Besluit van ....., houdende wijziging van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met de wijziging van artikel 12 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Economische Zaken van 12 mei 2010, nr. WJZ / 10076187;

Gelet op de artikelen 21, eerste en derde lid, 22, 23, 46 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;

De Raad van State gehoord (advies van ....., nr. W ......);

Gezien het nader rapport van de Minister van Economische Zaken van ....., nr. WJZ .....;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2, zesde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien overeenkomstig artikel 12 van de wet graafmeldingen gezamenlijk worden gedaan door tussenkomst van een door Onze Minister aangewezen organisatie, past de graafpolygoon binnen een vierkant waarvan de zijdes langs de x- en y-coördinaten lopen en waarvan de zijdes een lengte van 1.500 meter hebben.

B

Artikel 4, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De registratiemelding, het oriëntatieverzoek en de graafmelding worden gedaan en het graafbericht wordt verzonden via het elektronisch informatiesysteem, met dien verstande dat:

    • a. het oriëntatieverzoek en de graafmelding door tussenkomst van de Dienst kunnen worden gedaan;

    • b. graafmeldingen voor graafwerkzaamheden als bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet overeenkomstig artikel 12 van de wet gezamenlijk kunnen worden gedaan door tussenkomst van de in artikel 12 van de wet bedoelde organisatie.

C

Artikel 4, derde lid, komt te luiden:

  • 3. De graafmelding, uitgezonderd graafmeldingen als bedoeld in artikel 2, zesde lid, tweede volzin, omvat de aanvangsdatum van de voorgenomen graafwerkzaamheden en een aanduiding van de aard van deze werkzaamheden.

D

Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De liggingsgegevens die deel uitmaken van de beheerdersinformatie, hebben betrekking op de horizontale ligging en zijn gebaseerd op de meest nauwkeurige metingen die voor de beheerder beschikbaar zijn, met dien verstande dat de metingen ten minste een nauwkeurigheid van een meter hebben.

E

Artikel 5, zevende lid, komt te luiden:

  • 7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de gebiedsinformatie die op grond van artikel 11 van de wet aan de grondroerder wordt verstrekt en over de wijze waarop deze gebiedsinformatie wordt verstrekt.

F

Artikel 8 komt te luiden

Artikel 8
  • 1. De gebieden, bedoeld in artikel 23 van de wet, zijn:

    • a. de luchthavengebieden van de luchthavens Schiphol, Rotterdam, Lelystad, Maastricht en Eelde;

    • b. de plaatsen van vestiging van de inrichtingen die beschikken over een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet;

    • c. de militaire luchtvaartterreinen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening;

  • 2. In dit artikel wordt onder gebiedsbeheerder verstaan:

    • a. de exploitant van de in het eerste lid, onder a, bedoelde luchthavens;

    • b. de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid onder b; en

    • c. Onze Minister van Defensie.

  • 3. Indien een oriëntatieverzoek of graafmelding betrekking heeft op gebied als bedoeld in het eerste lid:

    • a. verstrekt de gebiedsbeheerder geen liggingsgegevens over netten die hij beheert aan de Dienst;

    • b. verstrekt de Dienst de gebiedsinformatie onverwijld, doch uiterlijk binnen twee werkdagen na verzending van het graafbericht, aan de gebiedsbeheerder;

    • c. indien de gebiedsbeheerder niet degene is die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft ingediend, verstrekt hij onverwijld, doch uiterlijk binnen drie werkdagen na ontvangst van het graafbericht, de van de Dienst ontvangen gebiedsinformatie en beheerdersinformatie over eigen netten die zijn gelegen in de oriëntatiepolygoon of de graafpolygoon aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan, voor zover dit naar zijn oordeel noodzakelijk is voor het zorgvuldig verrichten van de graafwerkzaamheden en geen afbreuk doet aan het vereiste niveau van informatiebeveiliging.

  • 4. Artikel 11, tweede en derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Op de verstrekking van informatie door de gebiedsbeheerder zijn de krachtens artikel 21 en 22 van de wet gestelde regels over de verstrekking van informatie van overeenkomstige toepassing.

