Verlengings- en digitaliseringsbeschikking inzake allotment(s) 7A voor Omroepbedrijf Limburg B.V.

22 juli 2011

AT-EL&I/6640820

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op uw aanvragen van 19 april 2011 en 14 juni 2011, de artikelen 3.3 en 3.5 van de Telecommunicatiewet, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 13, 14 en 16 van het Frequentiebesluit,

Besluit:

Artikel I Verlenging FM-vergunning Regionale Publieke Omroep

De FM-vergunning voor Regionale Publieke Omroep met dossiernummer 5415848 waarvan thans Omroepbedrijf Limburg B.V. de houder is, wordt verlengd tot 1 september 2017.

Artikel II Wijziging FM-vergunning Regionale Publieke Omroep

De FM-vergunning voor Regionale Publieke Omroep met dossiernummer 5415848 wordt per 1 september 2011 gewijzigd overeenkomstig de bijlagen A (voorschriften en beperkingen), B (technische parameters), C (spectrummasker) en D (eisen ter bescherming van de luchtvaart).

Artikel III Verlening vergunning voor digitale radio-omroep

Aan Omroepbedrijf Limburg B.V. wordt een vergunning voor digitale radio-omroep verleend als bedoeld in de bijlage E voor de periode tot 1 september 2017. Bij die vergunning behoren drie bijlagen alsmede een toelichting.

Artikel IV Inwerkingtreding

Deze beschikking treedt in werking op de dag van dagtekening van de Staatscourant waarin deze beschikking wordt geplaatst.

Deze beschikking met motivering wordt, uitgezonderd de bijlagen B tot en met D, en de toelichting bij de vergunning voor digitale radio-omroep, geplaatst in de Staatscourant. Vanaf de dag van dagtekening van plaatsing van deze beschikking in de Staatscourant, wordt deze beschikking met motivering tevens geplaatst op de website van Agentschap Telecom.

Hoogachtend,

De Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie,

namens deze:

M.E. de Groot,

Hoofd Media,

Agentschap Telecom.

Bezwaar

Ingevolge het bepaalde in artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de afdeling Juridische Zaken van Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Postbus 450, 9700 AL Groningen.

BIJLAGE A WIJZIGING VAN DE VOORSCHRIFTEN EN BEPERKINGEN VAN DE FM-VERGUNNING VOOR HET GEBRUIK VAN FREQUENTIERUIMTE TEN BEHOEVE VAN REGIONALE PUBLIEKE OMROEP ONDER DOSSIERNUMMER 5415848

Ingevolge artikel II komen de voorschriften en beperkingen behorend bij uw FM-vergunning als volgt te luiden:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beschikking wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

b. vergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet voor het gebruik van frequentieruimte in de band van 87,5–104,8 MHz;

c. ziekenhuis:

instelling voor medisch-specialistische zorg als bedoeld in artikel 1.2, onder 1, van het Uitvoeringsbesluit WTZi;

Artikel 2. Gebruiksrecht

  • 1. Omroepbedrijf Limburg B.V. ingeschreven in het handelsregister onder nummer 14629784, hierna te noemen: vergunninghouder, is houder van de vergunning voor het gebruik van de frequentieruimte opgenomen in de bijlage bij deze vergunning ten behoeve van regionale publieke omroep.

  • 2. De vergunninghouder neemt en houdt de in de bijlagen genoemde frequenties in gebruik.

  • 3. De vergunninghouder neemt daarbij de voorschriften en beperkingen bedoeld in artikel 3 en de bijlagen van deze vergunning in acht.

Artikel 3. Beperkingen ter uitvoering van de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten

  • 1. De vergunninghouder veroorzaakt:

    • a. geen ontoelaatbare belemmeringen door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozend- of ontvangstapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen, en

    • b. in het frequentiegebied van 100 kHz tot en met 2,5 GHz in ziekenhuizen, alsmede op de percelen waar deze ziekenhuizen staan, geen piekwaarde van de elektrische veldsterkte die gelijk is aan of hoger is dan 5,4 volt per meter.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien een vergunninghouder op of in een ziekenhuis of het perceel waarop dat ziekenhuis staat een radiozendapparaat heeft geplaatst met schriftelijke instemming van dat ziekenhuis.

Artikel 4. Correspondentie

Kennisgevingen en correspondentie die verband houden met deze vergunning, worden gericht aan Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te Groningen, tenzij door of vanwege de minister anders wordt aangegeven.

Artikel 5. Duur van de vergunning

Deze vergunning is in werking getreden op 15 juni 1999 en eindigt op 31 augustus 2017.

BIJLAGE E VERGUNNING VOOR DIGITALE RADIO-OMROEP ONDER DOSSIERNUMMER 6614907

De vergunning voor digitale radio-omroep, bedoeld in artikel III, luidt als volgt:

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze beschikking wordt verstaan onder:

    a. minister:

    Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

    b. ITU:

    Internationale Telecommunicatie Unie;

    c. MIFR:

    Master International Frequency Register, zijnde het register waarin radiostations met hun frequentieruimte zijn opgenomen, bedoeld in artikel 4.3 van het Radioreglement van de ITU;

    d. notificatieverzoek:

    verzoek van de samenwerkende vergunninghouders aan de minister tot het doen van een notificatie van een in gebruik genomen dan wel te nemen (gedeelte van de) frequentieruimte op een bepaalde plaats, met als doel (dit gedeelte van) de frequentieruimte op die bepaalde plaats na goedkeuring door het radiocommunicatiebureau van de ITU te registreren in het MIFR teneinde internationale bescherming van (dit gedeelte van) de frequentieruimte op die bepaalde plaats te bewerkstelligen;

    e. GE06:

