Beleidslijn nevenactiviteiten NPO 2009

Deze beleidslijn is op 9 juni 2009 vastgesteld door de Raad van Bestuur van de NPO teneinde aan te geven op welke wijze de NPO uitvoering zal geven aan de uit artikel 2.133 van de Mediawet 2008 voortvloeiende bevoegdheid om bepaalde nevenactiviteiten aan het gemeenschappelijke belang van de publieke omroep te toetsen.

De beleidslijn is toegezonden aan de landelijke media-instellingen en gepubliceerd op de internetsite van de NPO (www.omroep.nl/npo) en treedt op 15 juni 2009 in werking. Tevens wordt de beleidslijn gepubliceerd in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

Voorheen werden nevenactiviteiten alleen door het Commissariaat voor de Media getoetst. Deze toets vond achteraf plaats, dus nadat al uitvoering was gegeven aan de nevenactiviteit. Met de inwerkingtreding van de Mediawet 2008 per 1 januari 2009 verandert de wijze waarop nevenactiviteiten worden getoetst.

Het Commissariaat voor de Media dient alle nevenactiviteiten vooraf te toetsen.Daarnaast is een nieuwe toetsingsbevoegdheid toegekend aan de Nederlandse Omroep Stichting handelend onder de naam ‘NPO’ (hierna te noemen: ‘NPO’) met betrekking tot nevenactiviteiten die er toe strekken om rechten op en de bekendheid van media-aanbod dat voor de landelijke publieke mediadienst is verzorgd of daaraan verbonden namen en merken buiten de publieke mediadienst te exploiteren. De Raad van Bestuur van de NPO is er krachtens de Mediawet 2008 toe gehouden vooraf na te gaan of deze nevenactiviteiten in strijd kunnen zijn met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst.

Relevante bepalingen

De toetsingsbevoegdheid van het Commissariaat voor de Media is vastgelegd in de volgende bepaling:

Artikel 2.132 van de Mediawet 2008
  • 1. De publieke media-instellingen mogen alleen na voorafgaande toestemming van het Commissariaat nevenactiviteiten verrichten.

  • 2. Nevenactiviteiten zijn activiteiten, directe of indirecte deelnemingen in rechtspersonen daaronder begrepen, die niet rechtstreeks verband houden met of ten dienste staan van het ter uitvoering van de publieke media-opdracht verzorgen van media-aanbod, met uitzondering van verenigingsactiviteiten.

  • 3. Toestemming kan alleen worden gegeven als een nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht, op marktconforme wijze wordt verricht en ten minste kostendekkend is.

De toetsingsbevoegdheid van de Raad van Bestuur van de NPO wordt uitgewerkt in de volgende bepalingen:

Artikel 2.133 van de Mediawet 2008

Op overeenkomsten ter zake van nevenactiviteiten die er toe strekken om rechten op en de bekendheid van media-aanbod dat voor de landelijke publieke mediadienst is verzorgd of daaraan verbonden namen en merken buiten de publieke mediadienst te exploiteren, zijn de artikelen 2.110 tot en met 2.112 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn, bedoeld in artikel 2.111, eerste lid, twee maanden is.

Artikel 2.110 van de Mediawet 2008

De landelijke publieke media-instellingen sturen een afschrift van een sponsorovereenkomst aan de raad van bestuur:

  • a. binnen één week na het tot stand komen daarvan; of

  • b. als het media-aanbod eerder wordt verspreid naar het publiek, vóór laatstgenoemd moment.

Artikel 2.111 van de Mediawet 2008
  • 1. Als de raad van bestuur binnen twee weken na ontvangst van het afschrift van de sponsorovereenkomst, of in het geval van artikel 2.110, onderdeel b, vóór de beoogde datum van verspreiding, schriftelijk heeft meegedeeld dat de sponsorovereenkomst in strijd is met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst, wordt het media-aanbod waarop de overeenkomst betrekking heeft niet verspreid, tenzij de overeenkomst wordt ontbonden of gewijzigd.

  • 2. In het geval de raad van bestuur aanvullende informatie verlangt, moet voor de toepassing van het eerste lid de schriftelijke mededeling zijn gegeven binnen twee weken nadat de aanvullende informatie is ontvangen.

Artikel 2.112 van de Mediawet 2008

De artikelen 2.110 en 2.111 zijn van overeenkomstige toepassing op de wijziging van een sponsorovereenkomst.

