Regeling van 30 september 2009, nr. DB 2009/565, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

Directoraal-Generaal voor fiscale zaken, Directie directe belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 19, tiende lid, van de Invorderingswet 1990;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, wordt de zinsnede ‘de artikelen 25, 26’ vervangen door: de artikelen 19, 25, 26.

B

Na hoofdstuk I wordt, onder verlettering van de hoofdstukken IA en IB tot hoofdstuk IB en hoofdstuk IC, een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IA OVERHEIDSVORDERING

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1ca

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. overheidsvordering:

vordering als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet;

b. Onze Minister:

Onze Minister van Financiën;

c. bank:

bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

d. betaalrekening:

rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot automatische incasso kunnen worden gedaan;

e. deelvordering:

vordering als bedoeld in artikel 1ce, derde lid;

f. uitvoeringsdatum:

datum, waarop de overheidsvordering wordt uitgevoerd door de bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt. Deze datum wordt bepaald door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering;

g. bestedingsruimte:

saldo op een rekening vermeerderd met het maximale debetsaldo op die rekening dat is toegestaan op grond van een overeenkomst inzake krediet die tussen de bank en de belastingschuldige is gesloten.

AFDELING 2 OVEREENKOMST
Artikel 1cb

Onze Minister sluit een overeenkomst inzake de overheidsvordering met de bank waar de rekening wordt gehouden waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt. De overeenkomst bevat in ieder geval de bepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

AFDELING 3 UITVOERING
Artikel 1cc

De overheidsvordering wordt gedaan op een betaalrekening die op naam of mede op naam staat van de belastingschuldige, zijnde een natuurlijk persoon.

Artikel 1cd

De beschikking, bedoeld in artikel 19, vijfde lid, van de wet, wordt elektronisch bekend gemaakt aan de bank, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt. De overheidsvordering wordt uitsluitend uitgevoerd volgens de Nederlandse systematiek van automatische incasso.

Artikel 1ce
  • 1. De overheidsvordering bedraagt ten hoogste € 500 en wordt gedaan bij een belastingaanslag met een openstaand bedrag van ten hoogste € 1000, voor ten hoogste tweemaal in een kalendermaand per belastingaanslag.

  • 2. De overheidsvordering wordt bij dezelfde belastingaanslag gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie kalendermaanden gedaan.

  • 3. De overheidsvordering kan worden gesplitst in verschillende deelvorderingen. Deze deelvorderingen worden op hetzelfde tijdstip bekend gemaakt aan de bank, bedoeld in artikel 1cb.

  • 4. De overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering wordt uitgevoerd indien de bestedingsruimte op de betaalrekening op de uitvoeringsdatum toereikend is.

Artikel 1cf
  • 1. De bank, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, is bevoegd tot terugboeking van het bedrag van de overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering, indien blijkt dat de bestedingsruimte op de betaalrekening van de belastingschuldige op de uitvoeringsdatum ontoereikend is. Deze bevoegdheid vervalt na vijf werkdagen volgend op de uitvoeringsdatum.

  • 2. Werkdagen, in de zin van het eerste lid, zijn alle kalenderdagen, met uitzondering van de zaterdag en zondag, de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de tweede Paasdag, 1 mei en de beide Kerstdagen.

AFDELING 4 INFORMATIEVOORZIENING AAN BELASTINGSCHULDIGE
Artikel 1cg

De bank, waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt, vermeldt op het papieren of elektronische afschrift van de af- of terugboeking op de betaalrekening van de belastingschuldige, de door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering geleverde gegevens.

Artikel 1ch

De ontvanger informeert de belastingschuldige schriftelijk over de op zijn betaalrekening uitgevoerde overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, deelvordering binnen zeven dagen nadat de termijn, genoemd in artikel 1cf, eerste lid, tweede volzin, is verstreken.

C.

In artikel 7, eerste lid, wordt ‘de hoofdstukken IA en IB’ vervangen door: de hoofdstukken IB en IC.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op de datum waarop artikel VI, onderdeel Abis, van de wet van 27 september 2007 tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijnen (Versterking fiscale rechtshandhaving) (Stb. 2007, 376 en gewijzigd bij Stb. 2007, 563), in werking is getreden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.