G

De artikelen 10 en 11 vervallen, met dien verstande dat artikel 10 van toepassing blijft voor registratiemeldingen, oriëntatieverzoeken en graafmeldingen die zijn gedaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken,

NOTA VAN TOELICHTING

I Algemeen

1. Doel en aanleiding

Met dit besluit ter wijziging van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten (verder: Bion) worden, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, regels gesteld ter uitvoering van de Wet van 28 januari 2010 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met uitsluiting van huisaansluitingen (Stb. 2010, 50). Het betreft vooral regels ten aanzien van veiligheidsgebieden en de collectieve melding voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond.

2. Collectieve melding voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond

In de eerdergenoemde wetswijziging is een nieuw artikel 12 ingevoerd ten aanzien van de termijnen voor informatieverstrekking inzake graafmeldingen voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond, zoals bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (verder: de wet). Deze bepaling heeft in het bijzonder betrekking op de situatie dat graafmeldingen van agrarische ondernemers collectief door Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bij het kadaster worden ingediend. Deze collectieve melding is mogelijk gemaakt opdat de agrarische sector voor ondiepe graafwerkzaamheden op een eenvoudiger wijze en met minder kosten kan voldoen aan de meldingsplicht.

Een graafmelding die via de collectieve melding wordt gedaan, heeft betrekking op een maximale oppervlakte van 1500 bij 1500 meter, in tegenstelling tot het reguliere maximum van 500 bij 500 meter. Hierdoor zijn voor een groot agrarisch gebied minder graafmeldingen vereist voor het verkrijgen van liggingsgegevens over kabels en leidingen op eigen terrein en dit leidt tot lagere kosten.

Agrarische ondernemers hoeven zich voor ondiepe graafwerkzaamheden niet meer apart te registreren bij het kadaster, omdat Dienst Regelingen de collectieve melding indient en de bestaande registratie bij de Dienst Regelingen voldoende waarborgen biedt voor een veilige toepassing van het systeem van informatie-uitwisseling. Na de collectieve graafmelding via Dienst Regelingen ontvangt de agrariër via de dienst de gebiedsinformatie met betrekking tot de opgegeven percelen. Daarmee kan hij zijn reguliere grondbewerkingen op zijn percelen uitvoeren tot een diepte van 50 cm. Hij hoeft op grond van artikel 8, derde lid, van de wet, pas een nieuwe melding te doen voor dergelijke graafwerkzaamheden indien hij weet van een wijziging van de ligging van de netten in zijn grond.

Omdat de collectieve meldingsprocedure in enkele opzichten afwijkt van de reguliere procedure bevat dit besluit enkele aanpassingen van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

3. Veiligheidsgebieden

Bij de eerdergenoemde wetswijziging is er voor gekozen het wettelijke regime voor gronden in beheer bij het Ministerie van Defensie aan te passen en dit regime te laten opgaan in het regime voor zogenaamde veiligheidsgebieden van artikel 8 Bion. De aanpassing houdt in dat meer aansluiting is gezocht bij de feitelijke behoefte: gebleken is dat het niet voor álle defensieterreinen noodzakelijk is een afwijkend regime met betrekking tot de informatie-uitwisseling te hanteren. Zo is er bij defensie-oefenterreinen in het algemeen geen bezwaar tegen het volgen van de reguliere procedure van informatie-uitwisseling. Dat is anders bij militaire vliegvelden: daarvoor is een apart regime gewenst omdat het om veiligheidsredenen niet gewenst is dat liggingsgegevens over defensienetten in die grond zonder meer worden verstrekt aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan. Het tot nu toe geldende regime voor defensieterreinen kwam min of meer overeen met het regime voor veiligheidsgebieden, te weten de in artikel 8 Bion aangeduide luchthavens en kernenergieinrichtingen. Door wijziging van artikel 8 Bion worden ook de relevante defensiegebieden onder dit regime gebracht. Verder wordt het regime voor deze gebieden meer in lijn met het reguliere regime voor informatie-uitwisseling gebracht. Artikel 8 Bion legde tot nu toe de verantwoordelijkheid voor het verzamelen en verstrekken van informatie bij de beheerder van het veiligheidsgebied. Gebleken is dat het meer in de rede ligt dat ook voor veiligheidsgebieden wordt vastgehouden aan de wettelijke taak van het kadaster en de beheerders van netten. Dit betekent concreet dat het kadaster liggingsgegevens opvraagt bij beheerders van netten. De ontvangen gegevens worden, overeenkomstig het tot nu toe geldende regime voor defensieterreinen, gebundeld doorgestuurd naar de beheerder van het veiligheidsgebied. Die beheerder is vervolgens verantwoordelijk voor het verstrekken van de gebiedsinformatie aan degene die het oriëntatieverzoek of de graafmelding heeft gedaan, voor zover overwegingen van informatieveiligheid zich daar niet tegen verzetten.