Toelichting wetgever op artikel 2.133 van de Mediawet 2008 (Kamerstuk 2008 Memorie van Toelichting, 31 356, nr. 3, blz. 55)

Het exploiteren van rechten op programma’s, namen en merken die voor de publieke mediadienst zijn ontwikkeld behoren ook tot de nevenactiviteiten. Voor deze nevenactiviteiten wordt in artikel 2.135 (Huidig artikel 2.133) geregeld dat de raad van bestuur op dezelfde wijze als bij het aangaan van sponsorcontracten vooraf kan kijken of daarmee niet het belang van de publieke mediadienst wordt geschaad. Zo kan een gestructureerd rechtenbeleid vorm krijgen en wordt bijvoorbeeld ‘weglekken’ van gezichtsbepalende content voorkomen. De procedure is dezelfde als bij het aangaan van sponsorcontracten (artikelen 2.110 tot en met 2.112): omroepen moeten contracten met derden vooraf aan de raad van bestuur zenden. Als de raad van bestuur vindt dat de overeenkomst in strijd komt met het gemeenschappelijk belang van de landelijke publieke omroep, dan kan hij dat aangeven. Is dat het geval, dan moet het contract ontbonden of aangepast worden.

Toelichting wetgever op artikel 2.133 van de Mediawet 2008 (Kamerstuk 2008 Nota n.a.v. het verslag, 31 356, nr. 7, blz. 38)

De goedkeuring van de raad van bestuur voor nevenactiviteiten is vereist wanneer omroepen rechten op programma’s, namen en merken die voor de publieke kanalen zijn ontwikkeld buiten het publieke bestel willen exploiteren. De ratio hiervan is dat het hier gaat om rechten, merken en namen die met publieke middelen gefinancierd zijn. De raad van bestuur beoordeelt of dit zodanig gebeurt dat het belang van de publieke omroep als geheel niet wordt geschaad en dat derden, buiten het publieke bestel, bevoordeeld worden.

De exploitatiemogelijkheden van audiovisueel materiaal zijn niet meer beperkt tot de traditionele radio- en televisiekanalen van de publieke omroep. Programmamateriaal wordt tegenwoordig geproduceerd mede met het oog op multimediaal (her)gebruik. Dat is ook voor producenten en anderen buiten de publieke omroep interessant. Bij materiaal dat voor de publieke omroep is geproduceerd berusten de rechten daarvan in steeds meer gevallen niet alleen meer bij de publieke omroepen. Om te voorkomen dat materiaal dat voor de publieke omroep is geproduceerd op een gemakkelijke manier kan verdwijnen waardoor de publieke programmering of de samenwerking en coördinatie binnen de publieke omroep schade oploopt, is er een toets van de raad van bestuur. Deze toets is vooral ook een instrument om een verstandig en afgewogen rechtenbeleid binnen de publieke omroep te ontwikkelen. Dat is een zaak van gemeenschappelijk belang van de publieke omroep die valt onder de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur.

De Mediawet 2008 wordt hierna aangeduid als: Mediawet.

Nevenactiviteiten die ertoe strekken om rechten op en de bekendheid van media-aanbod dat voor de landelijke publieke mediadienst is verzorgd of daaraan verbonden namen en merken buiten de publieke mediadienst te exploiteren, kunnen als volgt worden geordend1:

  • 1. Het verkopen van vastleggingen

  • 2. Licentieverlening zonder inhoudelijke bemoeienis

  • 3. Het op de markt (laten) brengen van producten en diensten

  • 4. Het verkopen of in licentie geven van programmafragmenten aan (media)bedrijven

  • 5. Het verkopen of in licentie geven van programma’s of programmaformats aan (media)bedrijven

  • 6. Niet programmatische evenementen

  • 7. Het inzetten of ter beschikking stellen van personeel of expertise op bepaald gebied

  • 8. Uitgeven van bladen

  • 9. Overig

Voor zover hierna in de beleidslijn wordt gesproken over nevenactiviteiten betreft het alleen de nevenactiviteiten die onder de bevoegdheid van artikel 2.133 van de Mediawet vallen, waaronder in ieder geval (het maken van afspraken met derden over) het exploiteren c.q. inzetten van gezichtsbepalende programma’s, formats, merken, logo’s, tunes, vormgeving, presentatoren. Hieronder vallen ook bewerkingen die herleidbaar zijn tot de oorspronkelijke programma’s, formats e.d.

