventieve maatregelen.

Eisen te stellen aan asbestverwijdering

7.14 Voorbereiding
7.14.1 Opdrachtverwerving

Bij de opdrachtverwerving dient het asbestverwijderingsbedrijf de opdrachtgever erop te wijzen:

  • 1) dat een asbestinventarisatierapport conform SC-540 voor het verwijderen van asbest uit bouwwerken en objecten verplicht6 is.

  • 2) Indien het inventarisatierapport ouder is dan drie jaar, het inventarisatierapport getoetst dient te worden op de actualiteit (zie hiervoor SC-540 par 7.14.2).

  • 3) dat de positie van de opdrachtgever ten opzichte van de eigenaar van het bouwwerk en/of object c.q. de eigenaar feitelijk vermeld dient te zijn in het asbestinventarisatierapport (zie SC-540 par, 7.17.2.1).

  • 4) dat in het geval het een bouwwerk in de zin van de Woningwet betreft een omgevingsvergunning voor het slopen verplicht5 is.

  • 5) dat indien het verwijderen van obstakels en/of inboedel geen efficiënte en doelmatige handeling is de, in de ruimten waar asbestverwijdering is voorzien, aanwezige obstakels en/of inboedel dienen te zijn afgedekt.

   

ad 1:

In geval het een bouwwerk in de zin van de Woningwet wordt de omgevingsvergunning voor het slopen door de opdrachtgever aangevraagd bij het bevoegde gezag van de desbetreffende gemeente. Als voor het asbestverwijderingswerk geen omgevingsvergunning voor het slopen door het bevoegde gezag is afgegeven en het bedrijf voert toch de asbestwerkzaamheden uit, dan kan het werk door die gemeente worden stilgelegd.

ad 4:

Met name bij vervanging van asbesthoudende golfplaten, dak/wandplaten en dergelijke van bergingen, schuren, werkplaatsen, opstallen e.d. bij huurpanden is de verhuurder/opdrachtgever verplicht bij haar huurders zorg te dragen voor het tijdig leegruimen. De verhuurder/opdrachtgever is bevoegd om, bij weigering van de huurder, op kosten van de huurder dergelijke ruimten te laten ontruimen.

7.14.2 Opdracht eindbeoordeling na asbestverwijdering

Ingeval de opdrachtgever het verwijderingsbedrijf daartoe verzoekt, dient het bedrijf ten behoeve van het verrichten van de eindcontrole, namens de opdrachtgever, opdracht te geven aan een hiervoor RvA-geaccrediteerde eindbeoordelingsinstelling.

Toelichting:

Het (na)sturen aan de opdrachtgever van het rapport van de eindmeting van eindbeoordelingsinstelling is dan aan het verwijderingsbedrijf.

7.14.3 Relevante externe documenten

Het bedrijf dient voor de uitvoering van het werk de volgende relevante externe documenten te verwerven:

  • een inventarisatierapport incl. de risicoklasse-indeling en verwijderingsvoorwaarden (zie SC-540 par. 7.17), ter beschikking gesteld door de opdrachtgever;

    • Indien het inventarisatierapport niet voldoet aan de vereiste actualiteit conform SC-540 par. 7.17 dient het asbestverwijderingsbedrijf dit te melden aan haar opdrachtgever.

    • Onder de voorwaarde dat het asbestinventarisatierapport aan de eisen voldoet kan het asbestverwijderingsbedrijf haar werkvoorbereiding afronden en de uitvoering aanvangen.

      Opmerking:

      Het asbestverwijderingsbedrijf kan geconfronteerd worden met een inventarisatierapport dat niet voldoet aan SC-540 en de daaraan ten grondslag liggende wet- en regelgeving. In dat geval is er een risico met betrekking tot onbelemmerde voortgang vanwege het toezicht door het bevoegde gezag.

  • een compleet afschrift van de omgevingsvergunning voor het slopen.

In geval er sprake is van een opdragende woningcorporatie in het kader van mutatie- en klachtenonderhoud, dient het bedrijf te beschikken over kopieën van de parapluvergunning dan wel een omgevingsvergunning voor het slopen en daaraan gekoppelde meldingen conform het ‘Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud’ [19].

Toelichting:

Woningcorporaties kunnen als opdrachtgever voor veel voorkomende werkzaamheden in de gemeentes waar zij werken een parapluvergunning aanvragen. In de parapluvergunning geeft de gemeente de woningcorporatie vergunning tot het verwijderen van asbesthoudende materialen uit haar woningbezit bij mutatie- en klachtenonderhoud, onder voorwaarde dat de woningcorporatie zich houdt aan de werkwijze die in het Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud staat beschreven en onder voorwaarde dat de woningcorporatie de adresgegevens van de betreffende woningen tijdig voor aanvang van de verwijdering aan de gemeente meldt. Een kopie van de parapluvergunning met de melding zijn gelijk te stellen met een omgevingsvergunning. De eis dat er een asbestinventarisatie van alle direct en niet-direct waarneembare asbest of asbesthoudende producten etc. is uitgevoerd, blijft onverkort van toepassing. De woningcorporaties handelen in deze niet anders dan in het geval van een omgevingsvergunning voor het slopen.

7.14.4 Werkplan ([2] art 4.50)

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

Het bedrijf dient een compleet werkplan op te stellen en intern te controleren met als resultaat een werkplan met de status ‘geschikt voor uitvoering’. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:

   

1e

Het werkplan omvat de te treffen maatregelen om te voldoen aan de (verwijderings-)voorwaarden en beschermingsmaatregelen (o.a. protectiefactor voor het volgelaatsmasker) in relatie met de aangegeven risicoklasse vermeld in het inventarisatierapport;

2e

Indien het asbestverwijderingsbedrijf gegronde argumenten heeft om af te wijken van de in het asbestinventarisatierapport voorgeschreven (verwijderings-)voorwaarden en beschermingsmaatregelen en daarmee van de aangegeven risicoklasse kan dit dan worden uitgevoerd nadat de toestemming van opdrachtgever c.q. de auteur van het rapport is verkregen;

3e

In het werkplan zijn tevens de uitvoeringseisen uit de omgevingsvergunning voor het slopen opgenomen. Er dient gebruik te worden gemaakt van de best bestaande techniek.

4e

De plaatsen waar asbest wordt verwijderd zijn duidelijk afgebakend, respectievelijk afgeschermd en gemarkeerd;

5e

Het in te zetten materieel en materiaal is afgestemd op de in het asbestinventarisatierapport vermelde risicoklassen en voldoet aan de eisen. Het materieel is voorzien van een geldige keuringsidentificatie;

6e

Vóór aanvang van de asbestsanering is in het inventarisatierapport vermelde niet-asbestbesmette losstaande inventaris uit het werkgebied verwijderd of degelijk en luchtdicht afgeplakt;

7e

Bij meerdaagse werken is er een (‘schone’) zone ingericht en wordt schoongehouden waar werknemers kunnen eten en drinken; tevens is er een toiletgelegenheid aanwezig die wordt schoongehouden;

8e

Indien er sprake is van een decontaminatie-unit is deze aanwezig tot en met de eindcontrole;

9e

Deze decontaminatie-unit is bij voorkeur aan het werkgebied gekoppeld. Indien koppeling van de decontaminatie-unit aan het werkgebied niet mogelijk is, is de reden hiervan in het werkplan vastgelegd;

10e

In een containmentsituatie wordt bij verwijdering onder risicoklasse 2 de onderdruk continu gemeten en bij elke shift de geconstateerde onderdrukwaarde geregistreerd in het logboek;

11e

In een containmentsituatie wordt bij verwijdering onder risicoklasse 3 ‘de onderdruk’ continu gemeten en continu geregistreerd. De registraties worden opgenomen in het logboek;

12e

Een eventueel aanwezig ventilatiesysteem in een containmentsituatie wordt uitgeschakeld en afgeplakt;

13e

Het containment wordt zodanig ingericht dat er geen vezelverspreiding buiten het containment kan plaatsvinden gedurende het asbestverwijderingswerk. Gedurende die periode dient de onderdruk onderhouden te worden; ook wanneer er geen activiteiten zijn zoals bijvoorbeeld in de nacht wordt zodanig ingericht dat er geen vezelverspreiding buiten het containment kan plaatsvinden tijdens de asbestwerkzaamheden;

   
 

Uitwerking:

Dit kan worden gerealiseerd door:

• het containment luchtdicht af te plakken door middel van folie en tape/spuitlijm;

• een afzuig capaciteit van 6 x de inhoud van het containment per uur te realiseren;

• een minimale onderdruk van 20 Pascal instant te houden tijdens de verwijdering;

• een decontaminatie-unit aan het containment te koppelen;

• een tweetraps materiaalsluis aan het containment te koppelen.

14e

De afgezogen lucht wordt gefilterd met een voorfilter om grove (asbest)vezeldeeltjes tegen te houden en met een HEPA H13 of H14-filter (volgens NEN-EN1822-1 t/m 5:2002) om fijne (asbest)vezeldeeltjes tegen te houden;

15e

Het verwijderen van asbest gebeurt waar mogelijk via demontage;

16e

Aan de verwijderingsbron wordt een effectieve stofafzuiging toegepast;

17e

Het te verwijderen materiaal wordt vóór verwijdering geïmpregneerd of bevochtigd; indien hiermee een asbestblootstellingsrisico wordt gecreëerd, wordt van deze maatregel afgezien;

18e

Met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een voorfilter om grove (asbest)vezeldeeltjes tegen te houden en met een of meer filters met als laatste filter < 5 μm.

   
 

Toelichting

• Bij het verwijderen van hechtgebonden asbestbevattende materialen die zich aan de buitenzijde van een bouwwerk of object bevinden, is het niet noodzakelijk om compartimentering en in onderdruk houden van de ruimte toe te passen. De punten 9), 12) en 13) zijn dan niet verplicht. De overige genoemde punten gelden echter altijd en worden opgevolgd.

• Voor niet-hechtgebonden asbestbevattende materialen die zich aan de buitenzijde van een bouwwerk of object bevinden geldt de wettelijke eis van compartimentering en in onderdruk houden wèl, met andere woorden: hier wordt de best bestaande techniek toegepast.

7.14.5 Melden van het asbestverwijderingswerk

Het bedrijf dient vóór begin van de uitvoering de periode van het asbestverwijderingswerk (zie SC-530 Bijlage A) in te voeren in het registratiesysteem Webportaal Arbeidsinspectie.

De melding wordt via het Webportaal Arbeidsinspectie automatisch doorgezonden aan:

  • de Arbeidsinspectie;

  • de Certificatie-instelling van het asbestverwijderingsbedrijf;

  • de vergunningverlenende gemeente waarbinnen het asbestverwijderingswerk zal worden uitgevoerd.

Toelichting:

Als op te geven begintijd geldt het tijdstip waarop met de werkzaamheden wordt begonnen. Als op te geven eindtijd geldt het te verwachten moment van oplevering van het werkgebied conform NEN2990.

Wijzigingen in data en / of tijdstippen (zowel van de aanvang als van de beëindiging van de werkzaamheden) dienen direct te worden gemeld aan genoemde instanties.

Is er sprake van een calamiteit dan mag het werk onmiddellijk worden verricht. De melding dient binnen 24 uur na aanvang van het werk te zijn gedaan. Op het meldingsformulier (SC-530 bijlage A) dient te worden aangegeven wat de reden (met feiten onderbouwd) is van de spoedsanering naar aanleiding van de calamiteit.

Indien er sprake is van een hoofdaannemer en een onderaannemer wordt door de uitvoerende partij het verwijderingswerk gemeld. Als voor het asbestverwijderingswerk geen omgevingsvergunning voor het slopen door de desbetreffende gemeente is afgegeven en het bedrijf voert toch de asbestwerkzaamheden uit, dan kan het werk door die gemeente worden stilgelegd. Naar aanlelding van Arbobesluit artikel 14.47c, eerste lid.

Indien de melding als bedoeld in artikel 4.47c, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit schriftelijk wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd als de melding van de in dit artikel genoemde gegevens schriftelijk wordt gedaan, uiterlijk vijf werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. In afwijking daarvan kan bij spoedgevallen worden volstaan met een melding met een uiterste termijn van twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Indien de melding elektronisch wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd, als de melding wordt gedaan uiterlijk twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Als asbest onverwacht wordt aangetroffen tijdens een sloop of bij calamiteiten, kan worden volstaan met een onmiddellijke melding. Indien dit laatste betekent dat de melding buiten kantooruren zou moeten plaatsvinden, dient deze te geschieden direct bij het begin van de eerstvolgende werkdag.

7.14.6 Geldig persoonscertificaat

Het benodigde personeel, DTA’(s) en DAV’(s) dient in het bezit te zijn van een op de werkplek aantoonbaar geldig persoonscertificaat, opgenomen in het Ascert-register.

7.14.7 Acceptatie werkplan door DTA

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par. 3.3.2.

Het bedrijf dient de DTA het voorbereide project, gedocumenteerd in het werkplan, te laten controleren en accepteren. Deze DTA is belast met de uitvoering en/of oplevering van het project (zie par. 7.9.4.3) Indien Identificatie ingeleend personeel. Indien van toepassing dienen de overeenkomsten met betrekking tot ingeleend personeel ten behoeve van het asbestverwijderingswerk op de projectlocatie aanwezig te zijn.

7.15 Uitvoering asbestverwijdering7 op de projectlocatie

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

7.15.1 Controle voor start asbestverwijderingswerk

De DTA dient vóór de daadwerkelijke start van het asbestverwijderingswerk op de projectlocatie de volgende controle uit te voeren:

  • of het werkplan compleet is, inclusief de voor het werk relevante documenten;

  • of de beschrijving van het werk in het werkplan overeenkomt met de aangetroffen situatie op de projectlocatie;

  • of de opdracht c.q. de aangetroffen situatie op de projectlocatie afwijkt van het werkplan en/of wanneer het werkplan niet compleet is;

  • of de geconstateerde tekortkoming(en) via de juiste procedurele weg tot een passend werkplan heeft (hebben) geleid, zodat het werk kan worden opgestart.

7.15.2 Werken in de buitenlucht bij lage temperaturen (tussen 0 en 5 graden Celsius)

Bij het in de buitenlucht bij lage temperaturen verrichten van asbestverwijderingswerk waarbij met buitenlucht-aangedreven volgelaatsmaskers worden gebruikt moeten  ook met andere Arbo-factoren rekening worden gehouden dan alleen met de factor 'blootstelling aan asbestvezels'.

Uit de, voor het specifieke werk op te stellen risico-inventarisatie en -evaluatie moet het volgende duidelijk worden:

  • a) Tot welke minimum temperatuur het stoffilter en de apparatuur kan worden gebruikt  volgens de bij het  stoffilter behorende gebruiksaanwijzing c.q. productspecificatie;

  • b) Tot welke maximale luchtvochtigheidsgraad het stoffilter kan worden gebruikt volgens de bij het stoffilter  behorende gebruiksaanwijzing c.q. productspecificatie.

  • c) Tot welke minimum temperatuur het ademhalingsbeschermingsmiddel kan worden gebruikt volgens de bij het ademhalingsbeschermingsmiddel behorende gebruiksaanwijzing c.q. productspecificatie;

    Toelichting:

    Het risico bestaat namelijk dat de materialen van het  ademhalingsbeschermingsmiddel zodanig verstijven dat het  gevaar bestaat dat het masker niet meer voldoende functioneert; denk aan o.m. het terugslagventiel, de afdichting van het masker. Hiervoor moeten de instructies van de fabrikant van het volgelaatmasker worden geraadpleegd).

  • d) Hoe lang het werken bij de heersende temperatuur verantwoord is;

    Toelichting:

    Verstijving van  ledematen, sterke afkoeling van het gezichtoppervlak, tranende ogen, etc. zijn indicatoren  om het werk onmiddellijk te beëindigen. Hierbij is de gevoelstemperatuur (temperatuur onder invloed van de windkracht) van belang;

  • e) De te nemen maatregelen om uitglijden van ladders, platforms, e.d. te voorkomen;

  • f) De te nemen maatregelen om het functioneren van het gereedschap en het materieel (bijvoorbeeld de decontaminatiewagen) onder koude omstandigheden zeker te stellen.

Tijdens het werk dient de heersende buitentemperatuur en de luchtvochtigheid op de werkplek te worden gemeten en elk half uur te worden gecontroleerd. Het personeel dient tevoren duidelijke instructies te ontvangen en kan het werk beëindigen wanneer daartoe gezondheidsredenen en/of veiligheid aanleiding geven.

7.15.3 Toezicht door DTA tijdens asbestverwijderingswerk

De DTA dient tijdens de asbestverwijdering aantoonbaar en voortdurend toezicht te houden. Dit toezicht omvat ondermeer dat de DTA:

  • a) zich ervan overtuigt dat alle asbestgerelateerde apparatuur, waaraan in SC-530 tabel 7.11.3 keuringseisen zijn gesteld, functioneert en is voorzien van een geldig keuringsbewijs;

  • b) zich ervan overtuigt dat alle medewerkers aantoonbaar medisch geschikt zijn voor de uitoefening van asbestverwijderingswerk. Een afstandsverklaring kan niet worden geaccepteerd;

  • c) zich ervan overtuigt dat de vereiste beschermingsmaatregelen zijn genomen (o.a. protectiefactor voor het volgelaatsmasker) zoals vermeld in het inventarisatierapport en daar vanaf geleide werkplan;

  • d) zich ervan overtuigt dat alle verwijderaars in het bezit zijn van het DAV Persoonscertificaat of conform SC-525: versie 01, datum 15-09-2011 geregistreerd zijn als LDAV (max. 2 per DTA) [lit. 25];

  • e) de medewerkers aantoonbaar een instructie geeft over de uit te voeren werkzaamheden, de hieraan verbonden risico’s en de taakverdeling;

  • f) zich ervan overtuigt dat de decontaminatieprocedure gebruikt wordt (zie SC-531: versie 01, datum 15-09-2011) [lit. 25];

  • g) het werkgebied en / of containment controleert op de eisen die hieraan zijn gesteld in het werkplan;

  • h) zich ervan overtuigt dat de veiligheidsmaatregelen die voor het project in het werkplan zijn voorgeschreven passend zijn uitgevoerd en resulteren in een beheerste situatie;

  • i) registreert conform SC-530 par. 7.8.

De resultaten van deze controles dienen in het logboek te zijn geregistreerd.

7.15.4 Melden van onvoorzien asbest

Het bedrijf dient onmiddellijk te melden wanneer asbest moet worden verwijderd waarvoor geen omgevingsvergunning voor het slopen is verleend. De melding dient plaats te vinden aan:

  • aan de vergunningverlenende gemeente (bevoegd gezag) overeenkomstig artikel 8.3.4 van de (model-) bouwverordening;

  • de opdrachtgever;

  • het asbestinventarisatiebedrijf.

In geval er bij verwijdering/sloop verborgen asbesthoudende materialen worden aangetroffen die niet in het inventarisatierapport type A zijn vermeld en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen verleend is, dient dit gemeld te worden.

De opdrachtgever is in een dergelijke situatie verplicht een aanvullende inventarisatie te doen uitvoeren. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport type-B dat als bijlage wordt toegevoegd aan het asbestinventarisatierapport type-A en wordt ter beschikking gesteld aan de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen en de vergunningverlener (gemeente). In geval er bij verwijdering/ sloop, ondanks de aanwezigheid van een inventarisatierapport type-A met aanvulling type-B, onvoorzien asbesthoudende materialen worden aangetroffen en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen verleend is, dient dit gemeld te worden en te worden geregistreerd in het evaluatieformulier dat is opgenomen in het asbestinventarisatierapport (zie SC-540). In geval er sprake is van asbestverwijdering met een spoedeisend karakter zoals bij brand, calamiteit of incident, wordt verwezen naar [lit.10].

7.15.5 Start asbestverwijderingswerk

Bij aanvang van het werk dienen de volgende logistieke zaken geregeld te zijn:

  • Het geven van voorlichting aan betrokken derden;

  • Het houden van een startwerkbespreking met het uitvoerende personeel;

  • De inzet van goedgekeurde arbeidsmiddelen (materiaal en materieel);

  • Het met de goedgekeurde arbeidsmiddelen inrichten van de projectlocatie.

7.15.6 Afgeschermde ruimtes

Indien van toepassing dienen een of meerdere afgeschermde ruimtes beschikbaar te zijn waarbinnen de asbestverwijdering veilig kan plaatsvinden.

7.15.7 Ruimten met onderdruk

Indien van toepassing dienen de besloten en afgeschermde ruimte(s) op de juiste onderdruk te zijn beproefd. Zie ook SC-530 par. 7.14.4 13e gedachtestreepje).

7.15.8 Registraties logboek

Het uitvoeringsproces op de projectlocatie dient continu bewaakt te worden met registraties daarvan in het logboek.

7.15.9 Vrijkomend asbestmateriaal uit het containment

Het in het containment of op de werklocatie vrijkomende asbestmateriaal dient in combinatie met het met het aldaar, eventueel met asbest, verontreinigde uitrusting en gereedschap dubbel én lucht- en vezeldicht te worden (zie tabel 7.11.3) verpakt en uit het containment of werklocatie te worden gebracht.

7.15.10 Verwijderen en verpakken

Het verwijderen en verpakken van het asbestmateriaal en het (indien van toepassing) afvoeren naar een verzamelpunt op de projectlocatie dient volgens het geaccepteerde werkplan als volgt plaats te vinden:

  • Het asbesthoudend afval dient, na sloop, zo spoedig mogelijke verzameld, verpakt en afgevoerd te worden in een daarvoor geschikte en luchtdicht afgesloten verpakking en te worden voorzien van een asbest gevarensticker (A-label Productenbesluit Asbest).

  • Asbesthoudend materiaal, asbestafval en asbestbesmet afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, dient minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht met een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige folie (polyethyleen van min. 0,2 mm dikte) verpakt te worden.

  • Indien het gezien de omvang van het verpakte asbesthoudende afval niet mogelijk is om het naar een plaats buiten het werkgebied af te voeren, dient de reden daarvan te zijn vastgelegd in het werkplan. Het asbesthoudende afval dient dan echter wel zodanig te worden geplaatst, dat inspectie onder het afval mogelijk blijft en het de eindcontrole op geen enkele wijze belemmert;

  • Het asbest dient zodanig te worden verwijderd dat er geen restdelen in het werkgebied kunnen achterblijven, tenzij het werkplan anders aangeeft;

  • De herkomst, transporteur en ontvanger van het asbestafval dient te worden geregistreerd op de vrachtbrief ( zie 7.17)

7.15.11 Schoonmaak en visuele afnamecontrole

Het asbestverwijderingsbedrijf dient volgens het geaccepteerde werkplan de projectlocatie, inclusief de gebruikte uitrusting en middelen (o.a. besmette folie- en taperesten) ingezet voor het verwijderen en transporteren vrij te maken van stof en vuil gevolgd door een visuele afnamecontrole op het ontbreken van bronnen met secundaire asbestvezelemissie’.

7.15.12 Gebruikte gereedschappen

De gebruikte gereedschappen dienen na afloop van de sanering te worden vrijgemaakt van bronnen met secundaire asbestvezelemissie of indien dit niet mogelijk is luchtdicht te worden verpakt in een deugdelijke stoot- en scheurvaste verpakking voorzien van een asbestgevarensticker (A-label Productenbesluit Asbest).

7.16 Eindbeoordeling na asbestverwijdering8

In Asbestverwijderingsbesluit 2005, Staatsblad 2005, 704 wordt de term eindbeoordeling gehanteerd. Een andere omschrijving is vastgelegd in NEN 2990: 2005 nl; Eindcontrole na asbestverwijdering. Onderstaand wordt voor deze activiteit de term eindcontrole gehanteerd. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 geaccrediteerd eindbeoordelingsinstelling.

7.16.1 Entree saneringsgebied

Het saneringsgebied dient, tot en met de eindcontrole, alleen door bevoegde personen te worden betreden die zich houden aan de hiervoor geldende procedures.

7.16.2 Controle DTA op uitgevoerd werk

De DTA dient op de projectlocatie te controleren of het werk is uitgevoerd conform het werkplan en in aanmerking komt voor de eindcontrole. Dit dient geregistreerd te worden in het logboek.

7.16.3 Inschakeling eindbeoordelingsinstelling

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

Vervolgens dient de DTA er op toe te zien dat door of namens de opdrachtgever de eindbeoordelingsinstelling wordt opgeroepen voor het verrichten van de eindcontrole op de projectlocatie conform NEN 2990 (inclusief decontaminatie-unit bij een containment en/ of transitroute) en op basis van een projectgebonden asbestinventarisatierapport. In geval van een negatieve eindcontrole kan niet worden uitgeweken naar een andere eindbeoordelingsinstelling. Voor risicoklasse 3 is bovendien NEN 2939 van toepassing.

Deze eindcontrole omvat tevens ingehuurde middelen zoals steigerwerk en hef- en hijsmiddelen.

7.16.4 Uitvoering eindbeoordeling en DTA

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

De DTA, verantwoordelijk voor de uitvoering en de oplevering (zie SC-530 par. 7.9.4.3), dient namens het asbestverwijderingsbedrijf bij de eindbeoordeling aanwezig zijn. De afhandeling van eventuele vervolgacties dienen te worden geregistreerd en gevoegd bij de certificaten van de eindbeoordeling

7.16.5 Melding resultaat eindbeoordeling

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

De bevindingen van de eindcontrole dienen gemeld te worden aan de opdrachtgever, inclusief een afschrift van de certificaten van de eindbeoordeling, met tevens een kopie naar het locale bevoegd gezag.

7.16.6 Laatste controle van de ‘ontruimde projectlocatie’

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

Vervolgens dient de op de projectlocatie geplaatste inrichting verwijderd te worden, waarna ten behoeve van de eindoplevering een laatste controle van de ‘ontruimde projectlocatie’ dient te worden uitgevoerd. Deze actie dient door het asbestverwijderingsbedrijf te worden geregistreerd in het eindopleveringsrapport.

7.16.7 Afronding asbestverwijderingswerk

Ter afronding van het asbestverwijderingswerk dienen minimaal de volgende acties te worden uitgevoerd:

  • Het invullen van het evaluatieformulier met de bevindingen met betrekking tot onvoorzien aanwezige asbesthoudende materialen buiten het asbestinventarisatierapport en overhandigen aan het asbestinventarisatiebedrijf;

  • Het aan de opdrachtgever ter goedkeuring voorleggen en overhandigen van het opleveringsrapport ter afsluiting van de opdracht, inclusief de certificaten van de eindbeoordeling door de onafhankelijke inspectie-instelling / laboratorium;

  • Het (na)sturen aan de opdrachtgever van het stortbewijs van het asbesthoudende afval;

  • Het bedrijf dient de geaccepteerde oplevering en daarmee het einde van jn het asbestverwijderingswerk in het registratiesysteem Webportaal Arbeidsinspectie te melden (zie par 7.14.5);

  • Indien er afwijkingen zijn van de oorspronkelijke melding, deze melden bij AI/CKI/gemeente.

    Toelichting:

    Wanneer het werk eerder gereed is of langer duurt dan is aangegeven in de oorspronkelijke melding, wordt dit aan de Arbeidsinspectie, Certificatie-instelling en Gemeente direct doorgegeven. Eveneens wordt opgegeven of het asbest dat in het betreffende inventarisatierapport wordt genoemd, is verwijderd. Zo niet, dan opgeven wat wel is verwijderd;

  • Het completeren en terugzoekbaar afleggen van het projectdossier.

7.17 Afvoer asbesthoudende materiaal

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

De afvoer van het vrijkomende afval dient als volgt plaats te vinden:

  • het asbestverwijderingsbedrijf dient zorg te dragen voor de juiste afvoer van de vrijkomende asbesthoudende afvalstoffen naar een inrichting (stortplaats of inrichting ten behoeve van tussenopslag) die daarvoor een vergunning heeft op grond van de Wet milieubeheer.

  • Het vervoer van asbest dient te geschieden door een geregistreerde vervoerder en / of inzamelaar van afvalstoffen (de zogenoemde VIHB-registratie), zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen (Staatsblad 2004, nummer 127).

  • het asbestverwijderingsbedrijf dient bij de ontvanger van het asbesthoudende afval een afvalstroomnummer aan te vragen en dient daartoe vooraf een omschrijving van de afvalstof te verstrekken.

  • Gedurende het transport van asbesthoudende afvalstoffen dient een volledig ingevuld begeleidingsbiljet bij de vracht aanwezig te zijn.

  • Indien asbest afkomstig van verschillende locaties wordt samengevoegd in één containerbag, dient er een projectregister tussenopslag bijgehouden te worden, waarop wordt geregistreerd van welke projecten het asbest in de desbetreffende containerbag afkomstig is.

  • De stortbon, een doorslag van de begeleidingsbrief en het, indien van toepassing, door de stortplaats afgetekende projectregister dient door de asbestverwijderaar tenminste 5 jaar bewaard te worden.

  • Een kopie van de stortbon en een kopie van het, indien van toepassing, door de stortplaats afgetekende projectregister dient bij oplevering van het werk aan de opdrachtgever van het asbestverwijderingswerk te worden overhandigd.

Toelichting:

Er is door het Centraal College van Deskundigen Asbest gekozen om voor de afvoersituaties een VIHB registratie voor te schrijven.

Samenvattende afbeelding

Samenvattende afbeelding

8 Beoordelingsmethodiek

De wijze waarop de certificatie-instelling debeoordelingen en controles9 uitvoert is als volgt elders in certificatieschema vastgelegd:

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 4 Certificatiereglement:

In het certificatiereglement is aangegeven op welke wijze een kandidaat een procescertificaat kan verwerven. Naast de procedurele gang van zaken zijn dat de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen en rapportage daarvan op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. De besluitvorming het certificaat wel / niet te verlenen in combinatie met de publicatie van het certificaat met opname in het Ascert Register.

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 5 Toezicht:

In dit gedeelte is aangegeven hoe de certificatie-instelling gedurende de looptijd van het certificaat toegang heeft tot de werkzaamheden van de certificaathouder. Vermeld zijn de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. Voor de projectbeoordelingen is de controlelijst SC-532: versie 01, datum 15-09-2011 als hulpmiddel beschikbaar op www.ascert.nl.

Afgeleid van de eisen in dit certificatieschema is in tabel 5.5.3 (zie par. 5.5.1 en verder) een overzicht gegeven van de toetspunten met de sancties in de vorm van afwijkingen Categorie I, Categorie II, Categorie III of Categorie IV.

8.1 Tijdsbesteding bij de beoordelingen

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

Beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

8.2 Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-530 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht.

Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 8.1 uitgevoerd te worden.

9 Het certificaat
9.1 Gegevens

Het certificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten (zie SC-530 Bijlage E).

Gegevens van de certificaathouder:

  • Volledige bedrijfsnaam;

  • Vestigingsplaats;

  • Inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel

  • Relatie met eisenstellend (werkveld specifiek) document identificatie en versie aanduiding.

  • Werkmaatschappijen in de bijlage (zie par. 4.3.4);

  • Ascert-code van de certificaathouder (SC-710: versie 01, 15-09-2011, Reglement Inrichten Ascert Certificaatregister)

Gegevens van de CKI:

  • Naam;

  • Vestigingsplaats;

  • Logo;

  • Kenmerk van de aanwijzingsbeschikking minister SZW.

Overige gegevens certificaat:

  • De datum van inwerkingtreding en de datum tot wanneer het certificaat geldig is.

  • Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat het betreffende bedrijf voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

  • Handtekening bevoegd persoon CKI;

  • Beeldmerk en logo Ascert met daarin de vermelding respectievelijk SC-530 (Zie SC-800: versie 01, 15-09-2011 Reglement Ascert Beeldmerk)

  • Datum

9.2 Gebruik van het certificaat

Het gebruik van het certificaat en het daarop aangegeven Ascert Beeldmerk is gebonden aan SC-800: versie 01, 15-09-2011 Reglement Gebruik Ascert-beeldmerk en SC-810: versie 01, datum 15-09-2011 Certificaatmodellen [25].

9.3 Ascert Certificaatregister

De CKI registreert maandelijks de actuele gegevens in het systeemcertificaat. Conform de overeenkomst met Ascert worden de gegevens elektronisch verzonden aan Bureau Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister. Het intrekken van certificaten dient door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan Ascert. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

DEEL III BIJLAGEN

Ten behoeve van de informatie aan de certificaathouder is per bijlage aangegeven het verplichtend karakter (v = verplichtend) of het voorlichtende karakter (i = informatief).

BIJLAGE A MELDINGSFORMULIER ASBESTINVENTARISATIE- EN VERWIJDERING (V)
Verplichtend karakter

Deze gegevens worden volgtijdig door deelnemers aan het proces in het Webportaal Arbeidinspectie ingevoerd.

   

1 Arbeidsinspectie

Adres:

7 Laboratorium /inspectie-instelling dat de eindbeoordeling na verwijdering uitvoert

Postcode en plaats:

Naam:

E-mailadres:

Contactpersoon:

 

Adres:

2 Certificatie-instelling van het asbestverwijderingsbedrijf (hoofdaannemer)

Postcode

Plaats:

Naam:

Telefoonnr.:

Contactpersoon:

Faxnr:

Adres:

E-mailadres:

Postcode

RvA-code:

Plaats:

 

Telefoonnr.:

8 Plaats waar het asbestverwijderingswerk wordt uitgevoerd (de locatie)

Faxnr:

Omschrijving projectlocatie:

E-mailadres:

Adres:

 

Postcode:

3 B&W Gemeente

Plaats:

Afdeling:

Telefoonnr:

Contactpersoon:

E-mailadres:

Adres:

 

Postcode

9 Periode asbestverwijderingswerk

Plaats:

Aanvangsdatum:

Telefoonnr.:

Tijdstip aanvang werk

Faxnr:

Einddatum:

E-mailadres:

Tijdstip einde werk:

   

4 Asbestverwijderingsbedrijf (hoofdaannemer)

10 Aantal asbestwerkers

Naam:

DTA:

Contactpersoon:

DAV:

Adres:

 

Postcode

11 Type locatie: (indien anders)

Plaats:

 

Telefoonnr.:

12 Asbestinventarisatie type A

Faxnr:

Naam asbestinventarisatiebedrijf:

E-mailadres:

Contactpersoon:

Ascert-code:

Ascert-code:

 

Datum asbestinventarisatierapport:

5 Asbestverwijderingsbedrijf (onderaannemer)

Welke risicoklasse(n) zijn van toepassing?

Naam:

• Risicoklasse 1 (laag);

Contactpersoon:

• Risicoklasse 2 (midden);

Adres:

• Risicoklasse 3 (hoog);

Postcode:

 

Plaats:

Geïnventariseerde hoeveelheden m1

Telefoonnr.:

m2

Faxnr:

Stuks:

E-mailadres:

 

Ascert-code:

13 Asbestinventarisatie type B

 

Naam asbestinventarisatiebedrijf:

6 Houder omgevingsvergunning voor het slopen

Contactpersoon:

Naam:

Ascert-code:

Contactpersoon:

Datum asbestinventarisatierapport: - -

Adres:

Welke risicoklasse(n) zijn van toepassing?

Postcode:

• Risicoklasse 1 (laag);

Plaats:

• Risicoklasse 2 (midden);

Telefoonnr:

• Risicoklasse 3 (hoog);

E-mailadres:

Geïnventariseerde hoeveelheden m1

Omgevingsvergunning voor het slopen

m2

verleend op datum: - -

Stuks:

code:

 

14 Indien er sprake is van een gedeeltelijke verwijdering van het asbestmateriaal vermeld onder 12 en/of 13:

15 Ondertekening

 

Welke risicoklasse(n) zijn van toepassing?

Hoofdaannemer omgevingsvergunning voor het slopen

Houder

• Risicoklasse 1 (laag);

Plaats:

Plaats:

• Risicoklasse 2 (midden);

Datum:

Datum:

• Risicoklasse 3 (hoog);

Naam bedrijf:

 

Geïnventariseerde hoeveelheden m1

Naam organisatie:

 

m2

Naam contactpersoon:

 

Stuks:

Naam contactpersoon:

 

Aantal pakdagen:

Handtekening: Handtekening:

 
BIJLAGE B DEFINITIES WERKVELDSPECIFIEK (I)
Informatief karakter

Begrip

Definitie / betekenis

Afdichten / afschermen / inkapselen / Impregneren

Het aanbrengen van een duurzame afscherming of impregnatie ter voorkoming van het vrijkomen van asbestvezels.

 

Toelichting:

Een duurzame inkapseling/impregnatie bewerkstelligt dat in een besloten ruimte gedurende de resterende gebruiksjaren van een gebouw of constructie vanuit het asbesthoudend materiaal, zelfs onder intensieve gebruikscondities, geen asbestconcentratie in de lucht ontstaat die de door het ministerie van IenM gestelde Streefwaarde uitgedrukt als een 8-uurs gemiddelde concentratie significant overschrijdt.

Afnemer

De natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het asbestinventarisatiebedrijf of het asbestverwijderingsbedrijf de dienst(en) levert.

Afvalprocedure

Voor de omschrijving van de afvalprocedure zie document SC-531 op www.ascert.nl

Amfiboolasbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), croCKIdoliet (Cas-nummer 12001-28-4) en tremoliet (Cas-nummer 77536- 68-6), alsmede producten waarin die vezelachtige silicaten zijn verwerkt.

Arbeidshygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de arbeidshygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Asbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- 4) en tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6.

Asbestanalyse

Analyse door een voor de desbetreffende verrichting RvA geaccrediteerd laboratorium (zie www.rva.nl) van een materiaal- of luchtmonster op de aanwezigheid, type en percentage/concentratie asbest.

Asbesthoudend bouw- of constructiemateriaal

Bouw- of constructiematerialen waarin serpentijnasbest of amfiboolasbest verwerkt of aanwezig is en waarvan het asbestgehalte groter of gelijk is aan 0,1 gewichtsprocent (de bepalingsondergrens van de methode zoals vastgelegd in NEN 5896).

 

Toelichting:

Asbesthoudende materialen worden vaak ten onrechte als ‘asbest’ aangeduid.

De in SC-540 en SC-530 gebruikte benaming is asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Asbestinventarisatiewerk

Het systematisch inventariseren van alle asbesthoudende materialen in een nader omschreven bouwwerk, constructie of object met als resultaat een asbestinventarisatierapport conform SC-540 par. 21.8. met een unieke project identificatiecode. Een volledige asbestinventarisatie conform de SC-540 omvat een asbestinventarisatierapport type A met zo nodig een aanvulling type B.

Asbestvezel

Een asbestdeeltje dat langer is dan 5 micrometer, een diameter heeft van minder dan 3 micrometer en een lengte/breedte verhouding heeft van meer dan 3:1 (Arbobesluit). In de milieukwaliteitdoelstellingen voor asbest van het ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen ook vezels met een lengte kleiner dan 5 micrometer onder de definitie asbestvezel.

Audit

Beoordeling van een (kandidaat) certificaathouder op conformiteit met een certificatieschema door een daartoe RvA geaccrediteerde, en/of door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling

Auditor

Benaming gehanteerd voor een vakdeskundige beoordelaar van een certificerende Instelling

Asbestinventarisatierapport

Rapport, te onderscheiden naar type-A, type-B, type-O en Type-G, waarin het resultaat van de asbestinventarisatie is vastgelegd. De rapporteisen waaraan het asbestinventarisatierapport moet voldoen, staan vermeld in SC-540 par. 7.17.

Bedrijfskundige criteria

Criteria voor de inrichting, uitvoering, beheersing en borging van het asbestinventarisatieproces.

Beheersing

De operationele technieken en activiteiten die worden toegepast om te bewerkstelligen dat de asbestinventarisatie geschiedt conform SC-540.

Bemonsteringsplan

De schematische weergave van de plaatsen waar monsters worden genomen, de aard van de monsters, de hoeveelheid en andere relevante gegevens, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen en maatregelen bij monsterneming ter voorkoming van emissie van asbest.

Borging (arbo en milieu)

Het geheel van alle geplande en systematische acties die nodig zijn om te verzekeren dat bij de asbestinventarisatie de verspreiding van asbest naar mens en omgeving wordt voorkomen met inachtneming van de wettelijk geldende normen en voorschriften.

Bouwwerk

Datgene wat gebouwd wordt of voortkomt uit bouwwerkzaamheden. Een bouwwerk moet voldoen aan vier criteria:

• Het moet van enige omvang zijn.

 

Toelichting:

Een simpele grafsteen is niet van enige omvang en derhalve geen bouwwerk. Een grafmonument is wel van enige omvang en derhalve wel een bouwwerk.)

• Het moet een constructie zijn.

• Het moet driedimensionaal zijn.

• Het moet plaatsgebonden zijn.

 

Toelichting

Een verrijdbare viskraam die ergens zes maanden staat, is een bouwwerk. Dezelfde verrijdbare viskraam die elke dag ergens anders staat, is geen bouwwerk.

Voorbeelden van een bouwwerk zijn: utiliteitsgebouwen, woningen, schuren, woonwagens, fietsenstallingen, stallen, midgetgolfbanen. lantaarnpalen, fabriekshallen, transformatorhuisjes, viaducten, grafmonumenten, industriële installaties die zich op een vaste plaats bevinden, stacaravans en verrijdbare viskramen met een vaste standplaats.

Bouwkundige eenheid

Een functionele eenheid van een bouwwerk, constructie of object (vleugel, verdieping, technische ruimte etc.).

 

Toelichting

Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Voorbeelden:

Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

Een luchtbehandelingsysteem bedient 6 verdiepingen waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

Brand

Een brand is een verbranding met vuur die zich ongehinderd uit kan breiden en schade en/of gevaar veroorzaakt. Binnen het kader van dit certificatieschema is de betekenis brand incl. het vrijkomen van asbestvezels. Ook wel als asbestbrand aangeduid.

Calamiteit

Een calamiteit is de algemeen gebruikte aanduiding voor een niet-verwachte gebeurtenis die ernstige schade kan veroorzaken. In dit certificatieschema wordt deze gebeurtenis gekoppeld aan asbestrisico’s voor de omgeving voordat met asbestverwijderingswerk wordt begonnen.

Constructie

Iets wat door construeren is ontstaan.

 

Toelichting:

Met een constructie kan een compleet bouwwerk bedoeld worden, maar in de context van een asbestinventarisatie wordt een constructie beschouwd als een zelfstandig onderdeel van een bouwwerk of object b.v. een hangconstructie van een brug, de fundering van een gebouw, de draagconstructie van een viaduct. Deze is apart benoemd omdat in dergelijke deelconstructies soms specifieke asbesttoepassingen voorkomen.

Containment

Constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de omgeving en waarin een wettelijk vastgelegd niveau van onderdruk in stand wordt gehouden, ter voorkoming van de verspreiding van asbestvezels naar mens en milieu.

Controle

Periodieke beoordeling door de RvA van CKI’s tegen de door de voor de beoordeling geldende regels van de minister: SC-502.

Decontaminatie-procedure

Voor de omschrijving van de decontanimatieprocedure zie de documenten SC-531A: versie 01, 15-09-2011 en SC-531B: versie 01, 15-09-2011 op www.ascert.nl onder Nieuwsbrieven

Demonteren

Het zonder bewerkingen als één geheel verwijderen van een asbestbevattend product of apparaat. Demonteren is een vorm van slopen.

Desk research

Het uitvoeren van een bureauonderzoek naar de bouwhistorie van het object.

Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest conform SC- 560. En daarmee aantoont te voldoen aan de in Bijlage A van de SC-540 vastgelegde vakbekwaamheidprofiel

Deskundig toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering conform SC- 510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidprofiel.

Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform SC- 520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidprofiel.

Destructief onderzoek

Onderzoek naar niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest of asbesthoudende producten voorafgaand aan de bouwkundige sloop van een bouwwerk, object of constructie, met behulp van zwaar materieel, waarbij de bouwkundige integriteit wordt aangetast. Dit type onderzoek is in SC-540 par 3.4.3 type-B nader omschreven.

 

Toelichting:

Handelingen die bedoeld zijn om bij een inventarisatie niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest of asbesthoudende producten op te sporen en waarbij alleen handgereedschap wordt gebruikt (soms aangeduid als ‘licht destructief onderzoek’) worden volgens deze definitie als niet-destructief beschouwd omdat de bouwkundige integriteit niet wordt aangetast. Het boren in een vloer om een onderliggende asbesthoudende deklaag op te sporen of het gebruik van een holle boor in een buisisolatie valt dus niet onder destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van een SC-540 par 3.4.2.

Doucheprocedure

Zie decontaminatieprocedure

Eindcontrole na asbestverwijdering (= eind-beoordeling)

Bepaling (visuele inspectie, monsterneming en analyse) uitgevoerd volgens NEN 2990 die plaatsvindt na beroepsmatige verwijdering van asbest in een containment of afgeschermde ruimte, om vast te stellen of er visueel geen asbestbevattend stof meer in de ruimte aanwezig is en of de asbestconcentratie in de lucht zich beneden de wettelijke vrijgavegrens bevindt. Indien niet in containment of afgeschermde ruimte asbest is verwijderd (buitenlocaties) geldt de visuele inspectie als eindcontrole.

 

Opmerking:

Zie verder SC-530 par. 7.16 Eindcontrole en eindoplevering.

Geaccrediteerd asbestlaboratorium (zie ook eindbeoordelingsinstelling)

Laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor Accreditatie voor de desbetreffende verrichting. Er wordt apart geaccrediteerd voor onder meer de volgende verrichtingen m.b.t asbest:

• materiaalanalyse;

• monsterneming van binnenlucht in een bestaande situatie;

• analyse van binnenluchtmonsters (bestaande situatie);

• eindcontrole na asbestverwijdering in een containment, glovebag (couveusezak) of buitensituatie conform NEN 2990

• niet-routinematig onderzoek inzake asbest (onderzoek & ontwikkeling ofwel een O&O-erkenning).

 

Opmerking:

Een laboratorium/onderzoeksinstelling dat een eindcontrole na verwijdering van asbest uitvoert moet geaccrediteerd zijn conform NEN-ISO/IEC 17020 (RvA-Inspectie). De overige verrichtingen (luchtmeting, materiaalanalyse etc.) wordt beoordeeld conform NEN-ISO/IEC 17025 (RvA Testen). Over het algemeen geldt dus dat een laboratorium dat een eindcontrole uitvoert voor beide verrichtingen, geaccrediteerd moet zijn. Combinaties zijn mogelijk, waarbij de NEN-ISO/IEC 17020 leidend is met daaronder één of meer RvA-Testen accreditaties.

Gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestinventarisatie conform certificatieschema SC-540 opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door het ministerie van SZW

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: 2011, versie 01, 15-09-2011 en SC-800: 2011, versie 01, 15-09-2011).

Gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestverwijdering, conform certificatieschema SC-530, opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door Min van SZW .

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: 2011, versie 01, 15-09-2011 en SC-800: 2011, versie 01, 15-09-2011).

Glovebag (couveusezak)

Niet-betreedbare constructie van beperkte omvang waarmee het te verwijderen asbestbevattende materiaal lekvrij wordt afgeschermd van de omgeving.

Het gebruik van een glovebag is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven door of onder toezicht van de DTA aanwezig op de projectlocatie (zie ook www.ascert.nl onder Nieuwsbrieven document SC-531D: versie 01, 15-09-2011).

Incident

Storend voorval, onvoorziene gebeurtenis met betrekking tot het ontstaan van asbestblootstellingrisico’s

Indeling (in risicoklassen)

Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest conform de methodiek zoals omschreven in TNO-rapport R 2004/523 en elektronisch toegankelijk gemaakt in SMA-rt. (zie ook ‘risicoklasse’).

Inkapselen

Zie Afdichten /inkapselen/ impregneren etc.

Inventarisatieplan

Beschrijving van het inventarisatieproces waarin opgenomen:

• wanneer, waar, wat, hoe, waarmede en door wie wordt geïnspecteerd;

• de kritische punten in het proces en procesbeheersingsmaatregelen;

• de op benodigde documentatie voor een zorgvuldige asbestinventarisatie (werkvoorschriften, specificaties en registraties).

Integriteit (bouwkundige-)

Samenstel van constructieve elementen die het gebouw zijn stabiliteit geven ( b.v. fundering, dragende muren en kolommen.

Kwaliteitshandboek

De schriftelijke vastlegging van het kwaliteitssysteem.

Kwaliteitssysteem

De organisatorische structuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en voorzieningen voor het ten uitvoer brengen van maatregelen om de kwaliteit van de uitgevoerde asbestinventarisaties op het vereiste peil te houden.

Milieuhygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de milieuhygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van de asbestinventarisatie.

Monsterneming

Het uit een gedefinieerde partij nemen van steekproeven op een dusdanige wijze dat een representatief beeld ontstaat van de eigenschappen van die partij.

Object

Apparaat, transportmiddel, constructie of installatie, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet.

 

Toelichting:

Objecten zijn bijvoorbeeld:

• gas-, waterleiding- en rioolbuizen die behoren tot een buiten een bouwwerk gelegen ondergronds gas-, water- of rioolleidingnet;

• verwarmingstoestellen (wanneer die aard- en nagelvast aan een bouwwerk zijn verbonden, zijn ze geen object, maar behoren ze tot het bouwwerk);

• asbestcementbloembakken;

• niet meer aan bouwwerken bevestigde producten, zoals asbestcement golfplaten;

• oudere huishoudelijke apparaten waarin warmte wordt ontwikkeld, zoals haardrogers, broodroosters e.d.;

• oudere warmhoudplaatjes;

• bromfietsen, auto’s, vrachtauto’s, treinen en schepen;

• (halfverharde) wegen, voor zover deze zich niet op een viaduct e.d. bevinden (een weg op een viaduct is een bouwwerk);

• beschoeiing van oevers;

• Asbesthoudende bodem en asbesthoudend puingranulaat (bsa-granulaat) zijn geen bouwwerk en ook geen object.

Onderhoud

Het verrichten van periodieke werkzaamheden binnen of aan de schil en constructie van een gebouw, object of constructie, en/of de daarin aanwezige installaties.

Opdrachtgever

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die de inventarisatie of het asbestverwijderingswerk opdraagt.

Projectlocatie

Locatie waar het asbestverwijderingswerk of de asbestinventarisatie plaatsvindt.

Renovatie

Het verrichten van groot onderhoud aan een gebouw, object of constructie, waarbij gedeeltelijke sloop kan plaatsvinden zonder dat daarbij de bouwkundige integriteit verloren gaat.

Risicoklassering

Indeling van sloop- of andere werkzaamheden met of aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in één van de drie risicoklassen conform het gewijzigde Arbobesluit inzake asbest d.d. 7 juli 2006 (SC-540).

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op de hoogte van de blootstelling aan respirabele asbestvezels voor werkers en omgeving conform de methodiek zoals beschreven in TNO-rapport R 2004/523.

Risicobeoordeling (in niet-sloopsituaties)

Beoordeling van het blootstellingsrisico aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken of objecten (niet-sloopsituaties) conform NEN 2991.

Sloop

Het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk of object

Transitroute

Zie decontaminatieprocedure

Uitrusting

Alle technische hulpmiddelen die nodig zijn voor het ten uitvoer brengen van een asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Uitsluisprocedure asbestmateriaal.