    Final Acts of the Regional Radiocommunication Conference for planning of the digital terrestrial Broadcasting service in parts of Regions 1 and 3, in the frequency bands 174–230 MHz and 470–862 MHz; Genève 2006;

    f. samenwerkende vergunninghouders:

    vergunninghouders die houder zijn van een deel van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik het in artikel 2, eerste lid, genoemde frequentiebereik;

    g. N:

    het aantal houders van een vergunning op een bepaald moment binnen het frequentiebereik het in artikel 2, eerste lid, genoemde frequentiebereik;

    h. samenwerkingsovereenkomst:

    overeenkomst als bedoeld in artikel 3.9 van de Telecommunicatiewet;

    i. WGS-coördinaten:

    coördinaten vastgesteld op basis van het World Geodetic System 1984;

    j. allotment:

    het gebied dat gelegen is binnen de contouren van het in de bijlage gevisualiseerd allotment;

    k. analoge verzorgingsgebieden:

    de maximaal te realiseren theoretische verzorgingsgebieden, zoals voorspeld op basis van de zerobaseplanningsnorm, die behoren bij en voortvloeien uit de vergunningen voor regionale publieke radio-omroep en waarvan de houder van die vergunningen tevens houder zijn van een vergunning binnen het in artikel 2, eerste lid, genoemde frequentiebereik;

    l. ziekenhuis:

    instelling voor medisch-specialistische zorg als bedoeld in artikel 1.2, onder 1, van het Uitvoeringsbesluit WTZi,

  • 2. De definities in artikel 1.1, eerste lid, van de Mediawet 2008 zijn van toepassing.

Artikel 2. Gebruiksrecht

  • 1. Aan Omroepbedrijf Limburg B.V. ingeschreven in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel, onder nummer 14629784, hierna te noemen: vergunninghouder, wordt, onverminderd het vijfde en zesde lid, een vergunning verleend voor het gebruik van 1/18 deel van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik 188,160 MHz–189,696 MHz (allotment 7A).

  • 2. De vergunninghouder gebruikt de in het eerste lid bedoelde frequentieruimte niet eerder dan 1 september 2011.

  • 3. De vergunninghouder gebruikt de in het eerste lid genoemde frequentieruimte slechts in overeenstemming met de bestemming in het vigerende Nationaal Frequentieplan (NFP), en onder die bestemming gegeven beperkingen.

  • 4. De vergunninghouder gebruikt de aan hem toegewezen frequentieruimte voor het aanbieden van ten minste één programmakanaal bestaande uit radioprogramma’s, waarbij dat programmakanaal wordt gebruikt voor het gelijktijdig en ongewijzigd uitzenden van radioprogramma’s die door middel van een vergunning met dossiernummer 5415848 worden uitgezonden in een kwaliteit die ten minste gelijk is aan 192 kb/s (stereo-uitzending), indien gebruikt wordt gemaakt van MPEG 2, 48 kb/s (stereo-uitzending), indien gebruik wordt gemaakt van AAC+, of, indien gebruik wordt gemaakt van een andere techniek, met een geluidskwaliteit die ten minste vergelijkbaar is met de kwaliteit die met stereo kan worden behaald door middel van de twee genoemde technieken.

  • 5. Indien een andere vergunning voor het gebruik van een deel van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het in het eerste lid genoemde frequentiebereik niet is verleend dan wel is ingetrokken, is de vergunninghouder tot de dag van inwerkingtreding van het besluit waarmee die vergunning voor het eerst onderscheidenlijk opnieuw wordt verleend, gerechtigd 1/N-de deel van de capaciteit van de ingetrokken vergunning te gebruiken.

  • 6. Een vergunninghouder is gerechtigd een deel van de capaciteit te laten gebruiken door een andere samenwerkende vergunninghouder, indien:

    • a. beide vergunninghouders daarmee schriftelijk hebben ingestemd, en

    • b. hij blijft voldoen aan de voorschriften en beperkingen in zijn vergunning.

  • 7. De vergunninghouder die een deel van de aan een andere samenwerkende vergunninghouder vergunde capaciteit gebruikt als bedoeld in het zesde lid, neemt het derde lid in acht.

  • 8. De vergunninghouder die een schriftelijke instemming heeft gegeven als bedoeld in het zesde lid, onderdeel a, zendt hiervan onverwijld een afschrift aan de minister.

Artikel 3. Samenwerking vergunninghouders

  • 1. De vergunninghouder gaat de samenwerkingsovereenkomst schriftelijk aan.

  • 2. De vergunninghouder verstrekt een afschrift van de samenwerkingsovereenkomst en wijzigingen daarvan onverwijld aan de minister.

  • 3. De vergunninghouder sluit tezamen met de andere samenwerkende vergunninghouders een overeenkomst als bedoeld in artikel 10.9, tweede lid, onderdeel b, van de Telecommunicatiewet met een rechtspersoon die namens hen het elektronische communicatienetwerk zal aanleggen en in stand houden voor het gezamenlijk gebruik van de in artikel 2 genoemde frequentieruimte.

  • 4. In het belang van doelmatig gebruik van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt in de overeenkomst, bedoeld in het derde lid, bepaald dat het in gebreke blijven van een andere samenwerkende vergunninghouder jegens de rechtspersoon, bedoeld in het derde lid, niet tot gevolg heeft dat de aanleg van het elektronische communicatienetwerk als bedoeld in het derde lid en de uitzending van de radioprogramma’s, bedoeld in artikel 2, vierde lid, ten behoeve van de vergunninghouder wordt gestaakt, onderbroken of beperkt.

  • 5. In de samenwerkingsovereenkomst wordt helder en eenduidig tot uitdrukking gebracht welke verplichtingen de vergunninghouders jegens elkaar en jegens de rechtspersoon, bedoeld in het derde lid, aangaan.

  • 6. Indien na het tijdstip waarop de samenwerkingsovereenkomst in werking treedt een vergunning wordt verleend voor een deel van het gebruik van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik genoemd in artikel 2, eerste lid, zorgt de vergunninghouder ervoor dat die nieuwe vergunninghouder op non-discriminatoire voorwaarden partij kan worden bij de samenwerkingsovereenkomst.

  • 7. De minister kan de samenwerkende vergunninghouders toestemming geven om af te wijken van het bepaalde in het derde tot en met vijfde lid, indien een hiertoe strekkend verzoek door alle samenwerkende vergunninghouders wordt gedaan. Aan een toestemming kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 4. Technische beschrijving

Het gebruik van de frequentieruimte vindt plaats met inachtneming van de technische beschrijving zoals deze in bijlage I is opgenomen. De technische beschrijving omvat tevens het spectrummasker 1 voor T-DAB radiozendapparaten, werkend in niet-kritische omstandigheden.

