Wijziging van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie in verband met gemeentelijke herindelingen en het overgangsrecht betreffende tuchtrechtspraak bij de advocatuur en vreemdelingenrechtspraak

Voorstel van Wet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie aan te passen aan enkele gemeentelijke herindelingen, een overgangsrechtelijke voorziening te treffen voor de behandeling van zaken bij raden van discipline en met het oog op een effectieve vreemdelingenrechtspraak na de inwerkingtreding van die wet de bestaande wijze van behandeling van vreemdelingenzaken te kunnen voortzetten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 juli 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie) (32 021) tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

In artikel II, onderdeel D, subonderdeel 3, vervallen in onderdeel 3 ‘Abcoude,’, ‘Breukelen,’, ‘Loenen,’ en ‘Maarssen,’ en wordt na ‘Soest,’ ingevoegd: Stichtse Vecht,.

B

Artikel XXII wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘kantonzaken’ vervangen door: zaken.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Op de behandeling van en op de bevoegdheid van een raad van discipline als bedoeld in artikel 46a van de Advocatenwet alsmede op de bevoegdheid van leden-advocaten, plaatsvervangende leden-advocaten, griffiers en plaatsvervangende griffiers van die raad ten aanzien van zaken die vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II onderscheidenlijk onderdelen van dat artikel aanhangig waren bij die raad, blijft het recht zoals het gold vóór dat tijdstip van toepassing.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Ten aanzien van beroepen, ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000, blijft het recht zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel I, van toepassing.

ARTIKEL II

Artikel I van deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie,

MEMORIE VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Dit wetsvoorstel bevat enkele aanpassingen in het thans bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (Kamerstukken I 2009/10, 32 021, A; hierna verder aan te duiden als: de Evaluatiewet). In de eerste plaats worden de met de Evaluatiewet door te voeren wijzigingen van de Wet op de rechterlijke indeling in overeenstemming gebracht met enkele gemeentelijke herindelingen die met ingang van 1 januari 2011 van kracht worden. In de tweede plaats worden twee aanvullingen van het overgangsrecht voorgesteld:

  • a. een overgangsrechtelijke voorziening om de gevolgen op te vangen van de in de Evaluatiewet opgenomen ressortelijke herindeling voor de tuchtspraak in eerste aanleg door de raden voor discipline op het terrein van de advocatuur;

  • b. een voorziening die ten doel heeft om het huidige nevenlocatiestelsel op het gebied van de vreemdelingenrechtspraak in stand te houden.

Deze wijzigingen worden hieronder in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.

Uit de aard van de in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen volgt dat dit wetsvoorstel gelijktijdig in werking moet treden met de Evaluatiewet (beoogd per 1 januari 2011). De regering vertrouwt erop dat, gelet op het beperkte karakter van de in dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen, de parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel voor 1 januari 2011 kan plaatsvinden.

Dit wetsvoorstel heeft geen financiële gevolgen voor de rijksoverheid of andere overheden. Evenmin brengt het wetsvoorstel wijzigingen in administratieve lasten voor burgers of bedrijven.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (gemeentelijke herindelingen)

De wet van 7 juli 2010 tot samenvoeging van de gemeenten Breukelen, Loenen en Maarssen, en van de gemeenten Abcoude en De Ronde Venen (Stb. 2010, 317) leidt tot enkele gemeentelijke herindelingen die op 1 januari 2011 van kracht worden. Dit heeft tot gevolg dat de omschrijving van de gebiedsindeling van het arrondissement Utrecht zoals die via de Evaluatiewet in de Wet op de rechterlijke indeling wordt aangebracht, per 1 januari 2011 niet meer correct is. De onderhavige aanpassing brengt de benodigde correcties aan.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat andere per 1 januari 2011 van kracht wordende gemeentelijke herindelingen geen invloed hebben op via de Evaluatiewet in de Wet op de rechterlijke indeling aan te brengen wijzigingen.

Artikel I, onderdeel B, onder 1 en 2 (tuchtrechtspraak advocatuur)