Voor de omschrijving van de uitsluisprocedure zie document SC-531C onder Documenten www.ascert.nl

Validatie-onderzoek (voor indeling in een risicoklasse)

Onderzoek naar de blootstelling aan respirabele asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in één van de drie risicoklassen in te delen. Het onderzoek moet worden uitgevoerd onder voor het werk representatieve omstandigheden in de ademzone van de werkers die de werkzaamheden uitvoeren. De uitvoering geschiedt conform NEN 2939 waarin tevens de wijze van monsterneming (Persoonlijke monsterneming) en de te gebruiken analysetechniek (SEM.RMA conform ISO 14966) zijn voorgeschreven. Het toetsen van de gemeten waarden aan de voor de indeling in risicoklassen gehanteerde concentratiegrenzen geschiedt met inachtneming van de norm NEN-EN 689.(Zie ook SC-548: 2011, versie 01, 15-09-2011: Protocol Validatiemetingen ten behoeve uitbouw SMA-rt)

 

Opmerking:

Een dergelijk onderzoek behoeft slechts te worden uitgevoerd wanneer het gaat om tot op heden onbekende combinaties van asbesthoudende materialen, toepassingen, saneringstechnieken, of sterk afwijkende omgevingsfactoren waarvan (nog) geen gevalideerde meetgegevens beschikbaar zijn in SMA-rt.

V&G (veiligheids- en gezondheids coördinator

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die belast is met de in het Arbeidsomstandighedenbesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 (bouwplaatsen) genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een (bouw)werk / object.

V&G (veiligheids- en gezondheids) plan

Het document waarin is opgenomen:

• een beschrijving van het werk;

• een overzicht van de bij het werk betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen op de (bouw)plaats;

• de naam van de V&G-coördinator ontwerp- en uitvoeringsfase;

• een inventarisatie en evaluatie van gevaren conform artikel 4.1 van de Arbowet;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en eventuele zelfstandigen op de (bouw)plaats, welke voorzieningen daarbij worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht wordt uitgeoefend;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de (bouw)plaats, en de wijze waarop voorlichting en onderricht van de werknemers plaatsvindt;

• gevaar voor derden (artikel 11 van de Arbowet).

V&G (veiligheids- en gezondheids) dossier

Het dossier inhoudende informatie die van belang is voor de veiligheid en gezondheid van werknemers die later werkzaamheden aan het (bouw)- werk/object zullen verrichten.

Vrijgavegrens

Door de overheid vastgestelde waarde voor de asbestconcentratie in de lucht vastgesteld volgens NEN 2990, die bepalend is voor de vrijgave van een besloten ruimte na het beroepsmatig verwijderen van asbest of asbesthoudend materiaal.

 

Opmerking:

Door de overheid wordt thans een waarde gehanteerd van 0,01 vezel/cm3, gedefinieerd als een overschrijding van de bovengrens van het 95% betrouwbaarheidsinterval. Zowel de vrijgavegrens als de wijze van toetsing in relatie met de meetonzekerheid worden door de overheid vastgesteld en maken geen deel uit van het normatieve deel van de NEN 2990.

Vrijstellingsonderzoek

Gevalideerd onderzoek waarmee door middel van representatieve blootstellingsmetingen kan worden aangetoond dat de blootstelling aan asbest beneden het voor risicoklasse 3 maximaal toegestane blootstellingsniveau blijft.

Werkplan

De schriftelijke weergave van de voorgenomen uitvoering van activiteiten met betrekking tot asbest met daarin vermeld het in te zetten personeel, de te gebruiken apparatuur, de materialen, materieel, te hanteren werkvoorschriften, werkmethoden en -instructies.

Werkplek (asbestverwijdering)

De afgebakende/afgeschermde en gemarkeerde plaats waar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen het op arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwijderd.

BIJLAGE C MODEL AANVRAAG PROJECTEN VOOR INITIËLE CERTIFICATIE (V)
Verplichtend karakter
1. Algemeen

Het nog niet gecertificeerde asbestverwijdering bedrijf dient bij een bevoegde certificatie-instelling (CKI) een aanvraag te doen voor een toelatingsonderzoek voor het Ascert-Procescertificaat Asbestverwijdering conform SC-530. par. 4.3.6. Nadat de CKI heeft vastgesteld dat het bedrijf voldoet aan de eisen volgens het certificatieschema SC-530, exclusief de praktijkeisen, kan toestemming worden gevraagd voor de uitvoering van twee asbestverwijderingsprojecten. Namens het bedrijf verzoekt de CKI hiervoor bij Ascert schriftelijk om toestemming.

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, òf in geval van een extra beoordeling op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn dat:

  • bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • de kandidaat voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover de beoordeling, bedoeld in 4.3.5A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI de aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • De schriftelijke verklaring van de CKI dat het bedrijf voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-530, exclusief de praktijkeisen;

  • Een nadere omschrijving van de twee projecten.

  • De twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers en inventarisatielocaties, verschillende asbestinventarisatiebedrijven en eindbeoordelings-instellingen voor de controle na asbestverwijdering;

  • Volledig ingevuld aanvraagformulier;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het werkplan voldoet aan de bepalingen in SC-530;

  • Vermelding van het asbestinventarisatiebedrijf (incl. Ascert-code);

  • Vermelding van de identificatiecode van het asbestinventarisatie-rapport;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het inventarisatierapport voldoet aan SC-540 incl. brongerelateerde en herleidbare risicoklassificatie;

  • In het document (in Word ) dienen alle gegevens op de openstaande plaatsen door de aanvrager te zijn ingevuld.

Indien de overlegde omschrijvingen aan de voorwaarden voldoen, verstrekt Ascert schriftelijk toestemming voor het uitvoeren van omschreven projecten. Ascert zendt de toestemming (in pdf) rechtstreeks naar de certificatie-instelling, die dit vervolgens doorzendt naar het asbestverwijderingsbedrijf. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt dat de Ascert-toestemming op het werk aanwezig is, zodat die op eerste verzoek kan worden getoond.

Indien de CKI op één van de twee projecten tot het oordeel komt dat het asbestverwijderingsbedrijf niet voldoet aan de criteria die voor de praktijktoets gelden, kan Ascert, op schriftelijk verzoek van de CKI, voor de uitvoering van één extra te beoordelen project (met vergelijkbaar werk) schriftelijk toestemming geven.

De verdere afhandeling van het certificatietraject is beschreven in het Certificatiereglement Asbestverwijdering SC-530 par. 4.3.6. De certificatie-instelling dient bij de opdracht tot initiële certificatie duidelijke, bindende afspraken te maken met het asbestverwijderingsbedrijf, in het geval het bedrijf niet blijkt te kunnen voldoen aan de praktijkeisen en de bedoelde projecten niet conform SC-530 afgehandeld kunnen worden.

2. Aanvraag

De certificatie-instelling: ..... CKI-nummer: ..... gevestigd te: .....

verklaart dat het hieronder genoemde asbestverwijdering bedrijf voldoet aan de eisen, zoals gesteld in certificatieschema SC-530, excl. de praktijkeisen, en verzoekt ter beoordeling van de uitvoeringspraktijk, toestemming voor de uitvoering van de onderstaande asbestverwijderingsprojecten. Tevens verklaart de CKI dat het asbestinventarisatierapport voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-530.

Asbestverwijdering bedrijf:

Naam

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

Inschrijving KvK

Telefoonnr

Faxnr.

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

   

De twee te beoordelen projecten zijn:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Inventarisatierapport

Inventarisatierapport

Ascert-code Asbestinventarisatiebedrijf:

 

Ascert-code Asbestinventarisatiebedrijf:

 

Identificatiecode

inventarisatierapport

 

Identificatiecode

inventarisatierapport:

 

Risicoklasse:

 

Risicoklasse:

 

CKI akkoord

rapport

Datum:

.....

CKI akkoord

rapport

Datum:

.....

Naam

.....

Naam

.....

Werkplan

Werkplan

Identificatiecode werkplan:

 

Identificatiecode werkplan:

 

CKI akkoord

werkplan

Datum:

.....

CKI akkoord

werkplan

Datum

.....

Naam:

.....

Naam

.....

Locatiegegevens

Locatiegegevens

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

ÙItvoeringsdatum

.....

Uitvoeringsdatum

.....

       

Het origineel per e-mail sturen naar: Secretariaat Ascert, Postbus 154 3990 DD Houten (info@ascert.nl).

Afhandeling door Ascert:

Akkoord met uitvoering:

Heden, ....................., is het origineel in pdf-bestand per e-mail door Ascert verzonden aan de Certificatie-instelling en het asbestverwijderingsbedrijf.

3. Toestemming

Aan: Asbestverwijdering bedrijf

Naam

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

Inschrijving KvK

Telefoonnr

Faxnr.

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

   

Conform de afspraken, vastgelegd in SC-530 par 4.3.6 en verstrekte gegevens verlenen wij u toestemming voor het uitvoeren van onderstaande asbestverwijderingsproject(en) op de volgende projectlocatie:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Inventarisatierapport

Inventarisatierapport

Ascert-code Asbestinventarisatiebedrijf:

 

Ascert-code Asbestinventarisatiebedrijf:

 

Identificatiecode

inventarisatierapport:

 

Identificatiecode

inventarisatierapport:

 

Risicoklasse:

 

Risicoklasse:

 
 

Naam:

   

Naam:

Werkplan

Werkplan

Identificatiecode

Werkplan:

 

Identificatiecode

Werkplan:

 
 

Naam:

   

Naam:

Locatiegegevens

Locatiegegevens

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

ÙItvoeringsdatum

 

Uitvoeringsdatum

 

Toestemming

De toestemming is verzonden aan het asbestverwijderingsbedrijf en de certificatie-instelling

Contactpersoon CKI

.....

E-mailadres

.....

Contactpersoon bedrijf

.....

E-mailadres

.....

Stichting Certificatie Asbest

Bureau Ascert

..... [Naam]

BIJLAGE D MODEL OVEREENKOMST CKI EN CERTIFICAATHOUDER (I)
Informatief karakter

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ..... , directeur, hierna te noemen de instelling en de houder van het procescertificaat conform het Ascert-Certificatieschema Asbestverwijdering, in beheer bij Stichting Ascert:

   
 

Naam Bedrijf

 

Inschrijving KvK

 

Ascert-code

 

Contactpersoon

 

Adres

 

Postcode

 

Plaats

 

E-mailadres

 

Telefoon

hierna te noemen certificaathouder

verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan het Ascert Procescertificaat Asbestverwijdering:

  • 1) Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2) De instelling draagt er zorg voor dat de gegevens van de certificaathouder direct worden doorgegeven aan Ascert voor de vermelding in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 2. Plichten:

Certificaathouder

  • 1) Certificaathouder dient te voldoen aan de eisen vermeld in SC-530;

  • 2) Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3) Certificaathouder is verplicht om opvolging te geven aan het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat door zich niet meer te presenteren als gecertificeerd bedrijf;

  • 4) Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden, die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 1) De certificatie-instelling draagt zorg voor een passend tijdstip van beoordeling in het kader van hercertificatie;

  • 2) De certificatie-instelling draagt zorg voor de directe aanlevering van de gegevens van de certificaathouder in het Ascert Certificaatregister;

  • 3) Indien de ministeriële aanwijzing vervalt dient de certificatie-instelling de certificaathouder daarover te informeren en stappen te ondernemen de certificaathouder onder te brengen bij een daartoe gekwalificeerde certificatie-instelling (zie www.ascert.nl).

Artikel 3. Voorwaarden voor Ascert Procescertificatie Asbestverwijdering:

  • 1) Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2) Certificaathouder zal in het kader van dit certificaat een register met klachten over zichzelf bijhouden (zie ook SC-530 par 4.7);

  • 3) Het certificaat is maximaal geldig tot einddatum [= drie jaar na certificatiedatum].

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst:

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden indien:

  • 1) De Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden en dientengevolge het certificaat is ingetrokken;

  • 2) De ministeriële aanwijzing van de certificatie-instelling is ingetrokken of niet is verlengd;

  • 3) De Certificaathouder geverbaliseerd wordt voor onveilig handelen;

  • 4) Er binnen de certificatieperiode twee gegronde klachten over de certificaathouder zijn wegens onveilig handelen;

  • 5) Er misbruik wordt gemaakt van het certificaat.

Artikel 5. Klachten en Verzoek tot herziening

  • 1) Aan de certificaathouder. De klachten vanwege het voorkomen van onbeschermde blootstelling bij risicoklasse 2 en / of 3 een asbestverwijderingswerk van de certificaathouder worden door de certificaathouder overeenkomstig art. 3 lid 2 geregistreerd en schriftelijk gemeld aan de CKI;

  • 2) Van de certificaathouder. De klachten met betrekking tot de beoordelingsprocedure en de interpretatie van de criteria ervan worden ingediend bij de certificatie-instelling;

  • 3) Van de certificaathouder. De klachten met betrekking tot de beslissing het certificaat wel of niet te verlenen worden ingediend bij de certificatie-instelling. In geval er een verzoek tot herziening volgt handelt de certificatie-instelling volgens SC-530 par. 4.8).

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van het gebruik van het procescertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum:

Datum:

   

Naam:

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

   

.....

.....

BIJLAGE E ASCERT PROCESCERTIFICAAT ASBESTVERWIJDERING (V)
Verplichtend karakter

Certificaathouder

Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Het CKI- certificaatnummer:

Ascert-code: .0na

Datum eerste uitgifte:

Datum uitgifte:

Vervaldatum:

Ascert Logo met vermelding SC-530

Verklaring van uitgifte

Dit procescertificaat is op basis van het Ascert-Certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering SC-530, conform ABC Certification B.V. Reglement voor Procescertificatie van februari1997 afgegeven door ABC Certification B.V.

 

In het certificatieschema SC-530 zijn verwerkt de volgende wettelijke bepalingen:

Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.54 a en 4,54d

Arbeidsomstandighedenregeling artikel 4.27a

 

ABC Certification B.V. verklaart, dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het proces van verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident incl. de oplevering van het asbestverwijderingswerk, met als resultaat een locatie vrij van bronnen met secundaire asbestvezelemissie, wordt uitgevoerd volgens de eisen van het certificatieschema

 

Voor ABC Certification B.V.

Piet Alfabet

Certificatie-instelling ABC Certification B.V.

– bedrijfsnaam

– adres

– postcode en

– plaats

– telefoon

– telefax

– e-mail

– website

– Identificatiecode SZW Aanwijzingsbeschikking

Voor de geldigheid van dit procescertificaat wordt verwezen naar het Ascert Certificaatregister op www.ascert.nl

Vestiging Bedrijfsnaam:

Ascert-code:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Vestiging Bedrijfsnaam:

Ascert-code:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Vestiging Bedrijfsnaam:

Ascert-code

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Wenken voor de afnemer/opdrachtgever
  • 1) Bij de uitvoering van toezicht door CKI, AI, en/of gemeente dient de opdrachtgever de toezichthouder toegang te verlenen tot de projectlocatie;

  • 2) Beoordelingen door de Certificatie-instelling op de projectlocatie vinden altijd onaangekondigd plaats;

  • 3) De opdrachtgever zal het asbestverwijderingsbedrijf het volledige asbestinventarisatie rapport, conform SC-540, ter beschikking stellen overeenkomstig het gestelde in artikel 4.54a van het Asbestverwijderingsbesluit [lit.4];

  • 4) De opdrachtgever stelt voor de aanvang van het asbestverwijderingswerk een kopie van de volledige omgevingsvergunning voor het slopen ter beschikking aan het asbestverwijderingsbedrijf overeenkomstig het gestelde in artikel 10, lid 14.54a van het Asbestverwijderingsbesluit [lit.4];

  • 5) De opdrachtgever (of de certificaathouder in naam van de opdrachtgever) zorgt ervoor dat een eindbeoordelingsinstelling de opdracht wordt verleend om na gereed komen van het asbestverwijderingswerk de eindbeoordeling uit te voeren;

    Toelichting:

    De opdrachtgever kan dit gedelegeerd hebben aan de opdrachtnemer.

  • 6) De opdrachtgever stelt de bevindingen van de eindbeoordeling schriftelijk ter beschikking aan het asbestverwijderingsbedrijf;

  • 7) Indien de bij de asbestverwijdering vrijkomende asbest of asbesthoudende producten niet rechtstreeks wordt afgevoerd naar de daarvoor ingerichte stortplaats, dient dit te worden opgeslagen in een tussenopslag. De tussenopslag dient te voldoen aan het gestelde in de wet Milieubeheer. Wanneer de totale inhoud van de tussenopslag bij de daarvoor ingerichte stortplaats wordt gestort, dient een kopie van het betreffende deel van projectregister tussenopslag samen met het stortbewijs aan de opdrachtgever van het asbestverwijderingswerk te worden gezonden (zie ook SC-530 par. 7.17);

  • 8) Bij klachten dient contact opgenomen te worden met de certificaathouder en in geval van ernstige klachten met de certificatie-instelling.

BIJLAGE F CONTROLE LIJST BWT (I) (SC-532: VERSIE 01, DATUM 2011) [LIT. 25]
Informatief karakter
Controle lijst Sloopwerken- en Asbestverwijdering Bouw- en woningtoezicht

Naam controlerende inspecteur BWT:

.....

Datum en tijdstip controle: 

.....

Sloop locatie:

.....

Naam en adres uitvoerend bedrijf:

.....

Constateringen doorgegeven aan bevoegde instantie:

Arbeidsinspectie, regio....

Certificerende instelling

Politie

Ja / Nee

Ja / Nee

Ja / Nee

Verslag van Bevindingen verstrekt aan:

Arbeidsinspectie, regio....

Certificerende instelling

Politie

Ja / Nee

Ja / Nee

Ja / Nee

Opmerkingen:

 
 
 
 

Verklaring der tekens:

 

art. = artikel

BV = bouwverordening

BRA = bestuursrechtelijke aanpak

SRA = strafrechtelijke aanpak

Pol = politie

Ai = Arbeidsinspectie

CKI = certificerende instelling

BWT = bouw- en woningtoezicht

VvB = verslag van bevindingen (c = constateringen)

 

*aantonen met bewijs van ontvangst

 

Toelichting: invulling met ja in de kolommen BRA/SRA betekent dat hier sprake is van toepassing van bedoelde aanpak.

 

Toelichting: invulling met ja in de kolommen AI/CKI/BWT betekent dat hier sprake is van bevoegdheid

N.B. de Arbeidsinspectie alleen benaderen bij ernstige overtredingen.

Omschrijving

ja

nee

nvt

Art. BV

Activiteit

BRA

SRA

Ai

CKI

BWT

Pol

1. Omgevingsvergunning voor het slopen van toepassing

1.1

omgevingsvergunning voor het slopen bouwwerk

     

8.1.1.-1/2

stilleggen + VvB ©

ja

ja

   

ja

ja

1.2

vergunning asbestverwijderen

     

8.1.1.-1

stilleggen + VvB ©

ja

ja

   

ja

ja

1.3

sloopmelding

     

8.2.1.

stilleggen + VvB ©

ja

ja

   

ja

ja

2. Asbestinventarisatie van toepassing

2.1

asbestinventarisatierapport

 

   

8.1.2.

 

ja

     

ja

 

3. Uitvoering

3.1

Is de vergunning op het werk aanwezig.

     

8.3.2.

Herstellen

       

ja

 

3.2

Is de asbestverwijdering opgedragen aan een deskundig bedrijf

     

8.3.3.-1 

stilleggen + VvB © 

ja 

ja 

ja 

 

ja 

ja 

3.3

Beschikt het deskundig bedrijf over een afschrift van de omgevingsvergunning voor het slopen

     

8.3.3-2 

Herstellen 

ja 

     

ja 

 

3.4

Heeft de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen een exemplaar van het asbestinventarisatierapport of een ander document, verstrekt aan het deskundig bedrijf

     

8.3.3.-2/3 

Herstellen 

ja 

     

ja 

 

3.5

Is de asbestverwijdering gemeld bij de AI

     

8.3.3.-4

   

ja

ja

     

3.6

Zijn de werkzaamheden gemeld bij BWT

     

8.3.4.-2

         

ja 

 

3.7

Is bij BWT gemeld dat tijdens het bouwkundig slopen asbest is vrijgekomen, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het slopen is verleend

     

8.3.4.-1  

stilleggen + VvB ©

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.8

Is het aanwezige asbest verwijderd voordat er bouwkundige sloopwerkzaamheden plaatsvinden

     

8.3.5.-1 

stilleggen + VvB ©

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.9

Worden de beste bestaande technieken toegepast om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen.

     

8.3.5.-2

stilleggen + VvB ©

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.10

Wordt het asbest op een deugdelijke wijze verpakt van etiketten voorzien en afgevoerd naar een erkende verwerker.

     

8.3.5.-4/7

stilleggen + VvB ©

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.11

Worden de asbestwerkzaamheden uitgevoerd conform het werkplan en logboek

       

herstellen

   

ja

ja

   

3.12

Is het slooppand c.q. terrein met asbestlint afgezet

     

8.3.1.jo. 4.9

herstellen

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.13

Vinden er handelingen plaats in strijd met de Arbeidsomstandigheden

       

Melden aan Ai/CKI stilleggen + VvB

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.14

Is de locatie vrijgegeven door een deskundig bureau 

       

Melden aan Ai/CKI stilleggen + VvB ©

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.15

Slopen in afwijking van voorschriften melding

     

8.2.1.-8/9

stilleggen + VvB ©

ja

ja

ja

 

ja

ja

3.16

Wordt het asbest op het sloopterrein bewerkt (omgevingsvergunning voor het slopen).

     

8.1.1.-5 

stilleggen + VvB ©

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.17

Wordt het asbest op het sloopterrein bewerkt(melding).

     

8.2.1.-10 

stilleggen + VvB ©

ja 

ja 

   

ja 

ja 

3.18

Onvoldoende veiligheid op het sloopterrein

     

8.3.1. jo. 4.8

laten herstellen

ja

ja

ja

ja

ja

ja

3.19

Geen afscheiding van sloopterrein

     

8.3.1. jo. 4.9

laten herstellen

ja

ja

ja

ja

ja

ja

3.20

Onvoldoende veiligheid van hulpmiddelen

     

8.3.1. jo. 4.10

laten herstellen

ja

ja

ja

ja

ja

ja

3.21

Is de veiligheid voor de omgeving van het te slopen bouwwerk voldoende gegarandeerd.

     

8.3.1. jo. 4.10

laten herstellen 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

ja 

3.22

Zijn de voorzieningen overeenkomstig het stut- en

       

aanpassen 

ja 

     

ja 

 

3.23

Wordt voldaan aan het sloopveiligheidsplan

       

aanpassen

ja

     

ja

 

3.24

Wordt er selectief gesloopt

     

8.1.1.

   

ja

   

ja

ja

4. Mobiel breken

4.1

Wordt op de slooplocatie mobiel gebroken

     

8.1.1.

         

ja

 

4.2

Is vergunning afgegeven o.g.v. Besluit mobiel breken

     

8.1.1.

stilleggen + VvB ©

ja

ja

   

ja

ja

4.3

Is de puinbreker gecertificeerd

     

8.1.1.

         

ja

 

4.4

Voldoet de uitvoering aan de voorschriften

     

8.1.1.

stilleggen + VvB ©

ja

ja

   

ja

ja

5. Overige

5.1

Worden er putten gesloopt

     

8.1.1.

         

ja

 

5.2

Is de (drijf)mest vooraf verwijderd

     

8.1.1.

         

ja

 

5.3

Worden de put- en keldergaten opgevuld met grond

     

8.1.1.

         

ja

 

5.4

Voldoet de grond aan het bouwstoffenbesluit

     

8.1.1.

         

ja

 

6. Afval

6.1

Wordt het asbest afgevoerd naar een erkende verwerker

     

8.3.5.-4/7

evt.onderzoek instellen*

ja

ja

   

ja

ja

6.2

Wordt het overige gevaarlijk afval afgevoerd naar een erkende verwerker

     

8.1.1.

evt.onderzoek instellen*

ja

ja

   

ja

ja

6.3

Wordt het overige afval afgevoerd naar een sorteerinrichting

     

8.1.1.

evt.onderzoek instellen*

       

ja

 

6.4

Wordt het overige afval afgevoerd naar een stortplaats

     

8.1.1.

evt.onderzoek instellen*

       

ja

 

6.5

Wordt het sloopafval in de volgende fracties gescheiden en apart gehouden:

     

8.4.1. 

evt.onderzoek instellen*

ja 

ja 

   

ja 

ja 

a. gevaarlijk afval (hoofdsruk 17 afvalstoffenlijst);

                     

b. steenachtig sloopafval, zonder inbegrip van gips;

                     

c. bitumineuze en teerhoudende dakbedekking;

                     

d. met PAKS verontreinigde materialen;

                     

e. asfalt;

                     

f. dakgrind;

                     

g.TL-buizen, armaturen en rookmelders

                     

h. overig afval;

                     

6.6

Worden afvaltransporten voorzien van begeleidingsbrieven (10.38 en 10.39 Wm)

           

ja 

     

ja 

Verslag van Bevindingen

Afdeling:

Bouw- en woningtoezicht

Bureau:

Handhaving

Van:

 

Datum verslag:

 

Afschrift verslag aan:

 

c.c. dossier pand/perceel:

 
   
   

Onderwerp:

Slopen/verwijderen asbesthoudende materialen.

Pand/Perceel:

 
   
   

Datum inspectie/controle:

 
   
   

Op..... heb ik, ..... inspecteur bouw- en woningtoezicht van de gemeente ..... te ..... omstreeks ..... uur ter plaatse de locatie ..... bezocht.

   

Beschrijving van de bevindingen:

 
 
 
 
 

De (vermoedelijke) sloopwerkzaamheden hebben plaatsgevonden zonder schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders van GEMEENTE. Er was in het geheel geen toestemming verleend.

Het slopen/verwijderen van de asbestbevattende materialen in het pand werden verricht zonder toepassing van de beste bestaande technieken. Het slopen/ verwijderen van de asbestbevattende materialen vond niet plaats in onderdruk (containment). De sloopwerkzaamheden zijn in het geheel niet door een daartoe gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf conform SC-530 uitgevoerd.

Hiermede is gehandeld in strijd met de artikelen 8.1.1. (omgevingsvergunning voor het slopen), 8.3.4. (plichten van degene die sloopt), 8.3.5. (beste bestaande technieken) en 4.10 (veiligheid) van de Bouwverordening, het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de Arbeidsomstandighedenwet.

De bevoegdheid om de sloopwerkzaamheden, waarbij het veiligheidsaspect of het vrijkomen van asbest is betrokken, stil te leggen ligt vast in artikel 100 van de Woningwet, afdeling 5:3 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 11:3 van de Bouwverordening.

Burgemeester en wethouders van ..... hebben bij besluit van ....., op grond van artikel 100 van de Woningwet, de daartoe aangewezen toezichthoudende inspecteurs bouw- en woningtoezicht hiervoor gemandateerd.

Ik heb hiervan dit verslag opgemaakt, dat ik gesloten en getekend heb te ..... op .....

De inspecteur bouw- en woningtoezicht,

BIJLAGE G UITWISSELINGSPROTOCOL AI-CKI (I)
Informatief karakter

Protocol Informatieuitwisseling ASBEST

Arbeidsinspectie – Certificerende Instellingen

ONDERGETEKENDEN,

  • 1) Arbeidsinspectie, vertegenwoordigd door mr. J.A. van den Bos, Algemeen Directeur van de Arbeidsinspectie, hierna te noemen: ‘Arbeidsinspectie’,

    en

  • 2) De Certificerende instelling: [naam certificatie instelling]

    vertegenwoordigd door:

    hierna te noemen: ‘Certificerende Instelling’

OVERWEGENDE DAT:

  • 1) Artikel 1.5 b, lid 3 en 4, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in casu de Arbeidsinspectie, en de aangewezen Certificerende Instellingen elkaar wederzijds informeren over bij controles of inspecties aangetroffen situaties waar de veiligheid en of de gezondheid van werknemers door de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd in gevaar wordt of kan worden gebracht

  • 2) De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangegeven dat hij belang hecht aan deze informatie-uitwisseling, met name op het werkterrein ‘asbestverwijdering (SC-530)

  • 3) Het doel van de informatie-uitwisseling is om, enerzijds, de Certificerende Instellingen informatie te verschaffen die hen in staat stelt bij daarvoor in aanmerking komende situaties het certificaat van disfunctionerende certificaathouders in te trekken en, anderzijds, de Arbeidsinspectie informatie te verschaffen die haar in staat stelt gerichte inspecties uit te voeren bij daarvoor in aanmerking komende bedrijven.

  • 4) Het wenselijk is om m.b.t. deze wederzijdse informatie-uitwisseling over een aantal inhoudelijke en procesmatige aspecten afspraken te maken tussen de Arbeidsinspectie en de Certificerende Instellingen en deze neer te leggen in een protocol;

KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

In dit protocol wordt een aantal begrippen met een beginhoofdletter gebruikt. Aan deze begrippen komt de betekenis toe die hieraan wordt gegeven in het hierna volgende artikel 1

Artikel 1: begripsomschrijvingen.

  • 1) Protocol: dit protocol

  • 2) Inspecteur: inspecteur van de Arbeidsinspectie

  • 3) Inspectie: bezoek door een inspecteur van de Arbeidsinspectie aan een locatie of werkplek

  • 4) Auditor: auditor van de Certificerende Instelling

  • 5) Controle: bezoek door een auditor van een Certificerende Instelling aan een locatie of werkplek

  • 6) Certificaathouder: een bedrijf of persoon die in bezit is van een certificaat

  • 7) Arbowet: de Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 2: aanwijzen van contactpersonen.

  • 1) Arbeidsinspectie en Certificerende instellingen wijzen beide contactpersonen aan voor de uitvoering van het Protocol.

  • 2) De in het eerste lid bedoelde Contactpersonen hebben in ieder geval tot taak om de aan de andere partij te verstrekken informatie te toetsen aan de afspraken in het protocol en, indien nodig, nadere informatie te verschaffen

  • 3) Een lijst met contactpersonen van AI en CKI’s zal onderling worden uitgewisseld.

Artikel 3: melding van gevaarlijke situaties aan de Arbeidsinspectie.

  • 1) Indien een Auditor tijdens een projectinspectie bij een Certificaathouder een situatie aantreft die resulteert in een Cat I afwijking die voorkomt in Bijlage 1 van dit protocol, dan dient de CKI hiervan melding te doen aan de Arbeidsinspectie.

  • 2) Indien een auditor tijdens een controle van een certificaathouder een situatie aantreft die niet vergelijkbaar is met één van de situaties die zijn opgenomen in de bijlage bij dit protocol maar die naar zijn oordeel toch ernstige gevaren oplevert voor de veiligheid en of gezondheid van de daarbij betrokken werknemer(s) doet hij hier direct melding van aan de Arbeidsinspectie. Deze melding moet als telefonische klacht aan de centrale meldkamer van de Arbeidsinspectie in Utrecht worden doorgegeven.

Artikel 4: melding van gevaarlijke situaties aan de Certificerende Instelling.

  • 1) Indien een Inspecteur tijdens een inspectie van een locatie of werkplek een overtreding van de regelgeving constateert die, die naar zijn professionele oordeel, vergelijkbaar is met één van de situaties die zijn opgenomen op de bijlage 1 bij dit protocol, dan doet hij hiervan melding aan de aan hem toebedeelde contactpersoon bij de Arbeidsinspectie die vervolgens, na beoordeling van deze melding, zorg draagt voor doorgeleiding van de melding naar de betreffende certificerende instelling.

Artikel 5: termijn en inhoud van de melding.

  • 1) Een melding zoals bedoeld in de artikelen 3, lid 1 en 4 wordt zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 10 werkdagen na aantreffen van de gevaarlijke situatie gedaan aan de andere partij. Een melding zoals bedoeld in de artikelen 3 lid 1en 4 dient schriftelijk te geschieden, waarbij e-mail als een vorm van schriftelijk melden wordt beschouwd. Een melding zoals bedoeld in de artikelen 3 lid 1 en 4 omvat tenminste:

    • naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon en organisatie(onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • naam, registratienummer e.d. van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • omschrijving van de situatie of gedraging waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar het relevante artikel in bijlage 1;

    • indien mogelijk, relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende certificaathouder.

Artikel 6: afhandeling van de melding.

  • 1) Meldingen conform artikel 3 worden door de Arbeidsinspectie gebruikt om een goed beeld te krijgen van het functioneren van de certificaathouders. Het leidt in principe niet tot een directe inspectie. Bij de afhandeling van de melding wordt daarom volstaan met een, automatisch gegenereerde, ontvangstbevestiging van de melding naar de betreffende certificerende instelling.

  • 2) Meldingen als bedoeld in artikel 4 worden door de certificerende instellingen gebruikt om directe actie te ondernemen naar de betreffende certificaathouder. De eerste stap is verificatie van de juistheid van de constatering bij de certificaathouder. Indien de constatering correct is dan is het uitgangspunt dat een mogelijke intrekking van het certificaat volgt. Daarbij wordt uitgegaan van de procedure Cat I afwijking uit de SC-530. Als een bedrijf de juistheid van de constatering van de arbeidsinspecteur aanvecht maar geen beroep aantekent tegen de stillegging blijft voor de betreffende certificerende instelling uitgangspunt dat het certificaat mogelijk wordt ingetrokken conform de procedure Cat I-afwijking uit de SC-530. Als een bedrijf wel beroep aantekent tegen het stilleggingsbesluit van de Arbeidsinspectie dan is de vervolgactie van de certificerende instelling afhankelijk van de uitkomst van het beroep.

  • 3) De ontvangst van een van een melding zoals bedoeld in artikel 4 wordt binnen 7 kalenderdagen na ontvangst door de betreffende certificerende instelling aan de Arbeidsinspectie bevestigd. Een bevestiging per e-mail wordt beschouwd als een schriftelijke bevestiging.

  • 4) In de ontvangstbevestiging zoals bedoeld in het voorgaande lid wordt in ieder geval aangegeven:

    • naam en telefoonnummer van degene die de melding in behandeling heeft;

    • de actie die de certificerende instelling voornemens is te doen naar de certificaathouder waarop de melding betrekking heeft;

    • de termijn waarop of waarbinnen deze actie zal plaatsvinden.

  • 5) Een melding wordt geacht te zijn afgehandeld, indien deze ofwel heeft geleid tot een besluit door de ontvanger van de melding dat verdere actie achterwege kan blijven ofwel heeft geleid tot een volledig afgeronde actie richting de betrokken certificaathouder.

  • 6) De certificerende instelling stuurt binnen 7 kalenderdagen na volledige afhandeling van de richting certificaathouder ingezette actie, doch uiterlijk binnen 6 weken na ontvangst van de melding, schriftelijk bericht hierover naar de Arbeidsinspectie. In dit bericht moet samengevat worden aangegeven hoe de melding van de Arbeidsinspectie afgehandeld is en welke actie naar de betreffende certificaathouder is ondernomen.

Artikel 7: privacy-aspecten.

  • 1) Een ieder die in het kader van dit protocol bedrijfs- of persoonsgegevens dan wel andersoortige vertrouwelijke informatie ontvangt is verplicht tot geheimhouding. De gegevens die in het kader van dit protocol verstrekt worden aan een andere partij mogen alleen gebruikt worden met het oog op het in dit protocol omschreven doel. Partijen verstrekken geen gegevens of informatie waarvan de relevantie voor het doel van dit protocol niet kan worden aangetoond of waarvan het belang ondergeschikt moet worden geacht aan één of meer zwaarder wegende belangen.

Artikel 8: kosten.

Partijen zullen elkaar geen kosten in rekening brengen voor het doen van meldingen en/of voor de afhandeling van die meldingen en/of voor andere activiteiten die voortvloeien uit dit Protocol.

Artikel 9: wijzigingen in het Protocol.

Wijzigingen in het Protocol behoeven de schriftelijke instemming van alle bij het protocol betrokken partijen.

Artikel 10: geschillen.

Participanten zullen in geval van problemen of geschillen bij de uitleg of uitvoering van deze overeenkomst zich tot het uiterste inspannen om in goed overleg tot overeenstemming terzake te komen.

Artikel 11: evaluatie.

Jaarlijks vindt een evaluatiebijeenkomst plaats waarbij partijen de resultaten

Van het protocol evalueren en bekijken of gemaakte afspraken worden nageleefd. Indien gewenst wordt het protocol en/of de bij het protocol behorende bijlage aangepast.

Artikel 12: looptijd.

Dit protocol treedt inwerking op 1 maart 2009 en heeft een looptijd van twee jaar.

Dit Protocol is overeengekomen en ondertekend

Namens de Arbeidsinspectie te Den Haag

op de datum:

Namens de Certificerende Instelling

op de datum:

Onderstaande lijst is gebaseerd op de SC 532: versie 01, 15-09-2011, Project-checklijst uitgegeven door Ascert en op de Lijsten van ernstige feiten behorende bij beleidsregel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Omschrijving afwijkingen SC 532

Feit Arbo

Omschrijving te kortkoming Arbobesluit

3. Algemene maatregelen bij het verwijderen van asbest

3.1 Worden de werkzaamheden conform het werkplan uitgevoerd? (Hiermee wordt bedoeld of er geen principiële afwijkingen zijn, zoals bijvoorbeeld een uitvoering in openlucht condities, terwijl uitvoering onder gecompartimenteerde condities (in containment / afgeschermde werkruimte / met glove-bag) staat voorge-/beschreven, een bepaalde afvalafvoerprocedure staat voor-geschreven die niet wordt opgevolgd, of dergelijke).

B40500501

Het bij slopen, verwijderen, reinigen en opruimen van asbest of van producten die deze stof bevatten, niet conform het werkplan uitvoeren van de maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers.

3.10 Is er een volledige decontaminatie-unit aanwezig en staat deze gebruiksklaar opgesteld?

B40500401

Het niet aanwezig zijn van een doelmatige sanitaire-eenheid (decontaniminatie-unit).

3.13 Wordt de decontaminatieprocedure of de transitprocedure correct volgens SC-530 par 9.1.4 (SC-531A, B) uitgevoerd?

B40500401

Het niet volgen van de decontaminatieprocedure.

3.15 Wordt de geschikte ademhalingsbescherming toegepast in de juiste uitvoering en met een voldoende beschermingsfactor?

B4048a201

Het niet treffende van doelmatige maatregelen treffen bij te verwachten overschrijding grenswaarde. Zoals o.a. het beschikbaar stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur.

3.19 Worden er bij de bron emissiebeperkende maatregelen getroffen? (in Openlucht condities of met de glove-bag methode)

* = bijvoorbeeld inkapselen, vochtig houden, zo heel mogelijk verwijderen / demonteren, puntafzuiging toepassen, van tevoren / zo snel mogelijk verpakken.

B40450201

Het niet zodanige werkmethoden toepassen dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of, indien onmogelijk, niet in de lucht vrijkomt.

3.24 Is het niet-hechtgebonden asbestafval/asbestbesmette afval, dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (polyethyleen van min. 0,2 mm dikte) verpakt t.b.v. de afvoer vanaf de werkplek?

B40450204

Het asbesthoudend afval niet zo spoedig mogelijk verzamelen en afvoeren in geschikte, gesloten verpakking voorzien van een etiket met duidelijke, goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.

3.31 Is na de eindbeoordeling en vrijgave door het RvA geaccredi-teerde bedrijf, óf de laatste visuele eindcontrole door het asbestverwijderingsbedrijf vóór oplevering, de veilig te achten saneringslocatie visueel geheel vrij van als niet hechtgebonden asbesthoudend/-besmet te beschouwen resten afkomstig uit het asbest-verwijderingswerk?

B40500301

Het niet door het asbestverwijderingsbedrijf zich er van vergewissen dat er na de eindinspectie dat er geen risico’s van blootstelling aan asbest of asbesthoudende producten zijn.

4. Specifieke maatregelen bij werkzaamheden in containment condities

4.2 Is gewaarborgd dat er geen asbestvezelemissie/-besmetting naar de omgeving buiten het containment / de afgeschermde werkruimte plaats kan vinden (uitschakelen ventilatiesystemen, afplakken luchtroosters, openingen, doorvoeren, holle constructies, geen ongereinigde en onverpakte uitrustingen buiten het containment / de afgeschermde werkruimte, etc.)?

B4048a101

Het niet treffende van doelmatige maatregelen bij te verwachten overschrijding grenswaarde. Zoals het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen naar buiten de ruimte waar de werkzaamheden worden verricht d.m.v. afscherming.

5. Keuring, onderhoud en reparatie van materieel

5.6 Zijn de filters voor de ABM geschikt tegen asbeststof en de eventuele additionele schadelijke stoffen en voldoen ze aan de vereiste specificaties {min./max. gebruikstemperatuur, houdbaarheidsdatum, passende maatvoering, TM-P3-(SL)}?

B80030101

Beschikbaarheid en gebruik van doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder adembeschermingsmiddelen.

BIJLAGE H MODEL WERKPLAN (V)
Verplichtend karakter
1. Inleiding

Op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient het schriftelijke werkplan een beschrijving te zijn van het conform SC-530 par 7.14 uit te voeren asbestverwijderingswerk en doeltreffende maatregelen te bevatten ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers. Daarbij geldt het volgende:

  • De onderstaande opzet van het werkplan is bindend. Dat wil zeggen dat de volgorde van de betreffende hoofdstukken is aangehouden;

  • Het werkplan is zo volledig mogelijk opgesteld en door het bedrijf vrijgegeven, voorafgaand aan de asbestverwijdering;

  • Het werkplan omschrijft het uit te voeren werk en bevat dus de specifieke kenmerken van dit werk. Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers zijn op ondubbelzinnige wijze de doeltreffende maatregelen beschreven;

  • Afwijkingen van de algemene uitgangspunten genoemd in de SC-530 par. 7.14.4 zijn in het werkplan met argumenten onderbouwd;

  • Het werkplan is beknopt van omvang en voor een auditor of handhaver goed beoordeel- en leesbaar;

  • De beheersmaatregelen met betrekking tot de niet aan asbest gerelateerde risico’s, zoals valgevaar, koolmonoxidevorming in het containment, hete leidingen, legionella besmetting en elektrocutiegevaar (ontleend aan V&G-plan), dienen eveneens in het werkplan te zijn opgenomen;

  • Het werkplan is onder te verdelen in:

    • projectspecifieke gegevens met het volledige inventarisatierapport, de omgevingsvergunning voor het slopen, de projectspecifieke werkvoorschriften, de eventuele toelichtingen, de afwijkingen op het werkplan,

    • bedrijfsspecifieke gegevens met daarin het V&G-plan, RI-E (w.o. het Legionella-beheersplan), het calamiteitenplan, de controleerlijsten, de diploma’s en keuringsbewijzen van het personeel en de keuringsbewijzen van het materieel dienen.

      Toelichting:

      Een inventarisatierapport conform SC-540, inclusief de risicoklassen en verwijderingsvoorwaarden en of een ingevulde checklijst, wordt niet als het werkplan beschouwd.

2. Opzet werkplan

Korte omschrijving van de aard van de werkzaamheden

  • aard van de werkzaamheden (open lucht- of binnensanering);

  • waar worden de werkzaamheden in / aan uitgevoerd;

  • wat moet worden verwijderd en hoeveel.

Korte omschrijving van de basisgegevens

  • identificatiecode van het asbestinventarisatie-rapport (incl. asbestanalyse) en Ascert-code van het bedrijf dat de inventarisatie heeft uitgevoerd;

  • risicoklasse, verwijderingvoorwaarden en beschermingsmaatregelen ontleend aan het asbestinventarisatierapport;

  • analyserapporten van de bij de inventarisatie onderzochte asbestmonsters.

Gegevens over het gebouw / object

  • adres en plaats;

  • telefoon (indien van toepassing);

  • bedrijf;

  • directeur;

  • contactpersoon;

  • omgevingsvergunning voor het slopen (bij bouwwerk);

  • V&G-plan.

Gegevens over het bedrijf en de werknemers

  • naam en Ascert-code van het bedrijf;

  • adres, plaats en telefoon van het bedrijf;

  • inrichting van de werkorganisatie;

  • naam en Ascert-code van de deskundig toezichthouder asbestverwijdering DTA;

  • naam en Ascert-code van de deskundig asbestverwijderaar DAV en LDAV, indien aanwezig;

  • aantal werknemers dat de asbestverwijderingswerkzaamheden uitvoert.

Tijdsplanning en werk- en rusttijdenregeling

  • datum en tijdstip van het begin van de werkzaamheden;

  • einddatum van de werkzaamheden;

  • beschrijving van de werk- en rusttijdenregeling op het betreffende werk.

Gegevens over de aanwezigheid van andere bedrijven op de locatie

  • bedrijf;

  • contactpersoon;

  • hoe te bereiken;

  • te verrichten werkzaamheden.

Gegevens over het afschermen en afbakenen van de locatie

  • schets van de werklocatie, inclusief decontaminatie-unit, afvalsluis, schaftgelegenheid, afbakening, waarschuwingsborden, onderdrukapparatuur, eventuele transitroute, enz.

  • Beschrijving van de uitvoering van de werkzaamheden

    Dit dient te omvatten:

    • de aard van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

    • de maatregelen om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen;

    • de volgorde van de uitvoering van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

    • de maatregelen gericht op het, indien redelijkerwijs uitvoerbaar, eerst verwijderen van asbest alvorens andere sloopwerkzaamheden uit te voeren;

    • de maatregelen om stofvorming te voorkomen en de concentratie aan asbest zo laag mogelijk te houden;

    • het verzamelen van het asbesthoudende materiaal en andere afvalmaterialen en de afvoer uit het werkgebied (vuile zone); indien geen afvalsluis wordt aangelegd, dient dit te worden gemotiveerd;

    • het reinigen van de asbestverwijderingslocatie / containment c.q. het werkgebied;

    • de visuele controle na het reinigen;

    • de maatregelen die genomen zijn indien onvoorzien asbest is aangetroffen wat niet was opgenomen in het asbestinventarisatierapport.

Beschrijving van de persoonlijke beschermingsmiddelen en apparatuur

  • werkkleding;

  • ademhalingsbeschermingsmiddelen;

  • overige persoonlijke beschermingsmiddelen;

  • toegepaste collectieve beschermingsmiddelen (relatie met milieu- en arboaspecten);

  • toegepaste beschermingsfactoren (relatie adembescherming);

  • gereedschappen en apparaten die bij het slopen worden gebruikt;

  • onderhoud en controle van de persoonlijke beschermingsmiddelen;

  • toegepaste filtersystemen (lucht en water).

Arbeidshygiënische maatregelen

  • beschrijving van de decontaminatieprocedure;

  • beschrijving van de eventueel noodzakelijk toe te passen transitprocedure;

  • beschrijving van de wijze van het omgaan met vervuilde kleding.

N.B. Hier alleen de wijzigingen op de algemene beschrijving van het kwaliteitshandboek opnemen.

Beschrijving van de afvoer van het asbesthoudend materiaal

  • de wijze van verzamelen en, indien van toepassing, tussentijdse opslag van

  • asbesthoudend afval;

  • de wijze van transport en bestemming van het verzamelde asbesthoudend

  • sloopafval;

  • afvoer van het asbesthoudend afval conform voorschriften in de omgevingsvergunning voor het slopen

  • (alleen bij verwijdering van asbest uit een bouwwerk).

Informatie over de eindcontrole

  • naam van het laboratorium / inspectie-instelling;

  • aangeven of de eindcontrole wordt uitgevoerd conform de vigerende wetgeving;

  • namen van de personen en bedrijven aan wie een afschrift van de rapportage ter

  • beschikking wordt gesteld.

Opleidingsplan – voorlichting aan derden

  • korte omschrijving/aanduiding en verwijzing naar een bijlage of het kwaliteitshandboek;

  • aangeven of voorlichting aan derden over risico’s van de werkzaamheden is gegeven met vermelding van namen en datum.

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding

  • beschrijving van wijze waarop de arbeidsgezondheidskundige begeleiding plaatsvindt.

Registratie (wordt in het logboek bijgehouden)

  • registratie van de werknemers die het asbest verwijderen en van alle personen die aan respirable (inadembare) asbestvezels kunnen worden blootgesteld;

  • directe registratie van begin- en eindtijd als het werkgebied wordt betreden of verlaten;

  • aard en duur van de werkzaamheden. Het is niet verplicht de asbestconcentratie in het compartiment te meten. Er dient minimaal een indicatie van de luchtconcentratie te worden genoteerd;

  • meting en registratie van de onderdruk (bij niet-hechtgebonden en hechtgebonden asbest);

  • registratie van de verstrekte ademhalingsbeschermingsmiddelen;

  • registratie van de bezoekers (overheid, certificatie-instelling, derden);

  • registratie van de afwijkingen op het werkplan;

  • registratie van het asbesthoudende afval en de identificatie hiervan;

  • registratie van eventuele incidenten en calamiteiten;

  • registratie van klachten en afwijkingen (tekortkomingen);

  • registratie van alle uitgevoerde metingen;

  • overige registraties op basis van het opgestelde werkplan.

3. Afwijkingen op het werkplan

Afwijkingen op het werkplan, die overigens binnen de regels van SC-530 vallen, dienen vóór uitvoering, met redenen omkleed, in het werkplan en /of op het logboekformulier te worden vermeld.

Voor een uitvoeringswijze die afwijkt van de regels van SC-530 dient tevoren een schriftelijke goedkeuring op basis van een Plan van aanpak (risico-inventarisatie) te worden verkregen van een Arbokerndeskundige. Het door die deskundige getoetste Plan van aanpak dient als bijlage aan het werkplan te worden toegevoegd.

BIJLAGE I CATEGORIE INDELING SANCTIESTELSEL ASBESTVERWIJDERING
Tabel 5.5.3

Afwijkingen

 

CKI sanctie

 

Nr.

Vestigingslocatie

SC-530

Cluster-indeling

Cat. I

Cat. II

Cat. III

Cat. IV

opmerkingen

1

Het bedrijf van de certificaathouder verricht asbestverwijderingswerkzaamheden of werkzaamheden verbonden aan asbestverwijdering terwijl haar certificaat is geschorst.

   

X

     

Onder schorsing wordt zowel de herstelsanctie als de ordemaatregel verstaan.

2

De volledige bedrijfsstructuur is niet schriftelijk vastgelegd:

• de bestuurlijke en eigendomsverhoudingen,

• de personele invulling van de managementstructuur

• de werknemers en hun certificaten

• de taken en bevoegdheden van de werknemers wat betreft asbestverwijdering

7.1.

   

X

   

3

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie van asbestverwijderingswerk en asbestinventarisatie dan wel asbestverwijderingswerk en eindbeoordeling (eindcontrole na asbestverwijdering) binnen een onderneming.

7.2.1 a

A

   

X

   

4

Er is sprake van ongeoorloofde gecombineerd aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf dan wel een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling

7.2.1 b

A

   

X

   

5

Er is sprake van het ongeoorloofde gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf dan wel bij een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling.

7.2.1 c

A

   

X

   

5a

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie van aandeelhouderschap, bij een asbestverwijderingsbedrijf met bestuurderschap in een asbestinventarisatiebedrijf of eindbeoordelingsinstelling door natuurlijke of rechtspersonen.

7.2.1 d

A

   

X

   

5b

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie van bestuurschap in een asbestverwijderingsbedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestinventarisatiebedrijf of eindbeoordelingsinstelling door natuurlijke of rechtspersonen.

7.2.1 e

A

   

X

   

6

Er is sprake van 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf of eindbeoordelingsinstelling.

7.2.1 f

A

   

X

   

7

Er is sprake van 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf of eindbeoordelingsbedrijf.

7.2.1 g

A

   

X

   

8

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders en/of medewerkers van het asbestverwijderingsbedrijf werkzaamheden verricht bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontroles(s) na de asbestverwijdering, de uitvoering van het project begeleid of directie daarop gevoerd of de eindcontrole na verwijdering uitgevoerd.

7.2.2 a

7.2.2 c

7.2.2 e

A

   

X

   

9

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders en/of medewerkers van een concern waar het asbestverwijderingsbedrijf, deel van uit maakt werkzaamheden verricht bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontrole(s) na de asbestverwijdering, de uitvoering van het project begeleid of directie daarop gevoerd of de eindcontrole na verwijdering uitgevoerd.

7.2.2 b

7.2.2 d

7.2.2 f

A

   

X

   

10

Een asbestverwijderingsbedrijf heeft de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestverwijderingswerkzaamheden niet zelf verricht en uitbesteed aan een niet gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.