Artikel 5. Registratie van frequentieruimte

  • 1. De vergunninghouder staakt of beperkt het gebruik van de frequentieruimte, bedoeld in artikel 2, voor zover dit leidt tot belemmeringen in het gebruik van in het MIFR door anderen geregistreerde frequentieruimte.

  • 2. Bij het gebruik van de frequentieruimte heeft de vergunninghouder geen aanspraak op enigerlei vorm van bescherming van dat gebruik, indien verstoring van het gebruik plaatsvindt door het gebruik van in het MIFR geregistreerde frequentieruimte.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover de frequentieruimte, bedoeld in artikel 2, in het MIFR is geregistreerd door de samenwerkende vergunninghouders.

  • 4. Teneinde registratie in het MIFR te entameren kunnen de samenwerkende vergunninghouders een notificatieverzoek daartoe indienen bij de minister.

  • 5. Het notificatieverzoek geschiedt met gebruikmaking van het formulier ‘notificatieverzoek’, bedoeld in bijlage II.

Artikel 6. Uitrolverplichting

  • 1. De vergunninghouder dient ervoor te zorgen dat met gebruikmaking van de frequentieruimte genoemd in artikel 2, eerste lid, uiterlijk:

    • a. per 1 september 2015 in tenminste een gebied ter grootte van de analoge verzorgingsgebieden dan wel in tenminste 80% van het allotment (geografische verzorging) het programmakanaal, bedoeld in artikel 2, vierde lid, te ontvangen is met minimaal het verzorgingsniveau ‘mobiele ontvangst’, zoals bepaald in het achtste lid, en

    • b. per 1 januari 2017 in tenminste 80% van het allotment (geografische verzorging) het programmakanaal, bedoeld in artikel 2, vierde lid, te ontvangen is met minimaal het verzorgingsniveau ‘mobiele ontvangst’, zoals bepaald in het achtste lid.

  • 2. Indien de vergunninghouder ten behoeve van het nakomen van de uitrolverplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kiest voor het verzorgen van een gebied ter grootte van de analoge verzorgingsgebieden, zorgt hij er voor dat ten minste 80% van dit gebied overlapt met de analoge verzorgingsgebieden.

  • 3. De vergunninghouder deelt de minister uiterlijk op 2 januari 2015 mee in welk gebied of welke gebieden van het allotment (het geografische verzorgingsgebied) uiterlijk op 1 september 2015 wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a.

  • 4. De vergunninghouder deelt de minister uiterlijk op 1 september 2016 mee in welk gebied of welke gebieden van het allotment (het geografische verzorgingsgebied) uiterlijk op 1 januari 2017 wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b.

  • 5. Ten minste twee weken voordat de vergunninghouder een wijziging doorvoert in de grootte of locatie van het geografische verzorgingsgebied, deelt de vergunninghouder aan de minister mede in welk gebied of welke gebieden van het allotment (het geografisch verzorgingsgebied) wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid.

  • 6. Een gebied, bedoeld in het derde tot en met vijfde lid, heeft een minimale grootte van één vierkante kilometer en wordt door de vergunninghouder eenduidig aangegeven door middel van WGS-coördinaten.

  • 7. De vergunninghouder wijst bij het verstrekken van de informatie, bedoeld in het derde lid, aan de minister ten minste twee consumentenontvangers aan die binnen de Europese Unie of de Europees Economische Ruimte vrij te koop zijn en waarmee de radioprogramma’s, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kunnen worden ontvangen in het verzorgingsgebied als bedoeld in het eerste lid, met dien verstande dat ten minste één ontvanger bestemd is voor portabele ontvangst en één ontvanger bestemd is voor ontvangst in motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994. De vergunninghouder is gerechtigd om gedurende de looptijd van de vergunning andere ontvangers aan te wijzen. Een wijziging wordt ten minste zes maanden van te voren medegedeeld aan de minister.

  • 8. Aan het verzorgingsniveau ‘mobiele ontvangst’, bedoeld in het eerste lid, is voldaan indien de vergunninghouder in het desbetreffende verzorgingsgebied ervoor zorgt dat:

    • a. op ieder tijdstip de radioprogramma’s, bedoeld in artikel 2, vierde lid, kunnen worden ontvangen met elk van de consumentenontvangers die overeenkomstig het zevende lid aan de minister zijn medegedeeld, uitgezonderd de tijdstippen waarop de radioprogramma’s niet worden uitgezonden met gebruikmaking van de vergunning met dossiernummer 5415848 en

    • b. op ten minste 98 procent van de locaties die radioprogramma’s binnen het desbetreffende verzorgingsgebied zonder storingen of onderbrekingen kunnen worden ontvangen, waarbij in motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 de ontvangst moet kunnen worden gerealiseerd met de ontvanger die bestemd is voor ontvangst in motorrijtuigen en een standaardantenne en in andere gevallen de ontvangst op een hoogte van anderhalve meter boven het maaiveld moet kunnen gerealiseerd met de ontvanger die bestemd is voor portable ontvangst.

Artikel 7. Wegnemen belemmeringen

  • 1. Indien op enige plaats binnenshuis door het gewenste signaal van de in het kader van deze vergunning gebruikte radiozendapparaten belemmeringen in de ontvangst van kabeltelevisie worden veroorzaakt draagt de natuurlijke of rechtspersoon bedoeld in het vierde lid, dan wel indien deze verzaakt, de vergunninghouder, er op verzoek van degene die de belemmeringen ondervindt, zorg voor dat deze onverwijld op kosten van de samenwerkende vergunninghouders worden verholpen, voor zover ter plaatse:

    • a. de hoogfrequentiedichtheid van de gebruikte aansluitkabels en de daaraan bevestigde connectoren een waarde hebben van ten minste 70 dB, en

    • b. het stoorsignaal als gevolg van het krachtens deze vergunning gebruiken van frequentieruimte hoger is dan 23 dBμV.

