Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg

Nr. 2009/310

Beslissing in de zaak onder nummer 2009/310 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

E., anesthesioloog, werkzaam te D., verweerder in beroep en in eerste aanleg, met rechtskundige bijstand van prof. mr. J.H. Hubben, advocaat te Arnhem.

1. Verloop van de procedure

Appellant – hierna klager – heeft op 23 december 2008 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen verweerder – hierna te noemen de arts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 december 2009, onder nummer 266/2008, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. De zaak is in beroep tegelijk met de zaak onder nummer 2009/309 (klager/C., orthopedisch chirurg) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 oktober 2010. De zaken zijn niet gevoegd. De arts is, bijgestaan door prof.mr. Hubben, ter terechtzitting aanwezig. Klager is hoewel behoorlijk opgeroepen zonder bericht van verhindering te sturen niet ter terechtzitting verschenen. Prof.mr. Hubben heeft het verweer toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

  • ‘2. DE FEITEN

    Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

    Klager lijdt al geruime tijd aan pijnklachten aan de rechterenkel. Op 3 januari 2007 is hij door de orthopedisch chirurg F. aan deze enkel geopereerd. De klachten waren daarna grotendeels verdwenen, maar dienden zich vervolgens weer aan. Vervolgens werd klager verwezen naar de orthopedisch chirurg C.. Deze stelde voor de ingreep opnieuw te doen en heeft in de status bij een stempel aangevinkt welke risico’s van die ingreep hij met klager heeft besproken. De ingreep vond plaats op 26 november 2007. Verweerder trad hierbij op als anesthesist. Na enige controles door assistenten in opleiding heeft C. klager gezien op 20 februari 2008. Klager had klachten over een doof gevoel boven de eerste teen en de onmogelijkheid de tweede tot en met de vijfde teen te heffen. Vervolgens heeft klager zich gewend tot de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis, waarna de behandeling is overgenomen door de orthopedisch chirurg mw. G.. Neurologisch onderzoek vond eerst plaats in H. en daarna bij I., neuroloog te D.. Deze heeft uitgebreid gerapporteerd, onder meer naar aanleiding van uitgevoerd EMG-onderzoek. Alle stukken zijn partijen bekend en worden geacht te zijn ingevoegd in deze beslissing.

  • 3. DE KLACHT

    Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

    • dat hij niet is geïnformeerd over zenuwletsel;

    • dat de neurologische uitval of door C. of door verweerder moet zijn veroorzaakt.

  • 4. HET VERWEER

    Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat hij heeft gehandeld zoals van een redelijk deskundige en bekwaam specialist mocht worden verwacht.

  • 5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

    • 5.1 Het College wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

    • 5.2 De (hoofd)klacht richt zich op de vraag of verweerder klager erover heeft geïnformeerd dat de thans door klager ervaren klachten het gevolg zouden kunnen zijn van de door hem uitgevoerde anesthesie. Deze klacht stuit aanstonds af op de omstandigheid dat niet verweerder maar zijn collega J. het pre-operatief onderzoek heeft gedaan met uitleg over de anesthesie. Overigens zijn de klachten die klager ondervindt niet dan wel hoogst zelden beschreven als mogelijke complicatie van de uitgevoerde anesthesietechniek, zodat daarvoor ook niet gewaarschuwd hoèfde te worden. En tot slot blijkt uit de besprekingen van het EMG dat de door klager ondervonden klachten, voor zover daarvoor al een objectieve medische onderbouwing is te vinden, in redelijkheid niet als gevolg van de uitgevoerde anesthesie zijn aan te merken.

    • 5.3 De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht niet kan slagen en derhalve als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.’

3. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. DE FEITEN zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het beroep

  • 4.1 Klager beoogt met zijn beroep de oorspronkelijke klacht in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen.

  • 4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd met conclusie het beroep te verwerpen.

  • 4.3 Kern van de klacht ook in beroep is dat de arts klager onvoldoende heeft geïnformeerd dat de thans door klager ervaren klachten het gevolg zouden kunnen zijn van de door hem uitgevoerde anesthesie. Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt. Het preoperatief onderzoek met uitleg over de anesthesie is, zoals het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, gedaan door een collega van de arts, mevrouw J.. Dit betekent dat de arts omtrent de door deze collega gegeven preoperatieve informatie geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

  • 4.4 De arts heeft ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege verklaard dat hij, in afwijking van de door genoemde collega aan klager gegeven informatie, dat verdoofd zou worden via een injectie in de knieholte, bij klager heeft gekozen voor een verdoving in het bovenbeen. De arts heeft ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege zijn keuze voor deze wijze van verdoving nogmaals onderbouwd. Het Centraal Tuchtcollege acht de beslissing om bij klager in het bovenbeen te verdoven in plaats van in de knieholte op goede gronden genomen en juist. Klager heeft niet weersproken dat de arts, zoals de arts heeft gesteld in het verweerschrift in eerste aanleg, voorafgaand aan de ingreep met klager heeft gesproken en klager heeft geïnformeerd dat en waarom hij de verdoving op een andere wijze zou uitvoeren.

    Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft, onder verwijzing naar artikel 7:448, tweede lid onder b BW, het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat voor de klachten die klager ondervindt redelijkerwijs niet gewaarschuwd hoefde te worden, nu deze klachten niet dan wel hoogst zelden worden beschreven als mogelijke complicaties van de uitgevoerde anesthesietechniek.

  • 4.5 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft het Regionaal Tuchtcollege ook de klacht dat de neurologische uitval door de arts moet zijn veroorzaakt, eveneens terecht afgewezen. Uit de besprekingen van het EMG (electromyogram) onderzoek blijkt dat de door klager ondervonden klachten voor zover daar al een objectieve medische onderbouwing is te vinden, niet als gevolg van de anesthesie zijn aan te merken.

  • 4.6 Conclusie van het voorgaande is dat het beroep wordt verworpen.

  • 4.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidzorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. H.C. Cusell, leden-juristen en J.S. Pöll en dr. W.J. Rijnberg, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2010, door mr. A.H.A. Scholten, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Voorzitter.

Secretaris.

Naar boven