Comptabiliteitsbesluit 2008

Het dagelijks bestuur van de Sociaal-Economische Raad, gelet op artikel 51 en mede gelet op de artikelen 46, eerste lid, en 52, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie;

Besluit:

§ 1 Beheersdaden voorbehouden aan het dagelijks bestuur

Artikel 1

Met inachtneming van de in artikel 51 van de wet neergelegde beheerstaak, en voor zover niet anders is bepaald, neemt het dagelijks bestuur alle beslissingen die betrekking hebben op:

a. het aangaan van overeenkomsten en het verrichten van andere rechtshandelingen, waardoor een recht of een verplichting van de Raad ontstaat;

b. te voeren processen, het onderwerpen van een bestaand geschil aan arbitrage en het inwinnen van bindend advies ter beslechting van een bestaand geschil, alsmede het leggen van conservatoire beslagen en het nemen van andere processuele maatregelen tot het behoud van rechten van de Raad. In spoedeisende gevallen beslist de voorzitter;

c. het bezwaren van zaken van de Raad met pand of hypotheek;

d. het afboeken van oninbare vorderingen;

e. het verlenen van kwijtschelding of op andere wijze afstand doen van rechten, het aangaan van dadingen of vaststellingsovereenkomsten en het toestemmen in een akkoord in geval van faillissement of surséance van betaling.

§ 2 Taken en bevoegdheden algemeen secretaris

Artikel 2 Voorbereiding van de begroting

1. De algemeen secretaris zorgt dat jaarlijks een voorontwerp van een begroting van baten en lasten van de Raad ten behoeve van het komende kalenderjaar aan het dagelijks bestuur wordt aangeboden. Het voorontwerp wordt voorzien van een toelichting en de benodigde bescheiden, waaronder de bijbehorende ontwerpheffingsverordeningen. Het aanbieden geschiedt op een zodanig tijdstip dat het dagelijks bestuur voldoende tijd heeft voor zijn beraadslagingen en vervolgens de ontwerpbegroting voor de wettelijke termijn van 1 oktober kan aanbieden aan de Raad.

2. De algemeen secretaris zorgt voor de openbare kennisgeving, openbaarmaking, nederlegging en verkrijgbaarstelling van heffingsverordeningen, de begroting en de ontwerpen daarvan, bedoeld in artikel 38, eerste en derde lid, en artikel 46, tweede en derde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

3. De algemeen secretaris zorgt er voor dat de door de Raad vastgestelde begroting en heffingsverordeningen voor de wettelijke termijn van 15 november ter goedkeuring worden aangeboden aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Indien de begroting niet voor het einde van het jaar, waarvoor zij moet dienen, is goedgekeurd, treft de algemeen secretaris de benodigde maatregelen ten bevoeve van het verkrijgen van een machtiging als bedoeld in artikel 48, tweede lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikel 3 Uitvoering van de begroting

1. De algemeen secretaris neemt namens het dagelijks bestuur deel aan het bestuur en de besluitvorming van de werkgeversvereniging PBO, en is uit dien hoofde bevoegd in te stemmen met de door de werkgeversvereniging af te sluiten collectieve arbeidsovereenkomst.

2. Met inachtneming van de Kaderverordening arbeidsvoorwaarden SER van 21 maart 2003 is de algemeen secretaris bevoegd te beslissen omtrent aanstelling, bevordering en ontslag van de medewerkers van het secretariaat en de vaststelling van hun salarissen.

3. De algemeen secretaris is bevoegd tot het aanschaffen van de goederen en diensten die benodigd zijn voor de vervulling van de taken van de Raad, voor zover dit in overeenstemming is met de begroting.

4. De algemeen secretaris is bevoegd om, in overeenstemming met de begroting en de toepasselijke regelingen en overeenkomsten, beschikkingen tot subsidieverlening en subsidievaststelling te nemen.

Artikel 4 Het doen van niet-begrote uitgaven

De algemeen secretaris is bevoegd de benodigde niet-begrote uitgaven te doen tot een bedrag van tien procent van de bedragen die in de desbetreffende begrotingsrubrieken zijn opgenomen. Deze uitgaven mogen gecumuleerd niet hoger zijn dan twee procent van de totale, voor dat jaar begrote lasten. Voor grotere begrotingsoverschrijdingen is voorafgaande goedkeuring van het dagelijks bestuur nodig.