BIJLAGE, BEHOREND BIJ ARTIKEL 1CB

Overeenkomst inzake de overheidsvordering

De ondergetekenden:

  • (naam), (adres, postcode en woon- of vestigingsplaats), ingeschreven in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken te (plaats) onder nummer (nummer), verder te noemen de bank;

  • Onze Minister, voor wie optreedt (naam).

Zijn overeengekomen als volgt:

  • 1. Onze Minister opent hierbij een rekening bij de bank onder nummer (nummer) waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, van de wet worden overgemaakt.

  • 2. De gegevens op grond waarvan overheidsvorderingen worden gedaan worden in digitale vorm en overeenkomstig de Nederlandse systematiek van automatische incasso geleverd aan de bank.

  • 3. Onze Minister is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, te weten het rekeningnummer en het bedrag van de overheidsvordering, die worden geleverd bij het doen van de overheidsvordering.

  • 4. Onze Minister is verantwoordelijk voor de telefonische bereikbaarheid voor belastingschuldigen op een gratis nummer.

  • 5. De bank informeert Onze Minister over de op de rekening betrekking hebbende gegevens.

  • 6. De bepalingen in deze overeenkomst strekken mede ten behoeve van de bank waar de belastingschuldige een betaalrekening houdt en indien op die betaalrekening een overheidsvordering is uitgevoerd, en hebben dienovereenkomstig te gelden als een onherroepelijk derdenbeding als bedoeld in artikel 253 en verder van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Aldus overeengekomen en getekend,

te (plaats) op (datum)

Onze Minister,

voor deze:

De bank,

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Onderhavige ministeriële regeling wijzigt de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 en is gebaseerd op artikel 19, tiende lid, Invorderingswet 1990 (IW 1990). Op grond van artikel 19, tiende lid, IW 1990 wordt in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 een nieuw hoofdstuk ingevoegd dat ziet op de ‘overheidsvordering’. De overheidsvordering is ingevolge de wet van 27 september 2007, houdende wijziging van Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijnen (Versterking fiscale rechtshandhaving) (Stb. 2007, 376 en gewijzigd bij Stb. 2007, 563) opgenomen in artikel 19, vierde lid, IW 1990. Overigens wordt de overheidsvordering in de wetsgeschiedenis aangeduid als ‘bankvordering’. De benaming is aangepast om tot uitdrukking te brengen dat het geen vordering van de bank betreft maar een vordering van de overheid.

Contouren overheidsvordering

Nadat in verband met een belastingaanslag een aanmaning is verzonden en een dwangbevel is betekend en de belastingschuldige zijn belastingaanslag nog niet heeft betaald, kan de overheidsvordering op basis van artikel 19, vierde lid, IW 1990 worden gedaan. Artikel 19, vierde lid, IW 1990 behelst de mogelijkheid tot het leggen van een vereenvoudigde vorm van een derdenbeslag onder de bank. Op vordering van de ontvanger wordt door een bank geld overgeschreven van de rekening van de belastingschuldige – zijnde een natuurlijk persoon – naar de bank van de Belastingdienst. Met dit nieuwe invorderingsmiddel is beoogd een efficiënt verhaalsinstrument te creëren dat er zich voor leent massaal te worden toegepast bij de invordering van relatief kleine belastingbedragen die verschuldigd zijn door natuurlijke personen. Gebleken is namelijk dat de Belastingdienst er onvoldoende in slaagt de vele kleine belastingbedragen die ook na de betekening van het dwangbevel onbetaald blijven, in te vorderen met de daarvoor beschikbare middelen als de loonvordering ex artikel 19, eerste lid, IW 1990 en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door de belastingdeurwaarder ex artikel 14 IW 1990.

De overheidsvordering wordt alleen uitgevoerd op betaalrekeningen en niet op spaarrekeningen of tegoeden op creditcards. Het saldo op de betaalrekening en het bedrag dat de belastingschuldige eventueel ‘rood kan staan’ (tezamen: de bestedingsruimte) vallen onder het bereik van de overheidsvordering.