4. Consultatie

Een ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan de VNG, het Gemeentelijk platform kabels en leidingen, koepelorganisaties van grondroerders, netbeheerders en de agrarische sector en de partijen die verantwoordelijk zijn voor de veiligheidsgebieden. Met de gemaakte opmerkingen is rekening gehouden bij de opstelling van het definitieve ontwerp.

5. Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets

Agentschap Telecom en het Kadaster hebben desgevraagd een handhaafbaarheidstoets respectievelijk een uitvoerbaarheidstoets over een ontwerp van dit besluit uitgebracht. Met de gemaakte opmerkingen is zoveel mogelijk rekening gehouden.

Het oordeel van het agentschap dat de voorgestelde systematiek voor veiligheidsgebieden waarbij de gebiedsbeheerder van het veiligheidsgebied op grond van artikel 8, derde lid, onderdeel c, Bion, kan bepalen welke informatie wel en welke niet wordt verstrekt aan de grondroerder niet handhaafbaar is, wordt niet gedeeld en heeft daarom niet geleid tot een aanpassing van het ontwerp. Bij veiligheidsgebieden kunnen er veiligheidsredenen zijn om niet alle liggingsgegevens te verstrekken aan degene die een oriëntatieverzoek of graafmelding heeft gedaan. Om die reden is de gebiedsbeheerder niet verplicht altijd alle liggingsgegevens te verstrekken, overeenkomstig de huidige regimes voor veiligheidsgebieden en voor defensiegebieden. Desgevraagd zal de gebiedsbeheerder aan het Agentschap moeten kunnen uitleggen dat voldaan is aan de voorwaarde van artikel 8, derde lid, onderdeel c, Bion.

6. Administratieve lasten en overige bedrijfseffecten

Deze aanpassing van het besluit leidt tot lagere administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Het betreft in het bijzonder een verlaging van de kosten die agrariërs ingevolge de wet moeten maken om de liggingsgegevens van de kabels en leidingen in de eigen percelen te verkrijgen. Het gaat hierbij vooral om eenmalige administratieve lasten voor het doen van een graafmelding inzake het verrichten van graafwerkzaamheden tot een diepte van 50 cm. Als een agrariër de liggingsgegevens eenmaal heeft verkregen kan hij zonder nieuwe melding herhaalde grondbewerkingen (tot een diepte van 50 cm) doen – zolang geen wijziging in de ligging van de netten heeft plaatsgevonden.

Agrariërs kunnen de graafmelding voor ondiepe graafwerkzaamheden door de voorgestelde wijziging collectief doen door tussenkomst van Dienst Regelingen. Dat heeft een gunstige uitwerking op de administratieve lasten en op de financiële lasten voor agrariërs. In de ministeriële regeling is er van uitgegaan dat het aanmeldingsproces bij het kadaster, oftewel het eenmalig registreren van een grondroerder of netbeheerder (o.a. opgeven van naam-, adres- en woonplaatsgegevens, kopie identiteitsbewijs, burgerservicenummer) € 30,– aan administratieve lasten bedraagt per registratie. Er zijn ca 50.000 agrariërs die een gecombineerde opgave doen. Dit betekent dat de eenmalige administratieve lasten voor registratie maximaal € 1,5 mln zouden bedragen. Als gevolg van jaarlijkse wijzigingen (inschatting is 10%) zou er een structurele last van maximaal € 150.000,– zijn. Deze administratieve lasten vervallen geheel bij de aanmelding via de Dienst Regelingen.