Artikel 5 Overige beheersdaden

1. De algemeen secretaris is bevoegd tot het aangaan, wijzigen en verlengen van huurovereenkomsten die betrekking hebben op die delen van het SER-gebouwencomplex die niet nodig zijn voor het vergaderproces van de Raad en zijn commissies en werkgroepen, alsmede voor de huisvesting van het SER-secretariaat.

2. De algemeen secretaris is verantwoordelijk voor het behoud en het onderhoud van de gebouwen en andere eigendommen van de Raad, en treft de daarvoor benodigde voorzieningen.

3. De algemeen secretaris is verantwoordelijk voor het beheer van de kasgelden en gelden op de betalingsrekeningen van de Raad alsmede voor de belegging van de gelden welke niet direct benodigd zijn voor de uitgaven van de Raad. Het in acht te nemen beleggingsbeleid is opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

4. De algemeen secretaris is bevoegd de in artikel 1, onder d en e, bedoelde beslissingen te nemen, tenzij de betrokken belangen of de omvang van de bedragen naar zijn oordeel tot gevolg moeten hebben dat het dagelijks bestuur de desbetreffende beslissing neemt.

5. De algemeen secretaris is bevoegd alle niet uitdrukkelijk in dit besluit genoemde beheersdaden te verrichten, tot ten hoogste een bedrag van vijfentwintigduizend euro.

Artikel 6 Financiële administratie en betalingen

1. De algemeen secretaris wijst de medewerkers aan die zijn belast met het voeren van de financiële administratie. Hij stelt daarbij de eisen vast die ten aanzien van de inrichting en het bijhouden van de boekhouding in acht genomen moeten worden.

2. De algemeen secretaris wijst de medewerkers aan die zijn belast met het verrichten van betalingen. Betalingen mogen slechts worden verricht indien

- deze door posten in de begroting zijn gedekt,

- de Raad rechtens tot betaling is gehouden, en

- de verschuldigdheid blijkt uit goedgekeurde bescheiden, met dien verstande dat in uitzonderingsgevallen betalingen van minder dan honderd euro kunnen geschieden zonder dat de verschuldigdheid uit bescheiden blijkt.

3. Indien op grond van het bepaalde in het voorgaande lid een betaling niet door de betrokken medewerker kan worden verricht, beslist de algemeen secretaris.

Artikel 7 Jaarrekening en tussentijdse financiële verslaglegging

1. De algemeen secretaris zorgt dat de financiële administratie van de Raad zodanig is ingericht dat omtrent de budgettaire verantwoording van de baten en lasten en omtrent de vermogenspositie van de Raad te allen tijde een volledig inzicht kan worden verkregen.

2. De algemeen secretaris verstrekt aan het dagelijks bestuur binnen zes weken na dato een voorlopig overzicht van de baten en de lasten naar de toestand per 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van ieder jaar.

3. Het dagelijks bestuur wijst een accountant aan, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die de jaarrekening van de Raad en de daarop betrekking hebbende boeken en bescheiden controleert en aan het dagelijks bestuur schriftelijk verslag doet van zijn bevindingen.

4. De algemeen secretaris zorgt dat jaarlijks een voorontwerp van de jaarrekening en verantwoording van het beheer over het afgelopen kalenderjaar aan het dagelijks bestuur wordt aangeboden. De jaarrekening wordt voorzien van een toelichting en de benodigde bescheiden. Hij wordt uiterlijk in april aan het dagelijks bestuur toegezonden, opdat deze de jaarrekening voor de wettelijke termijn van 1 juli kan aanbieden aan de Raad.

5. De algemeen secretaris zorgt voor de nederlegging, verkrijgbaarstelling en openbare kennisgeving, bedoeld in artikel 52, tweede lid, tweede en derde volzin, van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

Artikel 8 Grondslagen begroting en jaarrekening

De Verordening financiën bedrijfslichamen 1999 wordt inhoudelijk op overeenkomstige wijze toegepast op de begroting en de jaarrekening van de Raad.

Artikel 9 Ondermandaat

1. De algemeen secretaris is bevoegd, onder het stellen van regels inzake uitvoering en toezicht, medewerkers van de Raad aan te wijzen die bevoegd zijn tot het verrichten van door hem bepaalde handelingen als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5.

2. De algemeen secretaris is bevoegd, onder het stellen van regels inzake uitvoering en toezicht, medewerkers van de Raad aan te wijzen die bevoegd zijn nota’s en declaraties wegens het leveren van goederen en het verrichten van diensten door derden goed te keuren.