7.2.1 h

J

   

X

   

11

Het bedrijf beschikt niet over een adequate aansprakelijkheidsverzekering.

7.4

     

X

 

12

Het bedrijf beschikt niet over onderhouden procedures voor de beheersing van alle documenten betreffende de gestelde eisen conform de SC-530 tot borging van de beheersing van het asbestverwijderingsproces.

7.7

K

   

X

   

13

Het bedrijf heeft geen registraties voor het bewijs van een doeltreffende werking van de borging van de beheersing van het asbestverwijderingsproces

7.8

K

   

X

   

14

De betrokkenheid van de directie bij de borging van de beheersing en de continue verbetering van het asbestverwijderingsproces kan niet worden aangetoond.

7.9.1 7.10.1

K

   

X

   

15

Documentatie omtrent de betrokkenheid van de directie bij het structureel correct uitvoeren van de dienstverlening ontbreekt

7.9.1

K

   

X

   

16

Inhoudelijke invulling van het beleid m.b.t. het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen (actuele bedrijfsdoelen, operationele kwaliteits- en veiligheidsdoelstellingen), is niet beschikbaar

7.9.3

K

   

X

   

17

De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verplichte functionarissen voor de bedrijfsvoering voor het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen (functie-omschrijvingen) zijn niet of niet duidelijk vastgelegd.

7.9.4.1

K

   

X

   

18

Niet alle verplichte functionarissen zijn benoemd: directievertegenwoordiger, een interne beoordelaar.

7.9.4.2

7.11.2.3

K

   

X

   

19

Bij het asbestverwijderingsbedrijf is geen DTA op basis van een arbeidsovereenkomst in voltijds vast dienstverband werkzaam

 

G

   

X

   

20

De projectgebonden taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de DTA op een asbestverwijderingswerk c.q. de verantwoordelijkheid voor een correct vrijgegeven en opgeleverde locatie na uitvoering van het asbestverwijderingswerk zijn niet vastgelegd.

1 7.9.4.3

K

   

X

   

21

Interne communicatie ontbreekt m.b.t. de geschiktheid en doeltreffendheid van de borging van de beheersing van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen.

7.9.4.4

K

   

X

   

22

De jaarlijkse directiebeoordeling van de borging van de beheersing van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen vindt niet plaats of voldoet niet aan de eisen.

7.10

K

   

X

   

23

Personeel, middelen en faciliteiten nodig voor de borging van de beheersing én verbetering van het asbestverwijderingsproces ontbreken.

7.11.1 7.11.3

K

   

X

   

24

Het bedrijf controleert niet de ter beschikking gestelde middelen op hun blijvend veilige en doeltreffende werking.

7.11.3 7.15.12

B/C

   

X

 

Er is sprake van een afwijking als het bedrijf de middelen niet controleert. Zolang de middelen echter nog veilig en voldoende functioneren is er geen reden om direct de zwaarste sanctie op te leggen.

25

De registraties van de aanwezige personele bekwaamheden, training (opleiding, voorlichting, instructie, werkoverleg), medische geschiktheid en personeelsbeoordelingen ontbreken.

7.8 7.11.2.1 7.11.2.2

K

   

X

   

27

De planning van de logistiek, inzet van personeel en middelen ter voorbereiding van het verantwoord arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen ontbreekt.

7.8 7.12.1

K

   

X

   

28

Het bedrijf beschikt niet over een actuele Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (bedrijfs-RI&E).

7.12.1

K

   

X

   

29

Het bedrijf beschikt niet over een actueel en volledig Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan) Uitvoeringsfase

7.12.1 7.12.4.1

K

   

X

   

30

Het bedrijf beschikt niet over een actueel en volledig projectgebonden werkplan,

7.14.4

L(a)

   

X

   

32

Het bedrijf beschikt niet over een volledig Kwaliteitshandboek

7.7

K

   

X

   

33

Het kwaliteitshandboek wordt niet actueel gehouden

 

K

   

X

   

34

Er is niet geborgd, dat de inkoop en inhuur van goederen en diensten en de afname/levering voldoen aan duidelijk vastgelegde, gespecificeerde eisen.

7.12

K

   

X

   

35

Ingehuurd / ingeleend personeel voldoet niet aan de gestelde eisen op het gebied van bekwaamheden, training (opleiding, voorlichting, instructie, werkoverleg) en medische geschiktheid.

7.11.2.1 7.11.2.2 7.12.3.3 7.15.3

G

 

X

     

36

Er bestaan niet per project voor de borging van de beheersing van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen documenten, formulieren en registraties ter beschikking.

7.8 7.12.4.1 7.14.4

     

X

 

37

Documenten, formulieren en registraties voor de borging van de beheersing van verantwoord asbestverwijderen zijn niet beschikbaar of worden niet toegepast .

7.8 7.12.4.1 7.14.4 7.15.1 7.15.3 7.15.4 7.15.8

     

X

 

38

Het bedrijf heeft geen bewakings- en meetapparatuur ter beschikking gesteld om de onderdrukwaarden, ventilatiecapaciteit in het containment en/of de overdrukwaarde(n) van de overdrukcabine te monitoren,

7.8

7.12.5 7.15.7 7.15.8

C

 

X

     

Vastgestelde afwijkingen van de vereiste waarden worden niet opgevolgd door correctieve maatregelen

 

X

     

39

Het bedrijf beschikt niet over een vastgelegde procedure voor de behandeling van defecte apparatuur en het onderzoeken van de gevolgen van defect gebleken apparatuur:

– op de kwaliteit van uitgevoerde asbestverwijdering

– en of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

 

K/B/C/F

   

X

   

Defecte apparatuur wordt niet uit roulatie genomen totdat het is gerepareerd

 

X

     

Het wordt niet onderzocht wat de gevolgen zijn geweest van het defect op en tijdens de verwijdering

   

X

   

Het wordt niet onderzocht of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

   

X

 

40

Het bedrijf beschikt niet over passende middelen om aan te tonen, dat het asbestverwijderingswerk aan de eisen voldoet.

7.8

7.13.1

K

K

   

X

   

De borging van de beheersing daarvan voldoet niet aan de eisen

   

X

   

De doeltreffendheid van deze borging van de beheersing zelf wordt niet continu verbeterd.

     

X

 

41

Het bedrijf heeft geen interne beoordelingen op zowel de vestigingslocatie(s) als projectlocaties uitgevoerd.

7.8

7.13.2.2

H

   

X

   

De borging van de beheersing van het asbestverwijderen is niet doeltreffend ondersteund door geïmplementeerde en onderhouden documentatie en doeltreffende\geschikte bedrijfsprocessen

K

   

X

   

De planning en uitvoering van het interne beoordelingsprogramma zijn niet vastgelegd.

H

   

X

   

42

Vastgestelde afwijkingen zijn niet geregistreerd, gecorrigeerd, geverifieerd of afgesloten .

7.8 7.12.4.1 7.13.3 7.15.1 7.15.4 7.15.8

H

   

X

   

43

De geschiktheid en doeltreffendheid van de borging van de beheersing van het asbestverwijderen is niet geanalyseerd aan de hand van bij beoordelingen verkregen gegevens, inclusief klachten en afwijkingen.

7.8

7.13.3 7.13.4

H

   

X

   

44

De periodieke analyse en beoordeling van de prestaties van de bedrijfs-processen, de functionarissen en de corrigerende en preventieve maatregelen en opvolging in de vorm van directiebeoordeling, managementdoelstellingen, actieplan is niet uitgevoerd

7.8

7.13.5.1.

H

   

X

   

45

Het onmiddellijk analyseren van afwijkingen, klachten, e.d. ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen corrigerende maatregelen om de oorzaken en gevolgen van afwijkingen op te heffen én om herhaling te voorkómen vindt niet plaats.

7.8

7.13.5.2

H

   

X

   

46

Het doelmatig vaststellen en doorvoeren van corrigerende maatregelen om de oorzaken en de gevolgen van afwijkingen op te heffen en herhaling te voorkómen en/of het verifiëren van de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen vinden niet plaats.

7.8 7.13.5.2

H

   

X

   

47

Het periodiek analyseren van bedrijfsprocessen, toegepaste middelen, methoden e.d., inclusief afwijkingen en klachten e.d., ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen preventieve maatregelen om toekomstige oorzaken en gevolgen van mogelijke afwijkingen te voorkómen vinden niet plaats.

7.8 7.13.4

H

   

X

   

48

Het bedrijf heeft niet met de opdrachtgever afgestemd op welke wijze en door welke partij de wettelijk verplichte eindbeoordeling wordt verricht en op welke wijze de eindrapportage ter beschikking wordt gesteld.

7.14.2

K

   

X

   

49

De voor de opdrachtverwerving én uitvoering verplichte, externe documenten zijn niet beschikbaar

7.14.3

     

X

 

De voor de opdrachtverwerving én uitvoering verplichte, externe documenten zijn niet beoordeeld en vrijgegeven voor gebruik binnen de projectafhandeling.

     

X

 

Afwijkingen projectlocatie

 

CKI sanctie

Arbeidsinspectie

Gemeente

 

Contr.lijst BWT

MBV art.

 

Nr.

SC-532

 

SC-530

Cluster-indeling

Cat.

I

Cat.

II

Cat.

III

Cat. IV

Beboetbaar feit

S = Stillegging en verslag van bevindingen

Opmerkingen

1

 

Bij het verwijderen van asbest worden niet alle maatregelen getroffen die behoren bij de wettelijk voorgeschreven risicoklasse.

 

A

 

X

           

2

1.2

Op de werklocatie is geen asbest-inventarisatierapport conform SC-540 (met risicoklassering) aanwezig;

7.14.3

E

   

X

 

B40500101

2.1

3.4

S

8.1.2

8.3.3

Het feit dat het rapport niet aanwezig is, is een afwijking. De afwezigheid van het rapport wil echter niet zeggen dat de benodigde kennis niet ter plekke aanwezig is. De afwezigheid van het rapport is derhalve geen reden om direct de zwaarste sanctie op te leggen.

3

1.3

Het werk is niet gemeld aan AI, CI en Gemeente.

5.1 7.14.5

I

   

X

   

1.3

3.6

8.2.1

8.3.4

 

4

1.5

De meldingstermijn is niet in acht genomen.

7.14.5

I

   

X

   

3.6

8.3.4-2

 

5

2.1

Op de werklocatie is geen werkplan conform het Arbobesluit (artikel 4.50) en SC-530, aanwezig.

7.12.1

7.14.4

L(a)

   

X

 

B40500101

3.9

8.3.5-2

 

6

2.2

Het werkplan is niet volledig

7.12.1

7.14.4

L(a)

   

X

         

7

2.3

Het werkplan is niet door de projectverantwoordelijke DTA geaccordeerd

7.9.4.3

L(a)

     

X

       

8

2.4

2.5

De in het werkplan beschreven werkwijzen zijn niet in overeenstemming met het de risicoklasse en de wijze van afscherming zoals voorgeschreven in de SMA-rt

7.14.4

E

 

X

     

3.9

S

8.3.5-2

 

9

2.6

2.7

Op de werklocatie is geen V&G-plan Uitvoeringsfase óf geen aan het V&G-plan of de bedrijfsgebonden RI&E ontleende projectgebonden RI&E / TRA aanwezig.

7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

K

     

X

 

3.13

   

10

2.8

Het bedrijf beschikt niet over een calamiteitenplan of er is geen calamiteitenplan aanwezig op de werkplek

7.13.3

L(c)

     

X

       

Het calamiteitenplan is niet volledig

L(c)

     

X

       

11

3.1

De werkzaamheden worden afwijkend van het werkplan uitgevoerd

7.14.4 7.15 7.16 7.17

L(a)

   

X

 

B40500501

3.8

3.9

3.11

S

8.3.5-1

8.3.5-2

 
                         

12

3.2

Er is geen DTA met een geldig persoonscertificaat volgens SC-510 aanwezig op de asbestverwijderingslocatie

7.14.6

7.15.1

G

 

X

   

B4054d501

3.13

   

12a

 

Op niet alle plaatsen waar asbest wordt verwijderd is toezicht door een DTA

 

G

 

X

           

13

3.3

De asbestverwijderingsmedewerker(s) op locatie is (zijn) geen DAV(’s) met een geldig persoonscertificaat volgens SC-520.

7.14.6

G

 

X

   

B4054d701

3.13

   

14

3.4

Op het asbestverwijderingswerk zijn meer dan twee leerling-DAV’s per mentor-DTA aanwezig;

7.11.2.1

G

 

X

   

B4054d701

3.13

   

15

3.8

De werklocatie is niet afgebakend/afgeschermd conform SC-530.

7.14.4 punt 4 7.15.6

C

 

X

     

3.12

3.19

8.3.1 jo 4.9

 

16

3.9

De DTA volgt het werkplan niet op

7.8 7.14.4 7.15.1 7.15.2 7.15.3 7.15.4 7.15.8

H

     

X

       

De DTA houdt het logboek niet bij

     

X

De relevante procesparameters volgens SC-530 zijn niet vastgelegd

     

X

17

3.9f

Er zijn aanvullend asbesthoudende/-verdachte materialen / producten / verontreinigingen op vooraf niet bekende plaatsen aangetroffen, zonder dat passende maatregelen zijn getroffen

7.8 7.12.4.1 7.15.4

C

 

X

     

3.7

S

8.3.4-1

 

De getroffen maatregelen zijn niet geregistreerd

H

   

X

 

In het logboek vinden per project(-fase) geen registraties plaats van:

 

K

               

18

3.9h

alle aanwezige medewerkers met in- en uitgangstijden asbestverwijderingsgebied;

7.8 7.15.2 7.15.8

     

X

   

3.11

3.13

   

19

3.9 i

alle bezoekers, opzichters, inspecteurs, directievoerders, laboratoriummedewerker(s) e.d. met in- en uitgangstijden en hun bevindingen;

7.8 7.12.4.1 7.15 3 7.15.5 7.15.8

     

X

   

3.11

3.13

   

20

3.9k

de van toepassing zijnde risico-klassering(en) (als mate van ‘bloot-stelling’);

7.8 7.12.4.1 7.14.4 7.15.3 7.15.8

     

X

   

3.11

3.13

   

21

3.9m

het continu in werking zijn geweest van de onderdrukventilatie;

7.12.1 7.12.4.1 7.14.4 7.15.3 7.15.6 7.15.7

     

X

   

3.9

8.3.5-2

 

22

3.9n

de onderdrukwaarden (minimaal 1 x per shift, of per gewaarmerkte onder-drukmonitor registraties);

7.8 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4 punten 10 en 11 7.15.1 7.15.3 7.15.6 7.15.7 7.15.8

     

X

   

3.9

8.3.5-2

 

23

3.9o

storingen, klachten, schades, incidenten (calamiteiten in het calamiteitenplan);

7.8 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.13.3 7.13.5.1 7.13.5.2 7.14.4 7.15.8

     

X

   

3.9

3.11

3.13

8.3.5-2

 

24

3.9p

aanvullingen op, afwijkingen / wijzigingen van het werkplan, V&G-plan (in het werkplan, V&G-plan, of logboek);

7.8 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.13.3 7.13.5.1 7.13.5.2 7.14.4 7.15.1

     

X

   

3.9

3.11

3.13

8.3.5-2

 

25

3.9q

de periode van stilstand en conditie douchewatervoerende installatie, actuele waterbron(nen), spoel-, reinigings- en/of desinfectiemaat-regelen, analyses op Legionella van watermonsters per decontaminatie-unit.

7.8 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1

     

X

   

3.13

   

26

3.10

Er is geen volledige decontaminatie-unit aanwezig en/of deze staat na aanvang asbestverwijdering/-sanering niet gebruiksklaar opgesteld.

7.14.4 punt 8

C

 

X

   

B40500401

3.13

S

8.3.5-2

 

27

3.11

De decontaminatie-unit is, indien technisch mogelijk, niet direct gekoppeld aan het werkgebied.

7.14.4 punt 9

C

 

X

     

3.11

   

28

3.12

Er wordt gebruik gemaakt van de transitprocedure, zonder dat de argumenten daarvoor zijn vastgelegd in het werkplan / controleplan / logboek.

7.14.4 punt 9

C

   

X

   

3.11

 

Indien de argumenten het gebruik van de transitprocedure niet rechtvaardigen is er sprake van een afwijking.

29

3.13

De decontaminatieprocedure of de transitprocedure wordt niet correct uitgevoerd,

bij risicoklasse 3 werkzaamheden

bij risicoklasse 2 werkzaamheden

7.14.4 punt 9 7.15.1 7.15.3

C

 

X

   

B40500401

3.13

   

30

3.14

Het met asbest verontreinigde afvalwater wordt niet opgevangen en (stapsgewijs) door een afvalwater-filtering afgevoerd met een laatste filter met poriëndiameter van 5 micro-meter.

7.11.1 7.11.3 7.14.4 punt 18

D

 

X

     

3.9

8.3.5-2

 

31

3.15

Er wordt geen geschikte ademhalingsbescherming toegepast.

7.11.1 7.11.3 7.14.4

B

       

B4048a201

3.13

 

Er wordt een onderscheid gemaakt in de reden dat de middelen niet worden gebruikt. Indien de middelen niet worden gebruikt, omdat het bedrijf niet over de middelen beschikt of de middelen niet op de werkplek zijn, is een onvoorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd.

Indien de middelen wel ter plekke zijn, maar niet worden gebruikt is de lagere sanctie van voorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd. De maatregelen bestaan er uit dat het middel wordt gebruikt en maatregelen zijn getroffen om er voor te zorgen dat het middel voortaan wordt gebruikt

1. Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig

 

X

   

2. De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar worden niet gebruikt)

   

X

 

32

3.16

Er worden geen geschikte beschermende werkkleding en PBM toegepast.

7.11.1 7.11.3 7.14.4. 7.15.2

B

         

3.13

 

Zie motivering onder 31.

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig

 

X

   

De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar worden niet gebruikt)

   

X

 

33

3.17

Voor aanvang van de asbest-verwijdering is de niet-besmette inventaris/inboedel niet uit / van de werklocatie verwijderd

7.12.4.1 7.14.4 punten 6, 12, 13 7.15.2

C

 

X

   

B4048a101

3.9

S

8.3.5-2

Door het verwijderen of afschermen van de boedel/inventaris wordt voorkomen dat asbestvezels die vrijkomen bij de verwijdering achterblijven na de werkzaamheden. Als dit niet wordt voorkomen, bestaat het risico van blootstelling door de gebruikers van de boedel/inventaris.

Het niet verwijderen of afschermen van de boedel/inventaris dient dan ook te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

Voor aanvang van de asbest-verwijdering is de niet-besmette inventaris/inboedel niet vezeldicht afgeplakt / afgeschermd.

C

 

X

   

34

3.18

Wanneer er in de naaste omgeving zodanige (sloop-)activiteiten plaats vinden dat daardoor het resultaat van het asbestverwijderingswerk en/of de eindbeoordeling wordt benadeeld en er tijdens de asbestverwijdering en/of de eindbeoordeling geen doeltreffende maatregelen zijn getroffen.

7.14.4

 

X

     

3.8

8.3.5-1

Het is niet aanvaardbaar dat de asbestverwijdering en eindbeoordeling niet volledig worden verricht. Indien andere activiteiten tot gevolg hebben dat de werkzaamheden niet kunnen worden afgerond, zal de certificaathouder het werk niet als afgerond mogen opleveren. Er is sprake van deze afwijking als de werkzaamheden worden opgeleverd alsof ze volledig zijn uitgevoerd, terwijl dit niet het geval is. De certificaathouder heeft de keuze de opdracht onafgemaakt terug te geven (met melding van de onvolkomenheden) of het werk open te laten totdat die afgerond kunnen worden.

35

3.19

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maatregelen toegepast bij werkzaamheden in containment of afgeschermde werkruimte condities

7.12.4.1 7.14.4 punten 15, 16, 17

C

 

X

   

B40450201

3.9

3.13

8.3.5-2

 

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maatregelen toegepast bij werkzaamheden in openlucht condities of met de glove-bag methode:

C

 

X

     

36

3.20

Er vinden, ook bij verwijderingswerk in openlucht condities, geen afdoende doeltreffende eind-reinigingen van alle daartoe relevante locaties / oppervlakken plaats.

7.15.10 7.15.11

D

 

X

     

3.9

8.3.5-2

Door de schoonmaak niet goed uit te voeren bestaat het risico dat er asbestvezels achterblijven. Dit leidt tot blootstelling door bewoners, gebruikers etc. Het niet goed schoonmaken dient dan ook te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

37

3.21

Het glove-bag werk wordt niet correct uitgevoerd.

7.14.4 7.15 7.16 7.17

C

 

X

   

B4048a101

3.9

S

8.3.5-2

 

38

3.22

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderings-locatie aanwezig is, is niet volledig onbeschermd of de verpakking is niet vezeldicht .

Het betreft niet-hechtgebonden asbest

7.11.3 7.15.9

D

 

X

   

B40450204

3.10

S

8.3.5

 

Het betreft hechtgebonden asbest:

       

X

 

39

 

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderings-locatie aanwezig is, is niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pe-folie) verpakt t.b.v. de afvoer vanaf de werkplek.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest

7.15.10

D

 

X

           

Het betreft hechtgebonden asbest

   

X

 

40

3.23

Gereedschappen, machines, klimmaterieel, uitrustingsstukken, etc., die met asbeststof in aanraking zijn geweest, zijn niet doeltreffend gereinigd, dan wel niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pe-folie) verpakt t.b.v. het vervoer en de opslag buiten de werkplek.

7.11.3 7.15.9 7.15.11

7.15.12

D

 

X

     

3.9

3.10

8.3.5-2

8.3.5

Door de schoonmaak niet goed uit te voeren bestaat het risico dat er asbestvezels achterblijven. Dit leidt tot blootstelling door bewoners, gebruikers etc. Het niet goed schoonmaken dient dan ook te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

41

3.24

De afsluitklep(pen) van de onderdrukventilatiemachine(s) (ODM’s) is (zijn) niet lekvrij afgedicht.

7.11.3 7.12.4.1 7.15.9

C

 

X

     

3.9

3.10

8.3.5-2

8.3.5

 

42

3.25

De verpakkingen van asbestafval en/of asbestbesmette onderdelen, uitrusting stukken e.d. zijn niet uitwendig gemarkeerd met de voorgeschreven asbest-waarschuwingsstickers (Productenbesluit Asbest 2005)

 

D

 

X

     

3.10

8.3.5-4/7

 

45

3.30

Na de eindbeoordeling en vrijgave door eindbeoordelingsinstelling én de laatste visuele eindcontrole door het asbestverwijderingsbedrijf vóór de oplevering, is de veilig te achten saneringslocatie visueel niet vrij van als asbesthoudend/-besmet te beschouwen resten afkomstig uit het asbestverwijderingswerk;

Het betreft niet-hechtgebonden asbest:

7.16.2, 7.16.4 7.16.6

D

 

X

   

B40500301

3.9

S

8.3.5-2

 

Het betreft hechtgebonden asbest:

       

X

 

46

4.1

Er is geen doeltreffend gesloten containment opgericht.

7.11.1 7.11.3 7.12.4.1 7.14.4 7.15.1 7.15.9

C

 

X

   

B4048a101

3.9

3.13

S

8.3.5-2

 

47

4.2

Er is niet gewaarborgd, dat er geen asbestvezelemissie/-besmetting naar de omgeving buiten het containment kan plaatsvinden

7.12.4.1 7.14.4 punten 6, 12, 13 7.15.1

C

 

X

   

B4048a101

3.9

S

8.3.5-2

 

48

4.3

Het containment wordt niet permanent op een onderdruk van minimaal 20 Pascal (Pa) gehouden, indien substantieel lager dan 20 Pa en het containment wordt minder dan 6 keer per uur geventileerd.

7.12.5 7.14.4 punten 10, 11 en 13 7.15.3

C

 

X

     

3.9

8.3.5-2

 

49

4.4

Het containment wordt minder dan 6 keer per uur geventileerd.

7.14.4 punt 13 7.15.1 7.15.3

C

   

X

   

3.13

   

50

4.5

Het werkplan / logboek bevat geen of niet de juiste berekening(en) van de benodigde ventilatiecapaciteit.

7.14.4 7.15.1 7.15.3

C

   

X

   

3.7 3.9 3.11

8.3.5-2

 

51

4.7

Bij risicoklasse 2 werk: de onderdruk die in het containment heerst wordt;

a. niet continue gemeten

7.12.5 7.14.4 punt 10 7.15.1

C

   

X

   

3.9

8.3.5-2

 

b. niet per shift in het logboek geregistreerd.

   

X

52

4.8

Bij risicoklasse 3 werk: de onderdruk die in het containment heerst wordt niet continue gemeten én tegelijk continue geregistreerd (onderdruk-registratiemonitor).

7.12.5 7.14.4 punt 11 7.15.1

C

   

X

   

3.9

8.3.5-2

 

53

4.9

4.10

Bij asbestverwijderingswerk onder risicoklasse 3 condities wordt geen omgevingslucht onafhankelijke ademhalingsbescherming toegepast, óf ademhalingsbescherming met een afdoende verhoogde beschermings-factor,

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4 punten 1, 2, 5 7.15.1

B

 

X

   

B4048a201

3.13

   

Het bedrijf beschikt niet over deze middelen of zij zijn niet op de werkplek aanwezig

 

X

   

De middelen zijn op de werkplek aanwezig maar worden niet toegepast

 

X

   

54

4.11

Er is geen apart aan het containment / de afgeschermde werkplek gekoppelde afval-/materiaalsluis toegepast, hoewel dat technisch mogelijk is en vanwege de hoe-veelheid af te voeren afval-verpakkingen nodig is.

7.14.4 punt 13 7.15.9

C

   

X

   

3.9

3.13

8.3.5-2

 

55

4.12

De uitsluis- en afvoerprocedure voor het asbestafval (en de verpakte, als asbestbesmet te beschouwen uitrusting stukken) is `niet correct uitgevoerd

bij risicoklasse 3 werkzaamheden:

7.14.4 7.15.1 7.15.8 7.15.9

D

 

X

   

B40500401

3.9

3.10

3.13

8.3.5-2

8.3.5

Door de procedure voor het afvoeren van asbest(afval) en (potentieel) met asbest besmette middelen niet goed uit te voeren wordt het risico verhoogd dat er asbestvezels buiten de plek komen waar asbest wordt verwijderd. Dit risico wordt niet alleen verhoogd voor de werknemers, maar ook anderen. Dit betekent dat deze afwijking dient te leiden tot schorsing (ordemaatregel).

bij risicoklasse 2 werkzaamheden:

     

X

   

56

4.13

Indien het apart uitsluizen van de asbestafvalverpakkingen niet mogelijk is, moeten de verpakkingen lucht- en vezeldicht verpakt/afgeplakt en los van de vloer in het containment / de afgeschermde werkruimte opgeslagen zijn .

7.14.4 7.15.1. 7.15.9

D

 

X

     

3.9

3.10

3.13

8.3.5-2

8.3.5

 

57

5.5

Ademhalingsbeschermingsmiddelen (ABM’s) voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

58

5.4.4

De filters voor de ABM zijn niet bestand tegen asbeststof en de eventuele additionele schadelijke stoffen en/of voldoen niet aan de vereiste specificaties.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

 

X

   

B4048a201

B80030101

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

59

5.7

Additionele uitrustingsstukken, zoals koppelstukken, leefluchtslangen, compressor/ventilator en leeflucht-filters voor van de omgevingslucht onafhankelijke ABM’s voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

60

5.8

Op de werklocatie is geen reserveset ABM met voldoende beschermings-factor voor de gegeven risicoklasse aanwezig

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

   

X

   

3.13

 

Het feit dat een reserveset niet aanwezig is, leidt op zich nog niet tot een verhoging van het risico van blootstelling. Indien de ABM van een werknemer niet langer functioneert, kan hij ook van het werk gestuurd worden of van elders een set gaan halen.

Een voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

61

5.9

Er worden ABM(‘s) gebruikt die zodanig zijn beschadigd, dat dit de veilige werking nadelig kan beïnvloeden.

7.11.3

B

 

X

     

3.20

8.3.1 jo 4.10

Een ABM die niet werkt, biedt geen bescherming. Dit is gelijk aan het niet gebruiken van ABM.

62

5.10

Er worden ABM(‘s) gebruikt die niet schoon zijn (inwendig en uitwendig) m.b.t. stof, vuil, restfracties, schimmels, etc.

De vervuiling is niet schadelijk voor de gezondheid

7.11.3

7.11.4

7.11.6

B

   

X

   

3.13

 

Voor zover deze vervuiling niet schadelijk is voor de gezondheid, is voorwaardelijke intrekking aanvaardbaar.

 

De vervuiling is wel schadelijk voor de gezondheid

   

X

         

Indien de vervuiling schadelijk is voor de gezondheid, is het middel waarmee de werknemer zich denkt te beschermen juist een bron van gevaar. Een dergelijke vervuiling dient te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

63

5.11

De gebruikte filter(s) van de ABM(‘s) zijn niet correct gemarkeerd of, lucht- dicht afgedopt.

7.11.3

7.11.4

7.11.6

D

 

X

     

3.10

8.3.5

 

64

5.12

• decontaminatie-unit(s) en/of de

• onderdrukventilatiemachine(s)

• watermanagement-systeem,

voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4 7.15.4

C

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

65

5.13

De decontaminatie-unit is beschadigd waardoor er geen veilige werking is

7.11.3

7.15.1

C

 

X

     

3.20

8.3.1 jo 4.10

 
                         

66

5.15

Veiligheidszuigsystemen (zoals HEPA-filtrerende asbeststofzuigers) voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

C/D

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

67

5.16

Onder-drukventilatiemachine(s) (ODM’s) voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4

C

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

68

5.17

Onder-drukregistratiemonitor voldoet niet aan de keurings- en calibratie-eisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4

C

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

69

5.18

Machine(s) die voorzien moeten zijn van een overdrukcabine, voldoet(n) niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4

C

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

70

5.19

De gebruikte machine(s) zijn zodanig beschadigd dat er geen veilige werking is.

7.11.3

7.15.1

C

 

X

     

3.20

8.3.1 jo 4.10

 

71

5.20

Vervangende stof-/afvalzakken voor de asbeststofzuiger(s) en/of vóór-filters voor de onderdrukventilatie-machine(s) zijn niet voorradig.

7.15.1 7.15.4

C/D

   

X

   

3.20

8.3.1 jo 4.10

Het feit dat vervanging niet aanwezig is, leidt op zich nog niet tot een verhoging van het risico van blootstelling. Indien vervanging nodig is, kan het werk ook worden beëindigd totdat er wel vervanging is geregeld.

Een voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

BIJLAGE 3, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage XIIIc behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Document: SC-510: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Ascert

Postbus 154

3990 DD Houten

www.Ascert.nl

INHOUD

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

194

     

1.

Inleiding

194

     

2.

Definities en documenten

194

2.1

Definities

194

2.2

Documenten

195

     

3.

WerkveldspeCKIfieke kenmerken

195

3.1

Beschrijving schema

196

3.2

Actieve partijen

196

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

196

     

4.

Certificatiereglement

198

4.1

Doelstelling

198

4.2

Certificatieprocedure

198

4.3

Beslissingen m.b.t. het certificaat

198

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

198

4.5

Geldigheidscondities (zie Hoofdstuk 13)

198

4.6

Klachten

198

4.7

Bezwaarschriftenprocedure

200

4.8

Ascert Register voor vakbekwaamheid

201

4.9

Norminterpretatie

201

     

5.

Examenreglement

201

5.1.

Doelstelling

201

5.2

Examenreglement

202

5.3

Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel

202

5.4

Eisen te stellen aan het examen

202

 

Algemeen

202

 

Theorie-examen

203

 

Praktijkexamen

203

5.5

Beheer centrale itembank en aanvragen examenpakketten

203

     

6.

Toezicht

204

6.1

Medewerking aan toezicht

204

6.2

Frequentie van het toezicht

204

6.3

De wijze van uitvoering van toezicht

204

6.4

Het afwijkingsrapport

204

6.5

Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

204

     

DEEL II

NORMEN

205

     

7.

Entreecriteria

205

     

8.

Eindtermen

205

     

9.

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

206

9.1

Theorie examen

206

9.2

Praktijkexamen

213

9.3

Geldigheidsduur van het examenresultaat

215

9.4

Cesuur examen DT-Asbestverwijdering

215

9.5

Beheersing en borging van de behandeling van de examenpakketten

215

     

10.

Hercertificatie

215

     

DEEL III

BIJLAGEN

216

     

BIJLAGE A

MODELCERTIFICAAT (V)

216

BIJLAGE B

MINIMALE GEGEVENS DTA KAART (V)

218

BIJLAGE C

MODEL OVEREENKOMST CKI EN KANDIDAAT CERTIFICAATHOUDER (I)

219

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waar onder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • Het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft;

  • Definities;

  • Een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waar onder een risicoanalyse,

  • Het certificatiereglement;

  • Het examenreglement;

  • Bepalingen met betrekking tot toezicht.

1 Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering personen is door Ascert opgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van toezicht op asbestverwijdering. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003.

2 Definities en documenten
2.1 Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beoordelingsprotocol:

De wijze waarop de beoordeling van een toets door een examinator plaats dient te vinden.

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie (SCE):

Commissie binnen de structuur van Ascert die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings en Keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

In de formulering van de eisen in dit schema is de term ‘certificatie-instelling’ inclusief de exameninstelling.

CKI-proces:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Cesuur:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DTA:

Deskundig toezichthouder asbestverwijdering.

Eindtermen:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en / of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

IenM:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Nuffic:

Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het hoger onderwijs gevestigd te Den Haag

Persoonscertificatie:

Het doen verkrijgen van een certificaat voor een specifieke competentievan een persoon onderscheiden in drie fasen:

fase 1: het examineren ( theorie en praktijk) van een kandidaat;

fase 2: het beoordelen van de examenresultaten;

fase 3: het beslissen omtrent verlening van het certificaat aan de persoon.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 01.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 01.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 01.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 01.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 01.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 01.

Toetsterm:

Een omschrijving van (een element van) een eindterm, in de vorm van één kennisaspect, één vaardigheid of één houding, zodanig dat ze toetsbaar is.

Toets:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om voor een individuele kandidaat te kunnen beoordelen of hij of zij aan de eindtermen voldoet.

Toetsmatrijs:

Het geheel aan eisen met betrekking tot de samenstelling en de beoordelingswijze van de toets en de voorwaarden waaronder de toets dient te worden afgenomen, voor het inrichten van een valide examensituatie in het kader van de eindtermen.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren1.

Vakbekwaamheidsgebied:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houding inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveldspecifiek certificatieschema(WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

X Noot
1

Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht.

2.2 Documenten
  • 1. Beroepsprofielen Deskundig Toezichthouder Asbestsloop en Asbestsaneerder. PRC Divisie Bouwcentrum 06 juli 2005 (code S09490-101/WB/JM).

  • 2. Handboek Ascert. Verzameling documenten waarin reglementen en procedures zijn vastgelegd ter ondersteuning van het functioneren van Ascert en CKI’s. De documenten zijn geïdentificeerd met SC-000, versie 01, datum 15-09-2011. Het Handboek Ascert versie 2011 is op aanvraag verkrijgbaar en is te raadplegen op www.ascert.nl.

3 Werkveldspecifieke kenmerken

Asbest verwijderen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de Deskundige Toezichthouder Asbestverwijdering.

3.1 Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-510’ is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest p/a Stichting Ascert, Postbus 154, 3990 DD, Houten, info@ascert.nl.

3.2 Actieve partijen

In onderstaande afbeelding is een overzicht gegeven van de door Ascert ingerichte structuur en werkwijze van de certificatieregelingen voor de persoonscertificaten van de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA).

Binnen deze structuur zijn met name actief:

  • Stichting Certificatie Asbest (Ascert)

  • CCvD Asbest

  • Werkkamer Asbest

  • Ascert Centrale Examencommissie

3.3 Risicoanalyse en afbreukcriteria
3.3.1 Algemeen

Asbest is in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen, vanwege de goede eigenschappen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. IenM is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest.

Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen.

Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

  • Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3

  • Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/cm3

  • Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/cm3

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Arbobesluit

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude “vrijstellingsregelingen”.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/m3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van “risicovolle” niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2 Risicoanalyse niveau Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definieren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. asbestvezelbesmetting uit te bannen.

De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s m.b.t. het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting het voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen. Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden door vakbekwame en betrokken werknemers.

Dit laatste stelt eisen aan de training en de opleiding van werknemers die deze activiteiten uitvoeren. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s DT-Asbest verwijdering [1]

Maatregelen

In SC-510 Eind- en toetstermen

Management factoren

Theorie

Praktijk

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Asbestvezel besmetting van personen

Werkvoorbereiding

T8, T11-13, T15-25

 

SC-501 NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003

Coördinatie en beheer technische uitvoering

 

P2, P2.19-20

Coördinatie en beheer keuringen, inspecties en veiligheid

 

P2.22-24

Verwijderen van asbest

T17-25

P2

Afvoer afvalstoffen

T21,

P2.15-16

Veilig werken

T22

P2.12,

Administreren projectgegevens

 

P2.25

Communicatie intern

 

P1.1, P2.10-20

Communicatie extern

 

P1.2-3

Instructie geven

T8

P1.1, P2.21+24

Geldigheidscondities

SC-510

 
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoek tot herziening.

4.2 Certificatieprocedure

De kandidaat DTA dient bij een CKI (zie www.ascert.nl), in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het Persoonscertificaat DTA. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces. De CKI moet vooraf de aanvraag controleren of de kandidaat reeds een certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken moet de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI.

4.3 Beslissingen m.b.t. het certificaat

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht SC-501.

4.4 Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 3 jaar.

4.5 Geldigheidscondities (zie Hoofdstuk 13)

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • a) De certificaathouder dient te blijven voldoen aan de eindtermen;

  • b) De certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften. Leidt dit tot een afwijking bij asbestinventarisatie of asbestverwijdering dan kan dit leiden tot schorsing. Bij een door de CKI gegrond verklaarde schorsing volgt een extra examen;

  • c) Indien zijn handelen binnen een periode van 2 jaar opnieuw leidt tot een onder b) genoemde afwijking wordt het certificaat ingetrokken;

  • d) De certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

4.6 Klachten
4.6.1 Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van

  • ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen

  • van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat

  • correctieve acties worden uitgevoerd.

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die

  • niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de

  • ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in

  • hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.6.3 Klachtenregeling
4.6.3.1 Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.6.3.2 Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden.

Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht.

De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht.

De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.6.3.2.1 Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.6.3.2.2 Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek.

De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.7 Bezwaarschriftenprocedure
4.7.1 Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2 Werkwijze
4.7.2.1 Algemeen
  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener (het overtreden van de termijn hem niet van verwijtbaar is) aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.7.2.2 Procedure
  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

    Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of

  • kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.7.2.3 Beslissing op het bezwaarschrift
  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.7.2.4 Bestuursrechter
  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.8 Ascert Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met Ascert tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. Ascert is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

In de overeenkomst Ascert-CKI is een maximale termijn vermeld tussen het tijdstip van certificatiebeslissing en vermelding in het register.

4.9 Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5 Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering.

5.1 Doelstelling

Dit examenreglement is onderdeel van SC-510. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit twee delen:

  • het praktijkexamen;

  • het theorie-examen.

De certificatie-instelling is verantwoordelijk voor de afgifte van een persoonscertificaat met behulp van de volgenden acties:

  • fase 1: examineren van de kandidaat met onderscheid in theorie en praktijkexamen;

  • fase 2: beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat;

  • fase 3: beslissen omtrent verlening, en eventueel intrekking, van het certificaat.

Eventueel kunnen de werkzaamheden voor “fase 1” worden uitbesteed aan een exameninstelling (zie SC-501 4.2.5).

Het is de verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling dat aan de onderstaande eisen van het theorie-examen en het praktijkexamen wordt voldaan.

De certificatie-instelling dient te beschikken over een handleiding voor het certificatiepersoneel belast met de uitvoering van bovengenoemde fasen 1 t/m 3. Daarin dienen o.a. de taken en bevoegdheden opgenomen te zijn.

5.2 Examenreglement

De certificatie-instelling dient een examenreglement te hanteren waarin de volgende zaken opgenomen dienen te zijn:

  • 1. wijze van bepalen ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. vaststellen aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 3. wijze waarop de deelname en oproep worden bevestigd;

  • 4. wijze van identificatie van de deelnemers;

  • 5. regeling toelating en afwezigheid;

  • 6. vaststellen examenduur en wijze van examinering;

  • 7. opstellen gedragsregels voor kandidaten;

  • 8. opstellen regeling aangepast examen;

  • 9. vaststellen normen voor slagen en afwijzen;

  • 10. wijze van bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 11. vaststellen bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 12. vaststellen inzagerecht;

  • 13. vaststellen geldigheidsduur van het examenresultaat. Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zal zowel het theorie- als het praktijkexamen opnieuw afgelegd dienen te worden. Indien een kandidaat een onvoldoende resultaat behaalt voor het theoriegedeelte en een onvoldoende resultaat voor zijn praktijktoets, dient het gehele (her)examen te worden volbracht. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

5.3 Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel

Certificatiepersoneel moet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in SC-501 par 4.2.6

De CKI dient zorg te dragen dat alleen competent personeel wordt ingezet.

Het certificatiepersoneel dient een verklaring ondertekend te hebben waarin geheimhouding en onafhankelijkheid (van opleiders en kandidaten) en de beslotenheid van de examens wordt gegarandeerd.

De certificatie-instelling dient een register bij te houden van certificatiepersoneel en hun inzet bij de examens. Tevens dient de certificatie-instelling over persoonsdossiers te beschikken waarin ten minste opgenomen een curriculum vitae, een geheimhoudingsverklaring, een informatie/bereidheidsverklaring c.q. overeenkomst, beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

5.4 Eisen te stellen aan het examen

Algemeen

5.4.1 Beslotenheid van examens

Certificatiepersoneel verstrekt geen informatie over de inhoud van de afgenomen examens aan derden en is niet betrokken bij examinering. Certificatiepersoneel dient een verklaring van geheimhouding te hebben ondertekend.

5.4.2 Algemene eisen examenlocatie

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • er mag geen hinderlijke geluidsoverlast zijn;

  • op de locatie dient een ruimte voor de opvang van de kandidaten beschikbaar te zijn;

  • er dienen nabij de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar te zijn;

  • nabij de locatie dient voor de toezichthouder een telefoon (bij voorkeur voorzien van een rechtstreekse buitenlijn) beschikbaar te zijn. Een mobiele telefoon voldoet ook;

  • de werkverlichting binnen de examenlocatie dient voldoende te zijn;

  • de ruimte dient voldoende geventileerd en verwarmd te zijn.

Theorie-examen

5.4.3 Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie examen
  • Elke examenlocatie dient in examenopstelling ingericht te zijn met minstens 1 meter tussenruimte tussen de tafels. De tafels dienen zowel in de lengte als in de breedte rechte rijen te vormen voor elke kandidaat dient een tafel (minimaal 0,50x0,70 m) en stoel aanwezig te zijn en voor de toezichthouder een bij voorkeur grotere tafel en stoel;

  • Voor het theorie-examen dienen op basis van het aantal te examineren kandidaten voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig te zijn. Indien op één examenlocatie op verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, dienen er verschillende versies gebruikt te worden.

  • Het schriftelijk theorie-examen wordt in de Nederlandse taal afgenomen;

  • Hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • De duur van het reguliere theorie-examen bedraagt maximaal 75 minuten.

5.4.4 Voorwaarden voor een alternatief mondeling theorie examen
  • Tijdens de examinering wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal; hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • Voor kandidaten met een door een arts afgegeven dyslexie verklaring wordt de beschikbare tijd van de reguliere maximale examenduur (= 75 minuten) verhoogd met 30 minuten tot maximaal 105 minuten.

Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar Ascert.

Mondelinge en schriftelijke theorie examens moeten altijd tegelijkertijd plaatsvinden.

Praktijkexamen

5.4.5 Algemene eisen bij de uitvoering van het praktijkexamen
  • Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens DTA, dient de locatie te beschikken over vijf examenplaatsen die voldoen aan de specifieke eisen per examenlocatie volgens SC-512: versie 01, datum 15-09-2011, Eisen DTA praktijkexamenlocaties.

  • Tijdens het praktijkexamen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal.

  • Examens met behulp van vertalers en tolken worden niet toegestaan.

  • Het praktijkexamen wordt individueel afgelegd.

  • De examenlocatie bestaat uit 5 ruimten waarin één of meer opdrachten vervuld dienen te worden.

  • De beoordeling dient plaats te vinden op basis van de beoordelingsaspecten onder par. 9.2 ‘Praktijkexamen’.

  • De totale tijd van het praktijkexamen bedraagt 1,5 uur (90 minuten).

    Deze tijd is als volgt ingedeeld:

    • 1 * 30 minuten voor het kunnen verzorgen van een mondelinge instructie en/of voorlichting;

    • 1 * 60 minuten voor het kunnen toezicht houden op de werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden.

5.5 Beheer centrale itembank en aanvragen examenpakketten

Gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank. Het beheer van de itembank geschiedt onder strikte geheimhouding centraal door de Centrale Examencommissie van Ascert.

De eisen t.a.v. opzetten (opstellen), beheer en onderhoud van de itembank en het proces van aanvragen, genereren en distribueren van examens staan in SC-610: versie 01, datum 15-09-2011 (Reglement inrichting, beheer en onderhoud centrale itembank, SC-620: versie 01, datum 15-09-2011 (Analyse en evaluatie centrale itembank) en SC-630: versie 01, datum 15-09-2011 (Aanvraag en beheer examenpakketten).

De beheerder van de centrale itembank genereert examenpakketten en geeft die uit aan de CKI. De CKI vraagt examenpakketten aan bij de beheerder van de centrale itembank en de toezichthouder van de CKI zorgt er voor dat dit pakket op de examenlocatie komt en neemt na afloop de examens en de resultaten in en mee terug naar kantoor.

6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht

Door de CKI-persoon wordt toezicht op de certificaathouder gehouden.

Zowel de CKI-proces als de handhavende overheidsinstelling, de Arbeidsinspectie, zijn verplicht hun bevindingen m.b.t. tot het functioneren van een DTA voor wat betreft geconstateerde afwijkingen (zie SC-530 par 5.3.3) te melden en te rapporteren aan de CKI-persoon die het certificaat heeft uitgegeven.

6.2 Frequentie van het toezicht

Niet van toepassing.

6.3 De wijze van uitvoering van toezicht

Tijdens de projectaudits van een CKI-proces kan deze constateringen doen waaruit moet worden geconcludeerd dat de gecertificeerde DTA niet competent is. De CKI-proces maakt hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

Tijdens inspectiebezoeken kan de AI overtredingen vaststellen waarbij wordt vastgesteld dat een gecertificeerde DTA niet competent blijkt te zijn. De schriftelijke constatering hiervan wordt door de AI in het kader van het Uitwisselingsprotocol AI-CKI toegezonden aan de CKI-proces en aan de betreffende CKI-persoon.

6.4 Het afwijkingsrapport

Het desbetreffende afwijkingsrapport dient feitelijke informatie te bevatten opdat de CKI-persoon zich een oordeel kan vormen.

6.5 Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

De CKI-persoon informeert de certificaathouder schriftelijk, per aangetekend schrijven van de ontvangst van de melding van de CKI-proces of van de Arbeidsinspectie. Bij dit schrijven is de melding van de CKI-proces gevoegd.

De CKI-persoon stelt in dit schrijven de certificaathouder op de hoogte van onderstaande procedure.

Procedure:

  • De certificaathouder dient binnen vier weken een verweerschrift in te dienen.

  • Het verweer zal worden beoordeeld.

  • Wanneer de CKI-persoon twijfel houdt over de competentie van de certificaathouder of als het verweer niet binnen de termijn is ingediend, zal de certificaathouder worden geschorst voor een periode van vier weken.

  • In die periode wordt de certificaathouder in de gelegenheid gesteld opnieuw examen te doen.

  • Bij het niet succesvol afleggen van het examen of het niet tijdig doen van een examen wordt het certificaat van de certificaathouder ingetrokken.

  • Op dit besluit is de bezwaarprocedure van kracht

  • De CKI-persoon meldt alle veranderingen in de certificatiestatus van de certificaathouder aan Ascert. Ascert zal deze registreren en zorgt voor publicatie.

DEEL II NORMEN

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificeringsproces (7);

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat (8);

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd. De beheersing en borging door de CKI van de behandeling van de examenpakketten op zich met terugkoppeling van de examenresultaten(9);

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie (10);

  • te stellen eisen aan het certificaat inclusief de geldigheidscondities (Bijlage A).

7 Entreecriteria

Voor de afgifte van het wettelijk verplichte Ascert-persoonscertificaat volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

  • Basisonderwijs of gelijkwaardig hebben gevolgd;

  • Nederlandse taal minimaal in woord machtig en geschrift zijn;

  • minimale leeftijd van 18 jaar hebben;

  • De aanvrager is niet opgenomen in de lijst van ingetrokken certificaathouders (binnen een periode van 12 maanden na intrekking van een certificaat kan geen nieuw certificaat worden verstrekt);

  • Als de aanvrager bij aanvraag reeds beschikt over een nog geldig certificaat dan vervalt per direct bij verstrekking van het nieuwe certificaat het oude.

8 Eindtermen

Elke eindterm wordt omgezet in een aantal toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Soorten en toepassingen:

  • 1. De examenkandidaat kan de verschillende soorten asbest en asbesthoudend materiaal noemen.

  • 2. De examenkandidaat kan de verschillende toepassingen van asbest of asbesthoudend materiaal noemen en kan de situaties waarin het werd toegepast noemen en herkennen.

Wettelijk kader:

  • 3. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de bestaande arbeidsbeschermende voorschriften op het gebied van asbest in het algemeen en op het gebied van het slopen of verwijderen van asbest in het bijzonder.

  • 4. De examenkandidaat kan werkzaamheden uitvoeren conform de eisen uit een sloopvergunning.

  • 5. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de milieuvoorschriften die gelden bij het verwijderen van asbest.

  • 6. De examenkandidaat kan het deskundig asbestverwijderingsbedrijf positioneren in de wettelijke context.

  • 7. De examenkandidaat kan de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde wettelijke voorschriften uitvoeren en weet de bevoegdheden.

Taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, leidinggeven en toezicht:

  • 8. De examenkandidaat kan de taken van een Deskundig Toezichthouder Asbest noemen en toelichten.

Risicobeoordeling:

  • 9. De examenkandidaat kan de risico’s voor de gezondheid bij het verwijderen van asbest herkennen en beoordelen en weet maatregelen te noemen om deze emissie te voorkomen.

  • 10. De examenkandidaat kan het doel, de werking en de aspecten van alternatieven voor verwijdering benoemen en uitleggen.

Asbestinventarisatie:

  • 11. De examenkandidaat weet in welke gevallen er een asbestinventarisatieplicht is, door wie deze inventarisatie verricht moet worden en kent de uitzonderingen op deze verplichting.

  • 12. De examenkandidaat kent de verschillende typen asbestinventarisaties, weet de verschillen en kent de geldigheidsduur van de rapporten.

  • 13. De examenkandidaat kan beoordelen of een asbestinventarisatierapport volledig is en handelend optreden indien dit niet het geval is.

Risicoklassen:

  • 14. De examenkandidaat weet wie bevoegd zijn om risicoklassen te bepalen en hoe deze bepaald worden.

  • 15. De examenkandidaat kent de voorwaarden voor het eventueel aanpassen van de risicoklasse en kent de concentraties die aan de klassen ten grondslag liggen.