Op grond van artikel 19, negende lid, IW 1990 wordt geen overheidsvordering gedaan als op de belastingschuldige de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is. De overheidsvordering wordt evenmin gedaan in het geval de belastingschuldige in staat van faillissement verkeert.

De bank is verplicht om aan de overheidsvordering te voldoen. Bij het uitvoeren van de overheidsvordering kan de bank zich niet beroepen op verrekening met enige tegenvordering.

De overheidsvordering kan door de ontvanger ook worden gedaan bij de terugvordering van teveel betaalde toeslagen. Artikel 19 IW 1990 is namelijk in artikel 32, zesde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van overeenkomstige toepassing verklaard1.

Indien de overheidsvordering onterecht door de ontvanger is gedaan, bijvoorbeeld omdat de inspecteur de belastingaanslag inmiddels heeft verminderd tot nihil of omdat degene ten laste van wiens rekening een overheidsvordering wordt gedaan geen belastingschuld heeft, is dit onrechtmatig. Uit de jurisprudentie2 blijkt dat de ontvanger die beslag legt dit op eigen risico doet en bijzondere omstandigheden daargelaten, de door het beslag geleden schade dient te vergoeden indien de overheidsvordering ten onrechte blijkt te zijn gedaan.

Uitvoering overheidsvordering

Vanwege het voornemen een efficiënt en massaal toepasbaar invorderingsinstrument te ontwikkelen, bij de uitvoering waarvan banken een voorname plaats toebedeeld krijgen, is reeds in een vroeg stadium in overleg getreden met de Nederlandse Verenging van Banken (NVB) teneinde overeenstemming te bereiken over de mogelijke uitvoeringsmodaliteiten. In overleg met de NVB is gekozen voor een uitvoeringsvorm waarbij wordt aangesloten bij de Nederlandse systematiek van automatische incasso. De vordering ex artikel 19, vierde lid, IW 1990 wordt door de ontvanger in digitale vorm bekend gemaakt aan de bank van de Belastingdienst, waarna deze bank het gevorderde bedrag digitaal incasseert bij de bank van de belastingschuldige. De overheidsvordering betreft geen echte automatische incasso omdat daarvoor een machtiging van de rekeninghouder is vereist. Bovendien komt de rekeninghouder bij een echte automatische incasso een storneringsrecht toe, dat is niet het geval bij uitvoering van de overheidsvordering omdat voldaan moet worden aan een wettelijke verplichting. Verder geldt bij gewone opdrachten tot automatische incasso dat de rekeninghouder deze kan blokkeren; bij de uitvoering van de overheidsvordering bestaat die mogelijkheid niet. Tot slot wijkt de uitvoering van de overheidsvordering af van een echte automatische incasso omdat daarvoor de zogenaamde ‘overstapservice’ geldt. De overstapservice houdt in dat incasso-opdrachten van de rekeninghouder automatisch overgaan naar een nieuwe betaalrekening als de rekeninghouder wisselt van betaalrekening. De overheidsvordering zal echter niet worden uitgevoerd, niet op de oude rekening en niet op de nieuwe rekening, als het rekeningnummer is gewijzigd als gevolg van de overstapservice.

De keuze voor de uitvoering van de overheidsvordering volgens de systematiek van automatische incasso betekent ten eerste dat de bank waar de belastingschuldige zijn rekening houdt geen naam/nummercontrole zal uitvoeren en daartoe ook niet gehouden is. Incasso geschiedt louter op basis van het door de opdrachtgever, in dit geval de ontvanger, opgegeven rekeningnummer. Ten tweede volgt uit de systematiek van automatische incasso dat niet aan de vordering zal worden voldaan als er een pandrecht op het saldo op de rekening rust of beslag op de rekening is gelegd. In zo’n geval is de rekening geblokkeerd zodat de overheidsvordering niet kan worden uitgevoerd. Hetzelfde geldt indien de ontvanger ondanks dat de belastingschuldige in staat van faillissement verkeert of indien op de belastingschuldige de Wet schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is, een overheidsvordering heeft gedaan. Mocht de overheidsvordering in die gevallen onverhoopt zijn uitgevoerd door de bank, bijvoorbeeld omdat het faillissement op de dag is uitgesproken dat ook de overheidsvordering is gedaan, dan is de bank bevoegd om het bedrag van de overheidsvordering van de rekening van de Belastingdienst terug te storten naar de rekening van de belastingschuldige.