3. De ondermandaten en nadere regels ter uitvoering van dit besluit worden vastgelegd in een uitvoeringsbesluit van de algemeen secretaris. Het uitvoeringsbesluit wordt ter kennisneming aan het dagelijks bestuur voorgelegd.

§ 3 Slotbepalingen

Artikel 10

Het Comptabiliteitsbesluit 2002 wordt ingetrokken.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie waarin het wordt geplaatst. Het besluit wordt eveneens gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als Comptabiliteitsbesluit 2008.

Den Haag, 18 april 2008.
De voorzitter.
De algemeen secretaris.

Toelichting op het Comptabiliteitsbesluit 2008

Algemeen

In artikel 51 van de Wet op de bedrijfsorganisatie (Wet bo) is bepaald dat het dagelijks bestuur het vermogen en de inkomsten en uitgaven van de Raad beheert, met dien verstande dat de Raad ter zake bij verordening regelen kan stellen. De Raad heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

In de artikelen 46 en 52 van de Wet bo wordt het dagelijks bestuur opgedragen jaarlijks een ontwerpbegroting en een ontwerpjaarrekening op te stellen en ter vaststelling voor te leggen aan de Raad.

Het dagelijks bestuur mandateert door middel van onderhavig besluit de algemeen secretaris van de Raad tot uitvoering van financiële beheerstaken en geeft aanwijzingen voor de uitvoering hiervan. De hoofdlijn is dat de algemeen secretaris volledig bevoegd is tot het doen van uitgaven binnen de begrotingsruimte. Voor niet begrote uitgaven en begrotingsoverschrijdingen geldt een limiet. Bij overschrijding daarvan dient het dagelijks bestuur te beslissen over het al dan niet doen van deze uitgaven.

In het voorliggende besluit is ten slotte bepaald dat de algemeen secretaris bevoegd is op zijn beurt medewerkers te mandateren en aanwijzingen te geven. Dit is gedaan in het Uitvoeringsbesluit comptabiliteit 2008.

De wijzigingen ten opzichte van het vorige Comptabiliteitsbesluit betreffen, behoudens de opbouw van het besluit, onder meer de hoogte van de limietbedragen en de nadere invulling van het beleggingsbeleid. Verder zijn bepalingen toegevoegd betreffende de vertegenwoordiging in de Werkgeversvereniging PBO en de bevoegdheid voor de algemeen secretaris beslissingen te nemen op het terrein van de arbeidsvoorwaarden van het personeel en het nemen van subsidiebeschikkingen.

Opgemerkt zij verder dat in het besluit en in deze toelichting, als het gaat om de algemeen secretaris, louter om praktische redenen de mannelijke persoonsvorm wordt gebruikt.

Artikelgewijs

Artikel 1

In dit artikel is tot uitdrukking gebracht dat bijzondere beheersdaden zijn voorbehouden aan het dagelijks bestuur, voor zover daarmee binnen het kader wordt gebleven van artikel 51, en tenzij deze geheel of gedeeltelijk elders zijn neergelegd, met name door middel van onderhavig besluit bij de algemeen secretaris.

Artikel 2

Hier is tot uitdrukking gebracht dat de reguliere beheersdaden zoals die zijn voorzien in de jaarlijks vast te stellen begroting zijn gemandateerd aan de algemeen secretaris van de Raad.

De interne begrotingsvoorbereiding start jaarlijks in mei en mondt uit in een voorontwerp voor de begroting (hoofdlijnen- en beslispuntennotitie) ten behoeve van de augustusvergadering van het dagelijks bestuur. Vervolgens worden de ontwerp-begroting en bijbehorende heffingsverordeningen vastgesteld in de db-vergadering van september en voor 1 oktober aangeboden aan de Raad, in principe ten behoeve van de Raadsvergadering van oktober. Zodra de begroting is aangeboden aan de Raad, is deze openbaar.

De Raad dient de begroting en heffingsverordeningen te behandelen en vast te stellen in een openbare vergadering.

Van het voornemen van de Raad tot behandeling en vaststelling van de begroting wordt (overeenkomstig het Reglement van Orde van de Raad) openbare kennisgeving gedaan in het Mededelingenblad PBO èn in de Staatscourant. Deze kennisgeving geschiedt nàdat het db de ontwerp-begroting heeft vastgesteld en ten minste 2 weken vóór de desbetreffende raadsvergadering (artikel 46, derde lid Wet bo).