Ten tweede gaan de administratieve lasten voor het doen van een graafmelding omlaag als een agrariër gebruik maakt van de collectieve meldingsprocedure via Dienst Regelingen. Hij hoeft slechts bij deze dienst éénmalig aan te geven of hij de liggingsgegevens met betrekking tot de eigen percelen wenst te ontvangen. Bovendien, als de graaflocatie groter is dan 500m x 500m (de maximale omvang van het gebied waarover informatie met één graafmelding kan worden opgevraagd), dan moeten er bij het kadaster meerdere graafmeldingen worden gedaan, oftewel meerdere handelingen die meer administratieve lasten met zich meebrengen. Een agrariër moet naar schatting gemiddeld zes graafmeldingen doen om informatie over al zijn percelen te verkrijgen. De administratieve lasten dalen hierdoor van € 144,– (6 x € 24,– aan administratieve lasten per melding) naar € 12,–. Het doen van een melding bij Dienst Regelingen gaat dus sneller en is overigens éénmalig. Hierdoor dalen de administratieve lasten van € 7,2 mln naar € 600.000,–. Dat is een reductie van € 6,6 mln.

Verder gaan de financiële lasten van agrariërs omlaag bij een melding via Dienst Regelingen. Een reguliere graafmelding betreft een gebied van maximaal 500 x 500 m en kost € 24,–. Dit is het tarief dat het kadaster in rekening brengt voor het verkrijgen van informatie van één graafmelding (dit is dus wat anders dan de hierboven genoemde administratieve lasten van € 24,–). Een agrariër moet naar schatting gemiddeld zes graafmeldingen à € 24,– doen. Dit besluit voorziet in een vergroting van het gebied waarover de liggingsgegevens worden opgevraagd van 500 x 500 m naar 1500 x 1500 m. Bijgevolg zijn er naar schatting gemiddeld twee graafmeldingen nodig om informatie te verkrijgen over alle kabels en leidingen in de eigen percelen. Dat leidt tot een aanzienlijke reductie van de kosten (geen administratieve lasten). In de oude situatie (gemiddeld zes graafmeldingen per agrariër) zouden de eenmalige kosten € 7,2 mln bedragen, en de structurele € 720.000,–. In de nieuwe situatie (gemiddeld twee meldingen) wordt een reductie met tweederde bereikt, en worden de financiële lasten € 2,4 mln eenmalig en € 240.000,– structureel.

Alle genoemde cijfers zijn maximale varianten en additioneel ten opzichte van wat eerder over administratieve lasten is gemeld. In eerdere berekeningen was namelijk er van uitgegaan dat de meldingen vooral door bedrijven werkzaam in de bouw en de loon- en grondverzetbedrijven zouden worden gedaan. Ook zijn de eerdere berekeningen wat grofmazig geweest. Er is destijds uitgegaan van het aantal meldingen dat bij het Kabel- en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) werd gedaan (in 2004 160.000 meldingen). Bij de totstandkoming van de wet is uitgegaan van een forse toename van het aantal meldingen en is rekening gehouden met 240.000 meldingen.

De wijzigingen rond de veiligheidsgebieden hebben geen invloed op de administratieve lasten.

7. VVM-beleid

Voorzien is dat dit besluit op 1 juli 2010 in werking treedt, wat een afwijking impliceert van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt ten aanzien van de invoeringstermijn. Deze afwijking is toegestaan in verband met de toepasselijkheid van de uitzonderingsgrond betreffende private en publieke nadelen van vertragingen.

