Besluit van ......, houdende nadere regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen (Besluit buitengerechtelijke kosten)

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van ...... (datum, nr.);

Gelet op artikel 4.4.4.2.7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

De Raad van State gehoord (advies van ...... (datum, nr.);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van ...... (datum, nr.);

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De buitengerechtelijke kosten, bedoeld in artikel 4.4.4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen in rekening worden gebracht voor zover zij redelijk zijn. De buitengerechtelijke kosten bedragen ten hoogste 15% van de geldsom, bedoeld in artikel 4.4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking treedt.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitengerechtelijke kosten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

In artikel 4.4.4.2.7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt bepaald dat de buitengerechtelijke kosten worden berekend met toepassing van bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarieven. Dit besluit strekt tot vaststelling van een maximumpercentage dat bij betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel aan buitengerechtelijke kosten gevorderd kan worden.

Indien door een bestuursorgaan wordt overgegaan tot betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel kan het op grond van artikel 4.4.4.2.7, eerste lid, Awb, de kosten daarvan verhalen op degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd.

De kosten van betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel worden onderscheiden in gerechtelijke kosten en buitengerechtelijke kosten.

De gerechtelijke kosten worden berekend met toepassing van het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). De gerechtelijke kosten betreffen mede vergoedingen voor werkzaamheden die rechtstreeks met de ambtshandeling samenhangen en voor de goede uitvoering van die ambtshandeling nodig zijn, zoals voorbereidende, uitvoerende en afrondende werkzaamheden. De buitengerechtelijke kosten dienen afzonderlijk vastgesteld te worden aangezien deze kosten niet voortvloeien uit de ambtshandelingen genoemd in het Btag. Buitengerechtelijke kosten zijn bij voorbeeld kosten die voortvloeien uit het voeren van herinneringstelefoontjes, het treffen en administreren van een betalingsregeling, en het informeren daarover aan belanghebbenden. De bevoegdheid om een vergoeding in rekening te brengen voor het verzenden van een aanmaning is geregeld in artikel 4.4.4.1.2 Awb en valt niet onder de buitengerechtelijke kosten.

Vaststelling percentage

Gebleken is dat bestuursorganen buitengerechtelijke kosten op verschillende wijze in rekening brengen. Sommige instanties berekenen een bepaald percentage van de oorspronkelijk verschuldigde geldsom, anderen hanteren een degressieve variabele (naar mate de hoogte van de vordering toeneemt wordt het percentage kosten dat in rekening wordt gebracht lager) en ook wordt door bepaalde instanties van geval tot geval beoordeeld wat een reëel bedrag is om aan buitengerechtelijke kosten te vorderen. Dit is verklaarbaar enerzijds vanwege de verscheidenheid aan regelingen die van toepassing is. Anderzijds wordt dit verklaard door het feit dat uitvoeringsinstanties in de afgelopen jaren op eigen wijze een invorderingssysteem ontwikkeld hebben waarbij met name factoren als de hoogte van de te vorderen geldsom en het aantal te vorderen geldsommen per jaar een rol spelen. Uiteraard zijn deze factoren voor elke instantie verschillend. Eenzelfde regeling is echter wenselijk voor alle bestuursrechtelijke instanties zodat in de toekomst een eenvoudig en praktisch te hanteren systeem voor de vaststelling van buitengerechtelijke kosten geldt.

Benadrukt zij dat het vorderen van buitengerechtelijke kosten een bevoegdheid is en geen verplichting. Tevens spreekt het vanzelf dat alleen buitengerechtelijke kosten gevorderd kunnen worden indien daadwerkelijk kosten zijn gemaakt, voor zover deze redelijk zijn, én voor zover de hoogte daarvan in redelijke verhouding staat tot de oorspronkelijk verschuldigde geldsom.

In aanvulling op het uitgangspunt van redelijkheid geldt een maximum van 15%, hetgeen niet onverenigbaar wordt geacht met de huidige praktijk. Hieruit vloeit enerzijds voort dat indien een klein geldbedrag verschuldigd is, de daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten niet zomaar volledig gevorderd kunnen worden maar dat het maximum van 15% van de oorspronkelijk verschuldigde geldsom gehanteerd dient te worden. Immers, het bedrag aan buitengerechtelijke kosten zou anders niet in verhouding staan tot de oorspronkelijk verschuldigde geldsom.

Anderzijds betekent dit bij grote geldbedragen dat alleen redelijke kosten gevorderd kunnen worden en niet zonder meer 15%, omdat 15% van de oorspronkelijk verschuldigde geldsom een buitenproportioneel hoog bedrag aan buitengerechtelijke kosten met zich kan brengen.