Heffingsverordeningen dienen ten minste 4 weken voor de desbetreffende raadsvergadering te worden gepubliceerd. In artikel 38 van de Wet bo is terzake van de publicatieverplichtingen van de Raad bepaald dat

- de bekendmaking van de ontwerpen van verordeningen welke algemeen bindende regelen inhouden moet geschieden door middel van publicatie in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, en dat

- belanghebbenden een termijn van vier weken hebben voor het indienen van schriftelijke bedenkingen tegen de ontwerp-verordening.

De openbare kennisgevingen van ontwerp-heffingsverordeningen in het Mededelingenblad moeten dus geschieden ten minste vier weken plus één dag vóór de desbetreffende raadsvergadering.

In de wet is bepaald dat de begroting voor 15 november ter goedkeuring aan de Minister van SZW moet worden aangeboden. Zodra de ministeriële goedkeuring van de begroting en van de heffingsverordeningen is verkregen, worden de begrotingsverordening en heffingsverordeningen met de desbetreffende goedkeuringsbesluiten gepubliceerd in het Verordeningenblad PBO.

Onder omstandigheden kan het nodig zijn dat de Raad een beroep doet op de voorziening in artikel 48, lid 2. De ministeriële goedkeuring van de begroting ontbreekt dan bij aanvang van het jaar waarop deze betrekking heeft. In dat geval moet de minister van SZW worden gevraagd de SER te machtigen ‘tot het doen van uitgaven en innen van inkomsten waartegen bij de minister van SZW geen bedenking bestaat’. Deze machtiging ontslaat de Raad overigens niet van de wettelijke verplichting om de desbetreffende begroting in een openbare raadsvergadering te behandelen en vast te stellen (artikel 38, lid 2).

Artikel 3

Het dagelijks bestuur machtigt in dit artikel de algemeen secretaris tot het doen van de uitgaven zoals die in de begroting zijn voorzien. Voor niet-begrote uitgaven en begrotingsoverschrijdingen geldt de machtiging tot de in artikel 4 bepaalde limiet.

De personeelskosten vormen ongeveer tweederde deel van de totale lasten van de SER. Het is een kerntaak van de algemeen secretaris om een kwalitatief hoogwaardig secretariaat in stand te houden van voldoende omvang om de wettelijke taken van de SER te kunnen vervullen. Jaarlijks wordt in de begroting de omvang van de personeelsformatie vastgesteld en gespecificeerd, welke nodig is voor een adequate vervulling van de taken en activiteiten van de SER.

Eén van de beheersdaden die op grond van de wet (artikel 16, derde lid, Wet bo) is voorbehouden aan de Raad betreft de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van de secretariaatsmedewerkers. De Raad heeft in 2003 bij verordening bepaald dat hiervoor de Collectieve arbeidsovereenkomst voor de PBO-sector geldt (Kaderverordening arbeidsvoorwaarden SER van 21 maart 2003). Deze cao wordt gesloten door de Werkgeversvereniging PBO, waarvan de SER lid is. De SER wordt in de Werkgeversvereniging PBO vertegenwoordigd door de algemeen secretaris. Deze is daarmee tevens bevoegd om aan het bestuur van de werkgeversvereniging voorgelegde cao-afspraken te accorderen. De algemeen secretaris informeert het dagelijks bestuur over ontwikkelingen in arbeidsvoorwaarden, met name rondom nieuwe cao’s.

Op grond van het vierde lid heeft de algemeen secretaris de bevoegdheid om de subsidiebeschikkingen van de SER te nemen. Besluiten tot subsidieverlening en subsidievaststelling worden derhalve door hem ondertekend. Het gaat hier om subsidies die ten hoogste de in de begroting vastgestelde omvang kunnen verkrijgen, mits door de subsidie-ontvanger aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Op grond van het Subsidiebesluit SER van 19 december 2003 is de algemeen secretaris tevens aangewezen als toezichthouder op de subsidies, als bedoeld in artikel 4:59 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat daarbij om het toezicht op de naleving van de aan de ontvanger van een subsidie opgelegde verplichtingen. De algemeen secretaris kan medewerkers van de SER mandateren namens hem als toezichthouder op te treden.