  • 16. De examenkandidaat kent de eisen m.b.t. de werkmethoden, opleiding van personeel, meldingsplicht, gebruik van PBM en de eindinspectie.

Procesbeheersing:

  • 17. De examenkandidaat is op de hoogte van de meldingsplicht en kan de aan het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering verbonden meldingsplicht uitvoeren.

  • 18. De examenkandidaat kan een werkplan voor het verwijderen van asbest samenstellen en beoordelen en weet wanneer een werkplan noodzakelijk is.

  • 19. De examenkandidaat kan de kwaliteit van de bij het slopen of verwijderen van asbest gebruikte hulpmiddelen beoordelen.

  • 20. De examenkandidaat kan maatregelen benoemen en beschrijven om vezelemissie zo veel mogelijk te voorkomen.

  • 21. De examenkandidaat is op de hoogte van de voorschriften voor het omgaan met asbesthoudend afval en kan deze voorschriften toepassen.

  • 22. De examenkandidaat kan aan de hand van documenten de benodigde kwaliteits- en veiligheidsregistraties op de werkplek benoemen en uitvoeren.

Eindinspecties:

  • 23. De examenkandidaat kent de voorwaarden van de visuele inspectie door de DTA uitgevoerd moet worden voordat de inspectie-instelling een eindcontrole komt uitvoeren

  • 24. De examenkandidaat kent de randvoorwaarden en condities van eindinspectie die behoren bij de verschillende verwijderingtechnieken en risicoklassen

  • 25. De examenkandidaat kent de verantwoordelijkheden van de DTA en de inspectie-instelling bij de eindinspectie.

Betrokken partijen bij de certificatieregeling:

  • 26. De examenkandidaat kan de relaties tussen Ascert, de certificerende instellingen en het gecertificeerde bedrijf duidelijk maken en kent de relevante certificatieschema’s van Ascert.

9 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
9.1 Theorie examen

Toetstermen

Elke eindterm wordt omgezet in een aantal toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Soorten en toepassingen:

1. De examenkandidaat kan de verschillende soorten asbest en asbesthoudend materiaal noemen.

1.1

Kan de 6 verschillende soorten asbest van naam herkennen.

1.2

Kan de 3 meest voorkomende asbestsoorten noemen.

1.3

Kan de 2 hoofdgroepen van naam herkennen en kent het verschil in structuur.

1.4

Kan ten minste 5 verschillende soorten asbesthoudende materialen noemen.

2. De examenkandidaat kan de verschillende toepassingen van asbest of asbesthoudend materiaal noemen en kan de situaties waarin het werd toegepast noemen en herkennen.

2.1

Kan ten minste 5 kenmerkende eigenschappen van asbest noemen.

2.2

Kan ten minste 5 verschillende functionele toepassingen van asbesthoudend materiaal noemen.

2.3

Kan benoemen op welke wijze asbestverdacht materiaal goed te herkennen is.

2.4

Kent het onderscheid tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest.

Wettelijk kader:

3. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de bestaande arbeidsbeschermende voor- schriften op het gebied van asbest in het algemeen en op het gebied van het slopen of verwijde- ren van asbest in het bijzonder.

3.1

Weet dat de wettelijke grondslag voor de arbeidsbeschermende maatregelen is gelegen in de Arbowetgeving.

3.2

Kan de drie onderdelen noemen van de arbeidsomstandighedenwetgeving (wet-besluit-regeling).

3.3

Weet dat in het Arbobesluit een apart hoofdstuk is gewijd aan asbest.

3.4

Kent in deze ook de algemene verplichtingen voor de werknemer en werkgever zoals verwoord in de Arbo-wet.

3.5

Kent in essentie de verboden, normen en voorschriften over asbest in het Arbobesluit.

3.6

Kent de vrijstellingen.

3.7

Weet welke adembescherming de overheid verplicht stelt bij werkzaamheden waarbij de grenswaarde wordt overschreden .

3.8

Is op de hoogte van de meldingsplicht en kent de termijnen waarbinnen de melding van sloopwerkzaamheden aan de arbeidsinspectie moet worden gedaan.

4. De examenkandidaat kan werkzaamheden uitvoeren conform de eisen uit een sloopvergunning.

4.1

Weet in welke gevallen een sloopvergunning verplicht is.

4.2

Weet dat een sloopvergunning door de gemeente wordt verstrekt.

4.3

Weet dat de gemeente toeziet op de uitvoering van de werkzaamheden conform de sloopvergunning.

4.4

Weet dat in een sloopvergunning specifieke aanvullende eisen aan de uitvoering van de werkzaamheden kunnen zijn geformuleerd.

4.5

Weet wat een sloopmelding is en weet in welke gevallen asbestverwijderingswerkzaamheden met een sloopmelding mogen worden uitgevoerd.

4.6

Weet wat een parapluvergunning is en voor welke werkzaamheden deze gebruikt mag worden.

5. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de milieuvoorschriften die gelden bij het verwijderen van asbest.

5.1

Weet dat in het Asbest-verwijderingsbesluit de belangrijkste milieuvoorschriften zijn opgenomen inzake asbestverwijdering.

5.2

Kent in essentie verboden, normen en voorschriften van het Asbestverwijderingsbesluit.

6. De examenkandidaat kan het deskundig asbestverwijderingsbedrijf positioneren in de wettelijke context.

6.1

Weet dat de verplichting voor het Procescertificaat voor asbestverwijdering is vastgelegd in het Asbest-verwijderingsbesluit.

6.2

Weet dat gecertificeerde bedrijven aangemerkt worden als ‘deskundig’.

6.3

Weet dat risicoklasse 2 en 3 asbestverwijderingswerkzaamheden slechts mogen worden uitgevoerd door ‘deskundige’ bedrijven.

7. De examenkandidaat kan de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde wettelijke voorschriften uitvoeren en weet de bevoegdheden.

7.1

Weet dat Arbeidsinspectie, Milieupolitie, gemeente en certificatie-instelling instanties zijn die asbestwerk controleren op naleving van de voorschriften.

7.2

Weet dat de Arbeidsinspectie beoordeeld op de eisen uit de Arbowet en het Arbobesluit

7.3

Weet dat de Arbeidsinspectie opsporingsbevoegdheid heeft en werken stil kan leggen, proces-verbaal op kan maken en boeterapporten op kan stellen

7.4

Weet dat Milieupolitie in principe beoordeeld op de eisen uit de milieugerelateerde wetgeving zoals het asbestverwijderingsbesluit, maar algemene opsporingsbevoegdheid heeft en daardoor ook mag beoordelen t.a.v. Arbozorg en bouwverordening.

7.5

Weet dat de milieupolitie opsporingsbevoegdheid heeft en werken stil kan leggen, proces-verbaal op kan maken en boeterapporten op kan stellen

7.6

Weet dat toezichthouders van gemeenten toezien op naleving van de eisen uit de sloopvergunning en het werk stil kan leggen als niet aan deze eisen is voldaan

7.7

Weet dat auditoren van certificatie-instelling toezien op naleving van de SC-530 en bevoegd zijn om afwijkingsberichten uit te schrijven.

7.8

Weet dat certificatie-instellingen toezien op naleving van de SC-530 en bevoegd zijn om conform het sanctiebeleid persoons- en procescertificaten te schorsen of in te trekken.

7.9

Weet dat de instanties bevoegd zijn om onderling gegevens uit te wisselen over constateringen.

Taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, leidinggeven en toezicht

8. De examenkandidaat kan de taken van een Deskundig Toezichthouder Asbest noemen en toelichten.

8.1

Weet dat een DTA over een geldig SC-510 certificaat moet beschikken.

8.2

Weet dat wettelijk is geregeld dat asbestverwijderingswerkzaamheden plaats moeten vinden onder toezicht van een DTA

8.3

Kan de belangrijkste taken van de DTA benoemen, zijnde:

• het toezicht houden op de naleving van de wettelijke voorschriften en de voorschriften uit het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering tijdens de voorbereiding, de uitvoering en de oplevering van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

• het instrueren van werknemers;

• communicatie met derden (arbeidsinspectie, opdrachtgever, certificatie-instelling).

Risicobeoordeling:

9. De examenkandidaat kan de risico’s voor de gezondheid bij het verwijderen van asbest herkennen en beoordelen en weet maatregelen te noemen om deze emissie te voorkomen

9.1

Weet dat inademing van asbestvezels schade aan de longen kan veroorzaken.

9.2

Weet dat asbestose, mesothelioom en asbest gerelateerde longkanker het gevolg kunnen zijn van de blootstelling aan asbestvezels.

9.3

Weet wat het ziektebeeld is van bovengenoemde drie ziekten.

9.4

Kan de aandoeningen asbestwratten en pleurale plaque benoemen en weet hoe deze aandoeningen kunnen ontstaan.

9.5

Weet dat de amfibole groep (o.a. crocidoliet en amosiet ) een groter gezondheidsrisico, met betrekking tot de ziekte mesothelioom, inhoudt dan de serpentijne groep (chrysotiel).

9.6

Kent het verband tussen roken en het risico op een asbestziekte

9.7

Kent het verschil tussen arbeidshygiënische maatregelen en milieuhygiënische maatregelen

9.8

Kent het doel van de arbeidshygiënische maatregelen.

9.9

Kan de arbeidshygiënische strategie in relatie brengen met de uitgangspunten van beleid inzake veiligheid en gezondheid, zoals neergelegd in de Arbo-wet.

9.10

Kan tenminste drie arbeidshygiënische maatregelen bij het slopen van asbest noemen en hun toepassing beschrijven.

9.11

Kan op basis van het doel van de arbeidshygiënische strategie kritische punten noemen die van belang zijn bij het toezicht houden op de uitvoering van een gegeven arbeidshygiënische maatregel.

9.12

Weet dat een emissie van asbestvezels naar de omgeving voorkomen dient te worden.

9.13

Weet dat bij het slopen van asbesthoudende toepassingen grote hoeveelheden asbestvezels vrij kunnen komen.

9.14

Kent het begrip ‘best bestaande techniek’.

9.15

Kent het doel van de milieuhygiënische maatregelen inzake het verwijderen van asbest, zoals die zijn voorgeschreven in het Asbest-verwijderingsbesluit.

9.16

Kan tenminste 3 milieuhygiënische maatregelen noemen en hun toepassing beschrijven.

9.17

Kan op basis van het doel van de milieuhygiënische strategie kritische punten noemen die van belang zijn bij het toezicht houden op de uitvoering van een gegeven milieuhygiënische maatregel.

10. De examenkandidaat kan het doel, de werking en de aspecten van alternatieven voor verwijdering benoemen en uitleggen

10.1

Kent de verschillen tussen isoleren (afschermen), verwijderen en fixeren (coaten) van asbesthoudend materiaal.

10.2

Kent het doel van de bovengenoemde technieken.

10.3

Kan de werking van de drie technieken beschrijven.

10.5

Kent de voor- en nadelen van de drie technieken.

Asbestinventarisatie:

11. De examenkandidaat weet in welke gevallen er een asbestinventarisatieplicht is, door wie deze inventarisatie verricht moet worden en kent de uitzonderingen op deze verplichting.

11.1

Weet in welke gevallen er een asbestinventarisatieplicht is

11.2

Kent de wettelijke uitzonderingen op deze plicht

11.3

Weet dat asbestinventarisaties uitsluitend mogen worden uitgevoerd door SC-540 gecertificeerde bedrijven

12. De examenkandidaat kent de verschillende typen asbestinventarisaties, weet de verschillen en kent de geldigheidsduur van de rapporten.

12.1

Weet dat de SC-540, 4 verschillende inventarisaties kent (O, A, B en G).

12.2

Weet het verschil tussen deze verschillende rapporten.

12.3

Weet waar een Type A rapport geschikt voor is.

12.4

Weet in welke gevallen een Type B noodzakelijk is.

12.5

Weet waar een Type O wel en niet geschikt voor is.

12.6

Weet wat de geldigheid van een asbestinventarisatierapport is.

13. De examenkandidaat kan beoordelen of een asbestinventarisatierapport volledig is en handelen optreden indien dit niet het geval is.

13.1

Kan aan de hand van een voorbeeld(rapport) bepalen of een rapport geschikt is voor de geformuleerde werkzaamheden.

13.2

Kan aan de hand van een voorbeeld(rapport) bepalen of een rapport volledig is.

13.3

Kan actie benoemen die noodzakelijk is als een rapport niet compleet of volledig is.

13.4

Weet wat een uitsluiting is.

13.5

Weet hoe hij/zij moet handelen in het geval een NEN 2991 advies gegeven is.

13.6

Weet dat in het rapport een brongerichte risicoclassificatie (SMA-rt) dient te zitten.

13.7

Weet dat monsters geanalyseerd moeten zijn door een RvA testen geaccrediteerd laboratorium.

Risicoklassen:

14. De examenkandidaat weet wie bevoegd zijn om risicoklassen te bepalen en hoe deze bepaald worden.

14.1

Weet dat bepaling van de risicoklasse geschiedt door een SC-540 gecertificeerd inventarisatiebureau

14.2

Weet dat voor de bepaling een gevalideerd risicoklasse bepalingsysteem moet worden gebruikt (SMA-rt)

15. De examenkandidaat kent de voorwaarden voor het eventueel aanpassen van de risicoklasse en kent de concentraties die aan de klassen ten grondslag liggen

15.1

Weet dat aanpassing van de risicoklasse naar boven door het asbestverwijderingsbedrijf mag geschieden.

15.2

Weet dat aanpassen van risicoklassen naar beneden uitsluitend is voorbehouden aan een SC-540 gecertificeerd bedrijf.

15.3

Weet dat de bepaling voor het aanpassen van de risicoklasse naar beneden dient te geschieden conform de eisen uit SC-548: versie 01, datum 15-09-2011.

15.4

Kent de grenswaarden tussen risicoklasse 1 en 2 en tussen klasse 2 en 3.

15.5

Kent het verband tussen de risicoklassen en de grenswaarde.

16. De examenkandidaat kent de eisen m.b.t. de werkmethoden, opleiding van personeel, meldingsplicht, gebruik van PBM en de eindinspectie

16.1

Kent de eisen m.b.t. de meldingsplicht voor risicoklasse 1, 2 en 3.

16.2

Kent de eisen m.b.t. opleiding van personeel voor risicoklasse 1, 2 en 3.

16.3

Kent de eisen m.b.t. gebruik van adembeschermingsmiddelen voor risicoklasse 1, 2 en 3.

16.4

Kent de eisen m.b.t. de eindinspectie voor risicoklasse 1, 2 en 3.

Procesbeheersing:

17. De examenkandidaat is op de hoogte van de meldingsplicht en kan de aan het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering verbonden meldingsplicht uitvoeren.

17.1

Is op de hoogte van de meldingsplicht aan AI, CKI en gemeente.

17.2

Weet welke werkzaamheden aan de Arbeidsinspectie gemeld moeten worden.

17.3

Kent de termijnen van meldingen aan Arbeidsinspectie, Certificatie-instelling en gemeente.

17.4

Is in staat om een melding via de website van de Arbeidsinspectie uit te voeren en te wijzigen.

18. De examenkandidaat kan een werkplan voor het verwijderen van asbest samenstellen en beoordelen en weet wanneer een werkplan noodzakelijk is.

18.1

Weet wanneer een werkplan noodzakelijk is.

18.2

Weet dat het werkplan V&G maatregelen moet beschrijven of dat een separaat V&G plan noodzakelijk is.

18.3

Kan beoordelen of een gegeven werkplan voldoet aan de eisen van het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering.

18.4

Kan beoordelen of een gegeven werkplan volledig is.

18.5

Kan een volledig werkplan samenstellen.

18.6

Kan beoordelen of het werkplan in overeenstemming is met het asbestinventarisatierapport.

19. De examenkandidaat kan de kwaliteit van de bij het slopen of verwijderen van asbest gebruikte hulpmiddelen beoordelen.

19.1

Weet dat adembeschermingsmiddelen, overdruk- en onderdrukapparatuur, veiligheidszuigsystemen, decontaminatiesystemen, waterverzorgingsblokken, filtersystemen en onderdruk-registratie-apparatuur periodiek gekeurd dienen te worden.

19.2

Kent de verplichte frequentie van de verschillende keuringen.

19.3

Weet dat de gekeurde middelen voorzien dienen te zijn van een identificatienummer en een keuringssticker met een geldigheidsdatum.

19.4

Weet dat persoonlijke beschermingsmiddelen voorzien dienen te zijn van CE-markering.

19.5

Weet wanneer voorfilters van onderdrukmachines vervangen dienen te worden.

19.6

Kent de voorschriften voor tijdige vervanging van voorfilters en absoluutfilters.

20. De examenkandidaat kan maatregelen benoemen en beschrijven om vezelemissie zo veel mogelijk te voorkomen.

20.1

Kan minimaal 3 bronmaatregelen benoemen die vezelemissie in een containmentsituatie beperkt.

20.2

Kan minimaal 3 bronmaatregelen benoemen die vezelemissie in een openluchtsituatie beperkt.

20.3

Kan het doel van een containment benoemen.

20.4

Kent de norm voor onderdruk in het containment.

20.5

Kent de norm voor luchtverversing in het containment door middel van ventilatie (afzuiging).

20.6

Kan maatregelen benoemen om dode hoeken in containment te voorkomen.

20.7

Kan de uitvoering van de decontaminatieprocedures beschrijven conform SC 531: versie 01, datum 15-09-2011 A en B.

20.8

Kan de uitvoering van de afvalsluisprocedure beschrijven conform SC 531: versie 01, datum 15-09-2011 C.

21. De examenkandidaat is op de hoogte van de voorschriften voor het omgaan met asbesthoudend afval en kan deze voorschriften toepassen.

21.1

Weet dat het verwerken van asbesthoudend afval verboden is.

21.2

Weet dat afval dubbel verpakt moet worden en voorzien van een asbestgevaarsetiket.

21.3

Kent de eisen aan tijdelijke opslag voorafgaand aan transport naar een stortplaats.

21.4

Kent de waarde en betekenis van een stortbewijs.

21.5

Weet in welke gevallen een afvalgeleidebiljet noodzakelijk is

21.6

Weet welke gegevens minimaal op een afvalgeleidebiljet moeten worden vermeld

21.7

Weet dat stortplaatsen specifieke eisen kunnen stellen aan de wijze van verpakken en aanleveren van afval.

21.8

Kent de eisen aan de diverse soorten verpakking die voor het verpakken van asbesthoudend afval worden gesteld.

22. De examenkandidaat kan aan de hand van documenten de benodigde kwaliteits- en veiligheidsregistraties op de werkplek benoemen en uitvoeren.

22.1

Kan een ingevuld logboek in relatie tot een projectbeschrijving (case) beoordelen op volledigheid.

22.2

Weet hoe de uitvoering van de werkzaamheden en eventuele bijzonderheden moeten worden vastgelegd in het logboek.

22.3

Kan op basis van een casebeschrijving een logboek opstellen.

Eindinspecties:

23. De examenkandidaat kent de voorwaarden van de visuele inspectie door de DTA uitgevoerd moet worden voordat de inspectie-instelling een eindcontrole komt uitvoeren

23.1

Weet dat de DTA zelf een voorinspectie moet uitvoeren.

23.2

Weet dat deze voorinspectie met volledige persoonlijke beschermingsmiddelen moet worden uitgevoerd.

23.3

Weet de criteria voor de goed of afkeur van deze voorinspectie.

24. De examenkandidaat kent de randvoorwaarden en condities van eindinspectie die behoren bij de verschillende verwijderingtechnieken en risicoklassen

24.1

Weet dat organisaties die visuele inspecties na asbestverwijdering uitvoeren na klasse 2 en klasse 3 saneringen een RvA Inspectie accreditatie dienen te hebben.

24.2

Weet dat organisaties die luchtmonsters bij eindinspecties mogen nemen en analyseren een RvA testen accreditatie dienen te hebben.

24.3

Weet dat de eindinspecties worden uitgevoerd conform de NEN 2990.

24.4

Kent de eindinspectie eisen bij klasse 1 verwijdering.

24.5

Kent de eindinspectie eisen bij een klasse 2 verwijdering in de open lucht

24.6

Kent de eindinspectie-eisen bij een klasse 2 verwijdering in containment

24.7

Kent de eindinspectie-eisen bij een klasse 3 verwijdering in containment

24.8

Kent de afwijkende eisen van een eindinspectie in een kruipruimte

24.9

Weet met welke persoonlijke beschermingsmiddelen de inspecties moeten worden uitgevoerd

24.10

Kent de geldende vrijgavenorm

25. De examenkandidaat kent de verantwoordelijkheden van de DTA en de inspectie-instelling bij de eindinspectie.

25.1

Weet dat de DTA verantwoordelijk is voor het betreden van het werkgebied.

25.2

Weet dat de inspectie-instelling verantwoordelijk is voor het bemonsteren en analyseren van de lucht.

25.3

Weet dat de DTA verantwoordelijk is voor de uiteindelijke vrijgave van het werkgebied.

25.4

Weet dat er niet van inspectie-instelling mag worden gewisseld na een afkeur.

Betrokken partijen bij de certificatieregeling

26. De examenkandidaat kan de relaties tussen Ascert, de certificerende instellingen en het gecertificeerde bedrijf duidelijk maken en kent de relevante certificatieschema’s van Ascert

26.1

Weet dat Ascert een coördinerende rol heeft in het veld asbestverwijdering, asbestinventarisaties, en persoonscertificering.

26.2

Weet dat het College van Deskundigen Asbest een afspiegeling is van betrokken partijen uit de markt van asbestverwijdering.

26.3

Weet dat het College van Deskundigen bindende uitspraken doet t.b.v. het certificatieschema

26.4

Weet dat een certificerende instelling regelmatig het gecertificeerde bedrijf beoordeelt of nog steeds aan de eisen van de SC-530 wordt voldaan.

26.5

Kan het toelatingsprogramma om een SC-530 certificaat te behalen beschrijven.

26.6

Weet dat het aantal werkbezoeken dat wordt afgelegd afhankelijk is van het aantal mandagen.

26.7

Kent de taken en bevoegdheden van de certificerende instelling cq. de auditoren inzake de controle op de naleving van het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering.

26.8

Weet dat in het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering (SC-530) de relevante voorschriften uit het Asbestverwijderingsbesluit en het Arbobesluit zijn opgenomen.

26.9

Weet dat de certificering conform het certificatieschema Procescertificaat Asbestinventarisatie (SC-540) betrekking heeft op het proces van asbestinventarisaties.

26.10

Kent de essentie van het sanctiebeleid inzake certificering zoals dat is vastgelegd in het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering.

26.11

Weet uit welke onderdelen de praktijk-audit bestaat.

26.12

Weet dat werklokatie-audits altijd onaangekondigd plaatsvinden.

26.13

Kent de bevoegdheden van een auditor tijdens een praktijk-audit.

26.14

Kent de status van een afwijkingsbericht A, B en opmerking.

26.15

Weet dat het auditrapport door de DTA voor gezien moet worden getekend.

26.16

Weet waar een actueel overzicht kan worden gevonden van geaccrediteerde laboratoria, gecertificeerde bedrijven en ken de geldigheid toetsen van persoonscertificaten.

Uitvoering theorie examen

Toetsmatrijs DTA theorie deel A +B

In de bijgaande tabellen zijn de verschillende eindtermen uit het vakbekwaamheidsprofiel verdeeld over de vragen in het examen. Per afdeling is het aantal vragen vastgesteld. Daarnaast is een onderverdeling over de verschillende eindtermen vastgesteld. Deel A bestaat uit 40 meerkeuze vragen. Deel B bestaat uit 2 delen, te weten een set met een vijftal open vragen en een diaserie t.b.v. materiaalherkenning.

Toetsmatrijs theorie Deel A meerkeuze en deel B open vragen

 

Aantal

%

 

Aantal

%

Soorten en toepassingen

 

2

5

Risicoklassen

 

4

10

1.

Asbest

1

   

28.

Bevoegdheden en toegestane middelen

2

   

2.

Toepassingen en kenmerken

1

   

29.

Grenswaarden

1

   

Wettelijk kader

 

7

17

30.

Eisen meldingsplicht, opleiding etc.

1

   

3.

Grondslag

3

   

Procesbeheersing

 

8

20

4.

Opbouwstructuur arbowet

   

31

Meldingen

1

   

5.

Verplichtingen werkgever en werknemer

   

32.

Werkplan, noodzaak en V&G aspecten

1

   

6.

Verboden, normen en voorschriften

   

33.

Opstellen werkplan

Open vraag

7.

Vrijstellingen

   

34.

Beoordelen werkplan

       

35.

Middelen met keuringsplicht

1

   

8.

Verplichting op gebruik adembescherming

   

36.

Frequentie en identificatie

1

   

9.

Meldingsplicht en termijnen

   

37.

Voorschriften absoluutfilters ODM

   

10.

Sloopvergunning

1

   

38.

Bronmaatregelen openlucht / containment

1

   

11.

Milieuvoorschriften

1

   

39.

Eisen containment

1

   

12.

Deskundig bedrijf

1

   

40.

Deco en transitprocedure SC 531a en b

1

   

13.

Betrokken Partijen bij toezicht

1

   

41

Afvalsluisprocedure SC 531 c

   

14.

Bevoegdheidsterreinen toezichthouders

   

42.

Eisen bewerking en opslag afval

1

   

15.

Bevoegdheid tot uitwisseling gegevens

   

43.

Stortbewijs en geleidebiljet

   

Taken

 

2

5

44.

Soorten verpakking

   

16.

Verplichting tot hebben SC-510 certificaat

2

   

45.

Logboek en keuringsplan

Open vraag

17.

Taken en verantwoordelijkheden

   

Eindinspectie

 

4

10

Risicobeoordeling

 

4

10

46.

Voorinspectie

1

   

12.

Gezondheidsrisico’s

3

   

47.

Eisen aan inspectie-instellingen

   

13.

Milieurisico’s en maatregelen

1

   

48.

Eisen bij de risicoklassen en technieken

2

   

14.

Alternatieven voor verwijdering

     

49

Verantwoordelijkheden bedrijf en DTA

1

   

Risicobeheersing

 

5

13

Betrokken partijen bij certificatieregling

 

2

5

15.

Beperking emissie

2

   

50.

Relaties binnen het certificatie schema

1

   

16.

Beperking blootstelling

1

   

51.

Verantw.heden en bev.heden van CKI

1

   

17.

Certificatie

1

   

52.

Verantw.heden en bev.heden van auditor

   

18.

Milieumaatregelen

1

   

De toetstermen zijn in steekwoorden weergegeven

Asbestinventarisatie

 

2

5

19.

Inventarisatieplicht en uitzonderingen

2

   

20.

Verschillen tussen inventarisaties

   

21.

Geschiktheid van inventarisaties

   

22.

Beoordeling geschiktheid en volledigheid

Open vraag

23.

Benoemen actie bij onvolledigheid

24.

Uitsluitingen

25.

Actie bij NEN 2991 advies

26.

Brongerichte risicoclassificatie

27.

Analyses in het rapport

Cesuur theorie-examen

De beoordeling van deel A en B van het theoretisch examen is een functie van het aantal goed beantwoorde vragen. Een kandidaat is geslaagd voor de totale theorietoets als hij/zij voor theorie A en B samen een voldoende heeft gescoord. Het cijfer voor theorie A telt 70% mee en het cijfer voor theorie B telt 30% mee voor de eindscore. Het cijfer deel B wordt bepaald uit het gemiddelde van de open vragen en het gemiddelde van de score van de materiaalherkenning.

Daarbij wordt de volgende formule toegepast:

Het eindcijfer theorie is opgebouwd uit 70 % van het resultaat van deel A plus 30 % van het resultaat van deel B. In formule uitgedrukt: 0,7 * cijfer van deel A (cijfer var. van 0-10) + 0,15 * cijfer van deel B1 + 0,15 * cijfer van opdracht B2.

Waarbij voor deel A de volgende staffel geldt:

Aantal goed

0

1–5

6–10

11–15

16–20

21–22

23

24

25–26

27

28–29

30

31

32

33

34

35

Cijfer

0

1

2

3

4

4,5

5

5,5

6

6,5

7

7,5

8

8,5

9

9,5

10

Voor deel B1 (open vragen) wordt het maximaal te behalen punten aantal (500) gedeeld door 50.

Voor deel B2 (materiaalherkenning uit diaserie) wordt het maximaal te behalen puntenaantal (100) gedeeld door 10.

9.2 Praktijkexamen

Toetstermen

De toetstermen zijn afgeleid van de eindtermen:

1. Het kunnen verzorgen van een mondelinge instructie en/of voorlichting.

1.1

Beschikt over de communicatieve vaardigheden om werknemers die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan te instrueren en te beoordelen of de instructie begrepen is en opgevolgd kan worden. Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

1.2

Beschikt over de communicatieve vaardigheden om opdrachtgevers en derden die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan te instrueren en voor te lichten en te beoordelen of de voorlichting begrepen is.

Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

1.3

Beschikt over de communicatieve vaardigheden om controlerende instanties tijdens de werkzaamheden effectief van de stand van zaken op de hoogte te brengen en de juiste documenten te laten zien. Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

2. Het kunnen toezicht houden op de werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden.

2.1

Kan zijn toezichthoudende taak – mede op basis van zijn leidinggevende capaciteiten en sociale vaardigheden – uitvoeren.

2.2

Kan – zowel in technische als in sociale zin – corrigerend optreden wanneer er niet op juiste wijze omgegaan wordt met de hulpmiddelen en de persoonlijke beschermingsmiddelen.

2.3

Kan effectief handelend optreden bij het wegvallen van de onderdruk.

2.4

Kan effectief handelend optreden bij te veel onderdruk.

2.5

Kan effectief handelend optreden bij een ongeval met persoonlijk letsel.

2.6

Kan effectief handelend optreden bij het open gaan van een afvalzak.

2.7

Kan effectief handelend optreden bij het uitvallen van stroom.

2.8

Kan effectief handelend optreden bij het wegvallen van de watervoorziening.

2.9

Kan effectief handelend optreden bij het openscheuren van het containment.

2.10

Kan opdracht geven tot het plaatsen van afzettingen, er op toezien dat deze handelingen op de juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.11

Kan opdracht geven tot het uitvoeren van werkzaamheden met de glovebag , kan er op toezien dat de werkzaamheden met de glovebag techniek op een juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.12

Kan opdracht geven tot het opbouwen van een containment, er op toezien dat een containment op de juiste wijze wordt opgebouwd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is. Kan tevens de inrichting testen op effectiviteit.

2.13

Kan opdracht geven tot het opstellen en aansluiten van een decontaminatie-unit , er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is. Kan tevens de decontaminatie-unit testen op juiste werking.

2.14

Kan opdracht geven tot het opbouwen van een transitsluis, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.15

Kan opdracht geven tot het verpakken en in de afvalsluis plaatsen van asbesthoudend afval, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.16

Kan opdracht geven tot het uitsluizen van asbesthoudend afval inclusief de administratieve handelingen, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.17

Kan opdracht geven tot het verwijderen van materiaal waarbij gebruik wordt gemaakt van bronmaatregelen, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.18

Kan beoordelen of hulpmiddelen en apparatuur zijn gekeurd.

2.19

Kan opdracht geven tot het inplakken van een onderdrukmachine, er op toezien dat de machine op de juiste wijze wordt geplaatst en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.20

Kan opdracht geven tot het inschakelen van een onderdrukmachine, er op toezien dat de machine op de juiste wijze wordt ingeschakeld en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.21

Kan een effectieve luchtverversing en een gewenste onderdruk in een concrete situatie bereiken door instructies te geven aan de DAV.

2.22

Kan de werking van apparatuur en hulpmiddelen tijdens het gebruik beoordelen op functionaliteit, veiligheid en effectiviteit.

2.23

Kan de decontaminatieprocedure uitleggen, er op toezien dat deze veilig wordt uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.24

Kan opdracht geven tot het wisselen van een voor- en tussenfilter van een onderdrukmachine, er op toezien dat deze handelingen op de juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.25

Kan tijdens de werkzaamheden het logboek invullen waarin alle van belang zijnde gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden worden geregistreerd.

Uitvoering praktijkexamen

Het praktijk examen bestaat uit minimaal 6 opdrachten (zie samenstelling). Deze worden per examensessie beschikbaar gesteld door de Ascert Centrale Itembank. In deze itembank zijn per toetsterm meerdere, uniek gecodeerde, opdrachten opgeslagen. Eén opdracht kan meerdere toetstermen dekken. De opdrachten bestaan uit instructies voor de kandidaat om bepaalde vaardigheden (handelingen) uit te voeren en een bijbehorend beoordelingsprotocol voor de examinator. De examinator dient dit beoordelingsprotocol in te vullen en af te tekenen.

De specifieke eisen die gesteld zijn aan de examenplaatsen zijn opgenomen in SC-512: versie 01, datum 15-09-2011 Eisen DTA Praktijkexamenlocaties, beschikbaar in Handboek Ascert onder www.ascert.nl.

Samenstelling van de toets

In elke praktijktoets dienen tenminste 6 toetstermen uit groep 2 en 1 toetsterm uit groep 1 afgetoetst te worden. Het is mogelijk dat in één opdracht meerdere toetstermen worden getoetst.

Toetsmatrijs praktijkexamen

Toetsmatrijs

Praktijkopdrachten

Aantal

%

Opmerking

1

Het kunnen geven van een mondelinge voorlichting of instructie

1

17

Communicatie is een geïntegreerd onderdeel in elke opdracht

2

Het kunnen toezichthouden bij de diverse werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden

5

83

 

Totaal

6

100

Cesuur praktijkexamen

Bij de praktijk toets dient voor alle opdrachten een voldoende gehaald te worden. Elke opdracht wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol. Hierop is het algoritme van de handelingen die de kandidaat moet verrichten beschreven. Aan de verschillende handelingen zijn beoordelingscriteria toegevoegd en een puntenwaardering. Elke opdracht kent zo een puntenwaardering die is vastgelegd op het beoordelingsprotocol. Om een voldoende te halen dient minimaal 70% van de punten gescoord te worden, dan wel dient de kandidaat geen KO te hebben. KO (“knock-out” = fout die leidt tot onvoldoende voor het betreffende examenonderdeel).

9.3 Geldigheidsduur van het examenresultaat

Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk.

In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zal zowel het theorie- als het praktijkexamen afgelegd dienen te worden. Indien een kandidaat een onvoldoende resultaat behaalt voor het theoriegedeelte en een onvoldoende resultaat voor zijn praktijktoets, dient het gehele (her)examen te worden volbracht.

Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

9.4 Cesuur examen DT-Asbestverwijdering

Een kandidaat is geslaagd als hij/zij voor de theorietoets en de praktijktoets een voldoende heeft gescoord. Kandidaten die geen voldoende hebben behaald voor het onderdeel theorie dan wel praktijk kunnen opnieuw aan het examen deelnemen, waarbij opnieuw aan de voorwaarden zoals vermeld in het examenreglement van de exameninstelling moet worden voldaan.

9.5 Beheersing en borging van de behandeling van de examenpakketten

Ten behoeve van de beheersing en borging van de behandeling van de examenpakketten worden het examen van alle, per examensessie door de Ascert beschikbaar gestelde, examenpakketten de, per kandidaat ingevulde, originele antwoordformulieren met de (ongebruikte) examenopgaven bij Ascert Centrale Itembank bezorgd.

De examenresultaten worden op vraagniveau door Ascert Centrale Itembank opgenomen in een database ten behoeve van uit te voeren analyses en evaluatie van de Itembank (zie Handboek Ascert SC-630: versie 01, datum 15-09-2011).

10 Hercertificatie

Hercertificatie vindt plaats nadat het gehele praktijk- en theorie-examen overeenkomstig Hoofdstuk 10 met goed gevolg is doorlopen (hercertificatie is initiële certificatie). Indien de positieve certificatiebeslissing valt binnen drie maanden voor de vervaldatum dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het vervolgcertificaat. Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de drie maanden voorafgaand aan de vervaldatum dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.

DEEL III BIJLAGEN

Ten behoeve van de informatie aan de certificaathouder is per bijlage aangegeven het verplichtend karakter (v = verplichtend) of het voorlichtende karakter (i = informatief).

BIJLAGE A MODELCERTIFICAAT (V)
Geldigheidscondities.

Gedurende de looptijd van 3 jaar gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • 1. De certificaathouder dient te blijven voldoen aan de eindtermen;

  • 2. De certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften. Leidt dit tot een afwijking bij asbestinventarisatie of asbestverwijdering dan kan dit leiden tot schorsing. Bij een door de CKI gegrond verklaarde schorsing volgt herexaminering;

  • 3. Indien zijn handelen binnen een periode van 2 jaar opnieuw leidt tot een onder b) genoemde afwijking wordt het certificaat ingetrokken;

  • 4. De certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

BIJLAGE B MINIMALE GEGEVENS DTA KAART (V)

BANKPAS formaat

Voorzijde

Achterzijde

BIJLAGE C MODEL OVEREENKOMST CKI EN KANDIDAAT CERTIFICAATHOUDER (I)

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ..... , directeur, hierna te noemen de instelling en de kandidaat van het persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering conform Ascert-510: 2011 DTA in beheer bij Stichting Ascert:

Achternaam: ..... Voorletters: .....

Geboren op ..... 19 te ..... , hierna te noemen certificaathouder verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan certificatie van vakbekwaamheid Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering:
  • 1. Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2. Certificaathouder wordt door de instelling geregistreerd in het Ascert Certificaatregister met de Ascert-code als identificatie (zie SC-710: versie 01, datum 15-09-2011) .

Artikel 2. Plichten:

Certificaathouder

  • 1. Certificaathouder is verplicht gedurende de looptijd van het certificaat te blijven voldoen aan SC-510;

  • 2. Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan controles door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3. De certificaathouder is verplicht om bij een gegronde schorsing extra examen te doen;

  • 4. Certificaathouder is verplicht om het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat aan de certificatie-instelling terug te sturen, binnen 14 dagen na een aangetekend verzoek hiertoe;

  • 5. Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, zoals wijziging van werk, werkgever of woonadres aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 6. De certificatie-instelling informeert de certificaathouder 3 maanden voor het einde van de certificatieperiode over de mogelijkheden van hercertificatie.

  • 7. De certificatie-instelling draagt bij het succesvol afronden van het examen zorg voor de opname van het persoonscertificaat in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 3. Voorwaarden voor certificatie:
  • 1. Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2. Het certificaat is maximaal geldig tot (einddatum: 3 jaar na certificatiedatum;

  • 3. Als aangetoond is dat de certificaathouder moedwillig afwijkt van de regels komt het certificaat te vervallen.

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst:

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden indien de Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden c.q. de geldigheidscondities (zie SC-510 par. 4.5 en par.13);

Artikel 5. Klachten en verzoek tot herziening

Over het functioneren van de certificaathouder.

  • 1. Door de CKI-proces conform SC-530 par 5.4.2 geconstateerde afwijkingen, welke zijn toe te schrijven aan de certificaathouder, worden afgehandeld conform SC-510 par. 6 Toezicht.

  • 2. Klachten van derden worden afgehandeld conform SC-510 par. 4.6. Verzoeken tot herziening van de beslissing van de CKI worden afgehandeld conform SC-510 par. 4.7

Over de certificatie-instelling.

  • 3. De klachten met betrekking tot de examenprocedure, de examenvragen en de interpretatie en met betrekking tot de beslissing het certificaat wel of niet te verlenen worden ingediend bij de certificatie-instelling conform SC-510 art 4.6. In geval er een verzoek tot herziening volgt vindt deze plaats volgens SC-510 art 4.7.

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling kan niet aansprakelijk gesteld worden voor gevolgschade na intrekking of schorsing van een persoonscertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum

Datum:

   

Naam

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

BIJLAGE 4, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage XIIId behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Document: SC-520: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Ascert

Postbus 154

3990 DD Houten

www.Ascert.nl

INHOUD

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

224

     

1.

Inleiding

224

     

2.

Definities en documenten

224

2.1

Definities

224

2.2

Documenten

225

     

3.

WerkveldspeCKIfieke kenmerken

225

3.1

Beschrijving schema

226

3.2

Actieve partijen

226

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

226

3.3.1

Algemeen

226

3.3.2

Risicoanalyse niveau asbestverwijderaar

227

     

4.

Certificatiereglement

227

4.1

Doelstelling

227

4.2

Certificatieprocedure

227

4.3

Beslissingen m.b.t. het certificaat

228

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

228

4.5

Geldigheidscondities (zie Hoofdstuk 13)

228

4.6

Klachten

228

4.6.1

Klachten over de CKI

228

4.6.2

Klachten over het bedrijf of de persoon

228

4.6.3

Klachtenregeling

229

4.7

Bezwaarschriftenprocedure

229

4.7.1

Inleiding

229

4.7.2

Werkwijze

229

4.8

Ascert Register voor vakbekwaamheid

231

4.9

Norminterpretatie

231

     

5.

Examenreglement

231

5.1

Doelstelling

231

5.2

Examenreglement

231

5.3

Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel;

232

5.4

Eisen te stellen aan het examen

232

 

Algemeen

232

5.4.1

Beslotenheid van examens

232

5.4.2

Algemene eisen examenlocatie

232

 

Theorie-examen

232

5.4.3

Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie-examen

232

5.4.4

Voorwaarden voor een alternatief mondeling theorie-examen

233

5.4.5

Registratie

233

 

Praktijkexamen

233

5.4.6

Te stellen eisen aan het praktijk-examen

233

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

233

     

6.

Toezicht

234

6.1

Medewerking aan toezicht

234

6.2

Frequentie van het toezicht

234

6.3

De wijze van uitvoering van toezicht

234

6.4

Het afwijkingsrapport

234

6.5

Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

234

     

DEEL II

NORMEN

235

     

7.

Entreecriteria

235

     

8.

Eindtermen

235

     

9.

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

235

9.2

Toetstermen

235

9.2.1

Kerntaak A.1 Verwijderen van asbest

235

9.2.2

Kerntaak A.2 Afvoer afvalstoffen

236

9.2.3

Kerntaak A.3 Veilig werken

236

9.3

Uitvoering examen

237

9.3.1

Toetsmatrijs

237

9.3.2

Theorie-examen

238

9.3.3

Praktijkexamen

238

9.4

Cesuur theorie- en praktijkexamen deskundig asbestverwijderaar

238

     

10.

Hercertificatie

238

     

DEEL III

BIJLAGEN

240

     

BIJLAGE A

MODEL PERSOONSCERTIFICAAT (V)

240

BIJLAGE B

MINIMALE GEGEVENS DAV KAART

241

BIJLAGE C

MODEL OVEREENKOMST CKI EN KANDIDAAT CERTIFICAATHOUDER (I)

242

DEEL I ALGEMENE BEPALINGEN

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waaronder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • Het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft,

  • Definities,

  • Een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waaronder een risicoanalyse,

  • Het certificatiereglement,

  • Het examenreglement, en

  • Bepalingen met betrekking tot toezicht.

1 Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor de Deskundig Asbestverwijderaar is door Ascert opgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van asbest verwijderen. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003.

2 Definities en documenten
2.1 Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het verkrijgen van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beoordelingsprotocol:

De wijze waarop de beoordeling van een toest door een examinator plaats dient te vinden.

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in de asbestsector de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie (SCE):

Commissie binnen de structuur van Ascert die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

In de formulering van de eisen in dit schema is de term ‘certificatie-instelling’ inclusief de exameninstelling.

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Cesuur:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig Asbestverwijderaar.

Eindtermen:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en / of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic:

Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het hoger onderwijs gevestigd te Den Haag

Persoonscertificatie:

Het doen verkrijgen van een certificaat voor een specifieke competentie van een persoon onderscheiden in drie fasen:

fase 1: het examineren ( theorie en praktijk) van een kandidaat;

fase 2: het beoordelen van de examenresultaten;

fase 3: het beslissen omtrent verlening van het certificaat aan de persoon.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 01.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 01.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 01.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 01.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 01.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 01.

Toetsterm:

Een omschrijving van (een element van) een eindterm, in de vorm van één kennisaspect, één vaardigheid of één houding, zodanig dat ze toetsbaar is.

Toets:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om voor een individuele kandidaat te kunnen beoordelen of hij of zij aan de eindtermen voldoet.

Toetsmatrijs:

Het geheel aan eisen met betrekking tot de samenstelling en de beoordelingswijze van de toets en de voorwaarden waaronder de toets dient te worden afgenomen, voor het inrichten van een valide examensituatie in het kader van de eindtermen.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.1

Vakbekwaamheidsgebied:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen betrekking op hebben.

Vakbekwaamheidseisen:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houding inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

X Noot
1

Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht

2.2 Documenten
  • 1. Beroepsprofielen Deskundig Toezichthouder Asbestsloop en Asbestsaneerder. PRC Divisie Bouwcentrum 06 juli 2005 (code S09490-101/WB/JM);

  • 2. Handboek Ascert. Verzameling documenten waarin reglementen en procedures zijn vastgelegd ter ondersteuning van het functioneren van Ascert en CKI. De documenten zijn geïdentificeerd met SC-000; versie 01, datum 15-09-2011. Het Handboek Ascert versie 2011 is op aanvraag verkrijgbaar en is te raadplegen op: www.ascert.nl.

3 Werkveldspecifieke kenmerken

Asbestverwijderen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de Deskundig Asbestverwijderaar.

3.1 Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-520’ is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest p/a Stichting Ascert, Postbus 154, 3990 DD, Houten, info@ascert.nl.

3.2 Actieve partijen

In onderstaande afbeelding is een overzicht gegeven van de door Ascert ingerichte structuur en werkwijze van de certificatieregelingen voor de persoonscertificaten van de Deskundig Asbestverwijderaar (DAV).

Binnen deze structuur zijn met name actief:

  • Stichting Certificatie Asbest (Ascert)

  • CCvD Asbest

  • Werkkamer Asbest

  • Ascert Centrale Examencommissie (SCE)

3.3 Risicoanalyse en afbreukcriteria
3.3.1 Algemeen

Asbest is in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen, vanwege de goede eigenschappen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. I&M is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest.

Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen.

Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

Risicoklasse 1:

tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3

Risicoklasse 2:

tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/cm3

Risicoklasse 3:

tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/cm3

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit [lit.2] is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 2

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/m3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2 Risicoanalyse niveau asbestverwijderaar

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen en daartoe zogenaamde primaire barrières zeker te stellen. Deze barrières beogen de risico’s m.b.t. asbestvezelbesmetting uit te bannen.

De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s m.b.t. het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting het voorkomen.

Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen. Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze genomen en onderhouden te worden door vakbekwame en betrokken werknemers. Dit laatste stelt eisen aan de training en de opleiding van werknemers die deze activiteiten uitvoeren. Als de maatregelen zijn getroffen, dan is de inspectie en het onderhoud van de barrières noodzakelijk. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optreden risico’s DAV Asbestverwijdering [1]

Maatregelen

In SC-520 toetstermen

Management factoren

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Asbestvezel besmetting van personen

Kerntaak 1 Verwijderen van asbest

 

SC-501

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003

Voert de vakinhoudelijke werkzaamheden uit van het asbestverwijderingsproces

A.1-1 t/m A.1-17

Moet weerstand bieden aan het doen van concessies aan veilig werken (pbm, procedures en voorschriften)

   

• Juiste afweging bij inrichten werkplek en opzetten containment

   

• Juiste keuze bij gebruik hulpmiddelen

   

Kerntaak 2 Afvoer afvalstoffen

   

Verpakt en voert het asbesthoudend materiaal af vanaf de locatie tot en met de opslag in de container nabij de locatie

A.2-1 t/m A.2-6

 

• Juiste keuze verpakken

   

Kerntaak 3 Veilig werken

   

Voert de asbestverwijderingswerken uit volgens de voorschriften

A.3-1 t/m A.3-31

 

• Discipline bij handhaven veiligheidsregime tegen druk van gemakkelijker en sneller werken

 
4 Certificatiereglement
4.1 Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoek tot herziening.

4.2 Certificatieprocedure

De kandidaat DAV dient bij een CKI (zie www.ascert.nl), in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het Persoonscertificaat DAV. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces. De CKI moet vooraf de aanvraag controleren of de kandidaat reeds een certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken moet de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI.

4.3 Beslissingen m.b.t. het certificaat

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht SC-501.

4.4 Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 3 jaar.

4.5 Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • a. De certificaathouder dient te blijven voldoen aan de eindtermen;

  • b. De certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften. Leidt dit tot een afwijking bij asbestinventarisatie of asbestverwijdering dan kan schorsing volgen. Bij een door de CKI gegrond verklaarde schoring volgt een extra examen;

  • c. Indien zijn handelen binnen een periode van 2 jaar opnieuw leidt tot een onder b) genoemde afwijking wordt het certificaat ingetrokken;

  • d. De certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

4.6 Klachten
4.6.1 Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten. Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn;

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van

  • ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen

  • van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat

  • correctieve acties worden uitgevoerd;

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die

  • niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht;

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de

  • ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst;

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in

  • hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.6.2 Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.6.3 Klachtenregeling
4.6.3.1 Inleiding

De klachtenregeling bevat een procedure voor de afhandeling van klachten. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.6.3.2 Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden.

Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht.

De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht.

De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.6.3.2.1 Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.6.3.2.2 Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek.

De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.7 Bezwaarschriftenprocedure
4.7.1 Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2 Werkwijze
4.7.2.1 Algemeen
  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, d.w.z. is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.7.2.2 Procedure
  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na de vaststelling dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn

  • geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.7.2.3 Beslissing op het bezwaarschrift
  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.7.2.4 Bestuursrechter
  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.8 Ascert Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met Ascert tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister, dat is opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. Ascert is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

In de overeenkomst Ascert-CKI is een maximale termijn vermeld tussen het tijdstip van certificatiebeslissing en vermelding in het register.

4.9 Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren of hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5 Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat Deskundig Asbest Verwijderaar.

5.1 Doelstelling

Dit examenreglement is onderdeel van dit schema. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit twee delen:

  • het praktijkexamen;

  • het theorie-examen.

De certificatie-instelling is verantwoordelijk voor de afgifte van een persoonscertificaat met behulp van de volgenden acties:

  • fase 1: examineren van de kandidaat met onderscheid in theorie en praktijkexamen;

  • fase 2: beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat;

  • fase 3: beslissen omtrent verlening, en eventueel intrekking, van het certificaat.

Eventueel kunnen de werkzaamheden voor ‘fase 1’ worden uitbesteed aan een exameninstelling (zie SC-501 4.2.5).

Het is de verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling dat aan de onderstaande eisen van het theorie-examen en het praktijkexamen wordt voldaan.

De certificatie-instelling dient te beschikken over een handleiding voor het certificatiepersoneel belast met de uitvoering van bovengenoemde niveau’s 1 t/m 3. Daarin dienen o.a. de taken en bevoegdheden opgenomen te zijn.

5.2 Examenreglement

De certificatie-instelling dient een examenreglement te hanteren waarin de volgende zaken opgenomen dienen te zijn:

  • 1. wijze van bepalen ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. vaststellen aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 3. wijze waarop de deelname en oproep worden bevestigd ;

  • 4. wijze van identificatie van de deelnemers;

  • 5. regeling toelating en afwezigheid;

  • 6. vaststellen examenduur en wijze van examinering;

  • 7. opstellen gedragsregels voor kandidaten;

  • 8. opstellen regeling aangepast examen;

  • 9. vaststellen normen voor slagen en afwijzen;

  • 10. wijze van bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 11. vaststellen bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 12. vaststellen inzagerecht;

  • 13. vaststellen geldigheidsduur van het examenresultaat. Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zal zowel het theorie- als het praktijkexamen opnieuw afgelegd dienen te worden. Indien een kandidaat een onvoldoende resultaat behaalt voor het theoriegedeelte en een onvoldoende resultaat voor zijn praktijktoets, dient het gehele (her)examen te worden volbracht. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

5.3 Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel;

Certificatiepersoneel moet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in WDA&T SC-501 par 4.2.6.