In hoofdstuk 2 wordt de toets aan het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst overeenkomstig het voorgaande uitgewerkt. Hoofdstuk 3 bevat de praktische zaken ten aanzien van de meldingsprocedure van nevenactiviteiten bij de Raad van Bestuur.

HOOFDSTUK 2 PROCEDURE: INHOUDELIJK

2.1 Uitgangspunt toets aan het gemeenschappelijke belang

In het kader van artikel 2.133 Mediawet zal de Raad van Bestuur nagaan of voorgenomen nevenactiviteiten van media-instellingen geen nadelige gevolgen kunnen hebben voor de uitvoering van de taakopdracht en derhalve strijd opleveren met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst.

De Raad van Bestuur hanteert bij de nevenactiviteitentoets als uitgangspunt dat een voorgenomen nevenactiviteit niet in strijd is met het gemeenschappelijke belang van de publieke mediadienst, tenzij:

  • 1. de nevenactiviteit leidt tot een vereenzelviging van commerciële derden met de landelijke publieke mediadienst, waarbij met name wordt gedacht aan mediabedrijven die zich (gaan) bezighouden met het aanbieden van een aanbodkanaal,

  • 2. de nevenactiviteit plaatsvindt in een context die schadelijk is voor het imago en/of afbreuk doet aan de basiswaarden van de landelijke publieke mediadienst,

  • 3. de nevenactiviteit leidt tot verzwakking van de landelijke publieke mediadienst, bijv. door versnippering van aanbod en/of afbreuk aan het onderscheidend vermogen van de publieke mediadienst.

Om vast te stellen of hiervan sprake is, zal de Raad van Bestuur de factoren uit bijlage 1 in ogenschouw nemen, voor zover relevant.

Zoals uiteengezet in hoofdstuk 1 kan de toetsingsbevoegdheid van de Raad van Bestuur betrekking hebben op de volgende categorieën nevenactiviteiten:

  • 1. Het verkopen van vastleggingen

  • 2. Licentieverlening zonder inhoudelijke bemoeienis

  • 3. Het op de markt (laten) brengen van producten en diensten

  • 4. Het verkopen of in licentie geven van programmafragmenten aan (media)bedrijven

  • 5. Het verkopen of in licentie geven van programma’s of programmaformats aan (media)bedrijven

  • 6. Niet programmatische evenementen

  • 7. Het inzetten of ter beschikking stellen van personeel of expertise op bepaald gebied

  • 8. Uitgeven van bladen

  • 9. Overig

De Raad van Bestuur is voornemens zich te concentreren op voorgenomen nevenactiviteiten die in de categorieën 5 of 7 vallen omdat bij het verrichten van deze activiteiten het gemeenschappelijke belang sneller kan worden geraakt dan bij activiteiten die vallen onder de overige categorieën. Binnen categorie 5 ‘Het verkopen of in licentie geven van programma’s of programmaformats aan (media)bedrijven’ wordt de beoordeling verder beperkt tot verkoop of licentiering aan (media)bedrijven die de programma’s of programmaformats voor het Nederlandse publiek toegankelijk zullen maken.

Bij de beoordeling van nevenactiviteiten zal de Raad van Bestuur rekening houden met de afspraken tussen de publieke omroep en de Vereniging van Onafhankelijke Televisie Producenten OTP.

Het komende jaar is bedoeld om ervaring op te doen met de bevoegdheid van artikel 2.133 Mediawet. De Raad van Bestuur vertrouwt erop dat de media-instellingen hun eigen verantwoordelijkheid nemen bij het bewaken van het uitgangspunt van de toets bij alle nevenactiviteiten die onder artikel 2.133 Mediawet vallen. Dit betekent in ieder geval dat van media-instellingen wordt verwacht dat zij op basis van het OTP-convenant een redelijk bezwaar inroepen indien een activiteit kan leiden tot strijd met het gemeenschappelijke belang van de publieke mediadienst. Na een jaar zal de Raad van Bestuur op basis van de door de NPO en de media-instellingen opgedane ervaringen de procedure evalueren, eventueel mede op basis van verrichte steekproeven binnen de hierboven genoemde categorieën nevenactiviteiten.