Artikel 4

Omdat de hoogte van de begrote lasten met onzekerheden is omgeven en het voor beperkte overschrijdingen niet doelmatig is om hiervoor tevoren aan het dagelijks bestuur toestemming te vragen, is de algemeen secretaris tot de in dit artikel bepaalde limiet bevoegd tot begrotingsoverschrijdingen en niet-begrote uitgaven. De limiet van 2 procent van het totaal van de begrote lasten komt anno 2008 overeen met een bedrag van ongeveer 300.000 euro per jaar. In het verleden is gebleken dat begrotingsoverschrijdingen meestal ruim binnen deze grens blijven.

Indien de limiet toch wordt overschreden is voor de uitgaven toestemming van het dagelijks bestuur vereist. Het dagelijks bestuur beslist in dat geval tevens of een aanvullende begroting moet worden voorgelegd aan de Raad en vervolgens aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 5

In de Verordening financiën bedrijfslichamen 1999 is bepaald dat het bestuur van een bedrijfslichaam het beleid inzake het beleggen van vaste en vlottende middelen vastlegt (artikel 6, derde lid). Gezien de wens deze raadsverordening zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze toe te passen (zie artikel 8 van dit besluit) is in het derde lid van onderhavig artikel geregeld dat het dagelijks bestuur het beleggingsbeleid van de SER vastlegt in een bijlage bij dit besluit.

Artikel 6

In dit artikel is geregeld dat de algemeen secretaris medewerkers kan aanwijzen die belast zijn met het voeren van de administratie en het doen van betalingen, en dat de algemeen secretaris eisen kan stellen aan de uitvoering.

Artikel 7

Van het voornemen van de Raad tot behandeling en vaststelling van de jaarrekening wordt (overeenkomstig het Reglement van Orde van de Raad) openbare kennisgeving gedaan in het Mededelingenblad PBO en in de Staatscourant. Deze kennisgeving geschiedt nádat het dagelijks bestuur de ontwerp-jaarrekening heeft vastgesteld en ten minste 2 weken vóór de desbetreffende raadsvergadering (artikel 52, tweede lid, Wet bo).

De jaarrekening behoeft de instemming van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Na de raadsvergadering waarin de jaarrekening is vastgesteld, worden twee verzoeken aan de minister voorgelegd: (1) een verzoek tot instemming met de jaarrekening en (2) een verzoek tot goedkeuring van de aanvullende begrotingsverordening, waarmee de begroting achteraf in overeenstemming wordt gebracht met de gerealiseerde uitgaven.

Artikel 8

In de Verordening financiën bedrijfslichamen 1999 geeft de Raad voorschriften voor de opzet en inrichtingseisen van de begrotingen en jaarrekeningen van bedrijfslichamen. In dit artikel is bepaald dat deze eisen zoveel mogelijk ook gelden voor de begroting en jaarrekening van de SER zelf, namelijk daar waar het de inhoudelijke voorschriften betreft.

Artikel 9

De in het derde lid bedoelde vastlegging van ondermandaten en nadere regels ter uitvoering van het Comptabiliteitsbesluit 2008 is geschied in het Uitvoeringsbesluit comptabiliteit 2008.

Artikel 11

Uit het oogpunt van transparantie en verantwoording wordt het Comptabiliteitsbesluit, behalve in het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie, eveneens gepubliceerd in de Staatscourant. Evenals overige relevante interne regelgeving wordt het besluit tevens op de website van de SER geplaatst.

De voorzitter.

De algemeen secretaris.

Bijlage 1 bij het Comptabiliteitsbesluit 2008

Beleggingsbeleid

1. Hoofdlijnen

De belegging van de gelden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Comptabiliteitsbesluit 2008 geschiedt voor ten minste 80% à deposito voor een termijn van ten hoogste 12 maanden. Indien en voor zover er gelden zijn die niet binnen een termijn van 12 maanden benodigd zijn voor de uitgaven van de Raad, kunnen deze op een andere wijze vastrentend worden belegd met dien verstande dat deze beleggingen moeten voldoen aan de eisen gesteld in de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), als volgt:

beleggingscategorieën normpositie minimum maximum

kort vastrentend:

deposito’s 0-12 maanden 90% 80% 100%

lang vastrentend:

deposito’s > 12 maanden en 10% 0% 20%

/of Fido-proof obligaties

Voor de uitvoering van dit beleggingsmandaat sluit de algemeen secretaris namens het dagelijks bestuur van de Raad een beheersovereenkomst met één of meer professionele vermogensbeheerders.