Implementatie overheidsvordering

Om de implementatie van de overheidsvordering zo goed mogelijk te laten verlopen is in mei 2009 bij de Belastingdienst gestart met een pilot onder de medewerkers van de Belastingdienst. De medewerkers hebben bij verschillende banken rekeningen geopend waarop de overheidsvordering is uitgevoerd. Met de pilot werd getest of het proces van de overheidsvordering goed verliep. Dus of de banken aan de vordering konden voldoen, welke gegevens nodig waren en of de bank wel of niet voldeed aan een vordering bij onvoldoende bestedingsruimte.

In juli 2009 is de pilot geëindigd. Uit de pilot bleek dat het geautomatiseerde proces niet geheel naar behoren verliep. De problemen in de automatisering zijn inmiddels verholpen.

In eerste instantie wordt alleen bij de invordering van rijksbelastingen gestart met het toepassen van de overheidsvordering in het invorderingsproces. Decentrale overheden krijgen eveneens de mogelijkheid om bij de invordering van hun belastingaanslagen gebruik te maken van de overheidsvordering en zijn daarbij op grond van artikel 140 van de Waterschapswet, artikel 232aa van de Provinciewet en artikel 251 van de Gemeentewet gebonden aan onderhavige ministeriële regeling. De decentrale overheden zullen pas in een later stadium gebruik gaan maken van de overheidsvordering om zo te komen tot een ordelijke en gefaseerde inbedding van de overheidsvordering in de verschillende werkprocessen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A
Artikel 1 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

Artikel 1 bepaalt de reikwijdte van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Artikel 19, tiende lid, IW 1990 bevat een delegatiegrondslag die in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt uitgewerkt zodat artikel 19 aan de opsomming in artikel 1, eerste lid, wordt toegevoegd.

Onderdeel B
Hoofdstuk IA Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

Voorgesteld wordt een nieuw hoofdstuk IA in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 op te nemen inzake de overheidsvordering. Hiertoe worden de bestaande hoofdstukken IA en IB verletterd tot hoofdstuk IB en hoofdstuk IC.

Afdeling 1 Algemene bepalingen
Artikel 1ca Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

In artikel 1ca zijn de begripsbepalingen opgenomen.

Allereerst is in onderdeel a het begrip ‘overheidsvordering’ gedefinieerd. Hiermee wordt bedoeld de vordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, IW 1990.

Ten tweede is in onderdeel b het begrip ‘Onze Minister’ gedefinieerd. Hiermee wordt Onze Minister van Financiën bedoeld.

Ten derde is in onderdeel c ‘bank’ gedefinieerd. Hiermee wordt bedoeld de bank, bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht. In onderhavige ministeriële regeling wordt in de specifieke bepalingen een onderscheid gemaakt tussen de bank waar de rekening van de belastingschuldige wordt gehouden en de bank waarnaar de ingevorderde bedragen worden overgemaakt, dit is de bank van de Belastingdienst waaraan de ontvanger de overheidsvordering bekend maakt en die dit bedrag incasseert volgens de Nederlandse systematiek van automatische incasso.

Ten vierde is in onderdeel d het begrip ‘betaalrekening’ gedefinieerd. Met een betaalrekening wordt bedoeld een rekening bestemd voor het betalingsverkeer en ten aanzien waarvan opdrachten tot automatische incasso kunnen worden gedaan. Of een rekening bestemd is voor het betalingsverkeer wordt bepaald door de algemene productkenmerken die de bank hieraan verbindt. Het is mogelijk dat een rekeninghouder de uitvoering van opdrachten tot automatische incasso blokkeert, in dat geval kan er wel sprake zijn van een betaalrekening omdat er ten aanzien van die rekening wel opdrachten tot automatische incasso kunnen worden gedaan.