Voor de vaststelling van de buitengerechtelijke kosten bij betekening en tenuitvoerlegging van een dwangbevel is in dit besluit daarom geregeld dat buitengerechtelijke kosten in rekening gebracht kunnen worden voor zover dit redelijk is en ten hoogste tot 15% van de geldsom, die betaald dient te worden op grond van artikel 4.4.1.2, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitzonderingen

Instanties die bestuursrechtelijke geldschulden vorderen en geconfronteerd worden met buitengerechtelijke kosten zijn bij voorbeeld de Belastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB).

De Belastingdienst geniet ten aanzien van onderhavig besluit echter een uitzonderingspositie op grond van artikel 4, hoofdstuk 6, van de Aanpassingswet vierde tranche Awb (TK 31 124). Daarin is een wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen opgenomen waaruit voortvloeit dat de afdelingen 4.4.4 en 4.4.5 van de Awb niet van toepassing zijn op de Belastingdienst.

Tevens is in artikel 3, hoofdstuk 7, van de Aanpassingswet vierde tranche Algemene wet bestuursrecht bepaald dat de titels 4.4, 5.1 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing zijn op het opleggen en innen van een administratieve sanctie. Onderhavig besluit is daarom ook niet van toepassing op de uitvoeringspraktijk van het CJIB.

Overgangsrecht

De overgangsbepaling die is opgenomen in artikel III van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht geldt tevens voor het bepaalde in dit besluit. Dit betekent dat op geldschulden die voor de inwerkingtreding van de vierde tranche bij beschikking zijn vastgesteld, dan wel rechtstreeks uit een wettelijk voorschrift zijn ontstaan, het oude recht van toepassing blijft.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.

Advies Raad van State

No. W03.08.0128/II

’s-Gravenhage, 25 april 2008

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 15 april 2008, no.08.001158, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende nadere regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen (Besluit buitengerechtelijke kosten), met nota van toelichting.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt een opmerking met betrekking tot de normering van het in rekening brengen van buitengerechtelijke kosten. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

Het ontwerpbesluit is gebaseerd op artikel 4.4.4.2.7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zoals deze komt te luiden nadat het voorstel van wet Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht in werking is getreden. 1 De tweede volzin van dit tweede lid luidt: ‘De buitengerechtelijke kosten worden berekend met toepassing van bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarieven.’ Het voorgestelde artikel 1 bevat een criterium (genoemde kosten kunnen in rekening worden gebracht voor zover zij redelijk zijn) en een maximum (de kosten bedragen ten hoogste 15% van de betrokken geldsom. De Raad is er niet van overtuigd dat met dit artikel voldoende nauwkeurig wordt aangesloten bij genoemde delegatiegrondslag, die in ieder geval geen basis biedt om in plaats van het stellen van tarieven te volstaan met een naar zijn strekking flexibel criterium. De Raad verwijst in dit verband naar andere algemene maatregelen van bestuur, zoals bijvoorbeeld het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders, het Besluit tarieven in strafzaken 2003 of het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur, waarin telkens een tarief (een geldbedrag) wordt gekoppeld aan een handeling. De Raad adviseert in het ontwerpbesluit nauwkeurig aan te sluiten bij de tekst van artikel 4.4.4.2.7, tweede lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H.D. Tjeenk Willink.

Nader Rapport

24 juni 2009

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur houdende nadere regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen (Besluit buitengerechtelijke kosten)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 april 2008, nr. 08.001158, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 25 april 2008, nr. W03.08.0128/II, bied ik U hierbij aan.

Bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen tarieven

In de eerste plaats wordt opgemerkt dat een tarief niet per definitie hoeft te bestaan uit een geldbedrag per handeling. Zo is het belastingtarief ook verdeeld in vier tarieven die bestaan uit percentages. Een tarief gekoppeld aan een handeling is in dit geval niet mogelijk omdat gelet op de uitvoeringspraktijk een grote verscheidenheid bestaat aan handelingen waaraan kan worden gedacht bij het in rekening brengen van buitengerechtelijke kosten. Bovendien ziet het in het ontwerpbesluit genoemde percentage op een maximum. Uitgangspunt is dat alleen buitengerechtelijke kosten gevorderd kunnen worden indien daadwerkelijk kosten zijn gemaakt. Deze kosten moeten redelijk zijn en de hoogte daarvan moet in redelijke verhouding staan tot de oorspronkelijk verschuldigde geldsom. De redelijkheid van te vorderen buitengerechtelijke kosten kan per geval verschillen. Het uitgangspunt van redelijkheid met een aanvulling van een maximum van 15% wordt niet onverenigbaar geacht met de huidige praktijk, die zoveel mogelijk onverstoord moet blijven. Dat is ook de gedachte geweest van de wetgever, ten tijde van het opstellen van artikel 4:120 Awb. Gelet hierop, wordt opvolging van het advies van de Raad op dit punt niet noodzakelijk geacht.

De verwijzingen naar de voorlopige artikelnummers van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht zijn vervangen door verwijzingen naar de definitieve artikelnummers.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin.


XNoot
1

Kamerstukken I 2006/07, 29 702, A.

Naar boven