  • 2. De in het eerste lid, onder b, genoemde waarde dient evenredig verhoogd te worden met de waarde van het signaalniveau op het abonnee-overnamepunt boven de vereiste minimumwaarde van 60 dBμV.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, is de natuurlijke persoon of rechtspersoon bedoeld in het vierde lid, danwel de vergunninghouder niet gehouden televisie-ontvangapparaten en aanverwante apparatuur te vervangen die:

    • a. niet geschikt zijn om een stoorspanning van 23 dBμV vermeerderd met de signaalspanning op het kabeltelevisienet bij het abonnee-overnamepunt te ontvangen, of

    • b. een hoogfrequentdichtheid van minder dan 70 dB hebben.

  • 4. De samenwerkende vergunninghouders wijzen één natuurlijke of rechtspersoon aan die de belemmeringen en de kosten, bedoeld in het eerste lid, wegneemt respectievelijk vergoedt. De vergunninghouder maakt op zijn website melding van de in de vorige volzin bedoelde persoon.

  • 5. De vergunninghouder is verplicht 1/N-de deel van de kosten, bedoeld in het eerste lid, te vergoeden.

  • 6. De samenwerkingwerkende vergunninghouders zijn gerechtigd in de samenwerkingsovereenkomst af te spreken dat de kosten, bedoeld in het eerste lid, op een andere wijze dan bepaald in het vijfde lid worden gedragen door de samenwerkende vergunninghouders. In dat geval zijn de vergunninghouders verplicht die afspraak na te komen.

Artikel 8. Beperkingen ter uitvoering van de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten

  • 1. De vergunninghouder veroorzaakt:

    • a. geen ontoelaatbare belemmeringen door het gewenste signaal van radiozendapparaten in andere radiozend- of ontvangstapparaten of in elektrische of elektronische inrichtingen, en

    • b. in het frequentiegebied van 100 kHz tot en met 2,5 GHz in ziekenhuizen, alsmede op de percelen waar deze ziekenhuizen staan, geen piekwaarde van de elektrische veldsterkte die gelijk is aan of hoger is dan 5,4 volt per meter.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien een vergunninghouder op of in een ziekenhuis of het perceel waarop dat ziekenhuis staat een radiozendapparaat heeft geplaatst met schriftelijke instemming van dat ziekenhuis.

  • 3. Artikel 7, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9. Kennisgeving ingebruikneming

De vergunninghouder stelt de minister van elke ingebruikneming van (onderdelen van) de frequentieruimte schriftelijk in kennis en overlegt daarbij de gegevens bedoeld in bijlage II.

Artikel 10. Correspondentie

  • 1. Kennisgevingen en correspondentie die verband houden met deze vergunning, worden gericht aan Agentschap Telecom van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te Groningen, tenzij door of vanwege de minister anders wordt aangegeven.

  • 2. De verplichting, bedoeld in artikelen 3, tweede lid, 6, derde, vierde, vijfde en zevende lid en 9, geldt niet voor zover een samenwerkende vergunninghouder namens een andere vergunninghouder de verplichte kennisgeving of mededeling doet.

Artikel 11. Overeenkomst gezamenlijk gebruik

De samenwerkingsovereenkomst wordt gesloten binnen uiterlijk zes weken na 1 september 2011.

Artikel 12. Inwerkingtreding en looptijd van de vergunning

Deze vergunning treedt in werking op 22 juli 2011 en eindigt op 31 augustus 2017.

MOTIVERING BEHOREND BIJ DE VERLENGING VAN DE FM VERGUNNING EN VERLENING VAN DE DIGITALE VERGUNNING VOOR DE REGIONALE PUBLIEKE OMROEPEN

Paragraaf 1 Beleidskader

Mijn digitaliseringsbeleid gaat uit van een verlenging van de huidige analoge vergunningen onder gelijktijdige digitaliseringsverplichting voor de commerciële omroepen en de landelijke publieke omroep. Voor de regionale publieke omroep wordt eveneens de mogelijkheid geboden om te digitaliseren. Mijn besluit tot verlenging van uw analoge vergunning en verlening van een digitale frequentievergunning sluit aan bij dit beleid.

De kern van mijn digitaliseringsbeleid (zie ook Kamerstukken II, 2008–2009, 24 095, nr. 241) is steeds geweest dat een transitie van analoge naar digitale radio wenselijk is en dat deze transitie succesvol zal zijn indien voldoende luisteraars gebruik maken van digitale etherradio.

Daarbij heb ik gewogen dat op dit moment de transitie van analoge naar digitale radio in Nederland nog niet van de grond komt, omdat de vraag naar digitale radio nog moet ontstaan. Gelet op het beleidsmatige belang van digitalisering is het wenselijk de (investeringen in) digitalisering een impuls te geven, en wel door te bevorderen dat er een goed aanbod van digitale radio komt. Een goed aanbod is bij uitstek een aanbod dat luisteraars er toe brengt de stap te zetten naar digitale radio. Een grootschalige overstap van luisteraars is noodzakelijk voor verantwoorde exploitatie en ook om te kunnen besluiten tot de omschakeling en daarmee de afschakeling van analoge radio.

Het creëren van een aantrekkelijk aanbod voor digitale radio dient logischerwijs primair te gebeuren door partijen met een vergunning voor analoge radio. De vergunninghouder die straks over zowel een vergunning voor analoge radio-omroep als een vergunning voor digitale radio-omroep beschikt heeft de verplichting de analoge uitzending tegelijkertijd ook digitaal uit te zenden, de zogenaamde simulcastverplichting. In plaats van een eigen digitale vergunning kan ook worden gekozen voor simulcasting via een andere digitale vergunning (‘doorgifte’). U heeft hier niet voor gekozen maar een digitale vergunning aangevraagd.

Zoals hiervoor al aan de orde was, is de kans dat luisteraars overstappen van analoge naar digitale radio aanmerkelijk groter als zij daarbij een grote zekerheid hebben dat zij (ook) hun vertrouwde programma’s kunnen blijven ontvangen. Bij een verlenging van de FM-, de AM- en de regionale publieke omroepvergunningen blijft het programma-aanbod grosso modo hetzelfde. Luisteraars kunnen de bestaande radioprogramma’s blijven beluisteren.