Ten vijfde is in onderdeel e het begrip ‘deelvordering’ opgenomen bij de begripsbepalingen. Hiermee wordt bedoeld de vordering in artikel 1ce, derde lid, van onderhavige ministeriële regeling.

Ten zesde is in onderdeel f het begrip ‘uitvoeringsdatum’ gedefinieerd. Met de uitvoeringsdatum wordt de datum bedoeld waarop de overheidsvordering wordt uitgevoerd door de bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt. Uitvoering van de overheidsvordering is het overmaken van het geld van de rekening van de belastingschuldige naar de rekening van de Belastingdienst. De ontvanger bepaalt welke datum de uitvoeringsdatum is en geeft dit aan bij het doen van de overheidsvordering.

Tot slot is in onderdeel g het begrip ‘bestedingsruimte’ gedefinieerd. Onder de bestedingsruimte vallen het saldo op de rekening alsmede de kredietruimte op die rekening.

Afdeling 2 Overeenkomst
Artikel 1cb Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

In artikel 1cb is geregeld dat Onze Minister een overeenkomst sluit inzake de overheidsvordering met de bank waar de rekening wordt gehouden waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, IW 1990 worden overgemaakt. Deze overeenkomst wordt gesloten voordat overheidsvorderingen kunnen worden gedaan door de ontvanger. De overeenkomst bevat in ieder geval de bepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

In de overeenkomst inzake de overheidsvordering wordt in ieder geval geregeld dat Onze Minister een rekening opent waarop de ingevorderde bedragen worden overgemaakt. In de overeenkomst moeten de in de bijlage opgenomen verplichtingen van partijen worden vastgelegd. De ontvanger maakt de overheidsvorderingen digitaal bekend aan de bank overeenkomstig de Nederlandse systematiek van automatische incasso. Onze Minister is verantwoordelijk voor de bereikbaarheid op een gratis telefoonnummer zodat klachten over de uitvoering van de overheidsvordering bij de Belastingdienst kunnen worden gemeld. Verder is ook in de overeenkomst opgenomen dat Onze Minister verantwoordelijk is voor de juistheid van de gegevens die worden geleverd bij het doen van de overheidsvordering.

Bij de overeenkomst is een derdenbeding opgenomen. Het gaat om een onherroepelijk derdenbeding als bedoeld in artikel 253 en verder van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek dat bewerkstelligt dat de verantwoordelijkheden van Onze Minister op grond van deze overeenkomst ook gelden ten opzichte van de bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt, indien er op die betaalrekening een overheidsvordering is uitgevoerd.

Net als de Minister van Financiën dienen het college van burgemeester en wethouders, het college van gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van het waterschap3, namens de gemeente, de provincie onderscheidenlijk het waterschap, op termijn een overeenkomst te sluiten met de verschillende banken waar zij een rekening gaan houden waarop de ingevorderde bedragen worden overgemaakt als ze overheidsvorderingen gaan doen.

Afdeling 3 Uitvoering
Artikel 1cc Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

In artikel 1cc is geregeld dat een overheidsvordering alleen kan worden gedaan op een betaalrekening van de belastingschuldige. De betaalrekening is gedefinieerd in artikel 1ca, onderdeel d, van onderhavige regeling. Deze beperking betekent dat de overheidsvordering niet op een spaarrekening of op de kredietruimte op een creditcard kan worden gedaan.

De overheidsvordering wordt alleen toegepast bij belastingschuldigen die natuurlijke personen zijn. Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, is de overheidsvordering ontwikkeld om een snelle en efficiënte invordering te realiseren van de grote stroom relatief kleine vorderingen op natuurlijke personen.

De overheidsvordering kan worden gedaan op een betaalrekening die alleen op naam staat van de belastingschuldige of op een betaalrekening die mede op naam staat van de belastingschuldige (de zogenaamde en/of-rekening of de en/en-rekening).

Artikel 1cd Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

In artikel 19, vijfde lid, IW 1990 is bepaald dat de vordering op grond van artikel 19 IW 1990 bij beschikking geschiedt. Dit geldt ook voor de overheidsvordering. In artikel 1cd is verder geregeld hoe de beschikking, inzake de overheidsvordering, bekend wordt gemaakt.