De CKI dient zorg te dragen dat alleen competent personeel wordt ingezet.

Het certificatiepersoneel dient een verklaring ondertekend te hebben waarin geheimhouding en onafhankelijkheid (van opleiders en kandidaten) en de beslotenheid van de examens wordt gegarandeerd.

De certificatie-instelling dient een register bij te houden van certificatiepersoneel en hun inzet bij de examens. Tevens dient de certificatie-instelling over persoonsdossiers te beschikken waarin ten minste opgenomen een curriculum vitae, een geheimhoudingsverklaring, een informatie/bereidheidsverklaring c.q. overeenkomst, beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

5.4 Eisen te stellen aan het examen

Algemeen

5.4.1 Beslotenheid van examens

Het certificatiepersoneel verstrekt geen informatie over de inhoud van de afgenomen examens aan derden en is niet betrokken bij examinering. Certificatiepersoneel dient een verklaring van geheimhouding te hebben ondertekend.

5.4.2 Algemene eisen examenlocatie

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • er mag geen hinderlijke geluidsoverlast zijn;

  • op de locatie dient een ruimte voor de opvang van de kandidaten beschikbaar te zijn;

  • er dienen nabij de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar te zijn;

  • nabij de locatie dient voor de toezichthouder een telefoon (bij voorkeur voorzien van een rechtstreekse buitenlijn) beschikbaar te zijn. Een mobiele telefoon voldoet ook;

  • de werkverlichting binnen de examenlocatie dient voldoende te zijn;

  • de ruimte dient voldoende geventileerd en verwarmd te zijn.

Theorie-examen

5.4.3 Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie-examen
  • Elke examenlocatie dient in examenopstelling ingericht te zijn met minstens 1 meter tussenruimte tussen de tafels. De tafels dienen zowel in de lengte als in de breedte rechte rijen te vormen voor elke kandidaat dient een tafel (minimaal 0,50x0,70 m) en stoel aanwezig te zijn en voor de toezichthouder een bij voorkeur grotere tafel en stoel;

  • Voor het theorie-examen dienen op basis van het aantal te examineren kandidaten voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig te zijn. Indien op één examenlocatie op verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, dienen er verschillende versies gebruikt te worden;

  • Het schriftelijk theorie-examen wordt in de Nederlandse taal afgenomen;

  • Hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • De duur van het reguliere theorie-examen bedraagt maximaal 75 minuten.

5.4.4 Voorwaarden voor een alternatief mondeling theorie-examen
  • Tijdens de examinering wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal; hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • De examinator die voorleesexamens afneemt, dient vooraf door de certificatie-instelling te zijn geautoriseerd;

  • Een kandidaat dient een schriftelijk verzoek voor het mogen afleggen van een voorleesexamen te richten aan de certificatie-instelling en toestemming van de verantwoordelijke functionaris van de certificatie-instelling te hebben;

  • Voor een voorleesexamen kunnen hogere kosten in rekening worden gebracht. De kandidaat dient van deze kosten vooraf op de hoogte te worden gebracht;

  • Voor een voorleesexamen wordt de beschikbare tijd van de reguliere maximale examenduur (= 75 minuten) verhoogd met 30 minuten tot maximaal 105 minuten;

  • Bij een voorleesexamen geldt het certificatie-/examenreglement;

  • Het voorleesexamen dient door twee functionarissen van de CKI te worden afgenomen; bijvoorbeeld één (inhoudsdeskundige) examinator en één toezichthouder. De vragen worden door de inhoudsdeskundige gesteld;

  • Het voorleesexamen is in principe een regulier examen waarbij de vragen zodanig zijn geformuleerd dat een kandidaat met lees- of concentratiestoornissen de vragen gemakkelijker tot zich kan nemen.

  • De kandidaat heeft een papieren versie van het examen voor zich liggen, eventueel met een groter lettertype;

  • De examinator dient de vragen exact voor te lezen zoals deze op papier geformuleerd zijn. Er mag geen toelichting worden gegeven en de kandidaat mag niet worden beïnvloed in zijn of haar keuze;

  • Het examen dient op een geluidsdrager te worden opgenomen;

  • De beslisser dient de geluidsopnamen te beluisteren om te bepalen of aan de eisen is voldaan. De bevindingen van deze beoordeling moeten worden geregistreerd;

  • De uitslag van het examen (zowel van het multiple choice deel als ook van open vragen) worden niet door de examinator of toezichthouder meegedeeld maar moeten eerst ter goedkeuring aan de door de certificatie-instelling aangestelde corrector worden aangeboden én door de certificatie-instelling worden gevalideerd.

Mondelinge en schriftelijke theorie examens moeten altijd tegelijkertijd plaatsvinden.

5.4.5 Registratie

Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de Ascert.

Praktijkexamen

5.4.6 Te stellen eisen aan het praktijk-examen
  • Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens DAV, dient de locatie te beschikken over vijf examenplaatsen die voldoen aan de specifieke eisen per examenlocatie volgens SC-522: versie 01, datum 15-09-2011 (Eisen DAV praktijkexamenlocaties). De examenlocatie bestaat uit 5 ruimten waarin één of meer opdrachten vervuld dienen te worden;

  • Het praktijkexamen wordt gelijktijdig door twee kandidaten afgelegd;

  • Tijdens het praktijkexamen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal;

  • Examens met behulp van vertalers en tolken worden niet toegestaan;

  • De beoordeling dient plaats te vinden op basis van de beoordelingsaspecten onder par. 9 ‘Praktijkexamen’;

  • De totale tijd van het praktijkexamen bedraagt 1,5 uur (90 minuten).

    Deze tijd is als volgt ingedeeld:

    • 3 x 30 minuten in de diverse praktijklocaties;

    • deze 30 minuten is exclusief het wisselen van locatie.

5.5 Beheer centrale itembank en examenversies

Gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank. Het beheer van de itembank geschiedt onder strikte geheimhouding centraal door de Centrale Examencommissie van Ascert.

De eisen t.a.v. opzetten (opstellen), beheer en onderhoud van de itembank en het proces van aanvragen, genereren en distribueren van examens staan in SC-610: versie 01, datum 15-09-2011 (Reglement inrichting, beheer en onderhoud centrale itembank, SC -620: versie 01, datum 15-09-2011 (Analyse en evaluatie centrale itembank) en SC-630: versie 01, datum 15-09-2011 (Aanvraag en beheer examenpakketten).

De beheerder van de centrale itembank genereert examenpakketten en geeft die uit aan de CKI. De CKI vraagt examenpakketten aan bij de beheerder van de centrale itembank en de toezichthouder van de CKI zorgt er voor dat dit pakket op de examenlocatie komt en neemt na afloop de examens en de resultaten in en mee terug naar kantoor.

6 Toezicht
6.1 Medewerking aan toezicht

Door de CKI-persoon wordt geen direct toezicht op de certificaathouder gehouden.

Zowel de CKI-proces als een handhavende overheidsinstelling zijn verplicht hun bevindingen m.b.t. tot het functioneren van een DAV voor wat betreft geconstateerde afwijkingen (zie SC-530 par 5.3.3) te melden en te rapporteren aan de CKI-persoon die het certificaat heeft uitgegeven.

6.2 Frequentie van het toezicht

Niet van toepassing

6.3 De wijze van uitvoering van toezicht

Tijdens de projectaudits van een CKI-proces kan deze constateringen doen waaruit moet worden geconcludeerd dat de gecertificeerde DAV niet competent is. De CKI-proces maakt hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

Tijdens inspectiebezoeken kan de AI overtredingen vaststellen waarbij wordt vastgesteld dat een gecertificeerde DAV niet competent blijkt te zijn. De schriftelijke constatering hiervan wordt door de AI in het kader van het Uitwisselingsprotocol (zie SC-530 Bijlage G) toegezonden aan de CKI-proces en de betreffende CKI-persoon.

6.4 Het afwijkingsrapport

Het desbetreffende afwijkingsrapport dient feitelijke informatie te bevatten opdat de CKI-persoon zich een oordeel kan vormen.

6.5 Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

De CKI-persoon informeert de certificaathouder schriftelijk, per aangetekend schrijven van de ontvangst van de melding van de CKI-proces of van de Arbeidsinspectie. Bij dit schrijven is de melding van de CKI-proces gevoegd.

De CKI-persoon stelt in dit schrijven de certificaathouder op de hoogte van onderstaande procedure.

Procedure:

  • De certificaathouder dient binnen vier weken een verweerschrift in te dienen.

  • Het verweer zal worden beoordeeld.

  • Wanneer de CKI-persoon twijfel houdt over de competentie van de certificaathouder of als het verweer niet binnen de termijn is ingediend, zal de certificaathouder worden geschorst voor een periode van vier weken.

  • In die periode wordt de certificaathouder in de gelegenheid gesteld opnieuw examen te doen.

  • Bij het niet succesvol afleggen van het examen of het niet tijdig doen van een examen wordt het certificaat van de certificaathouder ingetrokken.

  • Op dit besluit is de bezwaarprocedure van kracht

  • De CKI-persoon meldt alle veranderingen in de certificatiestatus van de certificaathouder onverwijld aan Ascert. Ascert zal deze registreren en zorgt voor publicatie.

DEEL II NORMEN

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificeringsproces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beheersing en borging door de CKI van de behandeling van de examenpakketten op zich met terugkoppeling van de examenresultaten)

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7 Entreecriteria

Voor de afgifte van het wettelijk verplichte Ascert-persoonscertificaat volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

  • Basisonderwijs of gelijkwaardig hebben gevolgd;

  • Nederlandse taal minimaal in woord machtig zijn;

  • Minimale leeftijd van 18 jaar hebben;

  • De aanvrager is niet opgenomen in de lijst van ingetrokken certificaathouders (binnen een periode van 12 maanden na intrekking van een certificaat kan geen nieuw certificaat worden verstrekt);

  • Als de aanvrager bij aanvraag reeds beschikt over een nog geldig certificaat dan vervalt per direct bij verstrekking van het nieuwe certificaat het oude.

8 Eindtermen

Gebaseerd op het veldonderzoek [lit.1] zijn de kerntaken van de asbestverwijderaar opgesteld. Vervolgens zijn hieruit de eindtermen en de toetstermen vastgesteld.

Kerntaak

Eindterm

Toetstermen

A.1

Verwijderen van asbest

Heeft kennis van en kan de vakinhoudelijke werkzaamheden van het asbestsaneringsproces uitvoeren.

A.1-1 t/m A.1-17

A.2

Afvoer afvalstoffen

Heeft kennis van en kan afvalstoffen en gebruikte materialen op een veilige wijze verpakken en afvoeren.

A.2-1 t/m A.2-6

A.3

Veilig werken

Heeft kennis van en kan werkzaamheden op een veilige manier voor hemzelf, collega’s en omgeving uitvoeren.

A.3-1 t/m/ A.3-31

9 Toetsmethodiek bij initiële certificatie
9.2 Toetstermen

Elke eindterm wordt omgezet in een aantal toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

9.2.1 Kerntaak A.1 Verwijderen van asbest

Eindterm: Heeft kennis van en kan de vakinhoudelijke werkzaamheden van het asbestsaneringsproces uitvoeren

Code

Toetsterm

A.1.1

Kandidaat kan van belang zijnde nutsvoorzieningen benoemen

A.1.2

Kandidaat kan een werkplek inrichten

A.1.3

Kandidaat kan een onderdrukmachine aansluiten en in gebruik nemen

A.1.4

Kandidaat kan een containment bouwen

A.1.5

Kandidaat kan de werkplek schoonhouden

A.1.6

Kandidaat kan de decontaminatieprocedure uitvoeren

A.1.7

Kandidaat kan asbesthoudend materiaal op de juiste manier verwijderen

A.1.8

Kandidaat kan aangeven welke handelingen moeten worden verricht voor het schoonmaken van een containment

A.1.9

Kandidaat kan alle handelingen verrichten voor het goed schoonmaken van een containment of werkgebied

A.1.10

Kandidaat gebruikt al het (hand)gereedschap op een juiste en veilige wijze.

A.1.11

Kandidaat gaat op juiste wijze met stofzuiger om

A.1.12

Kandidaat kan een vloerfrees instellen en gebruiken

A.1.13

Kandidaat kan keuze maken uit voor asbestverwijdering geschikt gereedschap.

A.1.14

Kandidaat gebruikt voor het verwijderen van asbest uitsluitend gereedschap dat hiervoor geschikt is

A.1.15

Kandidaat kan volgorde ontmantelen containment benoemen

A.1.16

Kandidaat voert ontmanteling van containment op een juiste wijze uit

A.1.17

Kandidaat accepteert de leiding van de DAV en voert de werkzaamheden conform de aanwijzing van de DAV uit

A1.18

Kandidaat kan de essentiële verschillen tussen de drie risicoklasse-indeling benoemen.

9.2.2 Kerntaak A.2 Afvoer afvalstoffen

Eindterm: Heeft kennis van en kan afvalstoffen en gebruikte materialen op een veilige wijze verpakken en afvoeren.

Code

Toetsterm

A.2.1

Kandidaat kan beschrijven hoe asbesthoudend materiaal moet worden geprepareerd, verpakt en geïdentificeerd.

A 2.2

Kandidaat kan asbesthoudend materiaal op een veilige wijze prepareren, verpakken en identificeren.

A.2.3

Kandidaat kan beschrijven hoe asbesthoudend materiaal veilig uit de werkruimte moet worden gebracht.

A 2.4

Kandidaat kan asbesthoudend materiaal veilig uit de werkruimte brengen.

A.2.5

Kandidaat kan benoemen op welke wijze een container/aanhangwagen dient te worden beladen.

A.2.6

Kandidaat belaadt de container / aanhangwagen op een juiste manier.

9.2.3 Kerntaak A.3 Veilig werken

Eindterm: Heeft kennis van en kan werkzaamheden op een veilige manier voor hemzelf, collega’s en omgeving uitvoeren.

Code

Toetsterm

A.3.1

Kandidaat kan benoemen in welke gevallen welke adembeschermingsmiddelen gebruikt moeten worden.

A.3.2*

Kandidaat kan beschikbare adembeschermingsmiddelen beoordelen op geschiktheid.

A.3.3*

Kandidaat kan beschikbare adembeschermingsmiddelen op juiste wijze toepassen.

A.3.4*

Kandidaat kan zijn adembeschermingsmiddel reinigen en onderhouden.

A.3.5

Kandidaat kan de algemeen geldende werk- en rusttijdenregeling noemen.

A.3.6

Kandidaat houdt zich aan de werk- en rusttijdenregeling.

A.3.7

Kandidaat gaat op juiste wijze met onderdrukmachine om.

A.3.8

Kandidaat kan de acties noemen die hij moet nemen bij onverwachte situaties en calamiteiten.

A.3.9

Kandidaat kan de juiste acties nemen in geval van onverwachte situaties en calamiteiten.

A.3.10

Kandidaat kan specifieke verschillen in eigenschappen benoemen tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest.

A.3.11

Kandidaat kan uit een rij toepassingen opsommen welke asbestverdacht zijn.

A.3.12

Kandidaat weet dat gezondheidsschade van asbestvezels ontstaat door inademing.

A.3.13

Kandidaat kan uit een lijst de ziekten herkennen die door inademing van asbestvezels kunnen ontstaan.

A.3.14

Kandidaat kan benoemen wanneer een ruimte zonder PBM betreden mag worden.

A.3.15

Kandidaat kan benoemen dat de werkgever verplicht is hem in de gelegenheid te stellen een medisch onderzoek te ondergaan.

A.3.16

Kandidaat kan criteria noemen waarop hij (visueel) beoordeelt of machines en gereedschap geschikt is voor gebruik.

A.3.17

Kandidaat kan beoordelen of machines en gereedschap geschikt zijn voor gebruik.

A.3.18

Kandidaat kan minimale onderdruk en ventilatievoud benoemen.

A.3.19

Kandidaat kan onderdrukwaarde in containment bepalen.

A .3.20

Kandidaat kan noemen welke voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden bij werken op daken.

A.3.21

Kandidaat kan gebruik maken van de voorgeschreven valbeveiligingsmiddelen.

A.3.22

Kandidaat kan noemen welke voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden bij werken in besloten ruimten.

A.3.23

Kandidaat houdt zich aan alle veiligheidsvoorschriften bij het werken in besloten ruimten.

A.3.24

Kandidaat kan criteria noemen voor het beoordelen van rolsteigers of deze op een juiste manier zijn opgezet

A.3.25

Kandidaat kan rolsteigers conform de veiligheidsregels opbouwen, afbreken en gebruiken.

A.3.26

Kandidaat kan beoordelen in welke situaties met trappen en ladders gewerkt mag worden.

A.3.27

Kandidaat maakt gebruik van geschikt klimgereedschap bij daarvoor geschikte omstandigheden.

A.3.28

Kandidaat kan criteria benoemen waarop gelet dient te worden bij het werken met elektriciteit.

A.3.29

Kandidaat werkt veilig met elektriciteit.

A.3.30

Kandidaat kan filterweerstand van onderdrukmachine controleren.

A.3.31

Kandidaat kan decontaminatie-unit controleren op juiste aansluitingen.

9.3 Uitvoering examen
9.3.1 Toetsmatrijs

In deze toetsmatrijs zijn de verschillende toetstermen verdeeld over de vragen in het examen. De kolom theorievragen is het meest uitgewerkt. Per toetsterm is het aantal vragen vastgesteld. In de kolommen praktijkexamen zijn kruisjes [ X ] gezet bij de toetstermen die aan bod komen in het praktijkexamen. De theorie bestaat uit 20 meerkeuze vragen. De praktijkopdrachten gemerkt met (XXX) zijn verplicht. Aanvulling van het examen geschiedt met opdrachten gemarkeerd met een (X). Decontaminatieprocedure (6) en adembescherming (19) kunnen in 1 opdracht geëxamineerd worden.

 

Eind- en toetstermen1

Theorie

Praktijkexamen

 

Totaal aantal vragen:

 

20

100%

Toetsing

   

Onderverdeling

     

1. Verwijderen asbest

 

6

30%

 

1.

Benodigde nutsvoorzieningen

0–1

     

2.

Inrichten werkplek

0–1

   

X (L4)

2a

verschil weten tussen de 3 risicoklassen

0–1

     

3.

Aansluiten onderdrukmachine

0–1

   

X (L4)

4.

Bouw containment

0–1

     

5.

Schoonhouden werkplek

     

X (L4)

6.

Decontaminatieprocedure

1–2

   

XXX (L2)

7.

Verwijderen

0–1

     

8.

Schoonmaakhandelingen

0–1

     

9.

Uitvoeren schoonmaakhandelingen kunnen benoemen

     

X (L4)

10.

Gebruik handgereedschap kunnen benoemen

     

X (L4)

11.

Omgang met stofzuiger

     

X (L4)

12.

Instellen vloerfrees

0–1

     

13.

Keuze juist gereedschap

0–1

     

14.

Gebruik juist gereedschap kunnen benoemen

     

X (L4)

15.

Ontmanteling containment

0–1

     

16.

Uitvoeren ontmanteling containment

     

X (L4)

17.

Acceptatie leiding

0–1

     

2. Afvoer afvalstoffen

3

15%

 

1.

Verpakking beschrijven

0–2

     

2.

Verpakking uitvoeren

     

XXX (L3)

3.

Intern transport beschrijven

0–2

     

4.

Intern transport uitvoeren

     

X (L3)

5.

Beladen transportmiddel beschrijven

0–2

     

6.

Beladen transportmiddel uitvoeren kunnen benoemen

     

X (L3)

3. Veilig werken

11

55%

 

1.

Wanneer gebruik adembescherming (A3.1)

1–2

     

2.

Beoordelen geschiktheid adembescherming

0–1

   

XXX (L2)

3.

Toepassen adembescherming

     

XXX (L2)

4.

Onderhouden adembescherming

0–1

   

XXX (L2)

5.

Benoemen werk- en rusttijdenregeling

0–1

     

6.

Toepassen werk- en rusttijdenregeling kunnen benoemen

     

X (L2)

7.

Omgang met ODM

0–1

   

X (L4)

8.

Juiste acties benoemen bij calamiteit (A3.8)

1–2

     

9.

Juiste acties uitvoeren bij calamiteit

     

X (L3)

10.

Hechtgebondenheid

0–1

     

11.

Herkenning van toepassing

0–1

     

12.

Gezondheidsrisico’s (A3.12)

1–2

     

13.

Asbest ger. ziekten

0–1

     

14.

Veilige ruimte na sanering

0–1

     

15.

Medisch onderzoek

0–1

     

16.

Criteria beoordeling gereedschap noemen (A3.16)

1–2

     

17.

Uitvoeren beoordeling geschiktheid gereedschap kunnen benoemen

     

X (L4)

18.

Minimale onderdruk en ventilatie-voud benoemen (A3.18)

1–2

     

19.

Aflezen onderdrukwaarde kunnen benoemen

       

20.

Voorzorgsmaatregelen werken op daken

0–1

     

21.

Toepassen valbeveiligingsmiddelen kunnen benoemen

     

X (L4)

22.

Voorzorgsmaatregelen noemen van werken in besloten ruimten

0–1

     

23.

Voorzorgsmaatregelen toepassen van werken in besloten ruimten kunnen benoemen

     

X (L2)

24.

Criteria beoordelen van rolsteiger benoemen

0–1

     

25.

Opbouwen, afbreken van rolsteiger kunnen benoemen

     

X (L2)

26.

Criteria toepassen ladders

0–1

     

27.

Gebruik geschikt klimmateriaal

0–1

     

28.

Criteria noemen veilig werken met elektriciteit

0–1

     

29.

Veilig werken met elektriciteit kunnen benoemen

     

X (L4)

30.

Controleren filterweerstand

     

X (L2)

31.

Controle decon-unit kunnen benoemen

     

X (L2)

X Noot
1

De eind- en toetstermen zijn in steekwoorden weergegeven

(L2) = praktijklokatie 2

(L3) = praktijklokatie 3

(L4) = praktijklokatie 4.

9.3.2 Theorie-examen

Het theorie-examen deel A bestaat uit 20 meerkeuzevragen. In de itembank zijn per toetsterm meerdere, uniek gecodeerde vragen opgeslagen. De beoordeling van deel A van het theoretische examen is een functie van het aantal goed beantwoorde vragen.

9.3.3 Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit minimaal zes opdrachten. Deze worden per examensessie beschikbaar gesteld door de Ascert Centrale Itembank. In deze itembank zijn per toetsterm meerdere, uniek gecodeerde opdrachten opgeslagen. Eén opdracht kan meerdere toetstermen dekken.

De opdrachten bestaan uit instructies voor de kandidaat om bepaalde vaardigheden (handelingen) uit te voeren en desgevraagd te motiveren. Voor de examinator is er een bijbehorend beoordelingsprotocol. De examinator dient dit beoordelingsprotocol in te vullen en af te tekenen.

De specifieke eisen die gesteld zijn aan de examenplaatsen zijn opgenomen in SC-522: versie 01, datum 15-09-2011, Eisen DAV Praktijkexamenlocaties, beschikbaar op www.ascert.nl, Handboek Ascert.

9.4 Cesuur theorie- en praktijkexamen deskundig asbestverwijderaar

Een kandidaat is geslaagd voor het theorie-examen als hij/zij tenminste 70% van de vragen (14 van de 20) goed heeft beantwoord. Daarbij wordt de volgende verdeling toegepast:

Aantal

goed

0–3

4–5

6–7

8–9

10–11

12–13

14–15

16

17–18

19

20

Cijfer

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Bij de praktijktoets dient voor alle opdrachten een voldoende gehaald te worden. Elke opdracht wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol. Hierop is het algoritme van de handelingen die de kandidaat moet verrichten beschreven. Aan de verschillende handelingen zijn beoordelingscriteria toegevoegd en een puntenwaardering. Elke opdracht kent zo een puntenwaardering die is vastgelegd op het beoordelingsprotocol. Om een voldoende te halen dient bij elke opdracht minimaal 70% van de punten gescoord te worden, dan wel dient de kandidaat geen KO te hebben. (KO: ‘knock-outs’ = fatale fouten in de opdrachtuitvoering).

Een kandidaat is geslaagd als hij/zij voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende (≥ 5,5) heeft gescoord.

10 Hercertificatie

Vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat vindt plaats nadat het gehele praktijk- en theorie-examen conform dit certificatieschema met goed gevolg is doorlopen (hercertificatie is initiële certificatie).

Indien de positieve certificatiebeslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de datum van de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat.

Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de drie maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de datum van de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat.

DEEL III BIJLAGEN
BIJLAGE A MODEL PERSOONSCERTIFICAAT (V)
BIJLAGE B MINIMALE GEGEVENS DAV KAART

BANKPAS formaat

Voorzijde

Achterzijde

BIJLAGE C MODEL OVEREENKOMST CKI EN KANDIDAAT CERTIFICAATHOUDER (I)

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ..... , directeur, hierna te noemen de instelling en de kandidaat van het persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform het Ascert-520: 2011 DAV in beheer bij Stichting Ascert:

Achternaam: ..... Voorletters: .....

Geboren op ..... 19.. te ..... , hierna te noemen certificaathouder verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan certificatie van vakbekwaamheid Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering
  • 1. Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2. Certificaathouder wordt door de instelling geregistreerd in het Ascert Certificaatregister met de Ascert-code als identificatie (zie SC-710: versie 01, datum 15-09-2011) .

Artikel 2. Plichten

Certificaathouder

  • 1. Certificaathouder is verplicht gedurende de looptijd van het certificaat te voldoen aan SC-520;

  • 2. Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan controles door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3. De certificaathouder is verplicht om bij een gegronde schorsing extra examen te doen;

  • 4. Certificaathouder is verplicht om het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat aan de certificatie-instelling terug te sturen, binnen 14 dagen na een aangetekend verzoek hiertoe;

  • 5. Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, zoals wijziging van werk, werkgever of woonadres aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 6. De certificatie-instelling informeert de certificaathouder 3 maanden voor het einde van de certificatieperiode over de mogelijkheden van hercertificatie;

  • 7. De certificatie-instelling draagt bij het succesvol afronden van het examen zorg voor de opname van het persoonscertificaat in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 3. Voorwaarden voor certificatie
  • 1. Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2. Het certificaat is maximaal geldig tot (einddatum: 3 jaar na certificatiedatum;

  • 3. Als aangetoond is dat de certificaathouder moedwillig afwijkt van de regels komt het certificaat te vervallen.

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden indien de Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden c.q. de geldigheidsscondities (zie SC-520 par. 4.5 en par.13);

Artikel 5. Klachten en verzoek tot herziening

Over het functioneren van de certificaathouder.

  • 1. Door de CKI-proces conform SC-530 par 5.4.2 geconstateerde afwijkingen, welke zijn toe te schrijven aan de certificaathouder, worden afgehandeld conform SC-520 par. 6 Toezicht.

  • 2. Klachten van derden worden afgehandeld conform SC-520 par. 4.6. Verzoeken tot herziening van de beslissing van de CKI worden afgehandeld conform SC-520 par. 4.7

Over de certificatie-instelling:

  • 3. De klachten met betrekking tot de examenprocedure, de examenvragen en de interpretatie en met betrekking tot de beslissing het certificaat wel of niet te verlenen worden ingediend bij de certificatie-instelling conform SC-520 art 4.6. In geval er een verzoek tot herziening volgt vindt deze plaats volgens SC-520 art 4.7.

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling kan niet aansprakelijk gesteld worden voor gevolgschade na intrekking of schorsing van een persoonscertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum:

Datum:

   

Naam:

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

BIJLAGE 5, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage XIIIe behorend bij Artikel 4.28

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB)

Document: SC-502: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Ascert

Postbus 154

3990 DD Houten

www.Ascert.nl

INHOUD

1.

Inleiding

246

     

2.

Definities en Documenten

246

2.1

Definities

246

2.2

Documenten

247

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

247

3.1

Beschrijving document

247

3.2

Actieve partijen

247

3.3

Risicoanalyse procescertificatie

247

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

248

4.1

Niet van toepassing

248

4.2

Niet van toepassing

248

4.3

Procescertificatie

248

4.4

Niet van toepassing

250

4.5

Aanwijzingscriteria

250

     

5.

Toezicht op de certificatie-instelling

252

5.1

Informatieverstrekking

252

     

6.

Maatregelen

253

1 Inleiding

Asbestinventarisatie en asbestverwijderen zijn risicovolle beroepsactiviteiten. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor wettelijk verplichte certificatieregelingen voor procescertificatie van Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering. Het certificaat wordt onder deze regelingen verstrekt door Certificatie-instellingen (CKI’s). Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2 Definities en documenten
2.1 Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AI:

Arbeidsinspectie.

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveau’s waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

– Categorie I Onvoorwaardelijk intrekken

– Categorie II Schorsen

– Categorie III Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

– Categorie IV Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de 5.5.2.2. (SC-530/SC-540).

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert).

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in de asbestsector de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(rechts) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een certificatie-instelling beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CH:

Certificaathouder.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

RvA:

Raad voor Accreditatie.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 01.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 01.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 01.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 01.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 01.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 01.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Werkveldspecifiek certificatieschema:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd, te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificatie-instelling voor personen, producten of systemen.

WK Asbest:

Werkkamer Asbest. Onderwerpen van asbesttechnische aard worden door de Werkkamer Asbest voorafgaand aan de vergadering van het CCvD voorbereid en zo mogelijk voorzien van een advies.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

2.2 Documenten

Handboek Ascert. Verzameling documenten waarin afspraken en procedures zijn vastgelegd ter ondersteuning van het functioneren van Ascert. De documenten zijn geïdentificeerd met SC-000: versie 01, datum 15-09-2011. Het Handboek Ascert versie 2011 is op aanvraag verkrijgbaar en op de website van Ascert (www.ascert.nl) geplaatst.

3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Beschrijving document

Werkveldspecifieke informatie

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht ‘SC-502’ is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld, zie www.ascert.nl. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest, p/a Stichting Ascert Postbus 154, 3990 DD, Houten, info@ascert.nl.

3.2 Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Ascert

  • CCvD Asbest

  • WK Asbest

3.3 Risicoanalyse procescertificatie

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden wordt in het asbestveiligheidssysteem bij procescertificatie als de centrale gebeurtenis gedefinieerd. Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. het niet naar behoren functioneren van de CKI bij het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen.

Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf niet het onterecht verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat voorkomen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

De onderstaande managementfactoren, opgenomen in de desbetreffende documenten kunnen op zichzelf geen centrale gebeurtenis veroorzaken, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-502

Management factoren

het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Het niet naar behoren functioneren van de CKI

Deskundigheid CKI personeel

4.3.3

SC-502

NEN-EN 45011:1998

Onafhankelijkheid CKI

4.3.3

Effectief toezicht op certificaathouders

4.3.7

Afstemming van de interpretaties door CKI’s onderling met finale besluitvorming in het CCvD.

4.3.4

Juiste beslissing m.b.t. resultaten beoordeling

4.3.2

(SC-530 par. 5 en

SC-540 par. 5)

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Niet van toepassing
4.2 Niet van toepassing
4.3 Procescertificatie

Het resultaat van het verwijderingsproces, is op te vatten als een ‘product’. Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor afgifte van een certificaat vindt plaats op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing (zie 4.5).

4.3.1 Uitbesteding

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 4.4

Aanvullend:

  • a. Sub-sub-contracting is niet toegestaan.

  • b. Niet uitbesteedbaar is de afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing alsmede het verlengen van uitstaande procescertificaten.

  • c. De CKI mag geen werkzaamheden uitbesteden zonder Ascert daarover te informeren.

  • d. De CKI verstrekt Ascert te allen tijde een accurate lijst van onderaannemers.

4.3.2 Certificatieprocedure

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 4.6

Aanvullend:

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het werkveldspecifieke schema. Hierbij dienen te zijn opgenomen:

  • Afhandeling aanvraag initiële certificatie;

  • Aanvragen van een procescertificaat;

  • Beperkte duur toelatingsbeoordeling;

  • Meerdere filialen/vestigingen;

  • Initiële beoordeling;

  • Beoordeling van de documentatie;

  • Beoordeling van de implementatie;

    • B.1 Beoordeling op de vestiging(en) van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf;

    • B.2 Beoordeling op projectlocaties;

  • Aanvraag en toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie;

  • Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling;

  • Tijdsbesteding initiële beoordeling;

  • Rapportage;

  • Geldigheidsduur, geldigheidscondities van het certificaat;

  • Afgifte, gebruik en intrekking van het certificaat;

  • Afhandeling van klachten en de eventuele verzoek tot herziening daarvan.

4.3.3 Beschikbaarheid personeel

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 4.2.j

Aanvullend: De certificatie-instelling moet beschikken over minimaal 2 medewerkers in vast dienstverband, ieder voor tenminste 0,8 fte (32 uur/week) voor alle certificatieactiviteiten betreffende asbestinventarisatie en/of asbestverwijdering.

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 5.2

Aanvullend: De certificatie-instelling dient voor de verificatie van de competenties (kennis, kunde, houding) van het certificatiepersoneel over een specifieke verificatiemethode te beschikken.

Met deze methode dient aan de hand van onderstaande eisen te zijn aangetoond dat het certificatiepersoneel competent is.

Algemene eisen

  • Is in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;

  • Beschikt over communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • Kan objectief en zonder vooroordelen auditen;

  • Kan onafhankelijk en zelfstandig handelen;

  • Is in staat om tijdens audits regelend en besluitvaardig op te treden;

  • Is in staat te oordelen op basis van feiten en de beoordelingscriteria, in plaats van op persoonlijke opvattingen en interpretaties;

  • Is in staat te verantwoorden hoe hij/zij tot zijn/ haar oordeel is gekomen en kan dat schriftelijk vastleggen;

  • Heeft gedegen kennis van SC-530 EN SC-540;

  • Bewijs van 5 dagen basis opleiding auditor NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002 of gelijkwaardig;

  • Bewijs van een behaald theorie-examen Asbestdeskundige (SC-570: versie 01, datum 15-09-2011).

Kantoor auditor

  • Zie algemene eisen;

  • Minimaal 10 kantooraudits bij resp. een asbestinventarisatiebureau of asbestverwijderingsbedrijf onder toezicht van een gekwalificeerde kantoorauditor hebben uitgevoerd.

Projectauditor voor asbestinventarisatie

  • Zie algemene eisen;

  • Aantoonbare werkervaring met het uitvoeren en/of begeleiden van 50 asbestinventarisaties;

  • Aantoonbare werkervaring met de beoordeling van minimaal 5 asbestinventarisatierapporten op conformiteit met SC-540;

  • Minimaal 5 projectaudits onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor hebben uitgevoerd; conform SC-540 par. 5.

Projectauditor voor asbestverwijdering

  • Zie algemene eisen;

  • Aantoonbare werkervaring met het uitvoeren en/of begeleiden van 50 asbestverwijderingswerken

  • Bekend met de eisen waaraan een asbestinventarisatierapport conform SC-540 par. 7.17 moet voldoen;

  • Minimaal 5 projectaudits onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor hebben uitgevoerd; conform SC-530 par. 5.

Certificaatbeslisser

  • Zie algemene eisen;

  • Degene die beslist over het verlenen of intrekken van het certificaat dient niet betrokken te zijn als onderzoeker bij het betreffende dossier en onafhankelijk te staan van de beoordeelden;

Overgangsregeling

Degenen bedoeld in 4.3.3., die bij het van kracht worden van de SC-540 respectievelijk SC-530 in de afgelopen periode van drie jaar minimaal 50 beoordelingen heeft uitgevoerd als kantoorauditor en/of projectauditor dan wel beslisser met betrekking tot de certificatie van asbestinventarisatiebedrijven respectievelijk asbestverwijderingsbedrijven worden geacht aan bovenstaande kwalificaties te voldoen.

4.3.4 Aanpassing van het certificatieschema

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 6

Aanvullend: Wijzigingsvoorstellen kunnen door de CKI worden voorgelegd aan het CCvD, dat vervolgens voorstellen zal doen aan het ministerie van SZW tot aanpassing van het certificatieschema.

4.3.5 Aanvraag voor certificatie

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 8

Geen aanvullende eisen.

4.3.6 Evaluatie

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 10.1

Geen aanvullende eisen.

4.3.7 Toezicht

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 13

Aanvullend:

4.3.7.1 Consequentie afwijking voor dochterondernemingen

Indien in een concernsituatie met meerdere zelfstandige ondernemingen, die bij eenzelfde CKI onder procescertificaat staan, van een onderneming het certificaat (on)voorwaardelijk wordt ingetrokken of geschorst zal de CKI alle andere gecertificeerde ondernemingen per direct onderwerpen aan een controle op die onderwerpen waarop een afwijking is geconstateerd die heeft geleid tot de sanctie.

4.3.7.2 Afsluiting afwijking Categorie III binnen drie maanden

Na de constatering van een afwijking Cat III dient de certificaathouder binnen 2 maanden een interne corrigerende maatregel te hebben ingevoerd, waarna de CKI binnen een maand deze maatregel definitief moet hebben beoordeeld.

4.3.7.3 In het bijzonder gaat het er om dat de CKI
  • de controle activiteiten uitvoert m.b.t. de bepalingen in SC-530 par 7.2 en SC-540 par. 7.1.2 met betrekking tot mogelijke belangenverstrengeling.

  • controleert of conform par. 4.3.2 van SC-530 en/of SC-540 er informatie verstrekt wordt door de voormalige CKI van een ex-CH aan de CKI waar de ex-CH zich als kandidaat aangemeld heeft.

4.3.8 Licenties, certificaten, keurmerken

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 14

Aanvullend: De CKI is verplicht SC-800: versie 01, datum 15-09-2011, Reglement Gebruik Beeldmerk Ascert te hanteren.

4.4 Niet van toepassing
4.5 Aanwijzingscriteria

De certificatie-instelling wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

4.5.1 Beroepsintegriteit

De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit, vastgelegd in een gedragscode.

4.5.2 Verplichte gedragscode

Er is een integriteitsbeleid, dat in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich door middel van een ondertekende en gedateerde verklaring aantoonbaar aan de gedragscode geconformeerd.

4.5.3 Marktgedrag CKI

De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

4.5.4 Beroepsgeheim

Het personeel van de aangewezen CKI is door middel van een ondertekende en gedateerde verklaring aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

4.5.5 CKI bestuursorgaan

De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

4.5.6 WA verzekering

De aangewezen CKI dient te beschikken over een adequate WA verzekering.

4.5.7 Meldingsprocedure bij vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid

De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

4.5.8 Informatieplicht aan SZW bij beëindiging activiteiten

Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen. De (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

4.5.9 Zienswijze-, klachten- en bezwaarprocedure

De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

4.5.10 Verplichte vertegenwoordiging in CCVD

De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. De CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

4.5.11 Meldplicht intrekken of schorsen certificaten

De CKI zal de certificaathouder van haar besluit met betrekking tot de intrekking of schorsing van het procescertificaat onverwijld, per aangetekend schrijven, informeren en haar besluit publiceren. De CKI zal per direct Ascert over het genomen besluit informeren waarna Ascert dit besluit in het Ascert Register openbaar zal maken ( zie SC-530/SC-540 par. 9.3).

4.5.12 Sanctie- en maatregelenbeleid

De CKI houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeleid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

4.5.13 Verplicht Nederlands taalgebruik

Taal van de rapportages en dossiers:

  • De CKI gebruikt de Nederlandse taal.

  • Een andere taal kan niet worden gebruikt.

Taal bij beoordelingen:

Tijdens beoordelingen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal; hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan.

4.5.14 Onafhankelijkheid
  • a) Gecombineerd aandeelhouderschap bij een procescertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf en/of een asbestinventarisatiebureau is niet toegestaan;

  • b) Gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een procescertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf en/of een asbestinventarisatiebureau is niet toegestaan.

Ter verificatie van a) en b) dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijkte worden gedocumenteerd en voorzien van een ondertekende verklaring en getekend door alle bestuurders van de onderneming (conform KvK).

5 Toezicht op de certificatie-instelling

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn van het Arbobesluit artikelen 1.5b en 1.5c en de Arboregeling artikel 1.1a van toepassing.De CKI’s dient zich te onderwerpen aan het toezicht uitgevoerd door AI/TC en RvA. De RvA doet schaduwonderzoek op dossiers van certificaathouders, controleert de certificatie-instelling en woont beoordelingen op de kantoorvestiging en projectlocatie bij en heeft hiervoor een specifek beoordeljngsprotocol) ( SBP).

5.1 Informatieverstrekking

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Jaarlijkse informatieplicht aan SZW

    zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan de minister van SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (schriftelijke verantwoording wordt naar de AI/TC gezonden).

    In deze schriftelijke verantwoording worden ten minste de onderwerpen behandeld:

    • 1. De door de instelling afgegeven en ingetrokken certificaten;

    • 2. Wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. Wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. Wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. Aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. Structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. Het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. Door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. Tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. Een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in punt 4.5.12.

  • b) Het verplicht meewerken aan (periodieke) controles door RvA

    Dit betekent dat de RvA beschikt over de informatie van de CKI over haar certificaat verstrekking

    De CKI dient mee te werken aan controles conform SC-502 en het vigerende specifieke beoordelingsprotocol (SBP) door de RvA.

  • c) Informatieplicht aan SZW en RvA

    In kader van a) en b) wordt de informatie over het functioneren verstrekt.

  • d) Informatieplicht aan SZW en Ascert

    Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan Ascert, over certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd. De informatie, die per direct aan Ascert wordt verstrekt, dient te bevatten de naam en Ascert-code van de certificaathouder en datum van intrekken met het oog op vermelding daarvan in het certificaatregister van Ascert op haar website.

  • e) Informatieplicht van CKI aan AI /TC

    De CKI verstrekt AI/TC informatie zoals a) vermeld.

  • f) Informatieplicht aan SZW

    Aan te tonen aan SZW dat de CKI voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen. In ieder geval worden frequenties, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

    In het bijzonder gaat het om dat de CKI:

    • Conform SC-530/ SC-540 par. 5.2 per certificaathouder tevens de afwijkingen Cat II en III specifiek aangeeft met datum van ingang en datum van opheffen;

    • Informatie te verstrekken aan CKI-persoon in het kader van de informatie uitwisseling CKI-proces-CKI-persoon.

  • g) Voornemen tot beëindiging taken

    SZW en Ascert in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen. Tevens dient zij daarbij aan te geven naar welke, daarvoor in aanmerking komende, CKI’s de certificaathouders willen overgaan.

  • h) Aanvragen aanvullende accreditatie

    SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 6, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage XIIIf behorend bij Artikel 4.28

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Document: SC-501: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Stichting Ascert

Postbus 154

3990 DD Houten

www.Ascert.nl

INHOUD

1.

Inleiding

256

     

2.

Definities en documenten

256

2.1.

Definities

256

2.2.

Documenten

257

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

258

3.1.

Beschrijving document

258

3.2.

Actieve partijen

258

3.3.

Risicoanalyse niveau persoonscertificatie

258

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

258

4.1.

Niet van toepassing

258

4.2.

Persoonscertificatie DTA/DAV

258

4.2.1.

Aansluiting bij Centraal College van Deskundigen Asbest

258

4.2.2.

Klachtenregeling

259

4.2.3.

Beschikbaarheid certificatiepersoneel

259

4.2.4.

Ontwikkeling en onderhoud van het schema

259

4.2.5.

Uitbesteding

259

4.2.6.

Eisen te stellen aan certificatiepersoneel

259

4.2.7.

Certificaat

260

4.2.8.

Toezicht

261

4.2.9.

Hercertificatie NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.5

261

4.2.10.

Gebruik van certificaten en logo’s NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.6

261

4.2.11.

Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de CKI en haar personeel

261

4.3.

Niet van toepassing

262

4.4.

Niet van toepassing

262

4.5.

Aanwijzingscriteria

262

4.5.1.

Integriteit

262

4.5.2.

Verplichte gedragscode

262

4.5.3.

Marktgedrag CKI

262

4.5.4.

Beroepsgeheim

262

4.5.5.

CKI bestuursorgaan

262

4.5.6.

WA verzekering

262

4.5.7.

Meldingsprocedure bij vermoeden van veiligheid

262

4.5.8.

Informatieplicht aan SZW bij beëindiging activiteiten

262

4.5.9.

Zienswijze-, klachten- en bezwaarschriftprocedure

262

4.5.10.

Verplichte vertegenwoordiging CKI in CCvD

263

4.5.11.

Meldplicht intrekken en schorsen certificaten aan Ascert en andere CKI’s

263

4.5.12.

Sanctie- en maatregelenbeleid

263

4.5.13.

Verplicht Nederlands taalgebruik

263

4.5.14.

Verbod op onderuitbesteding

263

4.5.15.

Onafhankelijkheid CKI

263

4.5.16.

Buitenlandse getuigschriften

263

     

5.

Toezicht op de certificatie-instelling

263

5.1.

Informatieverstrekking

264

     

6.

Maatregelen

264

1 Inleiding

Asbestverwijderen betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor zowel de Deskundig Asbestverwijderaar (DAV) als de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Het persoonscertificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2 Definities en documenten
2.1 Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de CKI een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

ADK:

Asbestdeskundige.

AI:

Arbeidsinspectie.

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beoordelingsprotocol:

De wijze waarop de beoordeling van een toets door een examinator plaats dient te vinden.

Beslotenheid van de examens:

Medewerkers van de CKI verstrekken geen informatie over de inhoud van de afgenomen examens aan derden, niet betrokken bij de examinering. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de CKI. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveaus waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

– Categorie I, Onvoorwaardelijk intrekken

– Categorie II, Schorsen

– Categorie III, Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

– Categorie IV, Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in SC-530/SC-540 par. 5.5.2.2)

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert).

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in de asbestsector de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie (SCE):

Commissie binnen de structuur van Ascert die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(Rechts-)Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings en Keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

CKI-proces:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Cesuur:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CH:

Certificaathouder.

Competentie:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig Asbestverwijderaar.

DIA:

Deskundig inventariseerder asbest.

DTA:

Deskundig toezichthouder asbest.

Eindtermen:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen:

Activiteit die deel uitmaakt van de beoordeling, en dat de bekwaamheid van een kandidaat meet met één of meer middelen, zoals schriftelijk, mondeling, praktisch en door waarneming.

Examencommissie:

Commissie binnen de structuur van de certificatie-instelling onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement:

Bepalingen voor de uitvoering van examens.

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 01.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 01.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 01.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 01.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 01.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 01.

SBP:

Specifiek beoordelingprotocol van RvA voor werkveld asbest.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren1.

Toezichthouder theorie-examen:

Een toezichthouder theorie-examen draagt zorg voor de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften bij het afnemen van het theorie-examen.

Examinator praktijk-examen:

De examinator praktijkexamen is belast met de vaststelling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het praktijkexamen. Tevens ziet hij toe op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen bij de afname van het praktijkexamen.

Beoordelaar theorie- en praktijkexamens:

De beoordelaar dient binnen de gestelde termijn de resultaten van de theorie-examens en de resultaten van de praktijkexamens te beoordelen en hier een waardering volgens de methodiek zoals vastgelegd in het werkveldspecifiek certificatieschema aan te verbinden.

Beslisser:

In dienst van de instelling gecontracteerde en geautoriseerde persoon met de bevoegdheid certificatiebeslissingen te nemen met een onafhankelijke positie t.o.v. de kandidaat en de examenresultaten

Persoonscertificatie:

Het doen verkrijgen van een certificaat voor een specifieke competentie van een persoon onderscheiden in drie fasen:

fase 1: het examineren ( theorie en praktijk) van een kandidaat;

fase 2: het beoordelen van de examenresultaten;

fase 3: het beslissen omtrent verlening van het certificaat aan de persoon.

RvA:

Raad voor Accreditatie.

Vakbekwaamheidsgebied:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveldspecifiek certifi-catieschema (WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek

document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WK Asbest:

Werkkamer Asbest. Onderwerpen van asbesttechnische aard worden door de Werkkamer Asbest voorafgaand aan de vergadering van het CCvD voorbereid en zo mogelijk voorzien van een advies.

X Noot
1

Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht.

2.2 Documenten
  • 1. Beroepsprofielen Deskundig Toezichthouder Asbestsloop en Asbestsaneerder. PRC Divisie Bouwcentrum 06 juli 2005 (code S09490-101/WB/JM).

  • 2. Handboek Ascert. Verzameling documenten waarin afspraken en procedures zijn vastgelegd ter ondersteuning van het functioneren van Ascert. De documenten zijn geïdentificeerd met SC-000: versie 01, datum 15-09-2011. Het Handboek Ascert versie 2011 is geplaatst op www.ascert.nl.

3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht SC-501 is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld, zie www.ascert.nl. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies.

Op- en of aanmerkingen op dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest, p/a Stichting Ascert, Postbus 154, 3990 DD, Houten, info@ascert.nl.

3.2 Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Ascert;

  • CCvD Asbest;

  • WK Asbest;

  • Ascert Centrale Examencommissie (SCE) (zie SC-210: versie 01, datum 15-09-2011).

3.3 Risicoanalyse niveau persoonscertificatie

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden wordt in het asbestveiligheidssysteem bij persoonscertificatie als de centrale gebeurtenis gedefinieerd. Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. het niet naar behoren functioneren van de CKI bij het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen.

Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf niet het onterecht verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat voorkomen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-501

Management factoren

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Het niet naar behoren functioneren van de CKI

Onafhankelijk CKI personeel

4.2.11

SC-501

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 en

IAF-GD24: 2009

Interne kwaliteitscontrole CKI

Deskundig CKI personeel

4.2.6

Onafhankelijke CKI

4.2.11

Effectief toezicht bij afwijking Categorie II door verantwoordelijke certificaathouder

4.2.8.2

Anderstalige certificaathouders

4.5.13

Vertrouwelijkheid examenitems uit itembank

4.2.11

Afstemming van de interpretaties door CKI’s onderling met finale besluitvorming in het CCvD

4.2.4

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Niet van toepassing
4.2 Persoonscertificatie DTA/DAV

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 en IAF-GD24: 2009 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing.

4.2.1 Aansluiting bij Centraal College van Deskundigen Asbest

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.2.3

Aanvullend: De CKI verplicht zich op grond van de overeenkomst met Ascert zich aan te sluiten bij het door Ascert ingestelde CCvD en de daaronder ressorterende Centrale Examencommissie voor DAV/DTA.

4.2.2 Klachtenregeling

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.2.6

Aanvullend: Zie SC-510/SC-520 par. 4.6 en 4.7.

4.2.3 Beschikbaarheid certificatiepersoneel

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.2.7

Aanvullend: De CKI dient de beoordeling van de resultaten van het theorie- en praktijkexamen en de aansluitende certificatiebeslissing uit te voeren in eigen beheer met personeel in vast dienstverband.

4.2.4 Ontwikkeling en onderhoud van het schema

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.3

Aanvullend: Wijzigingsvoorstellen kunnen door de CKI worden voorgelegd aan het CCvD, waarmee Ascert vervolgens voorstellen zal doen aan de minister van SZW tot aanpassing van het certificatieschema. Deze zal vervolgens beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet ongewijzigd overgenomen wordt.

4.2.5 Uitbesteding

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.5

Aanvullend: Een CKI is bevoegd de uitvoering van het examen (zie 4.2.6 fase 1) door anderen te doen verrichten. Hiertoe dient een schriftelijke overeenkomst tot uitbesteding te worden gesloten met Ascert, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • dat de CKI verplicht is om examenpakketten van Ascert af te nemen;

  • dat de CKI volledig verantwoordelijk is en blijft voor de resultaten van de uitbesteding;

  • de identificatie gegevens van de onderaannemer (incl. inschrijving Kamer van Koophandel);

  • de bewijsstukken dat de onderaannemer en haar personeel voldoet aan de eisen, gesteld aan de CKI, die voortvloeien uit de aanwijzing door de minister van SZW op grond van SC-501, NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 en IAF-GD24: 2009, de certificatieschema’s SC-510 en SC-520;

  • de wijze van rapportage;

  • het tarief dat van toepassing is, of de wijze waarop de verschuldigde vergoeding wordt berekend;

  • dat sub-sub-contracting niet is toegestaan.