Bij behoud van dat vertrouwde aanbod en de gelijktijdige uitzending via digitale radio zullen luisteraars naar verwachting gemakkelijker, althans sneller, overstappen naar digitale radio. Op deze wijze kan de luisteraar de overstap maken naar digitale radio zonder afstand te hoeven nemen van vertrouwde programma’s. De prikkel om die stap daadwerkelijk te zetten, is daarnaast ook gelegen in het aanbod van innovatieve en extra diensten en het grotere bereik dat bij digitale radio kan worden gerealiseerd.

In deze overgangsperiode is het beslag op frequentieruimte relatief groot. Immers nu dienen radiozenders dubbel, zowel analoog als digitaal, uit te zenden. Het is van belang dat deze periode zo kort mogelijk is, dat wil zeggen in dit geval zes jaar.

Paragraaf 2 Verlenging en wijziging van uw analoge vergunning

Verlenging

Het wettelijk kader ten aanzien van de verlenging van vergunningen voor regionale publieke omroepen is neergelegd in artikel 13 van het Frequentiebesluit (Fb) juncto artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet (Tw).

Wijziging

Van belang is te overwegen dat uw analoge vergunning door mij op enkele punten is gewijzigd. De rechtsgrond op basis waarvan ik de vergunning heb gewijzigd is neergelegd in artikel 13 in samenhang gelezen met de artikelen 14 en 16 Fb.

De wijzigingen die zijn doorgevoerd betreffen met name een actualisatie en vereenvoudiging. Er wordt uitvoering gegeven aan artikel 4 van de Beleidsregel storing door het gewenste signaal van radiozendapparaten. Dit betekent dat in de vergunning wordt bepaald dat de vergunninghouder geen ontoelaatbare belemmeringen (storingen) mag veroorzaken in elektronische of elektronische inrichtingen met zijn zenders.

De technische parameters van uw analoge FM-vergunning zijn als apart, als bijlage B, opgenomen bij dit besluit. Verder is voor de FM-vergunningen de volgende informatie relevant. Bijlage C heeft betrekking op het spectrummasker en bijlage D heeft betrekking op de meest recente algemeen geldende eisen ter bescherming van het frequentiegebruik in de luchtvaartband (108–118 MHz) die grenst aan de bovenzijde van de FM-band.

Paragraaf 3 Verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep

In artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet is geregeld dat een vergunning bij voorrang kan worden uitgegeven.

Ik heb vastgesteld dat uw aanvraag aan de in de wet gestelde eisen voldoet. Ook heb ik overwogen dat er geen weigeringsgronden, als bedoeld in artikel 3.6 Tw, zijn. Om bovenstaande redenen heb ik besloten tot een verlening van de vergunning voor digitale radio-omroep met dossiernummer 6614907. De vergunning heeft als hoofdregel betrekking op 1/18-deel van de capaciteit van die kavel. Deze capaciteit is bedoeld om het analoge programma te simulcasten, daartoe heb ik een verplichting in uw vergunning opgenomen. In de toelichting op de vergunning voor digitale (radio-)omroep wordt hierop nader ingegaan.

De verdeling van restcapaciteit wordt apart geregeld.

Paragraaf 4 Consultatie

Eind 2010 heb ik mijn voorgenomen verlengings- en digitaliseringsbesluiten geconsulteerd en is eenieder in de gelegenheid gesteld om op mijn voornemens te reageren. Een belangrijke reden voor de consultatie was om na te gaan of er voldoende draagvlak is voor het verlengings- en digitaliseringsbeleid en de daarmee samenhangende ontwerpbesluiten. De stichting ROOS heeft namens u een reactie gegeven op de ontwerpverlengings- en digitaliseringsbesluiten voor de NLCO-, AM - en regionale publieke omroepen. Over de uitkomsten op hoofdlijnen en de beleidsaanpassingen is bij brief van 13 januari 2011 ‘Uitkomst consultaties verlenging en verlening vergunningen commerciële etherradio’ de Voorzitter van de Tweede Kamer, kamerstukken II 2010/11 24 095, nr. 267 (Kamerbrief) ingelicht. Voor de goede orde verwijs ik naar de inhoud van deze Kamerbrief als onderdeel van mijn belangenafweging om tot mijn besluit te komen. Onderstaand worden de meest opvallende punten uit de gegeven reacties nader toegelicht: zij zijn geclusterd naar onderwerp, als eerste komt de reactie van de stichting ROOS aan bod.

Reactie stichting ROOS

Algemeen

Opgemerkt is dat er wat de regionale omroepen betreft nog steeds de mogelijkheid bestaat om op andere wijze te digitaliseren, hetzij door kavelruil met MTVNL, hetzij door inkoop van capaciteit bij MTVNL. Op verzoek van de ROOS ben ik opnieuw in gesprek gegaan met de vergunninghouder van het regionale kavel, MTVNL. Deze besprekingen hebben echter niet geleid tot overeenstemming betreffende een kavelruil. De ROOS heeft inmiddels per brief aangegeven te willen digitaliseren via het bovenregionale kavel.

Geen volledig bereik regionale omroepen

De ROOS heeft aangegeven dat er geen volledig provinciaal bereik van de regionale omroepen is, in tegenstelling tot mijn brief van 23 juni 2009 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer en artikel 3.3 van de Telecommunicatiewet. Deze reactie is herhaaldelijk naar voren gebracht en heeft er toe geleid dat ik nader onderzoek heb laten verrichten naar de gemelde analoge ontvangstklachten van de publieke regionale omroepen. Vijf ontvangstklachten van vier regionale omroepen zijn hiermee in ieder geval ten dele geadresseerd. Een ontvangstklacht van de Stichting Regionale Omroep Rotterdam-Rijnmond en Omgeving is nog in behandeling bij mijn agentschap. Het algemene technische onderzoek naar mogelijkheden om de ontvangst te verbeteren van de regionale omroepen is afgerond.