Bekendmaking van de beschikking inzake de overheidsvordering geschiedt langs elektronische weg. Er is gekozen voor bekendmaking langs elektronische weg omdat de uitvoering van de overheidsvordering geschiedt volgens de systematiek van automatische incasso, zie de toelichting hieronder. Aangezien de uitvoering van een opdracht tot automatische incasso geheel elektronisch verloopt, is bekendmaking van een overheidsvordering aan de bank via elektronische weg de geschikte manier van bekendmaking.

De bekendmaking aan de bank van de belastingschuldige geschiedt overigens door tussenkomst van de bank van de Belastingdienst. Nu is gekozen voor een systematiek van automatische incasso betekent dat dat de opdracht tot het uitvoeren van de overheidsvordering loopt via de bank van de Belastingdienst. Bij een automatische incasso zijn namelijk altijd twee banken en een opdrachtgever betrokken.

Tot slot is in artikel 1cd geregeld dat de overheidsvordering uitsluitend wordt uitgevoerd volgens de Nederlandse systematiek van automatische incasso4. Bij de totstandkoming van artikel 19, vierde lid, IW 1990 is er voor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de gangbare praktijk van de automatische incasso om de administratieve lasten voor de banken en de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst beperkt te houden. Voor de bank waar de Belastingdienst een rekening houdt waarop de bedragen ingevorderd op grond van artikel 19, vierde lid, IW 1990 worden overgemaakt is het noodzakelijk dat de bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt, de Nederlandse systematiek van automatische incasso gebruikt. Is dat niet het geval, dan is uitvoering van de overheidsvordering niet mogelijk. In andere landen worden verschillende vormen van automatische incasso gebruikt die hun eigen technische inbedding kennen.

Artikel 1ce Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

Ten eerste is in het eerste lid van artikel 1ce geregeld dat het bedrag van de overheidsvordering ten hoogste € 500 bedraagt. Ten tweede is in het eerste lid van artikel 1ce geregeld dat de overheidsvordering alleen wordt gedaan bij belastingaanslagen met een openstaand bedrag van niet meer dan € 1000. Het is mogelijk dat de belastingaanslag was opgelegd voor € 2000, waarna de belastingschuldige € 1000 heeft voldaan, zodat nog € 1000 openstaat. In een dergelijk geval is het doen van de overheidsvordering mogelijk. Ten derde is in het eerste lid van artikel 1ce geregeld dat de ontvanger per belastingaanslag ten hoogste tweemaal per kalendermaand een overheidsvordering doet.

In het tweede lid van artikel 1ce is geregeld dat de overheidsvordering bij dezelfde belastingaanslag gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie kalendermaanden wordt gedaan. Mocht deze belastingaanslag na drie maanden nog niet zijn ingevorderd, dan zal de ontvanger een ander middel moeten aanwenden om de belastingaanslag in te vorderen.

In het derde lid van artikel 1ce is geregeld dat de overheidsvordering kan worden gesplitst in verschillende deelvorderingen die op hetzelfde tijdstip aan de bank, bedoeld in artikel 1cb, bekend worden gemaakt. De overheidsvordering valt dan uiteen in vorderingen van kleinere bedragen die tezamen ten hoogste € 500 bedragen. De reden om één overheidsvordering uiteen te laten vallen in kleinere deelvorderingen is dat de bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt, alleen aan de (deel)vordering voldoet als de bestedingsruimte op de rekening toereikend is om het volledige bedrag van de (deel)vordering te voldoen. Door de vordering te splitsen is de kans groter dat de (deel)vordering wordt geïncasseerd. De Belastingdienst is voornemens om te werken met deelvorderingen van ten hoogste € 166. Het is een ordenend bedrag dat is gebaseerd op een inschatting van doeltreffendheid enerzijds en kostenbesparing anderzijds. Indien de praktijk leert dat een ander bedrag beter uitpakt zal het bedrag van de deelvordering wijzigen. Voordat het bedrag wordt gewijzigd zal in overleg worden getreden met de NVB.