Niet uitbesteedbaar is de afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling (fase 2 ) en beslissing (fase 3). De CKI mag geen werkzaamheden uitbesteden zonder Ascert daarover te informeren.

De CKI verstrekt Ascert te allen tijde een accurate lijst van onderaannemers.

4.2.6 Eisen te stellen aan certificatiepersoneel

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 5

Certificatiepersoneel is alle personeel betrokken bij het certificatieproces.

Aanvullend: De certificatie-instelling moet beschikken over medewerkers met onderstaande kwalificaties, voor de uitvoering van de volgende taken:

  • fase 1: examineren van de kandidaat:

    • theorie-examen door medewerkers in vast dienstverband bij de certificatie-instelling of de exameninstelling;

    • praktijk examen door examinatoren ingeschreven in Ascert-Register volgens document SC-511: versie 01, datum 15-09-2011.

  • fase 2: beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat door medewerkers in vast dienstverband van de certificatie-instelling. Deze medewerkers zijn niet betrokken bij de afname van de examens.

  • fase 3: beslissen omtrent verlening, en eventueel intrekking, van het certificaat door medewerkers in vast dienstverband van de certificatie-instelling. Deze medewerkers zijn niet betrokken bij de afname van de examens.

De CKI-persoon dient voor de verificatie van de competenties (kennis, kunde en houding) van onderstaand certificatiepersoneel, voor zover niet reeds elders in een toets opgenomen, over een specifieke verificatiemethode te beschikken. Een dergelijke toets is ten aanzien van de praktijkexaminatoren geregeld via het Reglement beheer Ascert Register Praktijkexaminatoren (zie www.ascert.nl, (SC-511: versie 01, datum 15-09-2011)).

Met de specifieke verificatiemethode dient aan de hand van onderstaande eisen te zijn aangetoond dat onderstaand certificatiepersoneel competent is.

Algemene eisen/tevens eisen toezichthouder theorie examen

  • Is in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;

  • Beschikt over communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • Kan objectief en zonder vooroordelen examineren;

  • Kan onafhankelijk en zelfstandig handelen;

  • Is in staat om tijdens een examen regelend en besluitvaardig op te treden;

  • Heeft gedegen kennis van het examenreglement;

  • Heeft een verklaring getekend van geheimhouding, onafhankelijkheid en beslotenheid van de examens.

Examinator DAV praktijk-examen

  • Voldoet aan alle eisen gesteld aan de Toezichthouder theorie-examen

  • Is in staat te oordelen op basis van feiten en de beoordelingscriteria, in plaats van op persoonlijke opvattingen en interpretaties

  • Is in staat te verantwoorden hoe hij/zij tot zijn/ haar oordeel is gekomen en kan dat schriftelijk vastleggen

  • Heeft gedegen kennis van SC-520;

  • Minimaal twee jaar relevante werkervaring in het vakgebied;

  • Beschikt per 1 augustus 2012 over het Ascert-diploma ADK (SC-570: versie 01, datum 15-09-2011).

Examinator DTA praktijk-examen

  • Voldoet aan alle eisen gesteld aan de Toezichthouder theorie-examen;

  • Is in staat te oordelen op basis van feiten en de beoordelingscriteria, in plaats van op persoonlijke opvattingen en interpretaties;

  • Is in staat te verantwoorden hoe hij/zij tot zijn/ haar oordeel is gekomen en kan dat schriftelijk vastleggen;

  • Heeft gedegen kennis van SC-510;

  • Beschikt aantoonbaar over minimaal twee jaar relevante werkervaring in het vakgebied;

  • Beschikt per 1 augustus 2012 over het Ascert-diploma ADK (SC-570: versie 01, datum 15-09-2011).

Beoordelaar van theorie-examen en praktijkexamen

  • Zie algemene eisen exclusief de eisen om objectief en zonder vooroordelen te kunnen examineren en om het tijdens een examen regelend en besluitvaardig op te kunnen treden;

  • Heeft actuele vakinhoudelijke kennis van en inzicht in de werkzaamheden van de DTA/DAV;

  • Heeft gedegen kennis van respectievelijk SC-510 en SC-520;

  • Moet de examenresultaten en het examenproces kunnen beoordelen.

Certificaatbeslisser

Zie algemene eisen exclusief de eisen om objectief en zonder vooroordelen te kunnen examineren en om het tijdens een examen regelend en besluitvaardig op te kunnen treden;

Degene die beslist over het verlenen of intrekken van het certificaat dient niet betrokken te zijn bij de directe afname en de beoordeling van de resultaten van theorie-examen en praktijkexamen.

4.2.7 Certificaat

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.3.3

Aanvullend: Het certificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten.

Gegevens van de certificaathouder:

  • Volledige persoonsnaam (*);

  • Burgerservicenummer;

  • Adres en woonplaats (*);

  • Relatie met eisenstellend (werkveld specifiek) document identificatie en versie aanduiding;

  • Ascert-code van de certificaathouder (zie Reglement SC-710: versie 01, datum 15-09-2011, Reglement Inrichten Ascert Certificaatregister (2)).

Gegevens van de CI:

  • Naam (*);

  • Adres en vestigingsplaats (*);

  • KvK-nummer;

  • Logo;

  • Kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW.

Overige gegevens certificaat:

  • Werkterrein (DTA of DAV)

  • De datum van inwerkingtreding en de datum tot wanneer het certificaat geldig is (*);

  • Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema (identificatie-code en versie) (*);

  • Handtekening bevoegd persoon CI;

  • Beeldmerk en logo Ascert (*) met daarin de vermelding respectievelijk SC-510 of SC-520 (zie Reglement SC-800: versie 01, datum 15-09-2011, Reglement Ascert Beeldmerk).

Met een sterretje (*) gemerkte eisen zullen samen met de pasfoto op het Bankpas formaat moeten staan.

4.2.8 Toezicht

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.4

Aanvullend:

4.2.8.1 Toezicht op klachtenafhandeling CKI

Klachten van derden dienen conform SC-510/SC-520 par. 4.6 afgehandeld te worden.

4.2.8.2 Toezicht op afhandeling van Cat I afwijking van de certificaathouder

Indien er door de CKI-proces bij een asbestverwijderingswerk een feitelijke Cat II afwijking (zie SC-530 par. 5.4.2. en par. 5.5.3) is geconstateerd die is toe te schrijven aan de DTA of DAV zal dit direct en rechtstreeks gemeld worden aan de CKI-persoon. Deze zal onmiddellijk maatregelen treffen conform SC-510/SC-520 par. 6.5.

4.2.9 Hercertificatie NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.5

Hercertificatie is geheel overeenkomstig de initiële certificatie.

4.2.10 Gebruik van certificaten en logo’s NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.6

De CKI is verplicht een overeenkomst te sluiten met de certificaathouder. Deze overeenkomst dient te voldoen aan het standaardmodel SC-063: versie 01, datum 15-09-2011. Overeenkomst CKI-persoon – certificaathouder. De CKI is verplicht SC-800: versie 01, datum 15-09-2011, Reglement Gebruik Beeldmerk Ascert te hanteren.

4.2.11 Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de CKI en haar personeel

Het optreden en handelen dient onpartijdig en onafhankelijk te zijn. De CKI en haar personeel mag geen belang hebben bij de uitslag van het examen/verlenen van het persoonscertificaat.

Het personeel dat bij de examinering en certificaatverstrekking betrokken is mag:

  • geen werkzaamheden of andere activiteiten verrichten van welke aard dan ook, in welke hoedanigheid dan ook en ongeacht of er al of niet een vergoeding tegenover staat, in opdracht van het opleidingsinstituut van de kandidaat voor het desbetreffende certificatieschema;

  • niet onder contract zijn van het opleidingsinstituut van de kandidaat of een vanuit de holding van het opleidingsinstituut gerelateerde onderneming;

Het certificatiepersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid (van opleiders en kandidaten) en de beslotenheid van de examens wordt gegarandeerd.

Mocht blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en de betreffende medewerker, dient deze dit tijdig aan de certificatie- /exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende medewerker deze kandidaat examineert/beoordeelt/besluit tot verlenen certificaat.

4.3 Niet van toepassing
4.4 Niet van toepassing
4.5 Aanwijzingscriteria

De certificatie-instelling wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

4.5.1 Integriteit

De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit. Dit dient te worden gedocumenteerd en voorzien te zijn van een ondertekende verklaring voor correcte weergave door alle bestuurders en betrokken werknemers.

4.5.2 Verplichte gedragscode

Er is een integriteitsbeleid, dat in een gedragscode is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar door middel van getekende verklaringen hieraan geconformeerd.

4.5.3 Marktgedrag CKI

De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

4.5.4 Beroepsgeheim

Het personeel van de aangewezen CKI is door middel van getekende verklaringen aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

4.5.5 CKI bestuursorgaan

De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

4.5.6 WA verzekering

De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering voor risico’s van aansprakelijkheid.

4.5.7 Meldingsprocedure bij vermoeden van veiligheid

De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

4.5.8 Informatieplicht aan SZW bij beëindiging activiteiten

Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

4.5.9 Zienswijze-, klachten- en bezwaarschriftprocedure

De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld:

  • een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb);

  • een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb);

  • een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

4.5.10 Verplichte vertegenwoordiging CKI in CCvD

De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het Ascert CKI-overleg en de afspraken uit het overleg daadwerkelijk nakomen.

Ingeval certificaathouders en CKI’s uiteenlopende interpretaties/definities hanteren, dan dienen deze afwijkende interpretaties door de CKI’s te worden voorgelegd aan het CCvD. (zie SC-510 par. 4.9 en SC-520 par. 4.9).

4.5.11 Meldplicht intrekken en schorsen certificaten aan Ascert en andere CKI’s

De CKI zal de certificaathouder van haar besluit met betrekking tot schorsen of intrekken van het certificaat onverwijld, per aangetekend schrijven, informeren. De CKI zal per direct Ascert over het genomen besluit informeren waarna Ascert dit besluit in het Ascert Register openbaar zal maken.

De CKI zal de andere CKI’s van haar besluit met betrekking tot schorsen of intrekken van het certificaat onverwijld informeren.

4.5.12 Sanctie- en maatregelenbeleid

De CKI houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeleid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

4.5.13 Verplicht Nederlands taalgebruik

Taal van de rapportages en dossiers:

  • De CKI gebruikt de Nederlandse taal.

  • Een andere taal kan niet worden gebruikt.

Taal bij examinering:

Tijdens de examinering (theorie en praktijk) wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal;hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan.

4.5.14 Verbod op onderuitbesteding

Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

4.5.15 Onafhankelijkheid CKI
  • a) gecombineerd aandeelhouderschap bij een persoonscertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan;

  • b) gecombineerd aandeelhouderschap bij een persoonscertificatie-instelling en een opleidingsinstelling voor het DTA en DAV persoonscertificaat is niet toegestaan;

  • c) gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een persoonscertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

Ter verificatie van a) en b) dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijk te worden gedocumenteerd en voorzien van een ondertekende verklaring en getekend door alle bestuurders van de onderneming (conform KvK).

4.5.16 Buitenlandse getuigschriften

Gelijkschakeling inzake Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid geschiedt met in achtneming van het bepaalde in Bijlage 0 bij de Arboregeling.

5 Toezicht op de certificatie-instelling

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn van het Arbobesluit artikelen 1.5b en 1.5c en de Arboregeling artikel 1.1a van toepassing. De CKI dient zich te onderwerpen aan het toezicht uitgevoerd door AI/TC en RvA. RvA doet bijwoningen van examens en controleert de certificatie-instelling en heeft hiervoor een specifek beoordelijngsprotocol (SBP).

5.1 Informatieverstrekking

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Jaarlijkse informatieplicht aan SZW

    Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan de minister van SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de Minister van SZW is aangewezen (schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) gezonden. In deze schriftelijke verantwoording worden ten minste de onderwerpen behandeld:

    • 1. De door de instelling geweigerde, afgegeven, geschorste en ingetrokken certificaten;

    • 2. Wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. Wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. Wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. Aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. Structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. Het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. Door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. Tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. Een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in punt 4.5.12.

  • b) Verplicht mee te werken aan (periodieke) controles door RvA

    Dit betekent dat de RvA beschikt over de informatie van de CKI over haar certificaatverstrekking.

    De CKI dient mee te werken aan controles conform SC-501 en SBP door de RvA.

  • c) Informatieplicht aan SZW

    Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen. Deze informatie dient de rapportage te bevatten van de interne beoordeling op het voldoen aan de aanwijzingsnormen conform SC-501.

  • d) Informatieplicht aan SZW en Ascert (Ascert)

    Terstond informatie te verstrekken aan SZW en Ascert (Ascert) in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd.

  • e) Informatieplicht aan AI/TC

    Informatie te verstrekken aan AI/TC over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders initieel en periodiek beoordeelt.

  • f) Aantonen aan SZW en RvA

    De CKI dient aan te tonen dat zij:

    • De afhandeling van klachten (zie 4.2.8.1) voldoende controleert;

    • De afhandeling van Cat I afwijking (zie 4.2.8.2) voldoende controleert;

    • Informatie te verstrekken over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders initieel en tussentijds naar aanleiding van klachten en meldingen van CKI-proces beoordeelt;

    • Informatie heeft over de frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles.

  • g) Voornemen tot beëindiging taken

    SZW en Ascert in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen. Tevens dient zij daarbij aan te geven naar welke, daarvoor in aanmerking komende, CKI’s de certificaathouders willen overgaan

  • h) Aanvragen aanvullende accreditatie

    SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 7, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage behorend bij Artikel 15

Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de certificerings- en keuringsinstellingen voor Drukapparatuur

Document: WDA&T-DA: 2011, versie 01

Onder beheer van:

CCvD-DA

Secretariaat CCvD-DA

Vrieseweg 145

3311 NV Dordrecht

INHOUD

1.

Inleiding

267

1.1

Toelichting

267

1.2

Nieuwbouwfase

267

1.3

Ingebruiknemingsfase

269

1.4

Gebruiksfase

269

1.5

Aanwijzingskavels

270

1.5.1

Aanwijzingskavels (A)AKI

270

1.5.2

Aanwijzingskavels (A)KVG

270

1.5.3

Aanwijzingskavels erkende onafhankelijke instelling

270

1.5.4

Verplichte combinaties t.a.v. aanwijzingskavels a t/m l

271

     

2.

Definities

271

     

3.

Specifieke Kenmerken van het werkveld

272

3.1

Beschrijving schema

272

3.2

Actieve partijen

273

3.3

Risicoanalyse

273

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

273

4.1

Soorten CKI’s met aanwijzingskavels

273

4.1.1

Keuringsinstellingen (A)AKI

273

4.1.2

Keuringsdienst van de gebruikers (A)KVG

274

4.1.3

Erkende onafhankelijke instellingen

274

4.2

Eisen aan de (A)AKI’s

274

4.2.1

Beoordeling producten (drukapparatuur)

274

4.2.2

Beoordeling systemen (drukapparatuur)

274

4.3

Eisen aan de (A)KVG

274

4.4

Eisen aan erkende onafhankelijke instellingen

274

4.4.1

Voor goedkeuren van permanente verbindingen

274

4.4.2

Voor het goedkeuren van personeel voor NDO/permanente verbindingen

274

4.5

Specifieke invulling beoordeling producten (drukapparatuur)

274

4.6

Specifieke invulling beoordeling systemen (drukapparatuur)

276

4.7

Aanwijzingscriteria

277

     

5.

Toezicht

278

     

6.

Maatregelen

278

     

BIJLAGE 1:

TAKEN, VERANTWOORDELIJKHEDEN EN BEVOEGDHEDEN

279

BIJLAGE 2:

VAKBEKWAAMHEIDSEISEN

283

1 Inleiding
1.1 Toelichting

Drukapparatuur is een risicovol product. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van werknemers en omwonenden en het milieu – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte ‘certificatieregeling’ van het ontwerp, de fabricage, de samenbouw, de eindcontrole en het gebruik van drukapparatuur. Het ‘certificaat’ wordt onder deze regeling verstrekt door Certificerings- en keuringsinstellingen (CKI’s). Om ‘certificaten’ te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister. Dit gebeurt door een toetsing aan dit document. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden. Waar in dit schema geen nadere uitwerking is gegeven dient de betreffende accreditatienorm te worden aangehouden.

Dit document betreft de aanwijzing van instellingen en diensten voor nieuwbouw van drukapparatuur alsmede voor de samenbouw, de ingebruikneming en het gebruik van drukapparatuur. De aanwijzing voor nieuwbouw vloeit voort uit de implementatie van de Pressure Equipment Directive1 (PED) in het Warenwetbesluit drukapparatuur.

Voor nieuwbouw van drukapparatuur wordt op grond van de te volgen module vastgesteld of er aan de essentiële eisen wordt voldaan. Dit ter borging van de veiligheid van de drukapparatuur. In paragraaf 1.2 worden de zogenaamde ‘modules’ kort beschreven. Ook de werkzaamheden bij ingebruikneming is aan te merken als deelgebied, welke in paragraaf 1.3 wordt beschreven. In de paragraaf 1.4 worden de werkzaamheden van de deelgebieden die tijdens de gebruiksfase kunnen voorkomen, beschreven.

Een CKI behoeft niet voor het gehele werkveld aangewezen te worden, maar kan ook voor een deel, zogenaamde aanwijzingskavels, van het werkveld aangewezen worden. In paragraaf 1.5 worden de afzonderlijke aanwijzingskavels beschreven.

1.2 Nieuwbouwfase

Bij nieuwbouw van drukapparatuur, samenstellen en druksystemen van de risicocategorie II, III en IV zoals vermeld in de Richtlijn, moeten modules respectievelijk van bijlage III van de Richtlijn en artikel 11, 12 of 12a van het Warenwetbesluit drukapparatuur worden toegepast. In onderstaande tabel zijn de modules voor de borging van de veiligheid alsmede de gehanteerde aanduiding voor deze modules gegeven.

Omschrijving module

Aanduiding module

Interne fabricagecontrole met toezicht op

de eindcontrole

A1

EG-typeonderzoek

B

EG-ontwerponderzoek

B1

Overeenstemming met het type

C1

Productiekwaliteitsborging

D

Productiekwaliteitsborging

D1

Productiekwaliteitsborging

E

Productiekwaliteitsborging

E1

Productkeuring

F

EG-eenheidskeuring

G

Volledige kwaliteitsborging

H

Volledige kwaliteitsborging met controle van het

ontwerp en bijzonder toezicht op de eindcontrole

H1

Naast de modules inzake de overeenstemmingsbeoordelingen gelden voor samenstellen artikel 10 lid 2 van de PED en voor druksystemen artikel 12a van het Warenwetbesluit drukapparatuur.

Tevens wordt in het kort het doel en toepassingsgebied van de modules beschreven. In de schema’s voor producten en systemen worden de relevante procedures voor de modules nader omschreven.

Module A1:

Het doel van deze module is het vaststellen, door middel van een gedefinieerd toezicht en een of meerdere controle(s) van een monster, of de eindcontrole door de fabrikant van drukapparatuur voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn (PED bijlage I, punt 3.2).

Module B:

Het doel van deze module is het vaststellen door middel van een onderzoek of een voor de productie representatief exemplaar (= ‘type’) van drukapparatuur voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn. En het afgeven van een verklaring van EG-typeonderzoek door de instelling.

Module B1:

Het doel van deze module is het vaststellen door middel van een onderzoek of het ontwerp van een drukapparaat voldoet aan de desbetreffende eisen van de richtlijn drukapparatuur. En het afgeven van een verklaring van EG-ontwerponderzoek door de instelling.

Module C1:

Het doel van deze module is het vaststellen, door middel van een gedefinieerd toezicht en een of meerdere controle(s) van een monster, of de eindcontrole door de fabrikant van drukapparatuur (d.w.z. is in overeenstemming met een verklaring van EG-typeonderzoek) voldoet aan het type en de desbetreffende eisen van de Richtlijn (PED bijlage I, punt 3.2.).

Module D:

Het doel van deze module is beoordelen of het kwaliteitssysteem van de fabrikant voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn (bijlage III module D par. 3) en het toezicht houden op het blijvend voldoen door de fabrikant aan de verplichtingen voortvloeiend uit dat kwaliteitseissysteem. Dit kwaliteitssysteem betreft de fabricage en de eindcontrole (eindinspectie en beproeving). Uitgangspunt is een kwaliteitssysteem conform NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2008.

Module D1:

Het doel van deze module is beoordelen of het kwaliteitssysteem van de fabrikant voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn, bijlage III, module D1, par. 4.1 en het toezicht houden op het blijvend voldoen door de fabrikant aan de verplichtingen voortvloeiend uit dat kwaliteitseissysteem. Dit kwaliteitssysteem betreft de fabricage en de eindcontrole (eindinspectie en beproeving). Uitgangspunt is een kwaliteitssysteem conform NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2008.

Module E:

Het doel van deze module is beoordelen of het kwaliteitssysteem van de fabrikant voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn, bijlage III, module E, par. 3 en het toezicht houden op het blijvend voldoen door de fabrikant aan de verplichtingen voortvloeiend uit dat kwaliteitseissysteem. Dit kwaliteitssysteem betreft de eindcontrole (eindinspectie en beproeving). Uitgangspunt is een kwaliteitssysteem conform NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2008.

Module E1:

Het doel van deze module is beoordelen of het kwaliteitssysteem van de fabrikant voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn, bijlage III, module E1, par. 4 en het toezicht houden op het blijvend voldoen door de fabrikant aan de verplichtingen voortvloeiend uit dat kwaliteitseissysteem. Dit kwaliteitssysteem betreft de fabricage en de eindcontrole (eindinspectie en beproeving). Uitgangspunt is een kwaliteitssysteem conform NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2008.

Module F:

Het doel van deze module is het vaststellen, door middel van een productkeuring (‘product verification’) of de fabricage van drukapparatuur (in overeenstemming met een verklaring van EG-typeonderzoek of EG-ontwerponderzoek) voldoet aan het type of het ontwerp en de desbetreffende eisen van de Richtlijn. En het afgeven van een EG-verklaring van overeenstemming (‘certificate of conformity’) door een instelling over de verrichte proeven (= beoordelings-, onderzoek of beproevingsactiviteiten).

Module G:

Het doel van deze module is het vaststellen, door middel van een EG-eenheidskeuring (‘EC-unit verification’), of het ontwerp en de fabricage van drukapparatuur voldoet aan de desbetreffende eisen van de richtlijn drukapparatuur. En het afgeven van een verklaring van overeenstemming (‘certificate of conformity’) door een instelling over de verrichte proeven (= beoordelings-, onderzoek of beproevingsactiviteiten).

Module H:

Het doel van deze module is beoordelen of het kwaliteitssysteem van de fabrikant voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn, bijlage III, module H, par. 3.2 en het toezicht houden op het blijvend voldoen door de fabrikant aan de verplichtingen voortvloeiend uit dat kwaliteitseissysteem. Dit kwaliteitssysteem betreft het ontwerp, de fabricage en de eindcontrole (eindinspectie en beproeving). Uitgangspunt is een gecertificeerd kwaliteitssysteem conform NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2008.

Module H1:

Het doel van deze module is beoordelen of het kwaliteitssysteem van de fabrikant voldoet aan de desbetreffende eisen van de Richtlijn, bijlage III, module H1, punt. 1 en het toezicht houden op het blijvend voldoen door de fabrikant aan de verplichtingen voortvloeiend uit dat kwaliteitseissysteem. Dit kwaliteitssysteem betreft het ontwerp, de fabricage en de eindcontrole (eindinspectie en beproeving). Uitgangspunt is een gecertificeerd kwaliteitssysteem conform NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2008. Daarnaast valt onder deze module onderzoek van het ontwerp en toezicht op de eindcontrole.

1.3 Ingebruiknemingsfase

Het doel van de beoordelingsprocedure is het vaststellen of de drukapparatuur na installatie, of na installatie op een nieuwe plaats van opstelling of na een wijziging voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het Besluit en de Regeling. Hierop volgt het door de CKI afgeven van een ‘(voorlopige) verklaring van ingebruikneming’ voor de drukapparatuur. Doordat er meerdere drukapparaten op één Verklaring van ingebruikneming vermeld mogen worden, kan deze Verklaring betrekking hebben op een samenstel of een druksysteem, dat als zodanig aangeduid is in de nieuwbouwfase.

1.4 Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase zijn de volgende keuringen en/of beoordelingen te onderscheiden:

Herkeuring met vaste termijnen

Het doel van de beoordeling is het vaststellen of de drukapparatuur nog voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het Besluit en de Regeling. En het door de CKI afgeven van een ‘verklaring van herkeuring’, met bijbehorend rapport van herkeuring voor de drukapparatuur.

Beoordelen van termijnverlenging

Het doel van de beoordeling is of een termijnverlenging verantwoord is en vaststellen of de drukapparatuur nog voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het Besluit en de Regeling. En het door de CKI afgeven van een ‘verklaring van herkeuring’, met bijbehorend rapport van herkeuring voor de drukapparatuur.

Beoordelen van termijnflexibilisering

Het doel van de beoordeling is of een termijnflexibilisering verantwoord is en vaststellen of de drukapparatuur nog voldoet aan de daarop betrekking hebbende bepalingen van het Besluit en de Regeling. En het door de CKI afgeven van een ‘verklaring van herkeuring’, met bijbehorend rapport van herkeuring voor de drukapparatuur.

Intredekeuring

Het doel van de beoordeling is het vaststellen of de drukapparatuur voldoet aan het veiligheidsniveau als bedoeld in het Besluit ten aanzien van het beoogde gebruiksdoel. En het door de CKI afgeven van een ‘verklaring van intredekeuring en ingebruikneming’ voor de drukapparatuur met bijbehorend aantekeningblad.

Beoordelen van wijzigingen

Het doel van de beoordeling is het vaststellen of in geval van wijziging van een drukapparaat in de gebruiksfase het ontwerp en/of de fabricage van de wijziging voldoet aan de desbetreffende eisen van het Besluit en de actuele versie van de oorspronkelijk toegepaste norm(en) of ontwerp-/ constructieregels. Toepassing van andere normen of codes dient gemotiveerd te worden onderbouwd. Hierop volgt het door de CKI opstellen en afgeven aan de gebruiker van de rapportage betreffende de wijziging. Vervolgens zal de CKI de wijziging op het aantekenblad vermelden, met waar van toepassing een verwijzing naar de onderliggende rapportage en indien van toepassing het afgeven van een Verklaring van Ingebruikneming.

Beoordelen van reparaties

Het doel van de beoordeling is het vaststellen of de reparatie van een drukapparaat in de gebruiksfase voldoet aan de desbetreffende eisen (zie toelichting op art. 14a eerste lid) van het Besluit en de actuele versie van de oorspronkelijk toegepaste norm(en) of ontwerp-/ constructieregels. Toepassing van andere normen of codes dient gemotiveerd te worden onderbouwd. Hierop volgt het door de CKI opstellen en afgeven aan de gebruiker van rapportage betreffende de reparatie. Hierna zal de CKI de reparatie op het aantekenblad vermelden, met waar van toepassing een verwijzing naar onderliggende rapportage.

Certificeren van en toezicht op de IVG (Inspectieafdeling van de Gebruiker)

Het doel van het toezicht is het beoordelen van de werkwijze van de IVG door certificatie van het kwaliteitssysteem en het bijwonen van uitvoerende werkzaamheden van de IVG. In het WESA-Schema drukapparatuur (vastgesteld door SZW op 6 juli 2006) worden de relevante deelgebieden nader omschreven.

1.5 Aanwijzingskavels

Voor de nieuwbouw, ingebruikneming en de gebruiksfase zijn de volgende aanwijzingskavels te onderscheiden.

1.5.1 Aanwijzingskavels (A)AKI
  • a) Het aan drukapparatuur, samenstellen en druksystemen van drukapparatuur van de risicocategorie II, III of IV uitvoeren van procedures, die zijn vermeld in de modules A1, B, B1, C1, D, D1, E, E1, F, G, H, of H1 van bijlage III van de richtlijn (art. 11, 12 of 12a Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • b) Het uitvoeren van Europese materiaalgoedkeuringen in overeenstemming met artikel 11 van de richtlijn;

  • c) Het overeenkomstig punt 3.1.2. van bijlage I van de richtlijn goedkeuren van de uitvoeringsmethoden van permanente verbindingsmethoden van drukapparatuur van de risicocategorie II, III of IV;

  • d) Het overeenkomstig punt 3.1.2. van bijlage I van de richtlijn goedkeuren van de vakbekwaamheid van personen, die permanente verbindingen maken als onderdeel van drukapparatuur van de risicocategorie II, III of IV;

  • e) Het uitvoeren van keuringen voor ingebruikneming aan drukapparatuur, samenstellen of druksystemen (art.12b Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • f) Het uitvoeren van herkeuringen van drukapparatuur met vaste termijnen (art.12c Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • g) Het beoordelen van termijnverlenging (art. 12c Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • h) Het beoordelen van termijnflexibilisering (art. 12c Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • i) Het uitvoeren van intredekeuringen van drukapparatuur (art. 12d Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • j) Het beoordelen van reparaties in de gebruiksfase (art. 14a Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • k) Het beoordelen van wijzigingen in de gebruiksfase (art. 14a Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • l) Het houden van toezicht op een inspectieafdeling van de gebruiker (art. 12c, lid 7 Warenwetbesluit drukapparatuur, onderscheidenlijk art. 14a lid 5).

1.5.2 Aanwijzingskavels (A)KVG
  • a) Het aan drukapparatuur, samenstellen en druksystemen van drukapparatuur van de risicocategorie II, III of IV uitvoeren van procedures, die zijn vermeld in de modules A1, C1, F of G van bijlage III van de richtlijn (art. 11, 12 of 12a Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • b) Het uitvoeren van keuringen voor ingebruikneming aan drukapparatuur, samenstellen of druksystemen (art.12b Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • c) Het uitvoeren van herkeuringen van drukapparatuur met vaste termijnen (art.12c Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • d) Het uitvoeren van intredekeuringen van drukapparatuur (art. 12d Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • e) Het beoordelen van reparaties in de gebruiksfase (art. 14a Warenwetbesluit drukapparatuur);

  • f) Het beoordelen van wijzigingen in de gebruiksfase (art. 14a Warenwetbesluit drukapparatuur);

1.5.3 Aanwijzingskavels erkende onafhankelijke instelling
  • a) Het overeenkomstig punt 3.1.2. van bijlage I van de richtlijn goedkeuren van de uitvoeringsmethoden van permanente verbindingsmethoden van drukapparatuur van de risicocategorie II, III of IV;

  • b) Het overeenkomstig punt 3.1.2. van bijlage I van de richtlijn goedkeuren van de vakbekwaamheid van personen, die permanente verbindingen maken als onderdeel van drukapparatuur van de risicocategorie II, III of IV;

  • c) Het overeenkomstig punt 3.1.3. van bijlage I van de richtlijn goedkeuren van de vakbekwaamheid van personen, die niet-destructief onderzoek uitvoeren van permanente verbindingen die onderdeel zijn van drukapparatuur van de risicocategorie III of IV;

1.5.4 Verplichte combinaties t.a.v. aanwijzingskavels a t/m l

De door de CKI gewenste uit te voeren aanwijzingskavels of combinaties daarvan worden in overleg met SZW vastgesteld.

Opmerking: Voor de aanwijzingskavels e, g, h, i, j, k en l worden geen afzonderlijke aanwijzingen verleend.

  • e wordt gecombineerd met a

  • g wordt gecombineerd met f

  • h wordt gecombineerd met f en g

  • i wordt gecombineerd met a, e en f

  • j wordt gecombineerd met f

  • k wordt gecombineerd met a, e en f

  • l wordt gecombineerd met f, j en k

Opmerking:

Het aanwijzingskavel l van een CKI, (A)AKI, wordt op de aanwijzingsbeschikking naar hetgeen van toepassing is onderverdeeld in:

  • 1. Beoordeling kwaliteitsmanagement systeem Inspectieafdeling van Gebruiker (IVG) aangaande de taken ‘Herkeuring; Termijnverlenging; Beoordelen van het ontwerp van reparatie; Inspecties van reparaties; Beoordelen van het ontwerp van constructieve wijzigingen; Inspecties van constructieve wijzigingen’ en

  • 2. Beoordeling kwaliteitmanagement systeem voor termijnflexibilisering.

2 Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat cq verklaring:

De (rechts-)persoon die bij de CKI een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat cq verklaring.

Aanmelding:

Aanmelding bij de EC van een CKI bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling of dienst bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AAKI:

Aangemelde Aangewezen Keurings-Instelling is een door de overheid aangewezen en bij de Europese Commissie (EC) aangemelde CKI met toezichthoudende taken bij het ontwerp, de fabricage, en de eindcontrole van drukapparatuur en beoordeling van kwaliteitssystemen.

AI:

Arbeidsinspectie: toezichthouder/handhaver voor het Warenwetbesluit drukapparatuur.

AK:I

Aangewezen Keurings-Instelling is een door de overheid aangewezen CKI met toezichthoudende taken bij de samenbouw, de ingebruikneming en het gebruik van drukapparatuur en beoordeling van kwaliteitssystemen.

AKVG:

Aangemelde Aangewezen Keuringsdienst van de Gebruiker Instelling is een door de overheid aangewezen en bij de EC aangemelde CKI met toezichthoudende taken bij het ontwerp, de fabricage, en de eindcontrole van drukapparatuur ten behoeve van de eigen organisatie.

Beoordeling CKI:

Beoordeling (initiële, of her-) door de RvA van instellingen en diensten op basis van het door de minister van SZW vastgestelde SA&T, op grond waarvan de RvA schriftelijk rapporteert of de instelling of dienst competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven.

Besluit:

Warenwetbesluit drukapparatuur.

Centraal College van Deskundigen (CCvD-DA):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door de Stichting CCvD-DA, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van dit document op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificering en Keurings-Instelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten. Conform het Warenwetbesluit Drukapparatuur worden de volgende CKI’s onderscheiden: AAKI; AKI; AKVG; KVG; erkende onafhankelijke instelling.

Competentie:

Een competentie is handelen dat bijdraagt aan het succesvol kunnen uitvoeren van een functie en dat past in de gewenste organisatiecultuur.

EG-Verklaring van overeenstemming (VvO):

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring van overeenstemming als bedoeld in de Richtlijn drukapparatuur danwel een verklaring van typeonderzoek of verklaring van overeenstemming als bedoeld in het Warenwetbesluit Drukapparatuur.

EWT:

European Welding Technologist.

Inspectie:

Een inspectie is een controle van de documenten en de fysieke conditie van een apparaat, teneinde te kunnen beoordelen of voldaan wordt aan de van toepassing zijnde normen.

IVG:

Inspectiedienst van de Gebruiker.

Keuring:

Keuring is een in het werkveld drukapparatuur niet gangbare term. In plaats daarvan wordt veelal de term inspectie gebruikt. Verder zie inspectie.

KVG:

Aangewezen Keuringsdienst van de Gebruiker is een door de overheid aangewezen CKI met toezichthoudende taken bij de samenbouw, de ingebruikneming en het gebruik van drukapparatuur ten behoeve van de eigen organisatie.

LPI:

Las Praktijk Ingenieur.

NEN-EN-ISO 9001:2008:

Kwaliteitsmanagementsystemen – Eisen.

NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004:

General criteria for the operation of various types of bodies performing inspection.

NEN-EN-ISO/IEC 17021:2006:

Conformity assesment – Requirements for bodies providing audit and certification of management systems.

NEN-EN-ISO/IEC 17024:2003:

Conformiteitsbeoordeling – Algemene eisen voor instellingen die persoonscertificatie uitvoeren.

PED:

Pressure Equipment Directive (97/23/EG)

PRD’s:

Praktijkregels voor Drukapparatuur. Deze praktijkregels worden opgesteld door de Technische Commissie van Drukapparatuur van NEN en uitgegeven door de SDU.

Regeling:

Warenwetregeling drukapparatuur.

Richtlijn:

Richtlijn drukapparatuur, PED (97/23/EG).

RISA-Schema:

Richtlijn Specifiek Accreditatie Schema.

Risicoanalyse:

De in dit document gegeven risicoanalyse is een analyse, waaruit motivatie, voor te maken keuzes in het werkveld drukapparatuur, blijkt.

RvA:

Raad voor Accreditatie.

WDA&T:

Werkveldspecifiek Document voor Aanwijzing van en Toezicht op de CKI’s.

Stichting CCvD-DA:

Stichting die de schema’s voor drukapparatuur beheert en het CCvD-DA faciliteert.

SZW:

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Verklaring van ingebruikneming (VvI):

Een door de CKI aan de gebruiker van drukapparatuur afgegeven verklaring dat de apparatuur in gebruik kan worden genomen.

Verklaring van herkeuring (VvH):

Een door de CKI aan de gebruiker van drukapparatuur afgegeven verklaring dat de apparatuur op basis van de uitgevoerde herkeuring weer in gebruik kan worden genomen.

WESA-Schema:

Wet Specifiek Accreditatie Schema.

3 Specifieke kenmerken van het werkveld
3.1 Beschrijving schema

Dit document voor aanwijzing van en toezicht op CKI’s voor drukapparatuur is door het CCvD-DA voorgesteld en door de minister van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld.

Voor wat betreft de handelsfase van drukapparatuur blijft het RISA-Schema, PED (versie 011, vastgesteld door SZW op 10 december 2000) van kracht, behoudens:

  • hoofdstuk 3 (algemene vereisten)

  • paragraaf 4.1.2 (archivering)

  • hoofdstuk 6 (organisatie, functies en vakbekwaamheidseisen)

  • hoofdstuk 7 (publiekrechtelijke criteria)

  • bijlage 2 (Algemene Wet Bestuursrecht)

Voor wat betreft de gebruiksfase blijft het WESA-schema drukapparatuur (versie 2, vastgesteld door SZW op 6 juli 2006) van kracht, behoudens:

  • hoofdstuk 3 (algemene eisen)

  • paragraaf 4.1.2 (archivering)

  • hoofdstuk 6 (organisatie, functies en bekwaamheden)

  • hoofdstuk 7 (publiekrechtelijke criteria)

  • bijlage 3 (toepassing Aalgemene wet bestuursrecht)

  • bijlage 4 (jaarlijkse rapportage aan SZW)

In plaats waarvan de bepalingen uit dit WDA&T gelden.

Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD-DA. Correspondentieadres van het CCvD-DA is: Secretariaat CCvD-DA p/a Ir. J.P.H. Wuister Vrieseweg 145 3311 NV Dordrecht.

3.2 Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Stichting CCvD-DA;

  • SZW.

3.3 Risicoanalyse

De Nederlandse overheid maakt in de publieke sector gebruik van het private systeem van certificatie. Het doel van certificatie is in het algemeen het garanderen dat een product, systeem of dienst aan bepaalde eisen voldoet en indien wenselijk ook blijft voldoen. De waarde van certificatie in de publiekrechtelijke sfeer in het bijzonder is de mate van algemeen vertrouwen en zekerheid die wordt bereikt met een onderzoek gebaseerd op dit certificatieschema. De resultaten van dit onderzoek vormen de basis voor SZW om tot aanwijzing van instellingen en diensten te besluiten.

De instellingen en diensten zijn werkzaam in het werkveld drukapparatuur. In dit werkveld gaat het om risico’s die verband houden met de overdruk die heerst in drukapparatuur. Het mogelijk vrijkomen van de inhoud is een risico dat aan dit soort apparatuur verbonden is. Afhankelijk van de brandbaarheid, fysische explosiviteit en giftigheid kan dit risico’s voor de veiligheid en gezondheid van medewerkers en omwonenden en risico’s voor het milieu met zich meebrengen.

Gelet op de rol van de instellingen en diensten bestaan er, vaak als gevolg van externe factoren, risico’s die het beoogde functioneren, het vertrouwen in en de zekerheid van deze instellingen of diensten kunnen schaden en het beoogde doel van certificatie ondermijnen.

De instelling of dienst dient in alle gevallen haar werkzaamheden op integere, onpartijdige en onafhankelijke wijze uit te voeren en zal daarbij rekening houden met de mogelijke risico’s in de volgende gebieden:

  • de autonomie in onderzoek (inspecteren, keuren, auditeren), rapportage en certificatie (zie o.a. hoofdstuk 4 uit de ISO/IEC 17020: 2004 en paragrafen 5.1. en 5.2 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het niveau van deskundigheid en vakbekwaamheid (zie o.a. hoofdstuk 8 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het hanteren van vertrouwelijke informatie (zie o.a. paragraaf 8.5 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • de mate van transparantie van de werkprocessen;

  • het verwerken van ontvangen klachten en bezwaren (zie o.a. hoofdstuk 15 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragrafen 9.8 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het nemen van verantwoordelijkheid voor uitgevoerde taken (zie o.a. paragraaf 7.5 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken).

Enkele voor de hand liggende risico’s voor instellingen en diensten zijn:

  • onterecht een verklaring of certificaat afgeven;

  • onterecht een verklaring of certificaat niet afgeven, schorsen of intrekken;

  • inbreuken op de vertrouwelijkheid;

  • inbreuken op de onpartijdigheid;

  • inbreuken op het omgaan met ontoelaatbare (financiële) druk;

  • inbreuken op de vereiste competenties en de gevolgen daarvan.

Een instelling, die toezicht houdt op een inspectiedienst van de gebruiker, heeft te maken met het risico dat de instelling voor het geven van het eindoordeel grotendeels moet afgaan op gegevens die niet onder zijn verantwoordelijkheid tot stand zijn gekomen.

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Soorten CKI’s met aanwijzingskavels
4.1.1 Keuringsinstellingen (A)AKI
  • a. Product beoordeling t.b.v. (modules A1, B, B1, C1, F, G en deels H1), beoordeling druksystemen, Keuring voor Ingebruikneming, herkeuring met vaste termijnen, beoordelen termijn verlenging, beoordelen termijnflexibilisering, intredekeuring, beoordeling reparatie en wijziging;

  • b. Systeem beoordeling t.b.v. (modules D, D1, E, E1, H en deels H1), beoordeling termijnverlenging, termijnflexibilisering en het houden van toezicht op een IVG).

4.1.2 Keuringsdienst van de gebruikers (A)KVG

Product beoordeling (t.b.v. modules A1, C1, F en G, beoordeling druksystemen, Keuring voor Ingebruikneming, herkeuring met vaste termijnen, intredekeuring, beoordeling reparatie en wijziging).

4.1.3 Erkende onafhankelijke instellingen
  • a. Goedkeuren van personeel t.b.v. permanente verbindingen (lassers, soldeerders, etc.);

  • b. Goedkeuren van methoden van permanente verbindingen (lassen, soldeerverbindingen, etc.);

  • c. Goedkeuren van Niet Destructief Onderzoek personeel.

4.2 Eisen aan de (A)AKI’s
4.2.1 Beoordeling producten (drukapparatuur)
  • a. NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004 (Type A)

  • b. Dit document

  • c. Bijlage IV van de Richtlijn drukapparatuur

4.2.2 Beoordeling systemen (drukapparatuur)
  • a. NEN-EN-ISO/IEC 17021:2011

  • b. Dit document

  • c. Bijlage IV van de Richtlijn drukapparatuur

4.3 Eisen aan de (A)KVG
  • a. NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004 (Type B)

  • b. Dit document

  • c. Bijlage V van de Richtlijn drukapparatuur

4.4 Eisen aan erkende onafhankelijke instellingen
4.4.1 Voor goedkeuren van permanente verbindingen
  • a. NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004 (Type A)

  • b. Dit document

  • c. Bijlage IV van de Richtlijn drukapparatuur

4.4.2 Voor het goedkeuren van personeel voor NDO/permanente verbindingen
  • a. NEN-EN-ISO/IEC 17024:2003 (Type A)

  • b. Dit document

  • c. Bijlage IV van de Richtlijn drukapparatuur

Naast de hiervoor opgesomde eisen dienen de CKI’s in samenhang met de gekozen aanwijzingskavels de daarop van toepassing zijnde procedures in de richtlijn en het schema drukapparatuur in hun kwaliteitssysteem op te nemen.

4.5 Specifieke invulling beoordeling producten (drukapparatuur)

Ten aanzien van de beoordeling van producten (drukapparatuur) conform NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004 gelden de volgende criteria ten aanzien van de paragrafen 4.2, 6, 7, 8, 9, 10 en 13 uit deze norm als nadere invulling. Eisen die in het hiernavolgende gesteld worden aan personeel gelden voor zowel eigen personeel als voor ingehuurd extern personeel.

Paragraaf 4.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004: Onafhankelijkheid

De CKI moet onafhankelijk zijn in de mate die vereist is met het oog op de voorwaarden waaronder ze haar diensten verstrekt.

Afhankelijk van deze voorwaarde dient ze te voldoen aan de minimumcriteria bepaald in een van de normatieve typen: Type A of B.

CKI van type A (AAKI, AKI):

De CKI die als ‘derde partij’ diensten verstrekt, moet voldoen aan de volgende criteria (normatief):

A.1

De CKI moet onafhankelijk zijn ten opzichte van de betrokken partijen. De CKI, en haar personeel dat verantwoordelijk is voor de keuring, mogen niet de ontwerper, vervaardiger, leverancier, installateur, inkoper, eigenaar, gebruiker of onderhoudsuitvoerder zijn van de objecten die ze keuren, noch de gemachtigde vertegenwoordiger van een of meer van deze partijen.

A.2

De CKI en haar personeel mogen zich niet inlaten met activiteiten die tegenstrijdig kunnen zijn met de onafhankelijkheid van hun oordeel en hun integriteit met betrekking tot hun keuringsactiviteiten. In het bijzonder mogen ze niet rechtstreeks betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, levering, installatie, het gebruik of onderhoud van de gekeurde objecten, of van gelijksoortige objecten die ermee concurreren.

A.3

Alle geïnteresseerde partijen moeten gebruik kunnen maken van de diensten van de CKI. Er mogen geen buitensporige financiële of andere voorwaarden worden gesteld. De procedures volgens welke de CKI werkt, moeten op een niet-discriminerende wijze worden toegepast.

4.2.2 CKI van type B (AKVG, KVG)

De CKI die een afzonderlijk en identificeerbaar deel vormt van een organisatie die betrokken is bij het ontwerp, de fabricage, de levering, de installatie, het gebruik of het onderhoud van de objecten die door de CKI worden gekeurd, en die is opgericht om keuringsdiensten te verstrekken aan haar moederorganisatie, moet voldoen aan de volgende criteria (normatief):

B.1

Er moet een duidelijke scheiding tot stand worden gebracht tussen de verantwoordelijkheden van het keuringspersoneel en die van het personeel dat in andere functies is te werkgesteld, door identificatie van de CKI binnen de organisatie en doorvastlegging van de wijzen waarop zij verslag uitbrengt binnen de moederorganisatie.

B.2

De CKI en haar personeel mogen zich niet inlaten met activiteiten die in conflict kunnen zijn met de onafhankelijkheid van hun oordeel en hun integriteit met betrekking tot hun keuringsactiviteiten. In het bijzonder mogen ze niet rechtstreeks betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, levering, installatie, het gebruik of onderhoud van de gekeurde objecten, of van gelijksoortige objecten die ermee concurreren.

B.3

Keuringsdiensten mogen uitsluitend worden verstrekt aan de organisatie waarvan de CKI deel uitmaakt.

Paragrafen 6, 7 en 8 van NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004: Organisatie en Personeel

Binnen de CKI zijn functies onderscheiden waaraan specifieke vakbekwaamheidseisen worden gesteld. De CKI moet zijn personeel voor die te onderscheiden functies aantoonbaar kwalificeren. Uit de beschrijving van de organisatie moet blijken dat de betrokken medewerkers bij de uitoefening van hun taken beschermd worden tegen het optreden van strijdige belangen.

In aanvulling op NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004, par. 6 met betrekking tot organisatie en management en par. 8 met betrekking tot personeel, is van toepassing hetgeen bij de desbetreffende functieomschrijvingen is aangegeven in de bijlagen 1 en 2 van dit schema.

Organisatieschema:

In of bij het organisatieschema dienen de namen van de beschreven functionarissen en de namen van hun plaatsvervangers te worden aangegeven.

Het staat de CKI vrij aan deze functionarissen andere functiebenamingen toe te kennen mits eenduidig een relatie wordt gegeven met de beschreven functiebenamingen.

Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden:

In de vastgelegde procedures die de CKI hanteert moeten de verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden aangegeven voor de in de procedures beschreven taken.

Interne audits:

In de vastgelegde procedures moet voorzien zijn in een systeem van jaarlijkse interne audits, welke er in resulteren dat in een periode van 3 jaar het volledige systeem is geaudit, waarbij het managementreview en de klachtenafhandeling jaarlijks worden beoordeeld.

Personeel:

In vastgelegde procedures wordt de competentie van de persoon (in de praktijk geconstateerde kennis) vastgesteld.

Paragraaf 9 van NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004: Faciliteiten voor metingen en beproevingen

Voor de uitvoering van onderzoeken en beproevingen in het kader van het werkveld moet de CKI beschikken over adequate faciliteiten. NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004, par. 9 is van toepassing op de voorzieningen en uitrusting. De faciliteiten die beschikbaar moeten zijn, volgen uit de proefnemingen en metingen die voor de te onderzoeken drukapparatuur zijn voorgeschreven, of gebruikelijk zijn. In de regel geven de in paragraaf 4.24 van het schema voor beoordeling van drukapparatuur de bedoelde normen en technische maatstaven daarover de benodigde informatie. De uitrusting voor de beproevingen dient in beginsel te voldoen aan NEN-EN-ISO/IEC 17025: 2005. Indien de CKI gebruik maakt van voorzieningen en uitrusting van derden, dan dient de CKI een gedocumenteerde werkwijze te hanteren welke borgt dat de gebruikte voorzieningen en uitrustingen geschikt en toereikend zijn, waaronder een geldige kalibratie.

Paragraaf 10 van NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004: Keuringsmethoden en -procedures

De CKI moet gebruik maken van de relevante keuringsmethoden en -procedures zoals beschreven in hoofdstuk 4 van het schema voor beoordeling van drukapparatuur.

Paragraaf 13 van NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004: Inspectierapportages en verklaringen

De CKI moet inspectierapportages en verklaringen opstellen. In de hoofdstukken 4 en 9 van het schema voor beoordeling van drukapparatuur wordt dit nader uitgewerkt.

4.6 Specifieke invulling beoordeling systemen (drukapparatuur)

Ten aanzien van systeemcertificatie conform NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 gelden de volgende criteria ten aanzien van de paragrafen 7.1, 7.2, 8.2, 8.4, 8.6.2, 9.2, 9.3.1 en 9.6 als nadere invulling en aanvulling op deze norm. Eisen die in het hiernavolgende gesteld worden aan personeel gelden voor zowel eigen personeel als voor ingehuurd extern personeel.

Paragrafen 7.1 en 7.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011: Personeel

Binnen de CKI zijn functies te onderscheiden waaraan specifieke vakbekwaamheidseisen moeten worden gesteld. De CKI moet zijn personeel voor die te onderscheiden functies aantoonbaar kwalificeren. Uit de beschrijving van de organisatie moet blijken dat de betrokken medewerkers bij de uitoefening van hun taken beschermd worden tegen het optreden van strijdige belangen.

In aanvulling op NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011, par. 7.1 en 7.2 betrekking tot personeel, is van toepassing hetgeen bij de desbetreffende functieomschrijvingen is aangegeven in bijlagen 1 en 2.

Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden:

In de vastgelegde procedures die de CKI hanteert moeten de verantwoordelijkheden en bevoegdheden worden aangegeven voor de in de procedures beschreven taken.