Een zo spoedig mogelijk inwerkingtreding van dit besluit is van belang voor de realisatie van het beleid ter beperking van de administratieve lasten en kosten van agrariërs, zoals hiervoor is toegelicht. Inwerkingtreding op het eerstvolgende vaste verandermoment, op 1 januari 2011, zou leiden tot een ongewenste vertraging. Dit besluit vloeit voort uit een wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten die eerder dit jaar tot stand is gekomen.

II Artikelsgewijs

Artikel I
Onderdeel A

Zoals toegelicht in het algemene deel van de toelichting vindt de collectieve graafmelding door tussenkomst van Dienst Regelingen plaats aan de hand van graafpolygonen met een maximale grootte van 1.500 maal 1.500 meter. Met dit onderdeel wordt dit vastgelegd in artikel 2 van het besluit. Omdat de hier bedoelde graafmeldingen betrekking hebben op agrarisch gebied, waar relatief weinig netten per oppervlakte liggen, is het kaartmateriaal dat voor de bedoelde graafpolygonen wordt geleverd, voldoende nauwkeurig voor een zorgvuldige uitvoering van de graafwerkzaamheden.

Onderdeel B

Met de invoering in de wet van het gewijzigde artikel 12 wordt de mogelijkheid vastgelegd dat graafmeldingen door tussenkomst van een organisatie kunnen worden gedaan. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het besluit bestaat reeds de mogelijkheid oriëntatieverzoeken en graafmeldingen door tussenkomst van een bureau van het kadaster te doen. Om te verduidelijken dat het hier om twee verschillende situaties gaat die naast elkaar kunnen voorkomen, is het eerste lid aangevuld met een aanduiding van de op artikel 12 van de wet gebaseerde meldingsprocedure.

Onderdeel C

De collectieve graafmelding op grond van artikel 12 van de wet kan niet binnen de reguliere termijnen worden afgewikkeld, gegeven de capaciteit van het elektronisch systeem. Het vermelden van een aanvangsdatum – die ingevolge artikel 8, eerste lid, van de wet, niet meer dan 20 werkdagen na het tijdstip van de graafmelding kan liggen – en van de aard van de graafwerkzaamheden is derhalve niet zinvol, respectievelijk niet mogelijk. Het blijft overigens van belang dat bij graafwerkzaamheden slechts actuele gebiedsinformatie wordt gebruikt. Het is aan de grondroerder die gebruik maakt van de overeenkomstig artikel 12 verstrekte informatie een nieuwe melding te doen indien de situatie ten aanzien van de netten in zijn grond tussentijds is gewijzigd.

Onderdeel D

De wettelijke verplichting tot informatie-uitwisseling heeft betrekking op de horizontale ligging van netten en derhalve niet over de diepte ervan, ofwel de verticale ligging. Dit wordt vastgelegd in deze bepaling. Overigens laat dit onverlet dat netbeheerders de mogelijkheid hebben desgewenst bij de te verstrekken liggingsgegevens ook gegevens over de verticale ligging te verstrekken.

Onderdeel E

De wijziging betreft de toevoeging dat er bij ministeriële regeling ook regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gebiedsinformatie door het kadaster wordt verstrekt. Dit houdt verband met de collectieve meldingsprocedure die met zich brengt dat Dienst Regelingen gebiedsinformatie van het kadaster ontvangt en deze doorgeleidt naar de agrarische ondernemer die de desbetreffende graafmelding heeft gedaan.

Onderdeel F

In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar de defensieterreinen waarop het wettelijke regime van veiligheidsgebieden geldt. Het betreft in het bijzonder de militaire luchthavens. Voor andere defensieterreinen is bijgevolg het reguliere regime voor informatie-uitwisseling van toepassing.

In het derde lid is de in het algemene deel van de toelichting beschreven procedure opgenomen. De in onderdeel b bepaalde maximumtermijn van twee werkdagen komt overeen met de in artikel 11 van de wet bepaalde maximumtermijn voor de verzending van de gebiedsinformatie door het kadaster. Onderdeel c komt goeddeels overeen met artikel 8, vijfde lid, zoals dat tot nu toe gold.