In samenhang met de splitsing van de overheidsvorderingen in verschillende deelvorderingen is in het vierde lid geregeld dat de overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering wordt uitgevoerd indien de bestedingsruimte op de uitvoeringsdatum op de rekening toereikend is. Indien er slechts een deel van de overheidsvordering onderscheidenlijk deelvordering kan worden voldaan uit de bestedingsruimte op de rekening, wordt de overheidsvordering onderscheidenlijk de deelvordering, niet uitgevoerd.

Artikel 1cf Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

In artikel 1cf, eerste lid, is geregeld dat de bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt bevoegd is tot terugboeking van het bedrag van de overheidsvordering of, indien deze is gesplitst, de deelvordering indien de bestedingsruimte op de uitvoeringsdatum op de betaalrekening van belastingschuldige niet toereikend is gebleken. Het is mogelijk dat de bank voldoet aan de overheidsvordering of aan een deelvordering en daarmee de kredietlimiet overschrijdt of het positief saldo overschrijdt terwijl er geen kredietruimte aanwezig is. Het is niet voor elke bank mogelijk de bestedingsruimte van een rekening direct – dat wil zeggen ten tijde van de digitale afschrijving van de rekening – te beoordelen, zodat banken een zekere storneringstermijn wordt gegund. De bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt, is bevoegd tot terugboeking van het bedrag van de rekening van de Belastingdienst naar de rekening van de belastingschuldige uiterlijk tot en met vijf werkdagen na de dag waarop de overheidsvordering is gedaan.

In artikel 1cf, tweede lid, is vastgelegd wat onder een werkdag als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. Werkdagen zijn alle kalenderdagen, met uitzondering van de zaterdag en zondag, de Nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, de tweede Paasdag, 1 mei en de beide Kerstdagen. Nu zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het normale betalingsverkeer wordt ook aangesloten bij de werkdagen van de banken die gelden voor het Nederlandse betalingsverkeer.

Afdeling 4 Informatievoorziening aan belastingschuldige
Artikel 1cg Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

De bank, waar de belastingschuldige een rekening houdt, vermeldt op het papieren of elektronische afschrift van de af- of terugboeking op de rekening de door de ontvanger bij het doen van de overheidsvordering geleverde gegevens. Het gaat hier om het nummer van de belastingaanslag en het gratis telefoonnummer waarop de belastingschuldige met eventuele vragen terecht kan over de overheidsvordering.

Artikel 1ch Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990

De ontvanger is verplicht de belastingschuldige jegens wie de overheidsvordering, dan wel de deelvordering, is gedaan over de vordering te informeren. In artikel 1ch is geregeld dat deze verplichting binnen zeven dagen nadat de bevoegdheid van de bank tot terugboeking is verstreken moet worden nagekomen. De belastingschuldige wordt dan geïnformeerd over de uitvoering van de overheidsvordering, of indien deze is gesplitst, over de uitvoering van de deelvordering, het bedrag, het nummer van de aanslag en het gratis telefoonnummer waar hij terecht kan met eventuele vragen.

Hieronder volgen enkele voorbeelden om de werking van de overheidsvordering te verduidelijken.

Voorbeelden overheidsvordering

Overheidsvorderingen worden in deze maand gedaan op de 11e en 25e van de maand.

Voorbeeld 1

Belastingaanslag inkomstenbelasting € 740. Dwangbevel is betekend op 23 april 2010.

Overheidsvordering gedaan op 11 mei 2010:

Drie deelvorderingen van € 166, in totaal € 498. Bestedingsruimte op de rekening is € 1000.

Resultaat:

Drie deelvorderingen worden alledrie geïncasseerd. Restschuld van € 242.

Overheidsvordering gedaan op 25 mei 2010:

Twee deelvorderingen: één van € 166 en één van € 76. Bestedingsruimte op de rekening is € 400.

Resultaat:

Twee deelvorderingen worden beiden geïncasseerd. Geen restschuld.

Voorbeeld 2

Belastingaanslag inkomstenbelasting € 740. Dwangbevel is betekend op 23 april 2010.