2.2 Voorbeelden

Om te verduidelijken wanneer een voorgenomen nevenactiviteit volgens de Raad van Bestuur kan leiden tot strijd met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst, zijn hieronder enkele fictieve voorbeelden uitgewerkt. Onderstaande voorbeelden dienen slechts om inzicht te geven in de wijze waarop de Raad van Bestuur nevenactiviteiten kan toetsen. Uiteraard zal iedere individuele activiteit op basis van de bijzondere omstandigheden van het geval worden beoordeeld zodat aan de genoemde voorbeelden geen rechten kunnen worden ontleend.

1. Het leveren van een gezichtsbepalende presentator aan een concurrerend aanbodkanaal

Media-instelling X verleent zijn medewerking aan de werkzaamheden van een gezichtsbepalende presentator voor een concurrerend aanbodkanaal. Dit heeft tot gevolg dat:

  • de nevenactiviteit leidt tot een vereenzelviging van commerciële derden met de landelijke publieke mediadienst,

  • de nevenactiviteit leidt tot verzwakking van de landelijke publieke mediadienst omdat er afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van de publieke mediadienst en daarmee de exclusieve betekenis van de presentator voor de publieke omroep afneemt.

Conclusie:

Deze activiteit heeft in beginsel nadelige gevolgen voor de uitvoering van de gezamenlijke taakopdracht en levert daarom strijd op met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst.

2. Het leveren van een gezichtsbepalend programmaformat aan een concurrerend aanbodkanaal

Media-instelling Y verleent een licentie op het format van een gezichtsbepalend en succesvol programma van de publieke omroep aan RTL Nederland ten behoeve van uitzending op RTL4. Dit heeft tot gevolg dat:

  • de nevenactiviteit leidt tot een vereenzelviging van commerciële derden met de landelijke publieke mediadienst,

  • de nevenactiviteit leidt tot verzwakking van de landelijke publieke mediadienst. Hierbij is het volgende van belang:

    • het programma wordt door RTL4 tijdens prime time uitgezonden,

    • het betreft een recent bij de publieke omroep uitgezonden programma en

    • er is mogelijk interesse van andere partijen binnen de publieke mediadienst in het format.

Conclusie:

Deze activiteit heeft in beginsel nadelige gevolgen voor de uitvoering van de gezamenlijke taakopdracht en levert daarom strijd op met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst.

3. Het leveren van programma’s aan themakanalen van derden

Omroep Z heeft zich gespecialiseerd in het thema ‘Cultuur’. Omroep Z wordt benaderd door een commerciële partij die voornemens is het themakanaal ‘Cultuur’ te starten met de vraag of Omroep Z meerdere programma’s ter beschikking wil stellen ten behoeve van dit themakanaal. Dit heeft tot gevolg dat:

  • de nevenactiviteit leidt tot een vereenzelviging van commerciële derden met de landelijke publieke mediadienst,

  • de nevenactiviteit leidt tot verzwakking van de landelijke publieke mediadienst omdat er afbreuk wordt gedaan aan het onderscheidend vermogen van de publieke mediadienst. Hierbij is het volgende van belang:

    • het themakanaal richt zich op hetzelfde publiek,

    • het betreft gezichtsbepalende programma’s van de publieke omroep,

    • de omvang van de bijdrage van de landelijke publieke media-instelling(en) is in verhouding tot het overige aanbod op het kanaal aanzienlijk.

Conclusie:

Deze activiteit heeft in beginsel nadelige gevolgen voor de uitvoering van de gezamenlijke taakopdracht en levert daarom strijd op met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst.

HOOFDSTUK 3 PROCEDURE: PRAKTISCHE ZAKEN

Op basis van de Mediawet dienen media-instellingen alle nevenactiviteiten die vallen onder artikel 2.133 Mediawet vooraf bij de Raad van Bestuur te melden. De Raad van Bestuur maakt op de meldingsplicht een uitzondering voor activiteiten die vallen onder categorie 4. ‘Het verkopen of in licentie geven van programmafragmenten aan (media)bedrijven’. Vanwege de omvang van deze activiteiten hoeven deze activiteiten niet afzonderlijk te worden gemeld. Wel kan de Raad van Bestuur steekproefsgewijs bij een media-instelling een overzicht opvragen van de verstrekte fragmenten aan partijen buiten de publieke mediadienst gedurende een bepaalde periode.