De Evaluatiewet bevat een ressortelijke herindeling, waardoor enkele arrondissementen in een ander ressort komen te liggen. Uit het in de Evaluatiewet opgenomen overgangsrecht volgt dat op het tijdstip van inwerkingtreding bij een gerechtshof aanhangige zaken behandeld kunnen blijven worden door dat gerechtshof, ook al betreft het zaken die betrekking hebben op uitspraken die zijn gedaan door een rechtbank uit een arrondissement dat naar een ander ressort is overgegaan (eerbiedigende werking). Niet onderkend is dat een soortgelijke problematiek zich voordoet bij de behandeling van zaken door raden van discipline, de tuchtrechter in eerste aanleg voor de advocatuur. De competentie van deze raden is namelijk gekoppeld aan het rechtsgebied van het gerechtshof (art. 46a, eerste lid, Advocatenwet). Verder geldt dat de de raden van discipline zijn samengesteld uit advocaten die zijn ingeschreven bij een rechtbank binnen het rechtsgebied van het gerechtshof (art. 46b, derde lid, Advocatenwet). Om te bewerkstelligen dat op het tijdstip van inwerkingtreding in behandeling zijnde zaken kunnen worden afgehandeld door de raad van discipline waarbij ze in behandeling zijn, en de betrokken leden en (plaatsvervangend) griffiers ten aanzien van die zaken bevoegd blijven, wordt voorgesteld de Evaluatiewet aan te vullen met een overgangsrechtelijke voorziening ter zake. Daartoe strekt het in subonderdeel 2 van artikel I, onderdeel B, voorgestelde nieuwe derde lid van artikel XXII van de Evaluatiewet.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in het overgangsrecht van de Evaluatiewet nog een technische verbetering aan te brengen. Het is wenselijk uitdrukkelijk vast te leggen dat de eerbiedigende werking ten aanzien van de behandeling van en rechterlijke bevoegdheid in op het tijdstip van inwerkingtreding van de Evaluatiewet aanhangige zaken niet alleen betrekking heeft op kantonzaken, maar ook op (eventuele) andere soorten zaken waarvan de behandeling en rechterlijke bevoegdheid door de Evaluatiewet wordt geraakt. Daartoe strekt de in subonderdeel 1 van artikel I, onderdeel B, opgenomen wijziging van artikel XXII, eerste lid, van de Evaluatiewet. De ruimere formulering van dat eerste lid maakt het huidige derde lid van artikel XXII, dat een specifieke overgangsrechtelijke voorziening bevat in verband met de in de Evaluatiewet voorgestelde ressortelijke herindeling, overbodig. In dat artikellid kan daarom nu de overgangsrechtelijke voorziening voor de tuchtrechtsprak over het gebied van de advocatuur worden opgenomen.

Artikel I, onderdeel B, onder 3 (vreemdelingenrechtspraak)

In overleg met de Raad voor de rechtspraak is geconcludeerd dat het in de Evaluatiewet opgenomen stelsel van nevenlocaties bij nadere overweging onvoldoende rekening houdt met het sinds de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 voor de vreemdelingenrechtspraak geldende stelsel. In artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtsmacht in vreemdelingenzaken in eerst aanleg geconcentreerd bij de (vreemdelingenkamer van de) rechtbank te ’s-Gravenhage, waarbij echter tevens ingevolge artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen geldt dat deze rechtbank voor deze zaken in het gehele land nevenzittingsplaatsen heeft. Deze nevenzittingsplaatsen zijn de hoofdplaatsen van de andere arrondissementen alsmede Haarlemmermeer en voor vreemdelingenbewaringszaken daarnaast Loenen en Tilburg. Verder kunnen vreemdelingenbewaringszaken worden behandeld in de nevenvestigingsplaats Alphen aan den Rijn. Op grond van de Evaluatiewet, waarvan de inwerkingtreding is beoogd per 1 januari 2011, zal vanaf dan niet meer de mogelijkheid bestaan om zaken in eerste aanleg te behandelen buiten het ressort waarin het desbetreffende arrondissement is gelegen, behoudens de mogelijkheid om, bij voortdurend gebrek aan zittingscapaciteit, bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde categorieën zaken gedurende maximaal twee jaar de relatieve competentie te wijzigen. De Evaluatiewet maakt het vaststellen van zo’n algemene maatregel van bestuur op het terrein van het bestuursrecht echter alleen mogelijk voor zaken die onder de gewone relatieve competentieregels van artikel 8:7 Awb vallen (zie het in de Evaluatiewet voorgestelde artikel 8:7, derde lid, Awb). Voor het vreemdelingenrecht zou dit betekenen dat de rechtbank ’s-Gravenhage alleen nog binnen gerechtslocaties in het ressort ’s-Gravenhage vreemdelingenzaken zou kunnen verdelen, maar niet meer in de rest van het land. Dat is voor deze categorie van zaken hoogst onwenselijk, onder andere vanwege de spreiding van asielzoekerscentra en de toedeling van specifieke soorten vreemdelingenzaken aan daarin gespecialiseerde rechtbanken. Zoals destijds al vermeld in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Vreemdelingenwet 2000 (Kamerstukken II 1998/99, 26 732, nr. 3, blz. 69) is het van belang dat vanuit een centraal punt, de rechtbank te ’s-Gravenhage, vreemdelingenzaken over het land kunnen worden verdeeld, omdat de rechterlijke organisatie op die wijze flexibel en effectief rekening kan houden met de bestaande werkvoorraden van de verschillende gerechtslocaties. Daarbij is tevens aangegeven dat het alternatief om alle rechtbanken gelijkelijk bevoegd te maken, zou betekenen dat er geen mogelijkheid bestaat om zaken die bij de ene rechtbank worden aangebracht door te schuiven naar een andere. Eventuele capaciteitsproblemen bij de ene rechtbank zouden dan niet op te lossen zijn. Voor een effectieve vreemdelingenrechtspraak is het derhalve van belang dat de huidige situatie kan worden gecontinueerd.