Overheidsvordering gedaan op 11 mei 2010:

Drie deelvorderingen van € 166, in totaal € 498. Bestedingsruimte op de rekening is € 275 (betreft een creditstand van € 25 en een overeengekomen kredietfaciliteit van € 250).

Resultaat:

Van de drie deelvorderingen wordt er één geïncasseerd. De twee overige deelvorderingen worden geweigerd in verband met een ontoereikende bestedingsruimte. Restschuld van € 574.

Overheidsvordering gedaan op 25 mei 2010:

Drie deelvorderingen van € 166, in totaal € 498. Bestedingsruimte op de rekening is € 200 (betreft een debetstand van € 50 en een overeengekomen kredietfaciliteit van € 250).

Resultaat:

Van de drie deelvorderingen wordt er één geïncasseerd. De twee overige deelvorderingen worden geweigerd in verband met een ontoereikende bestedingsruimte. Restschuld van € 408.

De mogelijkheid tot het doen van de overheidsvordering teneinde deze belastingaanslag in te vorderen eindigt in dit voorbeeld eind juli 2010.

Voorbeeld 3

Overheidsvorderingen worden in deze maand gedaan op de 9e en 23e van de maand.

Belastingaanslag inkomstenbelasting € 740. Dwangbevel is betekend op 21 mei 2010.

Overheidsvordering gedaan op 9 juni 2010:

Drie deelvorderingen van € 166, in totaal € 498. Bestedingsruimte op de rekening € 150 (betreft een debetstand van € 100 en een overeengekomen kredietfaciliteit van € 250).

Bank voert in eerste instantie de drie deelvorderingen uit, totaal voor een bedrag van € 498. Op 14 juni 2010 maakt de bank gebruik van de bevoegdheid de betaalde bedragen terug te boeken vanwege een ontoereikende bestedingsruimte. De belastingschuldige wordt niet geïnformeerd door de ontvanger.

Resultaat:

Restschuld van € 740.

Overheidsvordering gedaan op 23 juni 2010:

Drie deelvorderingen van € 166, in totaal € 498. Bestedingsruimte op de rekening is € 200 (betreft een debetstand van € 50 en een overeengekomen kredietfaciliteit van € 250).

Bank voert in eerste instantie de drie deelvorderingen uit, totaal voor een bedrag van € 498. Op 28 juni 2010 maakt de bank gebruik van de bevoegdheid een bedrag van € 332 (2x € 166) terug te boeken vanwege ontoereikende bestedingsruimte. Op 5 juli 2010 informeert de ontvanger de belastingschuldige over de uitgevoerde overheidsvordering ten bedrage van € 166.

Resultaat:

Restschuld van € 574.

De mogelijkheid tot het doen van de overheidsvordering teneinde deze belastingaanslag in te vorderen eindigt in dit voorbeeld eind augustus 2010.

Onderdeel C

In de onderdeel C wordt in verband met de verlettering, als gevolg van het invoegen van een nieuw hoofdstuk IA, van de bestaande hoofdstukken IA en IB tot onderscheidenlijk hoofdstuk IB en hoofdstuk IC, de verwijzing in artikel 7, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 aangepast.

Artikel II

Inwerkingtredingsbepaling

Onderhavige ministeriële regeling treedt in werking op de datum dat artikel 19, tiende lid, IW 1990 in werking is getreden, dat is de bepaling waarop onderhavige ministeriële regeling is gebaseerd.

De wijziging van artikel 19, tiende lid, IW 1990 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De Staatssecretaris van Financiën,

J.C. de Jager.


XNoot
1

Stb. 2007, 376, blz. 13–14.

XNoot
2

Hoge Raad 13 januari 1995, NJ 1996, 482.

XNoot
3

Zie artikel 231, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, artikel 227a, tweede lid, onderdeel a, van de Provinciewet en artikel 123, derde lid, onderdeel a, van de Waterschapswet.

XNoot
4

Zie Kamerstukken II 2005/06, 30 322, nr. 10, blz. 17, Kamerstukken II 2006/07, 30 322, nr. 15 en Handelingen I 2007/08, 30322, blz. 29 en 37.

Naar boven