Alle regionale publieke omroepen hebben digitale vergunningen voor radio-omroep hebben vergunningen aangevraagd in de voor hen relevante allotments zodat provinciaal bereik mogelijk is.

   

Regionale publieke omroep

Relevante allotments

Stichting Omroep Fryslan

allotment 9D–N (207,296 MHz–208,832 MHz)

allotment 6B (182,880 MHz–184,416 MHz)

Stichting Regionale Radio Noord

allotment 6B (182,880 MHz–184,416 MHz)

Stichting Omroep Drenthe

allotment 6B (182,880 MHz–184,416 MHz)

Stichting RTV Noord-Holland

allotment 8A (195,168 MHz–196,704 MHz)

allotment 9D–N (207,296 MHz–208,832 MHz)

Stichting Regionale Omroep Flevoland

allotment 6B (182,880 MHz–184,416 MHz)

allotment 8A (195,168 MHz–196,704 MHz)

Stichting RTV Oost

allotment 6B (182,880 MHz–184,416 MHz)

Stichting Regionale Omroep Rotterdam-Rijnmond

allotment 8A (195,168 MHz–196,704 MHz)

allotment 9D–Z (207,296 MHz–208,832 MHz)

Stichting Samenwerkende Publieke Omroepen Midden Nederland

allotment 8A (195,168 MHz–196,704 MHz)

allotment 6B (182,880 MHz–184,416 MHz)

Stichting Omroep Gelderland

allotment 6B (182,880 MHz–184,416 MHz)

allotment 7A (188,160 MHz–189,696 MHz)

allotment 8A (195,168 MHz–196,704 MHz)

Stichting Regionale Omroep West

allotment 8A (195,168 MHz–196,704 MHz)

Stichting Omroep Zeeland

allotment 9D–Z (207,296 MHz–208,832 MHz)

Stichting Regionale Omroep Brabant

allotment 7A (188,160 MHz–189,696 MHz)

allotment 9D–Z (207,296 MHz–208,832 MHz)

Omroepbedrijf Limburg B.V.

allotment 7A (188,160 MHz–189,696 MHz)

Voorts wordt aangegeven dat er geen verschil mag bestaan in de vergunningvoorwaarden tussen de verschillende regionale omroepen en dat de geluidskwaliteit minimaal vergelijkbaar moet zijn met FM. Er bestaat geen onderscheid tussen de vergunningen van verschillende regionale publieke omroepen. Wel is het zo dat de belangstelling per allotment bepaald hoeveel partijen in dat allotment gaan samenwerken.

Hieronder, onder FM-geluidskwaliteit, heb ik aangegeven naar aanleiding van reacties uit de consultatie dat de digitale vergunningen zijn aangepast voor wat betreft de uitzendkwaliteit. Ik ben bekend met de wens om in een hogere kwaliteit uit te zenden dan de geluidskwaliteit die kan worden behaald met een MPEG2 192 kb/s of AAC+ 48 kb/s stereo-uitzending.

Opgemerkt is dat de regionale publieke omroepen niet wensen mee te werken aan een samenwerkingsovereenkomst omdat deze omroepen geen commercieel risico willen dragen. Ter uitvoering van de vergunningvoorwaarden is een samenwerkingsovereenkomst een noodzakelijk gegeven. Het oprichten en de exploitatie van een digitaal radio-omroepnetwerk kan echter aan een andere partij worden uitbesteed. Hierover beslissen de vergunninghouders per allotment gezamenlijk.

Voorts heeft de ROOS opgemerkt dat een Europees aanbestedingstraject dient te worden doorlopen. Gelet hierop is de termijn van 6 weken om tot een samenwerkingsovereenkomst te komen wellicht te kort. Artikel 11 is zodanig gewijzigd dat de termijn van 6 weken pas vanaf 1 september gaat lopen. Daarnaast heeft de ROOS op verzoek een lijst van potentiële vergunninghouders per allotment ontvangen om in een eerder stadium de gesprekken met deze potentiële vergunninghouders over samenwerking te starten. De aanvragers, potentiële vergunninghouders, van de vergunningen voor digitale radio-omroep hebben eveneens deze lijst ontvangen.

Advies van de Raad van State

Een deel van de reacties had betrekking op de implicaties van het advies van de Raad van State over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Frequentiebesluit. Ik verwijs naar de toelichting bij het besluit voor een nadere onderbouwing van de door mij gemaakte keuzen en herhaal hier de belangrijkste onderdelen. De ontvangen reacties op de consultaties bevatten reeds eerder gewogen argumenten. Ik heb tevens overwogen dat het belang van een snelle overgang naar digitale radio voor mij zwaar weegt en mij reden geeft om aan de hoofdlijnen van het ingezette verlengings- en digitaliseringsbeleid vast te houden. Het verlengen van de vergunningen impliceert ook dat de huidige situatie en verhoudingen in de markt in beginsel gehandhaafd blijven.

Europeesrechtelijke aspecten

In een aantal reacties is de vraag gesteld of verlenging zich wel verhoudt met het Europese recht. Het Europese recht zegt daarover het volgende. Ingevolge het gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische communicatienetwerken en -diensten, waaronder de Kaderrichtlijn en de Machtigingsrichtlijn1, dienen de lidstaten de nodige maatregelen te (laten) treffen voor het bevorderen van concurrentie door onder meer de voordelen voor gebruikers te maximaliseren, investeringen en innovaties aan te moedigen en de radiofrequenties efficiënt te beheren. Bij de afgifte van frequentievergunningen dienen objectieve, transparante, niet-discriminerende en proportionele criteria te worden toegepast (artikelen 8 en 9, eerste lid, Kaderrichtlijn). In artikel 7, eerste lid, van de Machtigingsrichtlijn zijn voorwaarden bepaald voor het beperken van het aantal frequentievergunningen en voor het verlengen van bestaande frequentievergunningen. Ingevolge onderdeel a dient een lidstaat bij een besluit tot verlenging rekening te houden met de noodzaak de voordelen voor de gebruikers te maximaliseren en de ontwikkeling van de mededinging te bevorderen, en ingevolge onderdeel c dient een besluit tot het verlengen van frequentievergunningen met opgave van redenen bekend te worden gemaakt. De overige bepalingen van dit artikel hebben betrekking op het beperken van het aantal gebruiksrechten bij het verlenen van frequentievergunningen.