Media-instellingen sturen bij de melding de relevante overeenkomst(en) mee.

Nevenactiviteiten kunnen als volgt worden gemeld bij de Raad van Bestuur:

  • per gewone post: NPO, t.a.v. de Raad van Bestuur, Postbus 26444, 1202 JJ Hilversum;

  • per e-mail: nevenactiviteiten@omroep.nl

Uitsluitend bij voorgenomen nevenactiviteiten die in categorie 52 of 7 vallen, zal de Raad van Bestuur vervolgens nagegaan of er geen sprake kan zijn van strijd met het gemeenschappelijke belang3. Na ontvangst van de melding van deze nevenactiviteiten stuurt de Raad van Bestuur een ontvangstbevestiging.

De Raad van Bestuur heeft een beslistermijn van twee maanden. Er zal echter zoveel mogelijk getracht worden binnen een kortere termijn de toets te verrichten. In dat kader is het van belang dat de media-instelling bij de melding alle benodigde informatie verstrekt, waaronder in ieder geval de relevante overeenkomst(en).

De Raad van Bestuur laat de media-instelling binnen tien werkdagen na ontvangst van de nevenactiviteitenmelding weten of de melding aanleiding geeft tot een nader onderzoek door de Raad van Bestuur conform artikel 2.133 Mediawet. Bij het uitblijven van een dergelijk bericht mag de media-instelling er van uitgaan dat de gemelde nevenactiviteit niet strijdig is met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst.

In het geval de Raad van Bestuur aanvullende informatie bij de media-instelling opvraagt, is de omroep gehouden deze informatie zo snel mogelijk te verstrekken.

Indien de Raad van Bestuur binnen twee maanden na melding van de nevenactiviteit schriftelijk heeft meegedeeld dat de nevenactiviteit in strijd is met het gemeenschappelijke belang van de landelijke publieke mediadienst, mag de nevenactiviteit niet worden verricht.

De Raad van Bestuur houdt een openbaar register Nevenactiviteiten bij waarin elke getoetste nevenactiviteit wordt opgenomen. Het register bevat de volgende informatie: de betrokken media-instelling, een korte omschrijving van de nevenactiviteit, het relevante toetsingsbesluit van de Raad van Bestuur, de ingangsdatum en de duur van de activiteit.

BIJLAGE 1 – FACTOREN T.B.V. TOETS AAN GEMEENSCHAPPELIJKE BELANG

  • a) Zijn er partijen binnen de publieke mediadienst waarmee samenwerking mogelijk is met het oog op uitvoering van de activiteit? Zo ja, zijn deze partijen door de media-instelling benaderd?

  • b) In welke mate wordt gebruik gemaakt van het imago en/of de goodwill van de media-instelling?

    • a. worden er sterke merken van de media-instelling gebruikt?

    • b. is er betrokkenheid van gezichtsbepalende presentatoren, personages of andere medewerkers van de media-instelling?

  • c) Gaat het om een structurele/langlopende activiteit c.q. gebruik?

  • d) Is er sprake van gebruik van eigen of opdrachtproducties?

  • e) Is er sprake van exclusief gebruik en/of een exclusieve samenwerking?

  • f) Hoe belangrijk is de bijdrage van de media-instelling voor het bedrijf?

    • a. Is de omvang van de bijdrage van de landelijke publieke media-instelling(en) in verhouding tot het overige aanbod van het bedrijf aanzienlijk?

    • b. Is de waarde van de bijdrage van de media-instelling aanzienlijk?


XNoot
1

Vergelijk de clusterindeling van het Commissariaat voor de Media genoemd in de brief van 23 december 2008 inz. ‘Definitief standpunt generieke meldingen’.

XNoot
2

Binnen categorie 5 ‘Het verkopen of in licentie geven van programma’s of programmaformats aan (media)bedrijven’ wordt de toets verder beperkt tot verkoop of licentiering aan (media)bedrijven die de programma’s of programmaformats voor het Nederlandse publiek toegankelijk zullen maken.

XNoot
3

Dit gebeurt door na te gaan of er sprake is van strijd met het uitgangspunt van de nevenactiviteitentoets zoals weergegeven in hoofdstuk 2, blz. 6.

Naar boven