In het vierde lid zijn artikel 11, tweede en derde lid, van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Het betreft de situatie waarin de vraag om informatie niet via het elektronisch systeem is gedaan, respectievelijk de situatie dat het kadaster niet van alle relevante beheerders liggingsgegevens heeft ontvangen. Deze bepalingen zijn ook van belang in de situatie dat informatie-uitwisseling over veiligheidsgebieden mede door tussenkomst van de beheerder van een dergelijk gebied plaatsvindt. Niet langer zijn de artikelen 9, 13 en 15 tot en met 18 van de wet van overeenkomstige toepassing verklaard. Omdat ten aanzien van de rol van het kadaster en beheerders van netten in essentie wordt aangesloten bij het reguliere wettelijke regime, gelden deze bepalingen voor de beheerder van het in een veiligheidsgebied gelegen net. Deze beheerder is dus bijvoorbeeld verantwoordelijk voor het treffen van voorzorgsmaatregelen bij netten met een gevaarlijke inhoud en voor aanpassing van de liggingsgegevens indien gebleken is van een afwijkende ligging. Het kan hier zowel gaan om een beheerder van een net die ook de beheerder van het veiligheidsgebied is, als om een andere netbeheerder.

Onderdeel G

De in dit onderdeel genoemde artikelen betroffen enerzijds de – inmiddels verstreken – periode tot aan de invoering van het elektronisch systeem en anderzijds een bepaling om rekening te houden met een wijziging in de luchtvaartwetgeving die gevolgen had voor de aanduiding van luchthavengebieden ten behoeve van de aanwijzing als veiligheidsgebieden. Nu deze bepalingen niet langer praktische betekenis hebben, kunnen zij vervallen.

Artikel II

De datum van inwerkingtreding valt samen met de inwerkingtreding van de wettelijke bepalingen ten aanzien van het elektronisch systeem.

De Minister van Economische Zaken,

Advies Raad van State

No. W10.10.0183/III

’s-Gravenhage, 9 juni 2010

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 20 mei 2010, no.10.001369, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Economische Zaken, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met de wijziging van artikel 12 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten, met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Hij geeft U in overweging dienovereenkomstig te besluiten.

Gelet op artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, is het college van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege dient te blijven.

De Vice-President van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Nader Rapport

1 juli 2011

No. WJZ / 11098362

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende wijziging van het Besluit informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met de wijziging van artikel 12 van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 mei 2010, nr. 10.001369, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 9 juni 2010, nr. W10.10.0183/III, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt het ontwerp op enkele ondergeschikte aspecten te wijzigen. Het betreft in het bijzonder de regeling voor veiligheidsgebieden, neergelegd in artikel 8 van het ontwerpbesluit. Als veiligheidsgebieden zijn naast de militaire luchtvaartterreinen ook marinehavens en de vestigingsplaats van bepaalde zend- en ontvangstinstallaties aangemerkt omdat inmiddels is komen vast te staan dat ook deze militaire gebieden onder het afwijkende regime van artikel 8 dienen te vallen. Verder is bepaald dat de beheerders van de veiligheidsgebieden bij het kadaster opgave moeten doen van de begrenzing van de gebieden. Dit is van belang voor de werking van het elektronische systeem: de geautomatiseerde verwerking van oriëntatieverzoeken en graafmeldingen vergt een exacte afbakening van de veiligheidsgebieden.

Verder is de datum van inwerkingtreding, eerder voorzien op 1 juli 2010, vanwege het tijdsverloop aangepast. Voorts is ook voorzien in de gelijktijdige inwerkingtreding van de Wet van 28 januari 2010 tot wijziging van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten in verband met uitsluiting van huisaansluitingen (Stb. 2010, 50).

Tenslotte is in de toelichting ten aanzien van de in te voeren collectieve meldingsprocedure aangeduid hoe dit zich verhoudt tot de beoogde wetswijziging die er toe strekt agrariërs vrij te stellen van de verplichting een graafmelding te doen voor ondiepe graafwerkzaamheden in eigen grond.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

Naar boven