Paragraaf 8.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011: Certificatie documenten

Op het certificaat moeten ook staan het KvK-nummer en het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking. In het kader van de richtlijn drukapparatuur dient tevens, indien van toepassing, het NoBo identificatienummer op het certificaat te staan.

Paragraaf 8.4 van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011: Gebruik van logo’s en beeldmerken

In de regel wordt door de instellingen op het werkveld ‘drukapparatuur’ geen toestemming voor het gebruik van logo’s en/of beeldmerken verleend aan derden. Voor zover die wel worden verleend zijn de eisen uit paragraaf 8.4 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 van toepassing.

Paragraaf 8.6.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011: Berichtgeving van wijzigingen door een CKI

Hier wordt aangegeven dat de CKI de certificaathouders moet berichten als de eisen voor certificatie gaan veranderen. Belangrijk is de opmerking dat de CKI niet kan bepalen op welke wijze bepaalde elementen uit het certificatieschema gewijzigd worden. Er kan wel een wijzigingsvoorstel ingediend worden (door het CCvD-DA), maar de minister van SZW zal deze beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet ongewijzigd overgenomen moet gaan worden.

Paragraaf 9.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011: Initiële audit en Certificatie

De procedure ten aanzien van de initiële audit is beschreven in het RISA-Schem, PED (versie 011, vastgesteld door SZW op 10 december 2000) resp. het WESA-schema drukapparatuur (versie 2, vastgesteld door SZW op 6 juli 2006).

Paragraaf 9.3.1 van NEN-EN-ISO/IEC: 17021: 2011: Controle en Toezicht

De procedure ten aanzien van Controle en Toezicht is beschreven in het RISA-Schem, PED (versie 011, vastgesteld door SZW op 10 december 2000) resp. het WESA-schema drukapparatuur (versie 2, vastgesteld door SZW op 6 juli 2006).

Paragraaf 9.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011: Uitstellen, intrekken of beperken van de omvang van de certificatie kavels

Voor de invulling zie het schema voor beoordeling van systemen.

4.7 Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de regeling op de volgende criteria getoetst:

  • 1. De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 2. Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 3. De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4. Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 5. De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 6. De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s (niet van toepassing voor KVG’s).

  • 7. De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid en milieu dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de CKI z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 8. Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI, dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 9. De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • 10. De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen.

  • 11. De CKI is verplicht om het weigeren, opschorten of intrekken van verklaringen of certificaten te melden aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s en AI.

  • 12. Voor zover in certificatieschema’s een sanctie- en maatregelenbeleid is vastgelegd, dient de CKI zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan dit sanctie- en maatregelenbeleid te houden. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

  • 13. Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 14. Het is de CKI verboden om de afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing uit te besteden.

  • 15. De (kandidaat) CKI sluit een overeenkomst met de Stichting CCvD-DA af.

5 Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende criteria van toepassing;

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a. Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de CKI afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de CKI betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. structurele knelpunten op het werkveld van de CKI die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de CKI die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende CKI’s;

    • 8. door de CKI ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de CKI ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de CKI is aangewezen (niet van toepassing voor KVG’s).

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in punt 4.7.12.

  • b. Mee te werken aan controles door SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, uitgevoerd kunnen worden). De controles van de RvA i.v.m. het werkveld drukapparatuur worden jaarlijks uitgevoerd.

  • c. Tijdige en juiste informatie, zie paragraaf 5 a, te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, of de RvA verstrekt moet worden).

  • d. Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan het CCvD-DA in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, verstrekt moet worden).

  • e. Informatie te verstrekken aan de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van de certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f. Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, of aan de nationale accreditatie-instantie (RvA) verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang(tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g. SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h. SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 1: TAKEN, VERANTWOORDELIJKHEDEN EN BEVOEGDHEDEN

Toelichting op de tabel

V = Verplicht aanwezig binnen de organisatie van de (A)AKI resp. (A)KVG

O = Optioneel aanwezig

E = Aanwezig binnen de organisatie van de (A)AKI resp. (A)KVG of extern beschikbaar

P = Aanwezig bij beoordeling van producten (drukapparatuur)

S = Aanwezig bij systeemcertificatie

Functies

Beschikbaar

Taken, Bevoegdheden en Verantwoordelijkheden

(A)AKI

(A)KVG

P / S

Algemeen

Voor alle gekozen aanwijzingskavels

Technisch Manager

V

V

P, S

Draagt de algehele verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de inspecties en de beoordelingen.

Overeenstemmingsbeoordeling drukapparatuur/samenstellen en druksystemen

Senior Ontwerpbeoordelaar

V

V

P, S

– Noodzakelijk voor de modules B, B1, G en H1;

– Beoordeelt ontwerpen;

– Stelt het eindoordeel over het ontwerp vast;

– Ondertekent de ‘verklaring van ontwerponderzoek’ of de ‘verklaring van type-onderzoek’.

Ontwerpbeoordelaar

O

O

P, S

– Noodzakelijk voor de modules B, B1, G en H1;

– Beoordeelt ontwerpen onder verantwoordelijkheid van de Senior Ontwerpbeoordelaar.

Senior Inspecteur

V

V

P, S

– Noodzakelijk voor de modules A1, C1, D, D1, E, E1, F, G en H1;

– Voert inspecties uit in de fasen fabricage en eindcontrole;

– Stelt eindoordeel vast voor de fasen fabricage en eindcontrole en ondertekent de ‘verklaring van overeenstemming ten aanzien van de verrichte proeven’.

Inspecteur

O

O

P, S

– Noodzakelijk voor de modules A1, C1, D, D1, E, E1,F, G en H1;

– Voert inspecties uit in de fasen fabricage en eindcontrole, onder verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Specialist Materiaalkunde

E

E

P, S

Noodzakelijk voor diverse modules

Specialist NDO

E

E

P, S

Noodzakelijk voor diverse modules

Verbindingsdeskundige

E

E

P, S

Noodzakelijk voor diverse modules

Lead auditor / auditor

O

 

S

Noodzakelijk voor de modules D, D1, E, E1, H en H1

Vakdeskundige in auditteam

O

 

S

Noodzakelijk voor de modules D, D1, E, E1, H en H1

Certificatiebeslisser

O

 

S

– Noodzakelijk voor de modules D, D1, E, E1, H en H1;

– Neemt besluiten met betrekking tot certificatie van kwaliteitssystemen.

Keuring voor Ingebruikneming

Senior Inspecteur

V

V

P

– Voert inspecties uit;

– Stelt eindoordeel vast over de keuring vóór ingebruikneming;

– Ondertekent de ‘verklaring van ingebruikneming’ en de ‘voorlopige verklaring van ingebruikneming’.

Inspecteur

O

O

P

Voert inspecties uit onder verant- woordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Herkeuring ‘vaste termijnen’ en ‘overschrijden jaargrens’

Senior Inspecteur

V

V

P

– Accordeert herbeoordelingsplannen in het kader van de herkeuring ‘vaste termijnen’;

– Voert inspecties uit;

– Stelt eindoordeel vast over de herkeuring ‘vaste termijnen’;

– Ondertekent de ‘verklaring van herkeuring’.

Inspecteur

O

O

P

– Voert inspecties uit onder verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten;

– Stelt onder verantwoordelijkheid van de senior inspecteur het eindoordeel vast in geval van de periodieke herkeuring van o.a mechanische veiligheidsappendages, flessen voor ademhalingstoestellen, persluchtbuffervaten, cryogene drukapparatuur.

Specialist Materiaalkunde

E

E

P

 

Specialist NDO

E

E

P

 

Herkeuring ‘termijnverlenging’

Senior Inspecteur

V

 

P

– Accordeert herbeoordelingsplannen en beoordelingsresultaten in het kader van termijnverlenging;

– Voert de inspecties uit.- Stelt eindoordeel vast over de herkeuring in het kader van termijnverlenging;

– Ondertekent de ‘verklaring van herkeuring’ met de daarop vermelde verlengde termijn.

Senior Inspecteur

 

V

P

– Ondersteunt de aanvraag;

– Beoordeelt en meeondertekent de aanvraag;

– Voert de inspecties uit.

– Rapporteert over de inspectiebevindingen;

– Autoriseert de rapportage.

Inspecteur

O

O

P

Voert inspecties uit onder verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Specialist Materiaalkunde

E

 

P

 

Specialist NDO

E

 

P

 

Herkeuring ‘termijnflexibilisering’

Senior Inspecteur

V

 

P, S

– Accordeert herbeoordelingsplannen en beoordelingsresultaten in het kader van termijnflexibilisering;

– Voert de inspecties uit;

– Stelt eindoordeel vast over de herkeuring;

– Ondertekent de ‘verklaring van herkeuring’ met de daarop vermelde geflexibiliseerde termijn.

Senior Inspecteur

 

V

P, S

– Ondersteunt de aanvraag;

– Beoordeelt en meeondertekent de aanvraag;

– Voert de inspecties uit;

– Rapporteert over de inspectiebevindingen;

– Autoriseert de rapportage.

Inspecteur

O

 

P, S

Voert inspecties uit onder verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Specialist Materiaalkunde

E

 

P, S

 

Specialist NDO

E

 

P, S

 

Lead auditor / auditor

V

 

S

 

Vakdeskundige in auditteam

V

 

S

 

Certificatiebeslisser

V

 

S

Neemt besluiten met betrekking tot certificatie en aanvaarding van kwaliteitssystemen van de gebruiker.

Wijzigingen in de gebruiksfase

Senior Ontwerpbeoordelaar

V

V

P

– Beoordeelt ontwerpen;

– Stelt het eindoordeel over een gewijzigd ontwerp vast.

Ontwerpbeoordelaar

O

O

P

Beoordeelt gewijzigde ontwerpen onder verantwoordelijkheid van de Senior Ontwerp-beoordelaar.

Senior Inspecteur

V

V

P

– Stelt eindoordeel vast over wijzigingen bedoeld in het besluit art. 14a, lid 2, 3, 5 en 6;

– Ondertekent indien van toepassing de ‘verklaring voor ingebruikneming’ en de ‘verklaring van herkeuring’.

Inspecteur

O

O

P

Voert inspecties uit onder verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Specialist Materiaalkunde

E

E

P

 

Specialist NDO

E

E

P

 

Verbindingsdeskundige

E

E

P

 

Reparaties in de gebruiksfase

Senior Inspecteur

V

V

P

– Voert inspecties uit;

– Stelt eindoordeel vast over de reparaties bedoeld in het besluit art. 14a, lid 2, 3, 5 en 6.

Inspecteur

O

O

P

Voert inspecties uit onder verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Specialist Materiaalkunde

E

E

P

 

Specialist NDO

E

E

P

 

Verbindingsdeskundige

E

E

P

 

Intredekeuring

Senior Ontwerpbeoordelaar

V

V

P

– Beoordeelt ontwerpen;

– Stelt het eindoordeel over het ontwerp vast.

Ontwerpbeoordelaar

O

O

P

Beoordeelt ontwerpen onder verantwoordelijkheid van de Senior Ontwerpbeoordelaar.

Senior Inspecteur

V

V

P

– Voert controles en onderzoeken uit;

– Stelt eindoordeel vast over de verrichte controles en onderzoeken en ondertekent de ‘verklaring van intredekeuring en ingebruikneming’.

Inspecteur

O

O

P

– Voert controles en onderzoeken uit onder verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Specialist Materiaalkunde

E

E

P

 

Specialist NDO

E

E

P

 

Verbindingsdeskundige

E

E

P

 

Certificeren van en toezicht op door IVG uitgevoerde taken

Senior Inspecteur

V

 

S

– Verifieert het ontwerp van reparaties;

– Verifieert herbeoordelingsplannen, alsmede inspectieplannen van reparaties en wijzigingen in de gebruiksfase;

– Woont bij en/of herhaalt door de IVG uitgevoerde herbeoordelingen, onderzoeken en/of inspecties;

– Verifieert rapportages over inspectiebevindingen;

Maakt aantekeningen op de aantekenbladen;

– Formuleert het eindoordeel over het verder gebruik van de drukapparatuur op basis van de geverifieerde rapportage over de beoordelings- en inspectiebevindingen;

– Is bevoegd tot het ondertekenen van de ‘Verklaring voor Ingebruikneming’ en de ‘Verklaring van Herkeuring’.

Inspecteur

O

 

S

Voert verificaties en inspecties uit onder de verantwoordelijkheid van de Senior Inspecteur. Neemt waar nodig in verband met de procesgang zelfstandig beslissingen over deelaspecten.

Senior Beoordelaar

V

 

S

Verifieert het ontwerp van constructieve wijzigingen.

Lead auditor / auditor

V

 

S

 

Vakdeskundige in auditteam

V

 

S

 

Certificatiebeslisser

V

 

S

Neemt besluiten met betrekking tot certificatie van kwaliteitssystemen.

BIJLAGE 2: VAKBEKWAAMHEIDSEISEN

Het voldoen aan de vakbekwaamheidseisen dient door de CKI per geval gemotiveerd te zijn vastgelegd. Dit geldt ook voor de door de CKI ingeleende (senior) inspecteurs.

Naast de hierna volgende vakbekwaamheidseisen dient de CKI na te gaan of de persoon onafhankelijk is en competent is voor de uitoefening van zijn functie.

Algemene eisen:

Algemene eisen

Functies

Omschrijving

Technisch Manager

(zoals bedoeld in NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004 par. 6.3)

Technische HBO-opleiding en tenminste tien jaar praktijkervaring met projecten / werkzaamheden in het kader van het werkveld van dit schema.

Senior Ontwerpbeoordelaar

Technische HBO-opleiding en vijf jaar actuele ervaring in ontwerpbeoordeling van drukapparatuur, of aantoonbaar gelijkwaardig.

Ontwerpbeoordelaar

Technische HBO-opleiding en twee jaar actuele ervaring in ontwerpbeoordeling van drukapparatuur, gespecificeerd naar deelaspecten.

Senior Inspecteur

(naar keuze a+b of a+ c)

a. Technische HBO-opleiding en vijf jaar actuele ervaring in engineering en/of onderhoud en/of inspectie van drukapparatuur;

b. Certificaat I&K niveau III met actuele ervaring op het gebied van drukapparatuur;

c. Certificaat LPI met 5 jaar actuele ervaring en kennis op het gebied van inspectie van drukapparatuur.

Inspecteur

(naar keuze a+b of a+ c)

a. Technische MBO-opleiding en vier jaar actuele ervaring in engineering en/of onderhoud en/of inspectie van drukapparatuur;

b. Certificaat I&K niveau II met actuele ervaring op het gebied van drukapparatuur, of aantoonbaar gelijkwaardig;

c. Certificaat MLT met 5 jaar actuele ervaring en kennis op het gebied van inspectie van drukapparatuur.

Specialist Materiaalkunde

HBO-materiaalkunde of Technische HBO-opleiding met 5 jaar actuele ervaring op het gebied van materiaalkunde.

Specialist niet-destructief onderzoek

Certificaat EN 473 niveau III voor desbetreffende onderzoekstechniek.

Verbindingsdeskundige

Certificaat LPI of EWT of gelijkwaardig.

Specifieke (aanvullende) eisen:

Voor alle functies geldt dat men voldoende kennis heeft van de richtlijnen, besluiten en regelingen betreffende drukapparatuur.

Specifieke (aanvullende) eisen

Functies

Omschrijving

Overeenstemmingsbeoordeling

Lead-auditor en auditor

NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002 met basiskennis op het gebied van drukapparatuurtechnologie.

Vakdeskundige in auditteam

(a en b en indien van toepassing c)

a. Technische HBO-opleiding en vijf jaar actuele ervaring in engineering en/of onderhoud en/of inspectie van drukapparatuur;

b. Opleiding als auditor (NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2000);

c. Voor module H en H1 tevens: Technische HBO-opleiding en twee jaar actuele ervaring in ontwerpbeoordeling van drukapparatuur, gespecificeerd naar deelaspecten.

Certificatiebeslisser

Gekwalificeerd lead auditor (NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002) met basiskennis op het gebied van drukapparatuurtechnologie.

Herkeuring ‘vaste termijnen’ en ‘overschrijden jaargrens’

Senior Inspecteur

Kennisgebieden:

– degradatiemechanismen;

– effectiviteit van inspectie- en NDO-activiteiten;

– evaluatie van inspectieresultaten en incidenten;

– beoordelen van grenswaarden voor het gebruik.

Inspecteur

Kennisgebied:

degradatiemechanismen.

Herkeuring ‘termijnverlenging’

Senior Inspecteur

Kennisgebieden:

– degradatiemechanismen;

– effectiviteit van inspectie- en NDO-activiteiten;

– evaluatie van inspectieresultaten en incidenten;

– beoordelen van grenswaarden voor het gebruik;

– beheersmaatregelen op het gebied van onderhoud, inspectie en procesvoering rekening houdend met het ontwerp en fabricage;

– beheersbaarheid van de gebruiksomstandigheden.

Inspecteur

Kennisgebied:

degradatiemechanismen.

Herkeuring ‘termijnflexibilisering’

Senior Inspecteur

Kennisgebieden:

– effectiviteit van inspectie- en NDO-activiteiten;

– evaluatie van inspectieresultaten en incidenten;

– beoordelen van grenswaarden voor factoren, die de integriteit van de drukapparatuur bepalen;

– risicomethodieken, m.n. van degradatiemechanismen;

– beheersmaatregelen op het gebied van onderhoud, inspectie en procesvoering rekening houdend met het ontwerp en fabricage;

– beheersbaarheid van de gebruiksomstandigheden, die de integriteit van de drukapparatuur bepalen;

– RBI methodieken.

Inspecteur

Kennisgebieden:

– degradatiemechanismen;

– RBI methodieken.

Toezicht op door IVG uitgevoerde taken

Lead-auditor en auditor

NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002 met basiskennis op het gebied van drukapparatuurtechnologie.

Vakdeskundige in auditteam

( a en b)

a. Opleiding als auditor (NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2000);

b. Voldoet aan de eisen voor senior inspecteur en senior ontwerpbeoordelaar.

   

herkeuring

termijnverlenging

termijnflexibilisering

wijzigingen

reparaties

Kennisgebied:

– Voldoet aan de in deze tabel beschreven kennisgebieden van een senior inspecteur, in relatie met de te auditten taken van de IVG.

Certificatiebeslisser

Gekwalificeerd lead auditor (NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002) met basiskennis op het gebied van drukapparatuurtechnologie.

Senior Inspecteur

Basiskennis op het gebied van (NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2000).

Senior Ontwerpbeoordelaar

Basiskennis op het gebied van (NEN-EN-ISO/IEC 9001: 2000).

BIJLAGE 8, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage behorend bij Artikel 2

Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmings- beoordelingsprocedures voor het Warenwetbesluit explosieveilig materieel

Document: WDA&T ATEX: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Ministerie van SZW

Postbus 90801

2509 LV Den Haag

www.minszw.nl

INHOUD

1.

Inleiding

287

     

2.

Definities

287

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

288

3.1

Beschrijving document

288

3.2

Risicoanalyse

288

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

288

4.1

Algemeen kader

288

4.2

Procedures voor de beoordeling van overeenstemming

289

4.2.1

Producten conform de Richtlijn

289

4.2.2

Functies en vakbekwaamheidseisen

289

4.3

Aanwijzingscriteria

289

     

5.

Toezicht

290

     

6.

Maatregelen

290

1 Inleiding

Voor explosieveilig materieel – apparaten en beveiligingsmiddelen – zijn er wettelijke verplichte conformiteit beoordelingsprocedures vastgesteld. De procedures zijn in overeenstemming met de Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen, hierna: de Richtlijn. De Richtlijn is geïmplementeerd in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel en de Warenwetregeling explosieveilig materieel. Voor elk product dat onder de Richtlijn valt moet een EG-verklaring van Overeenstemming worden opgesteld. Hierin verklaart de fabrikant dat zijn product voldoet aan alle essentiële eisen van veiligheid en gezondheid uit de Richtlijn. De fabrikant of een gemachtigde persoon van de fabrikant ondertekent de verklaring en stuurt deze verklaring mee met het product. Ook brengt hij de CE-Ex markering op het product aan.

Productkeuringen worden uitgevoerd door keuringsinstellingen die door minister van SZW zijn aangewezen. Deze instellingen worden bij de Europese Commissie aangemeld als zogenaamde Notified Bodies.

Dit document voor aanwijzing en toezicht bevat de eisen waar keuringsinstellingen aan moeten voldoen alvorens de minister van SZW overgaat tot aanwijzing als keuringsinstelling voor het Warenwetbesluit explosieveilig materieel.

2 Definities

Zie de definities in de richtlijn 94/9/EG1 van 23 maart 1994, de verordening (EG) Nr. 764/20082, de verordening (EG) Nr. 765/20083 en het besluit Nr. 768/2008/EG4 van 9 juli 2008.

Binnen dit document gelden verder de volgende definities:

   

Accreditatienorm:

Geharmoniseerde norm, gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

‘goederenpakket’:

Omvattende:

1) Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG;

2) Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93;

3) Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

het Besluit:

Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

de Richtlijn:

Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen.

de Verordening:

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

3 Werkveldspecifieke kenmerken

Conform de Richtlijn en het ‘goederenpakket’.

3.1 Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht binnen de werkvelden voor explosieveilig materieel in de handelsfase is door de minister van SZW vastgesteld. Dit document vervangt eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het ministerie van SZW.

3.2 Risicoanalyse

De keuringsinstelling dient in alle gevallen haar werkzaamheden op integere, onpartijdige en onafhankelijke wijze uit te voeren en zal daarbij rekening houden met de mogelijke risico’s in de volgende gebieden:

  • de autonomie in onderzoek (inspecteren, keuren, auditeren), rapportage en certificatie (zie o.a. paragraaf 4.2 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 4 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragrafen 5.1. en 5.2 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het niveau van deskundigheid en vakbekwaamheid (zie o.a. hoofdstuk 5 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 8 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het hanteren van vertrouwelijke informatie (zie o.a. paragraaf 4.10 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 5 van de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragraaf 8.5 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • de mate van transparantie van de werkprocessen;

  • het verwerken van ontvangen klachten en bezwaren (zie o.a. hoofdstuk 7 van de EN 45011, hoofdstuk 15 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragraaf 9.8 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het nemen van verantwoordelijkheid voor uitgevoerde taken (zie o.a. paragraaf 7.5 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken).

Enkele voor de hand liggende risico’s voor keuringsinstellingen zijn:

  • onterecht een verklaring of certificaat afgeven;

  • onterecht een verklaring of certificaat niet afgeven, schorsen of intrekken;

  • inbreuken op de vertrouwelijkheid;

  • inbreuken op de onpartijdigheid;

  • inbreuken op het omgaan met ontoelaatbare (financiële) druk;

  • inbreuken op de vereiste competenties en de gevolgen daarvan.

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing

Voor de beoordeling door de Raad van Accreditatie van instellingen die zijn of willen worden aangewezen door de minister van SZW, hanteert de Raad voor Accreditatie de eisen uit dit Schema voor Aanwijzing en Toezicht. Voor zover in dit Schema voor Aanwijzing en Toezicht geen nadere invulling wordt gegeven, zijn de eisen uit de betreffende accreditatienormen, te weten:

  • 1) Voor productcertificatie de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 (certificatie product) of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (inspectie);

  • 2) Voor systeemcertificatie de norm NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011; onverkort van toepassing.

4.1 Algemeen kader

Het beoordelen en aanwijzen van een keuringsinstelling gebeurt op grond van het volgende normstelsel:

  • 1) De minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden keuringsinstelling door de Lid-Staten, zoals vermeld in bijlage XI van de Richtlijn;

  • 2) Artikel R17 Eisen in verband met aangemelde keuringsinstellingen van bijlage I van het Besluit;

  • 3) Als er sprake is van een accreditatie voor de scope van de richtlijn op basis van de relevante geharmoniseerde accreditatienormen, dan is er een gerechtvaardigd vertrouwen dat daarmee is voldaan aan het criterium onder punt 1 en 2: de minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden instanties door de Lid-Staten zoals vermeld in bijlage XI van de Richtlijn en de eisen in verband met aangemelde instanties van artikel R17 van bijlage I van het Besluit.

    De geharmoniseerde accreditatienormen zijn gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

    Als relevante geharmoniseerde accreditatienormen gelden:

    • a) productcertificatie op basis van een accreditatie volgens de norm NEN-EN 45011 (certificatie product) of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (inspectie);

    • b) systeemcertificatie op basis een accreditatie volgens de norm van ISO/IEC 17021.

    De Raad voor Accreditatie zal voor de beoordeling van keuringsinstellingen gebruik maken van de EA-2/17: 2009 EA Guidance on the horizontal requirements for the accreditation of conformity assessment bodies for notification purposes (June 2009 rev01). De Guidance omvat de criteria voor aanwijzing van keuringsinstellingen, zoals hierboven onder de punten 1, 2 en 3 is vermeld.

    Uitgangspunt is dat instellingen die conformiteitsbeoordelingen uitvoeren in het kader van de Richtlijn zijn geaccrediteerd op grond van de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm(en).

4.2 Procedures voor de beoordeling van overeenstemming
4.2.1 Producten conform de Richtlijn

In artikel 8 van de Richtlijn worden de procedures beschreven via welke de fabrikant of zijn in de Europese Unie gevestigde gemachtigde nagaat of en verklaart dat het product voldoet aan de bepalingen van de Richtlijn. In artikel 8, lid 1, onder a, van de Richtlijn worden de procedures beschreven voor apparaten, voor autonome beveiligingssystemen, voor veiligheidsvoorzieningen voor dergelijke apparaten of systemen en voor componenten voor dergelijke apparaten, systemen of voorzieningen, van groep I en II, categorie M1 en 1.

Het goederenpakket is van toepassing, in het bijzonder het Besluit en de Verordening, en vervangt het Besluit van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming.

4.2.2 Functies en vakbekwaamheidseisen

Voor deze vakbekwaamheidseisen geldt in algemene zin MBO/HBO ‘of gelijkwaardig’, waarbij die gelijkwaardigheid per geval door de keuringsinstelling gemotiveerd moet zijn vastgelegd en door de Raad voor Accreditatie zal worden getoetst. In zijn algemeenheid geldt dat de (kandidaat) instelling over een gedegen kennis van ‘nieuwe aanpak’ richtlijnen beschikt, in het bijzonder op de onderhavige Richtlijn.

4.3 Aanwijzingscriteria

De conformiteitbeoordelende instantie wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van Hoofdstuk V van het Warenwetbesluit explosieveilig materieel getoetst.

Aangezien de (aangemelde) aangewezen instantie als een zelfstandig bestuursorgaan wordt aangemerkt, gelden de onderstaande aanwijzingscriteria:

  • a) De aangewezen aangemelde keuringsinstelling is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • b) Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen keuringsinstelling dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen keuringsinstelling dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen keuringsinstelling niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • c) De aangewezen aangemelde keuringsinstelling dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • d) Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • e) Voor zover een sanctie- en maatregelenbeleid is vastgesteld, dient de keuringsinstelling zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan dit sanctie- en maatregelenbeleid te houden. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de keuringsinstelling op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de keuringsinstelling.

5 Toezicht

De (aangemelde) aangewezen keuringsinstelling dient de verplichtingen na te komen op grond van Hoofdstuk V aan het Warenwetbesluit explosieveilig materieel.

In aanvulling hierop wordt ten behoeve van het toezicht op de conformiteitbeoordelende keuringsinstelling het volgende geëist:

  • a) Kosteloze informatieverstrekking aan SZW;

  • b) Mee te werken aan controles door SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, uitgevoerd kunnen worden);

  • c) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

  • d) Informatie te verstrekken over het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in 4.3.e.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 9, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage 1 behorend bij Artikel 2

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmingsbeoordelings-procedures voor de richtlijn 95/16/EG – Liften

Document: sbcl/wda&t/11/099: 2011, versie 01

Onder beheer van:

SBCL

Dorpsstraat 11

1261 ES Blaricum

www.sbcl.nl

INHOUD

1.

Inleiding

293

     

2.

Definities

293

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

294

3.1

Beschrijving document

294

3.2

Actieve partijen

294

3.3

Risicoanalyse

294

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

294

4.1

Algemeen kader

294

4.2

Aanwijzingskavels

295

4.3

Eisen aan de keuringsinstellingen

295

4.4

Productcertificatie, inspectie en systeemcertificatie

296

4.5

Functies en vakbekwaamheidseisen

296

4.6

Aanwijzingscriteria

297

     

5.

Toezicht

298

     

6.

Maatregelen

298

1 Inleiding

Voor liften zijn wettelijk verplichte conformiteitbeoordelingsprocedures vastgesteld. De procedures zijn in overeenstemming met de Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende Liften, hierna: de Richtlijn. De Richtlijn is geïmplementeerd in het Warenwetbesluit Liften. Voor elk product dat onder de Richtlijn valt moet een EG-verklaring van Overeenstemming worden opgesteld. Hierin verklaart de fabrikant dat aan alle essentiële eisen van veiligheid en gezondheid uit de Richtlijn wordt voldaan. De fabrikant of een gemachtigd persoon van de fabrikant ondertekent de verklaring en stuurt deze verklaring mee met het product. Ook brengt hij de CE- markering op het product aan.

Keuringsinstellingen voeren productkeuringen uit. In Nederland gevestigde instellingen dienen door de minister van SZW te zijn aangewezen. Deze instellingen worden bij de Europese Commissie aangemeld als conformity assessment body (CAB), voorheen Notified Body.

Dit document voor aanwijzing en toezicht verwijst naar de Europese eisen waar keuringsinstellingen aan moeten voldoen alvorens de minister van SZW overgaat tot aanwijzing op een werkveld van het Warenwetbesluit Liften. De Raad voor Accreditatie zal aan de hand van dit document de keuringsinstellingen beoordelen1. Kortweg komt deze beoordeling neer op het volgende:

  • 1. Een (kandidaat) conformity assessment body (CAB) moet voldoen aan de eisen genoemd in de specifieke ‘nieuwe aanpak’ richtlijn en aan de eisen als genoemd in het besluit van het New Legislative Framework (NLF), ook wel ‘het goederenpakket’ genoemd;

  • 2. De (kandidaat) CAB kan aantonen dat hij aan deze eisen voldoet door het overleggen van een accreditatie op de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm voor de scope van de aanwijzing;

  • 3. Als de (kandidaat) CAB kiest om niet de weg van accreditatie te volgen, kan de (kandidaat) CAB worden beoordeeld op basis van dezelfde geharmoniseerde norm als genoemd onder punt 2;

De geharmoniseerde normen zijn gepubliceerd door de Europese Commissie in het Official Journal.

De RvA voert de beoordeling uit en hanteert hierbij de toepasselijke IAF-, ILAC- en EC-toelichtingen.

De consequenties zijn:

  • a) Overlegt een (kandidaat) CAB accreditatie, dan resteert na melding in NANDO een stand still periode van 2 weken;

  • b) Anders, als de (kandidaat) CAB geen accreditatie kan overleggen, moeten alle documenten waarop de lidstaat zijn oordeel baseert worden ge-upload en volgt na melding in NANDO een stand still periode van 2 maanden.

2 Definities

Zie de definities in de richtlijn 95/16/EG2 van 29 juni 1995, de verordening (EG) Nr. 764/20083, de verordening (EG) Nr. 765/20084 en het besluit Nr. 768/2008/EG5 van 9 juli 2008.

Binnen dit document gelden verder de volgende definities:

   

Accreditatienorm:

Geharmoniseerde norm, gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

‘goederenpakket’:

Omvattende:

1) Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG;

2) Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93;

3) Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

het Besluit:

Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

CAB:

Instelling die bij de Europese Commissie is aangemeld als conformity assessment body.

de Richtlijn:

Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende liften.

de Verordening:

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

3 Werkveldspecifieke kenmerken

Conform de Richtlijn en het ‘goederenpakket’.

3.1 Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht in het werkveld liften in de handelsfase is door de minister van SZW vastgesteld via een statische verwijzing in de Warenwetregelgeving. De minister van SZW kan na overleg met belanghebbenden wijzigingen aanbrengen in het document. Dit document vervangt eerdere versies.

3.2 Actieve partijen
  • Ministerie van SZW

  • Raad voor Accreditatie

3.3 Risicoanalyse

Dit document richt zich uitsluitend op liften in de handelsfase. Risico’s worden binnen de bestaande kaders van de Richtlijn, het ‘goederenpakket’, de geharmoniseerde productnormen, normen voor accreditatie en de accreditatiepraktijk afdoende afgedekt. Het speelveld is Europees geordend. Overleg met de Europese Commissie en Lidstaten heeft plaats in het Standing Committee en in het regulier overleg van conformity assessment bodies, het zogenoemde Notified Body Committee. Het overleg over het markttoezicht heeft plaats in de Administrative Co-operation (ADCO) Working Group Lifts.

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Algemeen kader

Het beoordelen en aanwijzen van een CAB (Notified Body) gebeurt op grond van het volgende normstelsel:

  • 1) Warenwetbesluit en -regeling liften;

  • 2) De minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden instanties door de Lid-Staten, zoals vermeld in bijlage VII van de Richtlijn;

  • 3) Artikel R17 Eisen in verband met aangemelde instanties van bijlage I van het Besluit;

  • 4) Als er sprake is van een accreditatie voor de scope van de richtlijn op basis van de relevante geharmoniseerde accreditatienormen, dan is er een gerechtvaardigd vertrouwen dat daarmee is voldaan aan het criterium onder punt 2 en 3: de minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden instanties door de Lid-Staten zoals vermeld in bijlage VII van de Richtlijn en de eisen in verband met aangemelde instanties van artikel R17 van bijlage I van het Besluit.

De geharmoniseerde accreditatienormen zijn gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

De Raad voor Accreditatie moet voor de beoordeling van notified bodies gebruik maken van de EA-2/17- EA Guidance on the horizontal requirements for the accreditation of conformity assessment bodies for notification purposes (June 2009 rev01). De Guidance omvat de criteria voor aanwijzing van notified bodies, zoals onder de punten 1, 2 en 3 is vermeld.

Uitgangspunt is dat instellingen die conformiteitsbeoordelingen uitvoeren in het kader van de Richtlijn zijn geaccrediteerd op grond van de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm(en).

4.2 Aanwijzingskavels

Een instelling kan worden aangewezen voor één of meer van de hieronder aangegeven aanwijzingskavels:

4.2.1 Liften in de ontwerp- en productiefase
  • a) EG-Typeonderzoek van volgens Bijlage V-B (Module B)

  • b) Eindcontrole volgens Bijlage VI (Module C)

  • c) Eenheidskeuring volgens Bijlage X (Module G)

  • d) Productkwaliteitsborging volgens Bijlage XII (Module E)

  • e) Volledige kwaliteitsborging volgens Bijlage XIII (Module H)

  • f) Productiekwaliteitsborging volgens Bijlage XIV (Module D)

4.2.2 Veiligheidscomponenten in de ontwerp- en productiefase
  • a. Grendelinrichtingen van schachtdeuren

    • EG-Typeonderzoek volgens Bijlage V-A (Module B)

    • Productkwaliteitsborging volgens Bijlage VIII (Module E)

    • Volledige kwaliteitsborging volgens Bijlage IX (Module H)

    • Overeenstemming met het type en steekproeven volgens Bijlage XI (Module C)

  • b. Vanginrichtingen of inrichtingen die ongecontroleerde bewegingen naar boven verhinderen

    • EG-Typeonderzoek volgens Bijlage V-A (Module B)

    • Productkwaliteitsborging volgens Bijlage VIII (Module E)

    • Volledige kwaliteitsborging volgens Bijlage IX (Module H)

    • Overeenstemming met het type en steekproeven volgens Bijlage XI (Module C)

  • c. Snelheidsbegrenzers

    • EG-Typeonderzoek volgens Bijlage V-A (Module B)

    • Productkwaliteitsborging volgens Bijlage VIII (Module E)

    • Volledige kwaliteitsborging volgens Bijlage IX (Module H)

    • Overeenstemming met het type en steekproeven volgens Bijlage XI (Module C)

  • d. Energieopnemende buffers met

    • niet-lineare karakteristiek

    • terugslagdemping

    Energieafvoerende buffers

    • EG-Typeonderzoek volgens Bijlage V-A (Module B)

    • Productkwaliteitsborging volgens Bijlage VIII (Module E)

    • Volledige kwaliteitsborging volgens Bijlage IX (Module H)

    • Overeenstemming met het type en steekproeven volgens Bijlage XI (Module C)

  • e. Veiligheidsinrichtingen op vijzels van hydraulische circuits die als vanginrichting worden gebruikt

    • EG-Typeonderzoek volgens Bijlage V-A (Module B)

    • Productkwaliteitsborging volgens Bijlage VIII (Module E)

    • Volledige kwaliteitsborging volgens Bijlage IX (Module H)

    • Overeenstemming met het type en steekproeven volgens Bijlage X I(Module C)

  • f. Elektrische veiligheidsinrichtingen in de vorm van veiligheidscircuits met elektronische componenten

    • EG-Typeonderzoek volgens Bijlage V-A (Module B)

    • Productkwaliteitsborging volgens Bijlage VIII (Module E)

    • Volledige kwaliteitsborging volgens Bijlage IX (Module H)

    • Overeenstemming met het type en steekproeven volgens Bijlage XI (Module C)

4.3 Eisen aan de keuringsinstellingen

Als relevante geharmoniseerde accreditatienormen gelden:

  • a. Productcertificatie of inspectie voor de Modules B, C en G op basis van een accreditatie volgens de vigerende versies van de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 (certificatie product) of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (type A) (inspectie);

  • b. Systeemcertificatie voor de Modules D, E en H op basis van een accreditatie volgens de vigerende versie van de norm NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011.

4.4 Productcertificatie, inspectie en systeemcertificatie
4.4.1 Deel I-A. Productcertificatie van veiligheidscomponenten in de ontwerp- en productiefase

Conform artikel 9 van het Warenwetbesluit liften bij veiligheidscomponenten bij afgifte, schorsing, opheffing van deze schorsing en intrekking van een Certificaat van EG-typeonderzoek krachtens de Richtlijn liften, bijlage V-A en bijlage XI.

Het beoordelen van een instelling voor het aanwijzen en aanmelden als NoBo voor het afgeven van een certificaat van EG-typeonderzoek van veiligheidscomponenten vindt plaats op basis van de vigerende versie van de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998.

4.4.2 Deel I-B. Productcertificatie of inspectie van liften in de ontwerp- en productiefase

Conform artikel 8 van het Warenwetbesluit liften bij liftinstallaties bij afgifte, schorsing, opheffing van deze schorsing en intrekking van:

  • een Certificaat van EG-typeonderzoek krachtens de Richtlijn liften, bijlage V-B,

  • een Verklaring van Eindcontrole krachtens de Richtlijn liften, bijlage VI,

  • een Certificaat van Overeenstemming krachtens de Richtlijn liften, bijlage X.

Het beoordelen van een instelling voor het aanwijzen en aanmelden als CAB voor het afgeven van een certificaat van EG-typeonderzoek, een verklaring van eindcontrole of een certificaat van overeenstemming van liften vindt plaats op basis van de vigerende versie van de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (type A), al naar gelang de keuze van de instelling.

4.4.3 Deel II. Kwaliteitsmanagementsysteemcertificatie van liften en veiligheidscomponenten in de ontwerp- en productiefase

Conform artikel 8 en 9 van het Warenwetbesluit liften bij afgifte, schorsing, opheffing van deze schorsing of intrekking van een kwaliteitsmanagementsysteemcertificaat volgend op een beoordeling van een kwaliteitsmanagementsysteem krachtens de Richtlijn liften, bijlagen VIII, IX, XII, XIII en XIV.

Het beoordelen van een instelling voor het aanwijzen en aanmelden als CAB voor het beoordelen van een kwaliteitsmanagementsysteem van liften en veiligheidscomponenten en het daaropvolgend toekennen van een kwaliteitsmanagementsysteemcertificaat vindt plaats op basis van de vigerende versie van de norm NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011.

4.5 Functies en vakbekwaamheidseisen

Binnen de instelling zijn functies te onderscheiden waaraan specifieke vakbekwaamheidseisen worden gesteld. Uit de beschrijving van de organisatie moet blijken dat de betrokken functionarissen geen functies mogen uitoefenen welke strijdig zijn met de uitoefening van hun taak.

Als verbijzondering van NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 hoofdstuk 6 met betrekking tot organisatie en management en hoofdstuk 8 met betrekking tot personeel, NEN-EN-SIO/IEC 45011: 1998 par. 4.2 met betrekking tot de organisatiestructuur, par. 4.5 met betrekking tot het kwaliteitssysteem en hoofdstuk 5 met betrekking tot het certificatiepersoneel en NEN-EN-ISO/IEC 45012: 1998 par. 2.1.2 met betrekking tot de organisatie, par. 2.1.4 met betrekking tot het kwaliteitssysteem en par. 2.2 met betrekking tot het certificatiepersoneel geldt het volgende:

Organisatieschema

In haar organisatieschema/-beschrijving vermeldt de instelling functionarissen en hun plaatsvervangers, die activiteiten verrichten conform de volgende functiebeschrijvingen:

  • Bevoegd persoon: Dit is de functionaris die beslist over de toekenning van een certificaat, het afgeven van een verklaring of een beoordelingsbesluit en goedkeuring van een controleverslag.

  • Senior inspecteur: Dit is een functionaris die zelfstandig aanvragen en documentatie controleert, technische  constructiedossiers onderzoekt en beoordeelt en keurings- en inspectiewerkzaamheden verricht.

  • Inspecteur: Dit is een functionaris die aan de hand van checklijsten en instructies keurings- en inspectiewerkzaamheden verricht.

Combinaties van functies zijn mogelijk zolang uitvoering van onderzoek of controles en beslissing over het certificaat of de verklaring gescheiden blijven.

Het staat de instelling vrij aan deze functionarissen andere functiebenamingen toe te kennen, mits eenduidig een relatie wordt gegeven met de hierboven omschreven functiebenamingen.

Verantwoordelijkheden

In de vastgelegde procedures die de instelling hanteert moet worden aangegeven welke functies, volgens de gegeven typering, bevoegd respectievelijk verantwoordelijk zijn voor de in die procedures beschreven handelingen.

Vakbekwaamheidseisen

Hieronder zijn de vakbekwaamheidseisen vastgelegd voor de aangegeven functies. Deze eisen (dan wel, naar keuze, evident zwaardere eisen), moeten door de instelling in haar documentatie zijn vastgelegd.

Voor deze vakbekwaamheidseisen geldt in algemene zin ‘of gelijkwaardig’, waarbij die gelijkwaardigheid per geval door de instelling gemotiveerd moet zijn vastgelegd en door de Raad voor Accreditatie zal worden getoetst. Deze toetsing is voor:

  • a) Bevoegd persoon:

    HBO-opleiding. grondige kennis vereist van de Richtlijn liften en vigerende procedures (zie hoofdstuk 4). Globale kennis van hijs- en hefwerktuigen. Algemene kennis en 5 jaar relevante ervaring op het gebied van systeem- en/of productcertificatie.

  • b) Senior Inspecteur:

    HBO-opleiding. 2 jaar relevante ervaring in engineering en/of onderhoud en/of inspectie van hijs- en hefwerktuigen. Diepgaande kennis van de Richtlijn Liften en normen op het gebied van liften. Kennis van kwaliteitssystemen en ervaring in het ‘veiligheidsdenken’.

  • c) Inspecteur:

    MBO-opleiding, 2 jaar relevante ervaring in engineering en/of onderhoud en/of inspectie van hijs- en hefwerktuigen. Kennis van de Richtlijn liften en normen op het gebied van liften.

Personeelsdossiers

Het feit dat functionarissen voldoen aan de hierboven omschreven vakbekwaamheidseisen moet blijken uit de personeelsdossiers die de instelling van die functionarissen beheert.

4.6 Aanwijzingscriteria

De conformiteitbeoordelende instantie wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van Hoofdstuk V van het Warenwetbesluit liften getoetst.

Aangezien de (aangemelde) aangewezen instantie als een zelfstandig bestuursorgaan wordt aangemerkt, gelden bovendien onderstaande aanwijzingscriteria.

  • 1. De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 2. Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 3. De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • 4. Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 5. Voor zover een sanctie- en maatregelenbeleid is vastgesteld. Dient de CKI zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan dit sanctie- en maatregelenbeleid te houden. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

5 Toezicht

Ten behoeve van de informatieverzameling voor het toezicht dient de instelling kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart over het afgelopen kalenderjaar schriftelijk aan de minister van SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de minister van SZW haar heeft aangewezen. In deze verantwoording worden de volgende onderwerpen behandeld:

    • 1. de door haar afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten of verklaringen van overeenstemming;

    • 2. wijzigingen in de accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijziging in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking met andere instellingen die conformiteitbeoordelingen verrichten in het kader van de Richtlijn;

    • 8. door haar ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen haar beslissingen ingediende bezwaren en aangespannen beroepszaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in punt 4.6.5.

  • b) Mee te werken aan controles door SZW en tijdige en juiste informatie te verstrekken aan personen die daartoe door de minister zijn aangewezen.

  • c) Indien sprake is van accreditatie op basis van een geharmoniseerde accreditatienorm:

    • 1. de minister van SZW terstond te informeren als de accreditatie dreigt te worden opgeschort of ingetrokken en als de accreditatie is opgeschort of ingetrokken, met vermelding van de reden.

    • 2. De minister van SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling.

  • d) De minister van SZW in te lichten zodra zij een of meer van haar taken, waarvoor zij is aangewezen, wenst te beëindigen.

  • e) De minister van SZW terstond te informeren over intrekking van een certificaat of verklaring van overeenstemming.

  • f) De minister van SZW te informeren over hoe zij certificaten en verklaringen van overeenstemming verstrekt en hoe zij houders van certificaten of verklaringen van overeenstemming periodiek beoordeelt.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 10, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage 2 behorend bij Artikel 2

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen ten behoeve van keuringen van liften in de gebruiksfase

Document: SBCL/WDA&T/100: 2011, versie 01

Onder beheer van:

SBCL

Dorpsstraat 11

1261 ES Blaricum

www.sbcl.nl

INHOUD

1.

Inleiding

301

     

2.

Verklaring van begrippen

301

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

302

3.1

Beschrijving document

302

3.2

Betrokken partijen

302

3.3

Risicoanalyse

303

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

303

4.1

Algemeen

303

4.2

Aanwijzingskavels

303

4.3

Inspectie

304

4.5

Aanwijzingscriteria

305

     

5

Toezicht op de instelling

307

     

6

Maatregelen

307

1 Inleiding

Liftinstallaties in de gebruiksfase vormen een risicovol product. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van personen – te waarborgen, is nationaal gekozen voor een wettelijk verplichte inspectiecertificatieregeling van liftinstallaties. Een oordeel wordt onder deze regeling geveld door een aangewezen instelling in de gebruiksfase.

Om een oordeel te mogen vellen, dient een instelling voor de gebruiksfase te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door de organisatie en de activiteiten van de instelling te toetsen aan de criteria van dit Werkveldspecifiek Document voor Aanwijzing en Toezicht (WDA&T). In dit document wordt aangegeven, aan welke regels en procedures de betreffende instellingen zich voor de betreffende werkvelden dienen te houden.

Dit WDA&T wordt beheerd door de Stichting Beheer Certificatie Liften.

Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij:

Centraal College van Deskundigen Liften

p/a Stichting Beheer Certificatie Liften

Dorpsstraat 11

1261 ES Blaricum

tel.: 035 5312952

info@sbcl.nl

www.sbcl.nl

Kamer van Koophandel: 30179645

Een instelling die wil worden aangewezen dient daartoe een schriftelijk verzoek tot aanwijzing in bij de minister van SZW, dat vergezeld gaat van een op de dag van het aanwijzingsverzoek relevant en geldig positief beoordelingsrapport van de Raad voor Accreditatie dat niet ouder is dan vier maanden.

De instelling is zelf verantwoordelijk voor het tijdig aanvragen van een verlenging van haar aanwijzing. De instelling dient ten behoeve van een aaneensluitende aanwijzing minimaal twee maanden voor de einddatum van de vigerende aanwijzing een aanwijzingsaanvraag in bij de minister van SZW.

In geval van een aanwijzing voor de gebruiksfase dient de instelling zich daartoe minimaal zes maanden vóór afloop van de aanwijzingstermijn te laten beoordelen door de Raad voor Accreditatie.

De aanwijzingsaanvraag gaat vergezeld van een afschrift van het beoordelingsrapport door de Raad voor Accreditatie.

Aangaande een beoordelingsrapport dient de instelling, conform de prestatieverplichtingen inzake het uitvoeren van beoordelingsonderzoeken en -rapportages door de Raad voor Accreditatie tijdig een verzoek om beoordeling in bij de Raad voor Accreditatie.

2 Verklaring van begrippen

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aangewezen instelling (CKI):

De instelling die door de minister van SZW krachtens wettelijk voorschrift is aangewezen als instelling die bevoegd is om nationaal geldende certificaten af te geven.

Arbeidsinspectie Team Certificatie (AI/TC):

Toezichthouder van de minister van SZW.

Aanvrager van een Certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Accreditatie:

Bevestiging van een daartoe geautoriseerde instantie, dat een conformiteitbeoordelende instelling onderbouwd heeft aangetoond dat zij competent is, bepaalde conformiteitbeoordelende taken uit te voeren.

Auditor:

Functionaris die aantoonbaar beschikt over de kennis en vaardigheden om een systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van bewijsvoering kan uitvoeren en deze bewijsvoering objectief en deskundig kan beoordelen, teneinde de mate vast te stellen waarin aan de criteria van de audit wordt voldaan.

Beheersstichting (BHST):

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Beoordeling:

(Initiële of her-) Beoordeling door de Raad voor Accreditatie van instellingen, op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de Raad voor Accreditatie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Centraal College van Deskundigen Liften (CCvDL):

Het college, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheersstichting SBCL, dat belanghebbende partijen bij liftinstallaties de mogelijkheid biedt tot deelname aan het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten en dat op zodanige wijze is samengesteld dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een document in de zin van artikel 17a, eerste lid Warenwetbesluit liften.

Certificaathouder:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Bevoegd persoon:

Functionaris van de instelling die beslist over het afgeven van een certificaat, het afgeven van een verklaring of een beoordelingsbesluit en de goedkeuring van een controleverslag, alsmede over het schorsen, het intrekken van deze schorsing of het intrekken van een eerder afgegeven certificaat, verklaring of beoordelingsbesluit.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een instelling beoordeelt en besluit of een liftinstallatie of kwaliteitsborgingssysteem voldoet en blijft voldoen aan de vigerende regelgeving zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema respectievelijk in de normen.

Certificatieregeling:

Het geheel van documenten dat dient om uitvoering te geven aan de wettelijk voorgeschreven certificatie van liftinstallaties.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen certificaathouder en instelling.

Certificatieschema:

Het totaal aan bepalingen en processen die dienen om te komen tot afgifte van een certificaat.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen, benodigd om het certificatieproces uit te voeren.

Certificerende en keurende instelling (CKI):

Zie ‘Aangewezen instelling’.

Controle:

Periodieke beoordeling van instellingen door de Raad voor Accreditatie tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister als opgenomen in het WDA&T.

Inspecteur:

Functionaris die aan de hand van checklijsten en instructies keurings- en inspectiewerkzaamheden verricht.

Instelling:

De rechtspersoon die door de minister van SZW is aangewezen als organisatie die bevoegd is om een certificaat of een verklaring af te geven.

Keuring:

Onderzoek op basis van deskundige beoordeling van een product en vaststelling van de overeenstemming daarvan met in het werkveldspecifieke certificatieschema vastgelegde eisen.

Risicoanalyse:

Analyse waaruit de motivatie voor de te maken keuzes in het werkveldspecifieke probleemgebied blijkt, op te nemen in het betreffende werkveldspecifieke schema.