Verder merk ik op dat uit de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 januari 2009, LJN BH1202, kan worden afgeleid dat ik in mijn motivering ook aandacht dien te schenken aan de voorwaarden die partijen, die ageren tegen een verlenging, stellen. Dit doe ik onderstaand.

Eén respondent (een productiemaatschappij) reageert mede namens vier lokale publieke omroepen en is voornemens een radioprogramma uit te zenden dat ook via de publieke omroepen wordt uitgezonden. Tussen publieke en commerciële omroepen is een strikte scheiding. Mede om die reden is in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d, van de Telecommunicatiewet bepaald dat een aanvraag van een publieke omroep voor een commerciële frequentie verplicht moet worden geweigerd. Ten principale ben ik van oordeel dat bij de beantwoording van de vraag of commercieel bestempelde frequenties verlengd moeten worden dan wel opnieuw verdeeld, ik geen gewicht hoef toe te kennen aan het belang om een groter bereik te realiseren via commercieel bestempelde frequenties voor een in opdracht van publieke omroepen geproduceerd radioprogramma.

Een respondent stelt voor een verdeling te houden. In deze motivering alsmede in de nota van toelichting bij het gewijzigde frequentiebesluit is uitvoerig toegelicht waarom de minister van oordeel is dat een verlenging meer bijdraagt aan een succesvolle digitalisering dan een hernieuwde uitgifte van vergunningen. Op dit punt heb ik het algemeen belang zwaarder laten wegen dan het belang van toetreders om een algemene herverdeling te maken. Hierbij heb ik ook laten wegen dat het aantal respondenten dat een voorkeur heeft voor toetreding ten opzichte van een verlenging, beperkt is. Voorts heb ik meegewogen dat in 2003 op initiatief van een toetreder een nieuwe verdeling is gehouden en dat de toetreder geen aanvraag heeft ingediend.

Ik concludeer derhalve dat ik het algemene belang van een verlenging en digitalisering zwaarder weeg dan het belang van enkele partijen om een nieuwe verdeling te houden. Artikel 7 van de Machtigingsrichtlijn geeft mij die vrijheid. Aan het belang van de hiervoor genoemde respondent die mede namens vier lokale omroepen optrad, ken ik geen gewicht toe omdat die partij via een commercieel bestempelde frequentie een programma van lokale publieke omroepen wenst uit te zenden.

Wijziging van uw analoge vergunning

Hieronder geef ik verkort de reactie van respondenten ten aanzien van de wijziging van de analoge vergunningen en mijn standpunt ter zake weer.

In aanvulling hierop merk ik op dat in de tot aan de rand gevulde FM-band de afgelopen jaren een complex en gebalanceerd evenwicht is ontstaan, waarbij ruimte is gevonden voor zowel commerciële als publieke radio op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat voor het oplossen van ontvangstklachten van onder meer commerciële omroepen in de afgelopen jaren een aanzienlijk reparatie- en optimalisatietraject heeft plaatsgevonden.

Extra frequentieruimte

Enkele respondenten verzoeken om een (extra) vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Deze opmerking heeft geen betrekking op de consultatiestukken maar is een algemene opmerking en tevens een aanvraag voor het gebruik van (extra) frequentieruimte. Voor zover er sprake is van een aanvraag heb ik deze regulier in behandeling genomen.

Grootsignaalgedrag en publieke omroep

Meerdere respondenten reageren met een – vrijwel gelijkluidende – tekst op het in sommige vergunningen opgenomen artikel over grootsignaalgedrag. Het betreft hier overigens maar in een enkel geval een niet-landelijke commerciële omroep. De bepaling over grootsignaalgedrag heb ik opgenomen als onderdeel van het beleid ter oplossing van een aantal overgebleven ontvangstklachten van de publieke omroep in de steden Groningen, Zwolle, Utrecht en Rotterdam. Op dit punt verwijs ik ook naar de kamerbrief van 13 januari 2011.

Meerdere respondenten hebben opgemerkt dat de grootsignaalbepaling onrechtmatig zou zijn. De oplossing van storingsklachten van de publieke omroep door verplaatsing van zenders uit het centrum naar bij voorkeur de rand van de stad is al jaren geleden door mij toegezegd aan de Tweede Kamer. Voor de aanpassing van de betreffende vergunningen bestaat een duidelijke rechtsgrond, namelijk de bepaling in artikel 9, derde lid, Fb. Naast rechtmatig is de gekozen route ook zorgvuldig doordat ik eerst – in een aantal gevallen vruchteloos – in overleg ben getreden om het ontvangstprobleem van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) tijdig voor afloop van de commerciële FM-vergunningen op te lossen.

Met een aantal vergunninghouders heb ik overleg gevoerd over de mogelijkheden van alternatieve locaties. Desgevraagd blijf ik hierover in overleg met de betrokken vergunninghouders. Randvoorwaarde voor alternatieve locaties is wel dat binnen het 95 dBµV/m contour zich 2.000 potentiële luisteraars of minder bevinden. Hiermee wordt bereikt dat de ontvangstklacht van de NPO afdoende wordt opgelost. Tevens bedraagt de verplaatsing ten hoogste 15,0 km. Die norm heeft tot doel om binnen het object van de oorspronkelijke vergunning te blijven, negatieve gevolgen voor de ontvangst van de te verplaatsen zender zo klein mogelijk te houden en zo min mogelijk wijzigingen aan te brengen in de concurrentieverhoudingen tussen de verschillende vergunninghouders. Hierbij is uiteraard ook rekening gehouden met de praktijk: binnen die grens van 15,0 km zijn alternatieve opstelpunten beschikbaar.

Het artikel over grootsignaalgedrag heb ik – mede naar aanleiding van de consultatie – op een aantal gewijzigd ten opzichte van het voorgenomen besluit.