Het in subonderdeel 3 van artikel I, onderdeel B, nieuw voorgestelde vijfde lid in artikel XXII van de Evaluatiewet voorziet hierin. Uit deze overgangsrechtelijke voorziening (zgn. eerbiedigende werking) volgt dat voor de vreemdelingenrechtspraak het bestaande stelsel van nevenlocaties, zoals dat is vastgelegd in artikel 4 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen, gebaseerd op het huidige artikel 41, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, in stand blijft. Dat betekent dus dat alle in artikel 4 van voornoemd besluit genoemde nevenlocaties van de rechtbank te ’s-Gravenhage voor de behandeling vreemdelingenzaken als ‘nevenzittingsplaats’ blijven bestaan (en Alphen aan den Rijn als ‘nevenvestigingsplaats’). Daarmee blijft een effectieve behandeling van vreemdelingenzaken in het gehele land verzekerd. Overigens wordt in het kader van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel tot herziening van de gerechtelijke kaart de bestaande verdeling van zaakspakketten binnen de rechtspraak volledig opnieuw bezien. De Raad voor de rechtspraak zal hiervoor voorstellen ontwikkelen. Ook aan de zaakstoedeling in het vreemdelingenrecht zal in dit verband aandacht worden besteed.

Artikel II (inwerkingtreding)

Zoals reeds vermeld in het algemeen deel van deze memorie, zal dit wetsvoorstel gelijktijdig met de Evaluatiewet in werking moeten treden. In technisch opzicht sluit de inwerkingtredingsbepaling van dit wetsvoorstel aan op die van de Evaluatiewet, die voorziet in de mogelijkheid van gefaseerde inwerkingtreding. Dit neemt dit niet weg dat het de bedoeling is dat de Evaluatiewet in haar geheel in werking treedt per 1 januari 2011. Dat geldt dus ook voor dit wetsvoorstel.

De Minister van Justitie,

Advies Raad van State

No. W03.10.0440/II

’s-Gravenhage, 23 september 2010

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 8 september 2010, no. 10.002462, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie in verband met gemeentelijke herindelingen en het overgangsrecht betreffende tuchtrechtspraak bij de advocatuur en vreemdelingenrechtspraak, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe de rechterlijke indeling in overeenstemming te brengen met enkele gemeentelijke herindelingen die op 1 januari 2011 van kracht worden en bevat daarnaast twee aanvullingen van het overgangsrecht van de Evaluatiewet.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een opmerking met betrekking tot het overgangsrecht. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

Eén van de in dit wetsvoorstel opgenomen overgangsbepalingen heeft betrekking op beroepen, ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Op die beroepen blijft het recht van toepassing zoals het gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Evaluatiewet.1 Hiermee wordt beoogd om voor de vreemdelingenrechtspraak het huidige stelsel van nevenlocaties in stand te laten.

De Afdeling heeft begrip voor dit oogmerk, maar beveelt aan dit niet vorm te geven als een overgangsregeling, aangezien het hier in feite een structurele uitzondering betreft op het nieuwe stelsel van nevenvestigingen.

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling niet te kiezen voor een aanvulling van het overgangsrecht, maar de huidige regeling inzake de nevenlocaties voor zover het de vreemdelingenrechtspraak betreft op te nemen in een afzonderlijke bepaling als uitzondering op de nieuwe regeling.2

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Nader Rapport

Nr. 5674219/10/6

15 november 2010

Directie Wetgeving

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het Voorstel van wet tot wijziging van de Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 september 2010, nr. 10.002462, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 september 2010, nr. W03.10.0440/II, bied ik U hierbij aan.

  • 1. Het advies van de Afdeling advisering om de instandlating van het stelsel van nevenlocaties voor de vreemdelingenrechtspraak niet te gieten in de vorm van een overgangsbepaling is opgevolgd. Overeenkomstig de suggestie van de Afdeling is een afzonderlijke bepaling opgenomen die een uitzondering vormt op de regeling inzake de nevenlocaties die via de Evaluatiewet wordt vastgelegd in artikel 41, tweede lid, eerste volzin van de Wet op de rechterlijke organisatie (de Afdeling spreekt in voetnoot 2 van haar advies abusievelijk over de Wet op de rechterlijke indeling). Deze afzonderlijke bepaling, die erin voorziet dat voor de vreemdelingenrechtspraak ook nevenlocaties buiten het arrondissement ’s-Gravenhage kunnen worden aangewezen, heeft een plaats gekregen in de overeenkomstig het onderhavige wetsvoorstel in te voegen tweede volzin in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

  • 2. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om na ommekomst van het advies van de Afdeling advisering een overgangsbepaling toe te voegen in verband met de gevolgen van de in de Evaluatiewet voorgestelde ressortelijke herindeling voor de samenstelling van de ledenraad van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. Tevens worden nog enkele strikt wetstechnische correcties voorgesteld in de Wet op de rechterlijke organisatie.

    In verband met de door de Afdeling advisering aanbevolen vormgeving en de toegevoegde wijzigingen zijn het opschrift en de considerans van het wetsvoorstel aangepast.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.


XNoot
1

Artikel I, onderdeel B, onder 3, voegt een nieuw vijfde lid toe aan artikel XXII van de Evaluatiewet.

XNoot
2

De regeling inzake de nevenlocaties is vastgelegd in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke indeling.

Naar boven