Stichting Beheer Certificatie Liften (SBCL):

De door de minister van SZW ‘aangewezen’ beheersstichting voor liften.

Toezicht:

Het verzamelen van informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Verklaring:

Een document in de zin van artikel 8 Warenwetbesluit liften, overeenkomend met de verklaring als bedoeld in de Richtlijn liften, bijlage VI.

Werkveld:

Keuring van liftinstallaties in de gebruiksfase.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS):

Een document dat door de minister van SZW is vastgesteld, waarin wordt vastgelegd aan welke criteria de uitvoering van keuringen dient te voldoen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Een document dat door de minister van SZW is vastgesteld, waarin wordt vastgelegd aan welke criteria instellingen dienen te voldoen om door de minister van SZW te worden aangewezen en onder welke voorwaarden deze aanwijzing van een instelling plaatsvindt.

3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Beschrijving document

Dit Werkveldspecifiek Document voor Aanwijzing & Toezicht binnen het werkveld van keuringen van liftinstallaties in de gebruiksfase is door het CCvDL. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies.

3.2 Betrokken partijen

Bij het tot stand komen van dit document zijn betrokken geweest:

  • Stichting Beheer Certificatie Liften

  • Centraal College van Deskundigen Liften

  • Eigenaren/beheerders van liftinstallaties

  • Installateurs en onderhoudsfirma’s

  • Werknemers binnen de liftindustrie

  • Door de minister van SZW aangewezen instellingen

  • Ministerie van SZW

  • De Raad voor Accreditatie

3.3 Risicoanalyse

De Nederlandse overheid maakt in de publieke sector gebruik van het private systeem van certificatie. Het doel van certificatie is in het algemeen het garanderen dat een product, systeem of dienst aan bepaalde eisen voldoet en ook blijft voldoen. De waarde van certificatie in de publiekrechtelijke sfeer in het bijzonder is de mate van algemeen vertrouwen en zekerheid die wordt bereikt met een onderzoek door de in deze certificatieregeling van het ministerie van SZW aangewezen instellingen (de CKI’s).

Gelet op de rol van de hier bedoelde CKI, namelijk het beoordelen of een liftinstallatie tijdens het gebruik van die installatie blijft voldoen aan de vervaardigingsvoorschriften, met inbegrip van tijdens het gebruik mogelijk doorgevoerde modificaties met minimaal het behoud van het veiligheidsniveau van die liftinstallatie op het moment vóór die modificatie, bestaan er, vaak als gevolg van externe factoren, risico’s die het beoogde functioneren, het vertrouwen in en de zekerheid van deze instellingen kunnen schaden en het beoogde doel van certificatie ondermijnen.

De CKI dient in alle gevallen haar werkzaamheden op integere, onpartijdige en onafhankelijke wijze uit te voeren en zal daarbij rekening houden met de mogelijke risico’s in de volgende zes gebieden:

  • de autonomie in onderzoek (inspecteren, keuren, auditeren), rapportage en certificatie,

  • het niveau van deskundigheid en vakbekwaamheid,

  • het hanteren van vertrouwelijke informatie,

  • de mate van transparantie van de werkprocessen,

  • het verwerken van ontvangen klachten en bezwaren, en

  • het nemen van verantwoordelijkheid.

Voor de hand liggende risico’s zijn:

  • onterecht een verklaring of certificaat afgeven,

  • onterecht een verklaring of certificaat niet afgeven, schorsen of intrekken (en de financiële risico’s daarvan),

  • inbreuken op de vertrouwelijkheid,

  • inbreuken op de onpartijdigheid,

  • inbreuken op het omgaan met ontoelaatbare (financiële) druk,

  • inbreuken op de vereiste competentie en de gevolgen daarvan.

Om deze risico’s te beheersen volgen de instellingen een kwaliteitsmanagementsysteem, in overeenstemming met NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004, General criteria for the operation of various types of bodies performing inspection. Het beoordelen van de instelling geschiedt door de Raad voor Accreditatie.

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing
4.1 Algemeen

Een instelling dient voor het verkrijgen van een aanwijzing voor nationale certificatieverleningen aan het ministerie van SZW een positieve beoordeling door de Raad voor Accreditatie te kunnen overleggen. Deze beoordeling geschiedt tegen bepaalde criteria en met inachtneming van de werkveldspecifieke invullingen als vermeld in dit WDA&T. De instelling dient voor de aanwijzing bovendien te voldoen aan de volgende norm voor keuring van liften in de gebruiksfase: NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004 (zie par. 4.5.5). De interpretatie van deze norm is gebaseerd op het Warenwetbesluit liften en op besluiten van het CCvDL. De uitvoering van de keuring van liften in de gebruiksfase dient te geschieden volgens het Werkveldspecifiek certificatieschema vervolgkeuring liften (Bijlage 3 bij de Warenwetregeling liften)

Indien de instelling voor de gebruiksfase geaccrediteerd is conform de norm NEN-EN-ISO/IEC 17020:2004 (alleen type A inspectie-instelling), met inbegrip van eventueel hieronder gelegen IAF-, EA-, IEC- of andersoortige toepassingsdocumenten, zullen de als dan reeds beoordeelde punten niet opnieuw inhoudelijk beoordeeld worden. In dat geval wordt verondersteld dat door de instelling aan de overeenkomstige criteria ten opzichte van dit document op een minimaal gelijkwaardig niveau is voldaan.

4.2 Aanwijzingskavels
  • 1) Keuring van liften vóór de eerste ingebruikname tijdens de bouwfase van een gebouw of bouwwerk,

  • 2) Vervolgkeuring van liften tijdens de bouwfase van een gebouw of bouwwerk,

  • 3) Vervolgkeuring van liften na de beëindiging van de bouwfase van een gebouw of bouwwerk,

  • 4) Keuring van liften na een herstelling zonder ontwerpwijziging of vervanging door hetzelfde type van één of meerdere hoofd- en/of veiligheidscomponenten,

  • 5) Keuring van liften vóór de ingebruikname na een wijziging.

4.3 Inspectie

Keuring van liften in de gebruiksfase

Conform artikel 8 en artikel 17 lid 4, 5, 6 en 7 en artikel 17a lid 1 en 2 van het Warenwetbesluit liften bij afgeven, weigeren van afgifte, schorsen, opheffing van een schorsing, wijzigen ten nadele van de certificaathouder en intrekken van een Certificaat van Goedkeuring.

Het beoordelen van een instelling voor het (her)aanwijzen als CKI voor het afgeven, weigeren van afgifte, schorsen, opheffen van een schorsing, wijzigen ten nadele van de certificaathouder en intrekken van een certificaat van goedkeuring van een lift vindt plaats op basis van de norm NEN-EN ISO/IEC 17020: 2004 (type A). Daarbij moeten de hierna volgende verbijzonderingen van de volgende normhoofdstukken en -paragrafen in acht worden genomen.

In relatie tot hoofdstuk 4 Onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit:

De CKI moet voldoen aan de criteria als gesteld in hoofdstuk 4, § 2 lid 1 van de norm NEN-EN ISO/IEC 17020:2004 (type A), met de volgende uitwerkingen:

  • 1) de CKI beschikt over een gedragscode (hoe dan ook genaamd) en implementeert deze aantoonbaar in de organisatie. Iedere werknemer moet deze code kennen en toepassen. In deze gedragscode komen in ieder geval de volgende elementen aan de orde: onafhankelijkheid, onpartijdigheid en integriteit;

  • 2) de CKI dient situaties waarin haar onafhankelijkheid of onpartijdigheid in gedrang kan komen te vermijden en zal haar activiteiten op integere, professionele, onafhankelijke en onpartijdige wijze uitvoeren, zonder zich onder druk te laten zetten om af te wijken van haar eigen beproefde methoden en procedures of de rapportage van correct behaalde resultaten;

  • 3) de CKI zal haar gegevens, onderzoeksresultaten en andere belangrijke feiten naar beste weten en kunnen in een rapport correct weergeven;

  • 4) de CKI voorkomt strijdigheid van belangen die het beoordelingsvermogen kunnen beïnvloeden;

  • 5) de CKI dient de door haar ontvangen informatie strikt vertrouwelijk te behandelen.

Uitwerking van hoofdstuk 8 Personeel

Binnen de instelling zijn functies te onderscheiden waaraan specifieke vakbekwaamheidseisen worden gesteld. Uit de beschrijving van de organisatie moet blijken dat de betrokken functionarissen geen functies mogen uitoefenen welke strijdig zijn met de uitoefening van hun taak.

Als verbijzondering van NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 hoofdstuk 6 met betrekking tot organisatie en management en hoofdstuk 8 met betrekking tot personeel, geldt het volgende:

Organisatieschema

In haar organisatieschema/-beschrijving vermeldt de instelling functionarissen en hun plaatsvervangers, die in relatie tot liftkeuringen conform artikel 17 Warenwetbesluit liften activiteiten verrichten conform de volgende functiebeschrijvingen:

  • Bevoegd persoon: Dit is de functionaris die beslist over de toekenning van een certificaat, het afgeven van een verklaring of een beoordelingsbesluit en goedkeuring van een controleverslag.

  • Senior inspecteur: Dit is een functionaris die zelfstandig aanvragen en documentatie controleert, technische  constructiedossiers onderzoekt en beoordeelt en keurings- en inspectiewerkzaamheden verricht.

  • Inspecteur: Dit is een functionaris die aan de hand van checklijsten en instructies keurings- en inspectiewerkzaamheden verricht.

Combinaties van functies zijn mogelijk zolang uitvoering van onderzoek of controles en beslissing over het certificaat of de verklaring gescheiden blijven.

Het staat de instelling vrij aan deze functionarissen andere functiebenamingen toe te kennen, mits eenduidig een relatie wordt gegeven met de hierboven omschreven functiebenamingen.

Verantwoordelijkheden

In de vastgelegde procedures die de instelling hanteert moet worden aangegeven welke functies, volgens de onder 6.1 gegeven typering, bevoegd respectievelijk verantwoordelijk zijn voor de in die procedures beschreven handelingen.

Vakbekwaamheidseisen

Hieronder zijn de vakbekwaamheidseisen vastgelegd voor de aangegeven functies. Deze eisen (dan wel, naar keuze, evident zwaardere eisen), moeten door de instelling in haar documentatie zijn vastgelegd.

Voor deze vakbekwaamheidseisen geldt in algemene zin ‘of gelijkwaardig’, waarbij die gelijkwaardigheid per geval door de instelling gemotiveerd moet zijn vastgelegd en door de Raad voor Accreditatie zal worden getoetst. Deze toetsing is voor:

  • a) Bevoegd persoon:

    HBO-opleiding. grondige kennis vereist van de Richtlijn liften en vigerende procedures (zie hoofdstuk 4). Globale kennis van hijs- en hefwerktuigen. Algemene kennis en 5 jaar relevante ervaring op het gebied van systeem- en/of productcertificatie/inspectie.

  • b) Senior Inspecteur:

    HBO-opleiding. 2 jaar relevante ervaring in engineering en/of onderhoud en/of inspectie van hijs- en hefwerktuigen. Diepgaande kennis van de Richtlijn Liften en normen op het gebied van liften. Kennis van kwaliteitssystemen en ervaring in het ‘veiligheidsdenken’.

  • c) Inspecteur:

    MBO-opleiding, 2 jaar relevante ervaring in engineering en/of onderhoud en/of inspectie van hijs- en hefwerktuigen. Kennis van de Richtlijn liften en normen op het gebied van liften.

Personeelsdossiers

Het feit dat functionarissen voldoen aan de hierboven omschreven vakbekwaamheidseisen moet blijken uit de personeelsdossiers die de instelling van die functionarissen beheert.

Uitwerking van hoofdstuk 9.1 Voorzieningen en Uitrusting:

  • 9.1 Naast de persoonlijke uitrusting die vanuit het Arbeidsomstandighedenbesluit is voorgeschreven, zal de CKI moeten beschikken over minimaal de hier genoemde benodigde voorzieningen en uitrusting voor metingen en beproevingen:

    • Ampèretang;

    • tachometer, pulsmeter of chronograaf;

    • isolatieweerstandmeter;

    • multimeter;

    • luxmeter;

    • meetinstrument voor meting van de stijfheid van deuren;

    • meetinstrument voor meting van de sluitkracht van deuren;

    • meetinstrument voor meting van de sluitenergie van deuren.

  • 9.2 De CKI zorgt er voor dat, waar van toepassing, de middelen zijn gekalibreerd vóór ingebruikname en vervolgens in overeenstemming met een vastgelegd schema.

Indien de CKI gebruik maakt van voorzieningen van derden, moet zij een gedocumenteerde werkwijze hanteren, welke borgt dat de gebruikte voorzieningen en uitrusting van derden ten tijde van de keuring beschikbaar, geschikt en toereikend zijn.

In relatie tot hoofdstuk 10 Inspectiemethoden en procedures:

In dit WDA&T wordt verwezen naar de bij dit WDA&T behorende werkveldspecifieke certificatieschema’s.

In relatie tot hoofdstuk 13 Inspectierapporten en -certificaten:

De CKI dient, naast de bepalingen als gesteld in dit hoofdstuk, op het certificaat van goedkeuring ook te vermelden de inhoudsbepalingen uit de bij dit WDA&T behorende werkveldspecifieke certificatieschema’s, alsmede:

  • het nummer van haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • het kenmerk van haar aanwijzingsbeschikking.

4.5 Aanwijzingscriteria

De instelling wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van hoofdstuk V van het Warenwetbesluit liften tevens op de volgende criteria getoetst:

4.5.1

De instelling en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

4.5.2

Er is een integriteitbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

4.5.3

De instelling treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

4.5.4

Het personeel van de instelling is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

4.5.5

De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

4.5.6

De instelling dient te beschikken over een WA-verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

4.5.7

De instelling dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de betreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling zo spoedig mogelijk de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

4.5.8

Bij beëindiging van de activiteiten door de instelling dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen of aangemelde aangewezen instelling met de dossiers moet doen, en de (voorheen) aangewezen of aangemelde aangewezen instelling dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen instelling niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in de door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

4.5.9

De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

4.5.10

De instelling moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen.

4.5.11

Elke aangewezen instelling meldt elke afkeuring van een lift aan de andere aangewezen instellingen op dat werkveld.

4.5.12

Voor zover een sanctie- en maatregelenbeleid voor keuringen van liften in de gebruiksfase is vastgesteld, dient de CKI zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan dit sanctie- en maatregelenbeleid te houden. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

4.5.13

De instelling gebruikt voor haar rapportages en dossiers de Nederlandse taal. Een andere taal kan worden gebruikt indien dit doelmatiger is en andere belangen niet worden geschaad. Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in de Nederlandse taal te zijn, tenzij anders met de overheid is overeengekomen.

4.5.14

De instelling bewaart de gegevens met betrekking tot de afgifte van certificaten van goedkeuring tenminste tien jaar in haar administratie.

4.5.15

De instelling mag de afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing niet uitbesteden.

4.5.16

In afwijking van § 14 van de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004: Uitbesteding is niet toegestaan. Inlenen van personeel is toegestaan mits volledig voldaan wordt aan hoofdstuk 8 van de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004.

5 Toezicht op de instelling

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht op de instellingen (CKI’s) is hoofdstuk V van het Warenwetbesluit liften en artikel 4 van de Warenwetregeling liften van toepassing.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de instelling kosteloos:

  • 1) zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling gedurende het daaraan voorafgaande kalenderjaar door de minister van SZW is aangewezen. In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de volgende onderwerpen behandeld:

    • a) de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • b) wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende beoordeling, reglementen en procedures;

    • c) wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • d) wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • e) werkzaamheden waarvoor derden zijn ingeleend;

    • f) structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • g) het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere instellingen;

    • h) door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • i) tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • j) een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • k) De onder de punten a, b, c, f, g, h en i genoemde informatie dient tevens vóór 1 maart aan SBCL verstrekt te worden.

    • l) het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in punt 4.5.12.

  • 2) mee te werken aan controles door SZW. (In de praktijk betekent dit, dat de controles door de AI/TC, de arbeidsinspectie en de Raad voor Accreditatie kunnen worden uitgevoerd.)

  • 3) wijzigingen in de situatie die geleid heeft tot het voldoen aan de aanwijzingsnorm omgaand aan SZW te melden.

  • 4) in het kader van hun registratietaak terstond informatie te verstrekken aan SZW wanneer een certificaat door de instelling is geschorst of ingetrokken.

  • 5) informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt.

  • 6) aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen. Uit de jaarlijkse controle door de Raad voor Accreditatie moet blijken dat steekproeven zijn uitgevoerd.

  • 7) SZW en SBCL in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • 8) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende beoordeling op basis van een wettelijk specifiek schema.

  • 9) SZW onverwijld in kennis te stellen van het wegvallen van een geldige overeenkomst met SBCL.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 11, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage 3 behorend bij Artikel 5

Werkveldspecifiek certificatieschema voor vervolgkeuring liften

Document: SBCL/2006/01: 2007, versie 01

Onder beheer van:

SBCL

Dorpstraat 11

1261 ES Blaricum

www.sbcl.nl

INHOUD

1.

Inleiding

310

     

2.

Uitgangspunten certificatieschema

310

     

3.

Verklaring gebruikte tekens in het schema

310

     

4.

Processchema vervolgkeuringen

311

     

5.

Certificatieschema vervolgkeuring liften

312

1 Inleiding

Dit schema is de nadere invulling van de eisen voor de vervolgkeuringen van personenliften als bedoeld in artikel 17 1e lid van het Warenwet Besluit Liften.

2 Uitgangspunten certificatieschema
  • a) De eigenaar van de installatie is verantwoordelijk voor de aanwezigheid van een geldig certificaat.

  • b) Na ingebruikname van de lift moet een eerste vervolgkeuring binnen 12 maanden worden uitgevoerd. De datum op de conformiteitsverklaring is hier bepalend.

  • c) Als het certificaat na een vervolgkeuring is afgegeven, behoort de installatie binnen 18 maanden een volgende keuring te ondergaan.

  • d) Indien binnen 18 maanden na een vervolgkeuring geen volgende keuring heeft plaatsgevonden mag de installatie niet in bedrijf zijn.

  • e) Als het certificaat naar aanleiding van een keuring niet wordt afgegeven mag de installatie niet in bedrijf zijn.

  • f) Het certificaat wordt niet afgegeven als er tekortkomingen worden geconstateerd die een direct ernstig gevaar opleveren. Dit is o.a. het geval als een urgentie 1 of 2 wordt toegekend aan het geconstateerde gebrek.

  • g) De inspecteur van de certificerende instelling deelt de verantwoordelijke namens de eigenaar mede dat de lift buiten bedrijf behoort te worden gesteld.

  • h) Het certificaat wordt niet afgegeven als bepaalde tekortkomingen na herhaaldelijk te zijn opgemerkt niet worden verholpen. De urgentiecode 3 geeft hiervoor een richtlijn.

  • i) Tekortkomingen worden door de inspecteur van de certificerende instelling in het liftboek en in het rapport aan de opdrachtgever van de keuring vermeld.

  • j) Tekortkomingen, ook als deze tijdens de keuring worden hersteld, zullen op het rapport van de certificerende instelling aan de eigenaar of opdrachtgever worden vermeld.

  • k) Het certificatieschema geeft de minimale keuringsinhoud weer maar is niet limitatief.

3 Verklaring gebruikte tekens in het schema
Afkeurcriteria

Achter elk criterium is een urgentie vermeld. Deze urgentie bepaalt de actie die verwacht wordt van een inspecteur indien een dergelijke afwijking zich manifesteert. Door omstandigheden is het mogelijk dat de inspecteur een beslissing neemt die in een hogere of lagere urgentie terecht komt.

Urgentiecodes:

  • 1. afkeur, gevolgd door melding aan de Arbeidsinspectie en door stilzetten van de liftinstallatie.

  • 2. afkeur van de installatie.

  • 3. leidt tot afkeur van de installatie op termijn.

Extra controles tijdens een eerste keuring door een certificerende instelling

In de kolom wijze van uitvoering zijn een aantal items vet, schuin en onderstreept weergegeven. Alvorens een lift voor de eerste keer een certificaat van goedkeuring kan bekomen van een certificerende instantie dienen deze punten gecontroleerd te worden. Deze controle kan worden beperkt tot een steekproef indien de conformiteitscontrolelijst van de installateur aanwezig is.

De controles bestaan, naast het meten van vrije ruimten, uit een toetsing of de veiligheidscomponenten zijn geplaatst conform de geleverde documentatie.

4 Processchema vervolgkeuringen
5 Certificatieschema vervolgkeuring liften
Minimale inspectiepunten, wijze van vaststelling en afkeurmaatstaven

Nr.

Inspectie

Afkeurcriteria

Urgentie

Wijze van uitvoering

1. Algemeen

1.1

Vorige keuringsdatum

N.v.t.

 

Vaststellen via liftboek of rapport

1.2

Keuringsdatum

N.v.t.

 

Noteren voor certificaat

1.3

Inspecteur

N.v.t.

 

Identificatie van uitvoerende

1.4

Onderhoudsfirma

N.v.t.

 

Identificatie van aanwezige bij de keuring

2. Algemene toetsingen

2.1

Toetsing liftspecifieke voorzieningen

• Niet functioneren levert direct gevaar op voor gebruikers en / of onderhoudspersoneel

1

Testen van veiligheidsvoorzieningen die aangebracht zijn om bij afwijkende uitvoeringen een gelijkwaardig veiligheidsniveau te verkrijgen

Bepalen correcte uitvoering

• Niet functioneren levert in samenhang met andere defecten een mogelijk gevaar op

3

2.2

Elektrische installatie

• Direct aanrakingsgevaar voor gebruikers

1

Visuele inspectie van schakelelementen, bekabeling etc.

• Overbruggingen in de veiligheidslijn

2

Bepalen correcte uitvoering veiligheidsgerelateerde delen

• Slijtage of beschadigingen die leiden tot falen van veiligheidsvoorzieningen op korte termijn

3

 

2.3

Hydraulische installatie

• Lekkage die leidt tot ongecontroleerd dalen

1

Visueel

Bepalen correcte uitvoering veiligheidsgerelateerde delen

• Lekkage die leidt tot een brandrisico

3

2.4

VOK Veiligheid bij werkzaamheden

   

Afhankelijk van punt op de lijst

2.5

Vervuiling

Brandgevaar of besmettingsgevaar

3

Visueel

3. Machinekamer

3.1

Bevrijden opgesloten passagiers mogelijk

Geen, incomplete of niet werkende voorziening of verkeerde instructie

3

Beproeven van de voorziening aan de hand van de aanwezige instructie

3.2

Machineruimte afgesloten

Direct bereikbaar vanaf een publiek toegankelijke locatie

1

Werking slot

3.3

Liftboek, schema’s + onderhoudsinstructie

Niet aanwezig of grote fouten wat betreft inhoud

3

Aanwezigheid en inhoud

3.4

Tractiecontrole

• Niet slippen volgens normvereiste.

3

Testen

• Kabels onder in de groef

1

3.5

Corrigeren met open deuren

• Niet functioneren van lekschakeling,

3

Testen van systeem

Bepalen correcte uitvoering overbruggingsschakelingen

• Defecte veiligheidsschakeling die leidt tot een gevaarlijke situatie voor gebruikers

1

3.6

Noodeindschakelaars

Niet aanspreken voor het bereiken van de stuiting

2

Testen op werking controle juiste afstelling

3.7

Speling in machine

Fabrikantenspecificatie

3

Bepalen via meting

Bepalen correcte uitvoering

3.8

Rem

Volledig versleten voering en niet correct openen of sluiten, onvoldoende remkracht

1

Visueel en tijdens tractietest

3.9

Fasebeveiliging

Niet functioneren, bij omkeren lift en met hoge snelheid vertrekken

3

Beproeven

3.10

Overstortdruk [bar]

 

3

Beproeven

3.11

Overdrukcontact [bar]

Alleen indien normtechnisch verplicht

3

Beproeven

3.12

Snelheidsbegrenzer

• Niet functioneren

2

Beproeven via test van de vang, visuele inspectie

Bepalen correcte uitvoering

• Niet functionerende contacten

3

4. Schacht

4.1

Gegarandeerde vrije ruimten onder en boven

• Ontbrekende stuitingen

1

Meten van uitloop tegengewicht, visuele controle stuitingen etc.

Bepalen van vrije ruimten onder en boven kooi. Bepalen uitlopen kooi en tegengewicht

• Beperking van de vrije ruimte

3

4.2

Blokkeerschakelaar op kooi

Niet functioneren

2

Testen door bedienen

4.3

Inspectiebesturing

Niet functioneren, fouten in elektrische schakeling

3

Testen door bedienen

4.4

Alleen toegankelijk voor bevoegden

Openingen in schacht direct toegankelijk voor derden, knelgevaar conform EN 294

1

Visuele inspectie op openingen

4.5

Beveiliging tegen ongecontroleerde bewegingen incl. controle contacten

• Niet werkende neerwaartse valbeveiliging als vang en slangbreukbeveiliging

2

Testen van voorzieningen als vang, slangbreukbeveiliging etc. door realistische beproeving, bijvoorbeeld handmatig snelheidsbegrenzer bedienen of verhogen daalsnelheid

Bepalen correcte uitvoering

• Zelfremmendheid en opwaartse valbeveiliging; of niet functionerende veiligheidscontacten

3

4.6

Veiligheidscontacten op luiken en deuren

Niet functioneren, luik niet te openen zonder hulpmiddelen

3

Testen door bedienen

4.7

Leiders en leisloffen bevestigingen

Mogelijk contact tussen kooi en tegengewicht en of andere delen in de schacht

3

Visuele controle

4.8

Brandweerschakeling

   

Testen van schakeling

4.9

Draagmiddelen / bevestigingen

Meer dan 2% rek en breuken

(nog afstemmen binnen CI overleg)

2

Visuele inspectie en rekmeting

Bepalen correcte uitvoering

5. Schachtdeuren

5.1

Schachtdeuren, grendels en bijbehorende veiligheidscontacten

Openstaan van deuren, of delen van deuren bij draaiende lift, Openen van deuren bij draaiende lift zonder gebruik te maken van gereedschappen

1

Visueel aangevuld met beproeven door bedienen van alle veiligheidscontacten

Bepalen correcte uitvoering

6. Liftcabine

6.1

Kooilicht + nood licht

Geen functionerende kooiverlichting of noodverlichting

3

Visueel, noodverlichting testen

6.2

Beveiliging open kooi toegang

Niet functioneren drempelbeveiliging, niet vlakke wand met haakgevaar of openingen meer dan 5 cm tussen drempel en wand

1

Beproeven door bedienen

6.3

Knelbeveiliging deuren

Sluitkracht te hoog

3

Beproeven door bedienen

6.4

Alarm / spreekverbinding / noodvoeding

Geen mogelijkheid tot doeltreffend slaan van alarm bij opsluiting, binnen normvereisten

2

Beproeven door bedienen

6.5

Blokkeerschakelaar in kooi

Niet functioneren

2

Beproeven door bedienen

6.6

Opschriften in kooi

Missen van een belastingplaat

3

Visueel

6.7

Deur open knop

   

Beproeven

6.8

Kooimeubel sterkte en wanden

Openingen in kooiwanden anders dan ventilatie met een opening die leiden tot direct knelgevaar voor gebruikers (criteria zie EN 294)

1

Visueel

6.9

Kooiafsluiting incl. grendel en ct.

• Mogelijk openstaan van deuren of delen van deuren bij in beweging zijnde kooi anders dan gelijkstellen of inlopen

2

Visueel, grendels en (deur)contacten beproeven door bedienen

• Openen van vergrendelde kooideuren door gebruikers zonder hulpmiddelen vanuit de kooi

3

7. Schachtput

7.1

Blokkeerschakelaar in put

Niet functioneren

2

Beproeven door bedienen

7.2

Veiligheidscontacten in put

Niet functioneren

3

Beproeven door bedienen

7.3

Buffers

Verdroogd of niet functioneel

3

Visueel evt. beproeven

Bepalen correcte uitvoering

BIJLAGE 12, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage 1 behorend bij Artikel 2a

Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmings- beoordelingsprocedures voor het Warenwetbesluit Machines

Document: WDA&T-EU-Machines: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Ministerie van SZW

Postbus 90801

2509 LV Den Haag

www.minszw.nl

INHOUD

1.

Inleiding

317

     

2.

Definities

317

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

318

3.1

Beschrijving document

318

3.2

Risicoanalyse

318

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

318

4.1

Algemeen kader

318

4.2

Soorten instellingen met de aanwijzingskavels

319

4.3

Eisen aan de instelling

319

4.3.1

Voor productcertificatie:

319

4.3.2

Voor systeemcertificatie:

319

4.4

Functies en vakbekwaamheidseisen

319

4.5

Aanwijzingskavels Machine Richtlijn (2006/42/EG)

319

4.6

Aanwijzingscriteria

319

     

5.

Toezicht

320

     

6.

Maatregelen

320

1 Inleiding

Voor machines zijn er wettelijk verplichte conformiteit beoordelingsprocedures vastgesteld. De procedures zijn ontleend aan de Europese Machinerichtlijn 2006/42/EG1. Deze Richtlijn is geïmplementeerd in het Warenwetbesluit machines. Voor elk product dat onder de richtlijn valt moet een EG-verklaring van overeenstemming worden opgesteld. Hierin verklaart de fabrikant dat zijn product voldoet aan alle essentiële veiligheids- en gezondheidseisen uit de richtlijn. Een gemachtigde persoon van de fabrikant, of de fabrikant zelf, ondertekent de verklaring en deze wordt meegestuurd met het product. Ook brengt de fabrikant de CE markering op het product aan. Voor bepaalde categorieën machines zijn er wettelijke verplichte overeenstemmingsbeoordelingsprocedures die door onafhankelijke keuringsinstellingen worden verricht. Verklaringen van EG-typeonderzoek of goedkeuringen van kwaliteitsborgingssystemen worden in dat verband verstrekt door aangewezen (aangemelde) keuringsinstellingen. Om verklaringen of goedkeuringen te mogen verstrekken dient een aangewezen (aangemelde) keuringsinstelling hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T). De aangewezen aangemelde keuringsinstellingen worden bij de Europese Commissie aangemeld, als zogenaamde Notified Bodies (NoBo).

In dit document is aangegeven aan welke eisen de betreffende aangewezen (aangemelde) keuringsinstellingen moeten voldoen, alvorens de aanwijzing voor een werkveld gebaseerd op het Warenwetbesluit machines kan plaatsvinden. Dit WDA&T is mede gebaseerd op het Warenwetbesluit machines. Dit WDA&T wordt beheerd door het ministerie van SZW.

2 Definities

Zie de definities in de Richtlijn 2006/42/EG, de verordening (EG) Nr. 764/20082, de verordening (EG) Nr. 765/20083 en het besluit Nr. 768/2008/EG4 van 9 juli 2008.

Binnen dit document gelden verder de volgende definities:

   

Accreditatienorm:

Geharmoniseerde norm, gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

‘Goederenpakket’:

Omvattende:

1) Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG;

2) Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake beoordeling en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93;

3) Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

het Besluit:

Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

de Richtlijn:

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking).

de Verordening:

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake beoordeling en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

3 Werkveldspecifieke kenmerken

Conform de Richtlijn, het Warenwetbesluit machines en het ‘goederenpakket’.

3.1 Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht binnen de werkvelden voor machines in de ontwerp- en productiefase (handelsfase) is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan na overleg met het veld wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het ministerie van SZW.

3.2 Risicoanalyse

De keuringsinstelling dient in alle gevallen haar werkzaamheden op integere, onpartijdige en onafhankelijke wijze uit te voeren en zal daarbij rekening houden met de mogelijke risico’s in de volgende gebieden:

  • de autonomie in onderzoek (inspecteren, keuren, auditeren), rapportage en certificatie (zie o.a. paragraaf 4.2 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 4 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragrafen 5.1. en 5.2 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het niveau van deskundigheid en vakbekwaamheid (zie o.a. hoofdstuk 5 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 8 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het hanteren van vertrouwelijke informatie (zie o.a. paragraaf 4.10 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 5 van de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragraaf 8.5 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • de mate van transparantie van de werkprocessen;

  • het verwerken van ontvangen klachten en bezwaren (zie o.a. hoofdstuk 7 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 15 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragraaf 9.8 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het nemen van verantwoordelijkheid voor uitgevoerde taken (zie o.a. paragraaf 7.5 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken).

Enkele voor de hand liggende risico’s voor keuringsinstellingen zijn:

  • onterecht een verklaring of certificaat afgeven;

  • onterecht een verklaring of certificaat niet afgeven, schorsen of intrekken;

  • inbreuken op de vertrouwelijkheid;

  • inbreuken op de onpartijdigheid;

  • inbreuken op het omgaan met ontoelaatbare (financiële) druk;

  • inbreuken op de vereiste competenties en de gevolgen daarvan.

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing

Voor de beoordeling door de Raad voor Accreditatie van keuringsinstellingen die zijn of willen worden aangewezen door de minister van SZW, hanteert de Raad voor Accreditatie de eisen uit dit schema voor aanwijzing en toezicht. Voor zover in dit schema voor aanwijzing en toezicht geen nadere invulling wordt gegeven, zijn de eisen uit de betreffende accreditatienormen, te weten:

  • a) Voor productcertificatie de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 (certificatie product) of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (inspectie);

  • b) Voor systeemcertificatie de norm NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011; onverkort van toepassing.

4.1 Algemeen kader

Het beoordelen en aanwijzen van een aangewezen (aangemelde) keuringsinstelling gebeurt op grond van de volgende normstelsel:

  • 1) De minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden keuringsinstellingen door de Lid-Staten, zoals vermeld in bijlage XI van de Richtlijn;

  • 2) Artikel R17 Eisen in verband met aangemelde keuringsinstellingen van bijlage I van het Besluit.

  • 3) Als er sprake is van een beoordeling voor de scope van de Warenwet op basis van de relevante geharmoniseerde accreditatienormen, dan is er een gerechtvaardigd vertrouwen dat daarmee is voldaan aan het criterium onder punt 1 en 2: de minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden keuringsinstellingen door de Lid-Staten zoals vermeld in bijlage XI van de Warenwet en de eisen in verband met aangewezen aangemelde instanties van artikel R17 van bijlage I van het Besluit.

    Als relevante geharmoniseerde accreditatienormen gelden:

    • a) productcertificatie op basis van een accreditatie volgens de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 (certificatie product) of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (inspectie);

    • b) systeemcertificatie op basis een accreditatie volgens de norm van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011.

    De geharmoniseerde accreditatienormen zijn gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

    De Raad voor Accreditatie zal voor de beoordeling van aangewezen aangemelde keuringsinstellingen gebruik maken van de EA-2/17: 2009 EA Guidance on the horizontal requirements for the accreditation of conformity assessment bodies for notification purposes (June 2009 rev01). De Guidance omvat de criteria voor aanwijzing van Notified Bodies (NoBo), zoals onder de punt 1, 2 en 3 is vermeld. Uitgangspunt is dat keuringsinstellingen die conformiteitsbeoordelingen uitvoeren in het kader van de Richtlijn zijn geaccrediteerd op grond van de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm(en).

4.2 Soorten instellingen met de aanwijzingskavels

Keurings- of certificerende instelling voor Machines volgens de Richtlijn, bijlage IV.

  • a) Productcertificatie (t.b.v. module B, bijlage IX van de richtlijn);

  • b) Systeemcertificatie (t.b.v. module H, bijlage X van de richtlijn).

4.3 Eisen aan de instelling
4.3.1 Voor productcertificatie:
  • a) NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (Type A);

  • b) Bijlage XI van de Richtlijn.

4.3.2 Voor systeemcertificatie:
  • a) NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011;

  • b) Bijlage XI van de Richtlijn.

Naast de hiervoor opgesomde eisen dienen de keuringsinstellingen in samenhang met de gekozen aanwijzingskavels de daarop van toepassing zijnde procedures van de richtlijn in hun kwaliteitssysteem op te nemen.

4.4 Functies en vakbekwaamheidseisen

Voor deze vakbekwaamheidseisen geldt in algemene zin MBO/HBO ‘of gelijkwaardig’, waarbij die gelijkwaardigheid per geval door de instelling gemotiveerd moet zijn vastgelegd en door de Raad voor Accreditatie zal worden getoetst. In zijn algemeenheid geldt dat de (kandidaat) instelling over een gedegen kennis van 'nieuwe aanpak' richtlijnen beschikt, in het bijzonder op de onderhavige Warenwet.

4.5 Aanwijzingskavels Machine Richtlijn (2006/42/EG)
  • a) EG-Typeonderzoek van een bepaalde categorie machines volgens Bijlage IV

  • b) Productkwaliteitsborging van een bepaalde categorie machines volgens Bijlage IV

4.6 Aanwijzingscriteria

De aangewezen (aangemelde) keuringsinstelling wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van Hoofdstuk 5 van het Warenwetbesluit machines getoetst. Onderstaande aanvullende criteria komen voort uit nationale regels omdat de aangewezen aangemelde instelling als een zelfstandig bestuursorgaan wordt aangemerkt.

  • a) De aangewezen aangemelde keuringsinstelling is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • b) Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen keuringsinstelling dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen keuringsinstelling dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen keuringsinstelling niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • c) De aangewezen aangemelde keuringsinstelling dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • d) Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • e) Voor zover een sanctie- en maatregelenbeleid is vastgelegd, dient de CKI zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan dit sanctie- en maatregelenbeleid te houden. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de keuringsinstelling op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de keuringsinstelling.

5 Toezicht

De aangewezen aangemelde keuringsinstelling dient de verplichtingen na te komen op grond van Hoofdstuk 5 van het Warenwetbesluit machines en artikel 2c van de Warenwetregeling machines.

In aanvulling hierop wordt ten behoeve van het toezicht op de aangewezen aangemelde keuringsinstelling geëist:

  • a) De informatieverstrekking aan SZW geschiedt kosteloos;

  • b) Mee te werken aan controles door SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, uitgevoerd kunnen worden);

  • c) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

  • d) Informatie te verschaffen over het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in 4.6 punt e.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

BIJLAGE 13, BEHOREND BIJ DE MINISTERIËLE REGELING VAN 26 SEPTEMBER 2011, NR. G&VW/2011/GW/15337, HOUDENDE WIJZIGING VAN DE ARBEIDSOMSTANDIGHEDENREGELING EN DIVERSE WARENWETREGELINGEN IN VERBAND MET DE GEFASEERDE INVOERING VAN HET HERZIENE STELSEL VAN CERTIFICATIE

Bijlage behorend bij Artikel 2

Schema voor Aanwijzing en Toezicht op de instellingen voor overeenstemmings- beoordelingsprocedures voor het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen

Document: WDA&T-EU-PBM: 2011, versie 01

Onder beheer van:

Ministerie van SZW

Postbus 90801

2509 LV Den Haag

www.minszw.nl

INHOUD

1.

Inleiding

323

     

2.

Definities

323

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

324

3.1

Beschrijving document

324

3.2

Risicoanalyse

324

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

324

4.1

Algemeen kader

324

4.2

Procedures voor beoordeling van overeenstemming

325

4.2.1

Producten conform de Richtlijn (89/686/EEG)

325

4.2.2

Functies en eisen vakbekwaamheid

325

4.3

Aanwijzingscriteria

325

     

5.

Toezicht

326

     

6.

Maatregelen

326

1 Inleiding

Voor persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zijn er wettelijke verplichte conformiteit beoordelingsprocedures vastgesteld. De procedures zijn ontleend aan de Europese Warenwet (PBM 89/686/EEG)1. De Richtlijn is geïmplementeerd in het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Voor elk product dat onder de Richtlijn PBM valt moet een EG-verklaring van Overeenstemming worden opgesteld. Hierin verklaart de fabrikant dat zijn product voldoet aan alle essentiële eisen van veiligheid en gezondheid uit de Richtlijn. De fabrikant of diens gemachtigde in de EU ondertekent de verklaring en stuurt deze mee met het product. Ook brengt de fabrikant de CE markering op het product aan. Aangewezen (aangemelde) keuringsinstellingen die door de minister zijn aangewezen doen productkeuringen. Deze aangewezen (aangemelde) instellingen worden bij de Europese Commissie aangemeld, als zogenaamde Notified Bodies (NoBo).

Dit document voor aanwijzing en toezicht bevat eisen waar keuringsinstellingen aan moeten voldoen alvorens de minister van SZW tot aanwijzing Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen overgaat.

2 Definities

Zie de definities in de Richtlijn 89/686/EEG2, de verordening (EG) Nr. 764/20083, de verordening (EG) Nr. 765/20084 en het besluit Nr. 768/2008/EG5 van 9 juli 2008.

Binnen dit document gelden verder de volgende definities:

   

Accreditatienorm:

Geharmoniseerde norm, gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

‘Goederenpakket’:

Omvattende:

1) Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG;

2) Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake beoordeling en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93;

3) Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

het Besluit:

Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

de Richtlijn:

Richtlijn van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (89/686/EEG).

de Verordening:

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

3 Werkveldspecifieke kenmerken
3.1 Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht binnen de werkvelden voor persoonlijke beschermingsmiddelen in de handelsfase en is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan na overleg met belanghebbenden wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het ministerie van SZW.

3.2 Risicoanalyse

De keuringsinstelling dient in alle gevallen haar werkzaamheden op integere, onpartijdige en onafhankelijke wijze uit te voeren en zal daarbij rekening houden met de mogelijke risico’s in de volgende gebieden:

  • de autonomie in onderzoek (inspecteren, keuren, auditeren), rapportage en certificatie (zie o.a. paragraaf 4.2 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 4 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragrafen 5.1. en 5.2 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het niveau van deskundigheid en vakbekwaamheid (zie o.a. hoofdstuk 5 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 8 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het hanteren van vertrouwelijke informatie (zie o.a. paragraaf 4.10 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 5 van de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragraaf 8.5 van de NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • de mate van transparantie van de werkprocessen;

  • het verwerken van ontvangen klachten en bezwaren (zie o.a. hoofdstuk 7 van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998, hoofdstuk 15 uit de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en paragraaf 9.8 van de NEN-EN- ISO/IEC 17021: 2011 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken);

  • het nemen van verantwoordelijkheid voor uitgevoerde taken (zie o.a. paragraaf 7.5 uit de NEN-EN- ISO/IEC 17020: 2004 voor voorzieningen die dit risico moeten beperken).

Enkele voor de hand liggende risico’s voor keuringsinstellingen zijn:

  • onterecht een verklaring of certificaat afgeven;

  • onterecht een verklaring of certificaat niet afgeven, schorsen of intrekken;

  • inbreuken op de vertrouwelijkheid;

  • inbreuken op de onpartijdigheid;

  • inbreuken op het omgaan met ontoelaatbare (financiële) druk;

  • inbreuken op de vereiste competenties en de gevolgen daarvan.

4 Eisen ten behoeve van de aanwijzing

Voor de beoordeling door de Raad voor Accreditatie van keuringsinstellingen die zijn of willen worden aangewezen door de minister van SZW, hanteert de Raad voor Accreditatie de eisen uit dit schema voor aanwijzing en toezicht. Voor zover in dit schema voor aanwijzing en toezicht geen nadere invulling wordt gegeven, zijn de eisen uit de betreffende accreditatienormen, te weten:

  • 1) Voor productcertificatie de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 (certificatie product) of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (inspectie);

  • 2) Voor systeemcertificatie de norm NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011; onverkort van toepassing.

4.1 Algemeen kader

Het beoordelen en aanwijzen van een aangewezen (aangemelde) keuringsinstelling geschiedt op basis van het volgende normenstelsel:

  • 1) De minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden keuringsinstelling door de Lid-Staten, zoals vermeld in Bijlage V van de Richtlijn;

  • 2) Artikel R17 (Eisen in verband met aangemelde keuringsinstellingen) van bijlage I van het Besluit.

  • 3) Als er sprake is van een beoordeling voor de scope van de Richtlijn op basis van de relevante geharmoniseerde accreditatienormen, dan is er een gerechtvaardigd vertrouwen dat daarmee is voldaan aan het criterium onder punt 1 en 2: de minimumcriteria voor de aanwijzing van de aan te melden keuringsinstellingen door de Lid-Staten zoals vermeld in bijlage V van de Richtlijn en de eisen in verband met de aangewezen aangemelde keuringsinstellingen van artikel R17 van bijlage I van het Besluit.

    De geharmoniseerde accreditatienormen zijn gepubliceerd in een Mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad, Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad (EU Pl 2009/C 136 van 2009-06-16).

    Als relevante geharmoniseerde accreditatienormen gelden:

    • a) Productcertificatie op basis van een accreditatie volgens de norm NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 (certificatie product) of NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 (inspectie);

    • b) Systeemcertificatie op basis een accreditatie volgens de norm van NEN-EN-ISO/IEC 17021: 2011.

    De Raad voor Accreditatie zal voor de beoordeling van Notified Bodies (NoBo) gebruik maken van de EA-2/17: ‘2009 EA Guidance on the horizontal requirements for the accreditation of conformity assessment bodies for notification purposes (June 2009 rev01)’. De Guidance omvat de criteria voor aanwijzing van notified bodies (NoBo), zoals onder de punt 1, 2 en 3 is vermeld.

    Uitgangspunt is dat keuringsinstellingen die conformiteitsbeoordelingen uitvoeren in het kader van de Warenwet zijn geaccrediteerd op grond van de toepasselijke geharmoniseerde accreditatienorm(en).

4.2 Procedures voor beoordeling van overeenstemming
4.2.1 Producten conform de Richtlijn (89/686/EEG6)

Voor productkeuring zijn met name van belang: artikelen 10 (EG-typeonderzoek), 11A (EG-garantiesysteem voor de kwaliteit van het eindproduct) en B (EG-kwaliteitsgarantiesysteem van de productie met toezicht).

Persoonlijke beschermingsmiddelen die berusten op een eenvoudig ontwerp en die bescherming bieden tegen zeer geringe risico’s, zijn vrijgesteld van het EG-typeonderzoek (art. 8 van de Richtlijn).

Het goederenpakket is van toepassing, in het bijzonder het Besluit en de Verordening, en vervangt het Besluit van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming.

4.2.2 Functies en eisen vakbekwaamheid

Voor deze vakbekwaamheidseisen geldt in algemene zin MBO/HBO ‘of gelijkwaardig’, waarbij die gelijkwaardigheid per geval door de instelling gemotiveerd moet zijn vastgelegd en door de Raad voor Accreditatie zal worden getoetst. In zijn algemeenheid geldt dat de (kandidaat) instelling over een gedegen kennis van 'nieuwe aanpak' richtlijnen beschikt, in het bijzonder op de onderhavige Richtlijn.

4.3 Aanwijzingscriteria

De conformiteitbeoordelende keuringsinstelling wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van Hoofdstuk 5 het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen getoetst. Onderstaande aanvullende criteria komen voort uit nationale regels omdat de (aangemelde) aangewezen keuringsinstelling als een zelfstandig bestuursorgaan wordt aangemerkt.

  • a) De aangewezen aangemelde keuringsinstelling is een bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • b) Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen keuringsinstelling dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen keuringsinstelling dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen keuringsinstelling niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • c) De aangewezen aangemelde keuringsinstelling dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • d) Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • e) Voor zover een sanctie- en maatregelenbeleid is vastgelegd, dient de CKI zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan dit sanctie- en maatregelenbeleid te houden. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de keuringsinstelling op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de keuringsinstelling.

5 Toezicht

De (aangemelde) aangewezen keuringsinstelling dient de verplichtingen na te komen op grond Hoofdstuk 5 van het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen en artikel 4 van de Warenwetregeling persoonlijke beschermingsmiddelen.

In aanvulling hierop wordt ten behoeve van het toezicht op de conformiteitbeoordelende instantie geëist:

  • a) dat kosteloos informatie aan SZW wordt verstrekt;

  • b) Mee te werken aan controles door SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Arbeidsinspectie, Team Certificatie, uitgevoerd kunnen worden).

  • c) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

  • d) Informatie te verschaffen over het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in 4.3 punt e.

6 Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.


X Noot
1

Deze paragraaf is identiek in SC-530 en SC-540 en deels van toepassing op de asbestverwijderaar en deels op de asbestinventariseerder en deels op beiden.

X Noot
1

Rapport SZW Reparatie wscs en wda&t met bijlagen d.d. 10 mei 2011.

X Noot
2

Naast de projectdag bestaat ook de pakdag. Een halve pakdag is met pak / masker drie uur (shift) asbest verwijderen door één asbestverwijderaar (DAV) op een asbestverwijderingswerk.

X Noot
3

Deze paragraaf is identiek in SC-530 en SC-540 en deels van toepassing op de asbestverwijderaar en deels op de asbestinventariseerder en deels op beiden.

X Noot
4

Eindbeoordelingsinstelling: door de RvA geaccrediteerde inspectie-instelling dat de eindcontrole na asbestverwijdering verricht

X Noot
5

V&G Plan Uitvoeringsfase omvat per uit te voeren asbestverwijderingsproject inforrmatie over verantwoordelijke partijen, verantwoordelijke personen, wijze van externe en interne communicatie en instructies, aanwezige veiligheids- en gezondheidsrisico’s met de daartegen te treffen maatregelen, nadere operationele afspraken en evaluatie gericht op alle veiligheids-, gezondheids-, welzijn en milieuzorgaspecten ten behoeve van verantwoord asbestverwijderen op een concreet project.

X Noot
6

Behoudens de wettelijk toegestane uitzondering

X Noot
7

Voor de wijze waarop aan de eisen wordt voldaan wordt verwezen naar de documenten SC-531A: versie 01, datum 15-09-2011 Directe decontaminatie procedure; SC-531B: versie 01, datum 15-09-2011 Decontaminatieproocedure met transitroute; SC-531C: versie 01, datum 15-09-2011 Deco Afvoer/-uitsluisprocedure; SC-531D: versie 01, datum 15-09-2011 Enkelvoudige glovebag (couveusezak) methode. [lit. 25]

X Noot
8

Voor de wijze waarop aan de eisen zou kunnen worden voldaan wordt verwezen naar SC-531E: versie 01, datum 15-09-2011 Opleveringsverklaring Asbestverwijderingswerk [lit. 25].

Dit document is beschikbaar op www.ascert.nl onder Documenten.

X Noot
9

De auditmethode kan worden gebaseerd op ISO 19011

X Noot
1

Richtlijn 97/23/EG van het Europese Parlement en de Raad van 29 mei 1997 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving der lidstaten betreffende drukapparatuur. EG-Publicatieblad L 181 d.d. 09 juli 1997/ISSN 0378-7087.

X Noot
1

Richtlijn 94/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 maart 1994 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende apparaten en beveiligingssystemen bedoeld voor gebruik op plaatsen waar ontploffingsgevaar kan heersen.

X Noot
2

Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG.

X Noot
3

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

X Noot
4

Het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk aangenomen besluiten Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

X Noot
1

De accreditatie levert ook op een beoordeling in de zin van het Warenwetbesluit.

X Noot
2

Richtlijn 95/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 1995 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende liften.

X Noot
3

Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG.

X Noot
4

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

X Noot
5

Het in het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk aangenomen Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

X Noot
1

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (herschikking).

X Noot
2

Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG

X Noot
3

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

X Noot
4

Het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk aangenomen besluiten Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

X Noot
1

Richtlijn van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (89/686/EEG).

X Noot
2

Richtlijn van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (89/686/EEG).

X Noot
3

Verordening (EG) Nr. 764/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van procedures voor de toepassing van bepaalde nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat rechtmatig in de handel zijn gebracht, en tot intrekking van Beschikking nr. 3052/95/EG.

X Noot
4

Verordening (EG) Nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93.

X Noot
5

Besluit Nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad.

X Noot
6

Warenwet van de Raad van 21 december 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen. (89/686/EEG).

Naar boven