Deze aanpassing leidt tot meer flexibiliteit voor de vergunninghouder. Het is en blijft de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder om de betreffende aanvraag tijdig in te dienen. Ik merk op dat ik in mijn brief van juli 2010 een aanvraag vóór 1 oktober 2010 heb geadviseerd. Dit vanwege de tijd die nodig is om een internationale coördinatieprocedure te doorlopen. Tot slot heb ik verduidelijkt dat een aanvraag tot toestemming zal worden getoetst aan artikel 3.6 van de Telecommunicatiewet. Dit geschiedt immers ook bij wijzigingen van de vergunning.

Verlengingsduur

Een respondent meent dat een langere verlengingsduur dan zes jaar van toepassing zou moeten zijn. Mijn keuze om met zes jaar te verlengen is ingegeven om enerzijds de digitalisering te stimuleren en anderzijds de in beginsel ondoelmatige periode van simulcasting niet te lang te laten duren. Voor uitgebreidere overwegingen over de optimale duur van de verlenging verwijs ik u naar het tekstonderdeel dat gaat over het digitaliseringsbeleid hierboven. Een verlenging van negen jaar, zoals door de respondent is voorgesteld, zou naar mijn oordeel een te lange periode zijn en minder goed aansluiten bij mijn digitaliseringsbeleid dan zes jaar. Een verlenging van negen jaar zou ook op gespannen voet staan met hetgeen ik met betrekking tot de gevolgen van de verlenging van zes jaar voor de mededinging heb overwogen. Om die reden heb ik de verlengingsduur niet aangepast.

Verlening van een digitale vergunning

Hieronder geef ik verkort de reactie van respondenten ten aanzien van de digitale vergunningen en mijn standpunt ter zake weer.

FM-geluidskwaliteit

Een aantal respondenten heeft aangegeven dat het begrip ‘FM-kwaliteit’ (zie artikel 2, vierde lid, van de digitale vergunning) een te onbepaald begrip is en stellen voor een andere definitie op te nemen:

‘Een geluidskwaliteit die niet significant lager is dan de geluidskwaliteit die kan worden behaald met een MPEG2 192 kb/s of AAC+ 48 kb/s stereo-uitzending.’

Indien daadwerkelijk 48 kb/s AAC+ ingezet zou worden, hetgeen binnen DAB+ mogelijk is, dan is er voldoende ruimte voor tenminste 18 en maximaal 21 audiokanalen. Het voorstel heb ik grotendeels overgenomen.

Kabelinterferentie

Een respondent wijst op mogelijke storing op de kabel indien de digitale vergunning in gebruik wordt genomen. In de vergunning is naar aanleiding hiervan een artikel opgenomen dat is gewijd aan het voorkomen van kabelinterferentie. Dit artikel is gelijkluidend aan de storingsartikelen in vergelijkbare situaties. De respondent wijst tevens op het belang van de voorlichtingsfunctie die voorheen belegd was bij Stichting Aanpak Interferentie (STAI). De voorlichtingsfunctie is per 1 januari jl. overgenomen door het Antennebureau van Agentschap Telecom.

De informatieplicht van uiterlijk vier weken die is opgenomen in de ontwerpvergunning is destijds tot stand gekomen met inachtneming van zowel de belangen van de vergunninghouder als de kabelaanbieders en ik beschouw vier weken als een redelijke termijn. Ik zie geen aanleiding om op deze punten de vergunning te wijzigen.

Capaciteit

Een respondent heeft opgemerkt dat indien digitale capaciteit wordt verkregen, die in overeenstemming met het Frequentieplan 2005 (NFP) moet worden gebruikt. Eerder, in juni 2010, heeft deze respondent bedenkingen geuit tegen de aanpassing van het NFP, in die zin dat hij vindt dat als technische standaard DAB+ noodzakelijk voorgeschreven zou moeten worden.

Deze opmerking heeft geen betrekking op de inhoud van de vergunning omdat in de vergunning is geregeld dat deze in overeenstemming met het NFP moet worden gebruikt. Op dit punt heb ik de vergunning dan ook niet aangepast en merk ik op dat de zienswijze betrekking heeft op het – reeds vastgestelde – NFP. Beleidsmatig heb ik ten algemene gekozen voor technologieneutraliteit en ook in dit geval heb ik besloten om geen specifieke technologie voor te schrijven. Wel heb ik gekozen voor een zogenaamd spectrummasker, gebaseerd op T-DAB. Binnen dit masker kan DAB+ technologie worden ingezet. Echter de vrijheid om te kiezen voor een bepaalde technologie is aan de vergunninghouders.

Een respondent vraagt zich af hoe artikel 11 van de ontwerpvergunning (de periode waarbinnen de samenwerkingsovereenkomst moet worden gesloten) zich verhoudt tot artikel 3.9 Tw.

De onduidelijkheid is volgens hem vermoedelijk gelegen in het verschil tussen de formuleringen, namelijk zes weken na verlening bedoeld in artikel 3.9 Tw, versus zes weken na 1 september – bedoeld in artikel 11 – van de vergunning.

In dit geval is een omstandigheid dat niet alle vergunningen voor digitale radio-omroep worden op hetzelfde tijdstip verleend vanwege de verdeling van zowel digitale vergunningen voor commerciële omroep als digitale vergunningen voor regionale publieke omroep die niet geheel gelijktijdig plaats vinden. Bovendien mag de vergunning pas vanaf 1 september 2011 gebruikt worden. De wetgever heeft deze omstandigheid niet expliciet voorzien. Om die reden wordt in artikel 11 van de vergunning een voorziening getroffen die het best aansluit bij de bedoeling van de wetgever met de samenwerkingsovereenkomst en het meest flexibel is voor de samenwerking van vergunninghouders.


X Noot
1

Richtlijn 2002/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108), respectievelijk richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108). Deze richtlijnen zijn gewijzigd door richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 (Pb EU L337, blz. 37–69) die in werking is getreden op 18 december 2009. Ter implementatie van deze wijziging in Nederlands recht is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt (TK 2010–2011, 32 549).

Naar boven