2. Uitvoering van het beleggingsbeleid

2.1 Voor belegging in aanmerking komende middelen

De SER heeft behoefte aan een liquiditeitsreserve van ongeveer 50% van de begrote jaarlasten. De behoefte aan een liquiditeitsreserve houdt verband met het feit dat de SER de voor een bepaald jaar benodigde heffingsinkomsten pas in de loop van dat jaar ontvangt. De Kamers van Koophandel leggen jaarlijks in januari/februari de SER-heffing op aan de in het Handelsregister ingeschreven bedrijven. De eerste afdracht aan de SER vindt plaats in april/mei. De voor een bepaald jaar begrote uitgaven moeten daardoor voor een belangrijk deel worden gefinancierd uit de heffingsinkomsten van het voorgaande jaar. Mede op grond hiervan houdt het dagelijks bestuur als beleidslijn aan dat aan het eind van elk kalenderjaar een liquiditeitsreserve van 40 à 60% (gemiddeld 50%) van de begrote jaarlasten aanwezig moet zijn. De ondergrens is 40%: deze is nodig om aan de betalingsverplichtingen in de maanden januari tot mei te kunnen voldoen, zoals salarissen, de voor dat jaar bij vooruitbetaling verschuldigde pensioenpremie, loonbelasting en premies sociale verzekeringen. Het meerdere is dus beschikbaar voor lang vastrentend beleggen: gemiddeld 10% van de begrote jaarlasten oftewel 1,5 miljoen euro (orde van grootte 2008). Voor het overige dienen de liquide middelen kort vastrentend (à deposito < 12 maanden) te worden belegd.

Voor de Dienst Wor is om dezelfde redenen behoefte aan een liquiditeitsreserve. Deze bedraagt 75% van de begrote jaarlasten. De voor de Dienst Wor benodigde heffingsinkomsten worden namelijk in mei opgelegd door de Belastingdienst en in augustus/september afgedragen aan de SER. Daarom moet er aan het eind van het jaar een liquiditeitsreserve zijn van minimaal 65% van de begrote jaarlasten om daaruit de subsidiebetalingen aan het GBIO te kunnen realiseren in de periode van januari tot en met augustus. Gestreefd wordt naar een reservepositie van gemiddeld 75% (65% à 85%) van de begrote jaarlasten. Dat houdt in dat voor de Dienst Wor gemiddeld 10% beschikbaar is voor lang vastrentend beleggen, oftewel circa 2,5 miljoen euro (orde van grootte 2008). Voor het overige dienen de liquide middelen kort (à deposito < 12 maanden) te worden belegd.

2.2 Beheerscontracten

Voor kort vastrentend beleggen wordt uit doelmatigheidsoverwegingen een beheerscontract gesloten met de bank(en) waarbij de SER zijn betalingsverkeer heeft ondergebracht.

Voor lang vastrentend beleggen wordt een beheerscontract gesloten met een professionele vermogensbeheerder, al dan niet gelieerd aan de bank(en) waarbij de SER zijn betalingsverkeer heeft ondergebracht.

Ten minste éénmaal per jaar zal de vermogensbeheerder aan de algemeen secretaris de resultaten toelichten en voorstellen doen voor het komende jaar.

Binnen 4 weken na afloop van elk kwartaal overlegt de vermogensbeheerder een portefeuilleoverzicht met daarbij de rendementsontwikkeling aan de algemeen secretaris.

2.3 Asset mix lang vastrentend

De voor belegging in aanmerking komende middelen worden als volgt verdeeld over de beleggingscategorieën:

norm- mini- maxi-

positie mum mum

vastrentende 100% 90% 100%

waarden

liquiditeiten 0% 0% 10%

Er wordt niet belegd in garantiestructuren op basis van deze of andere beleggingscategorieën, ook al zijn deze Fido-proof.

2.4 Richtlijnen vastrentende waarden

Valutarisico

In de portefeuille is het niet toegestaan valutarisico op te nemen. Alle beleggingen dienen derhalve in euro genoteerd te zijn.

Debiteurenspreiding

De beheerder draagt zorg voor voldoende debiteurenspreiding. Geen enkele individuele debiteur met een rating lager dan AAA/Aaa mag een aandeel groter dan 15% van de totale nominale waarde van de vastrentende portefeuille innemen.

Kwaliteit van obligaties

Ter beheersing van het debiteurenrisico worden limieten gesteld. De vastrentende waarden zijn gebonden aan rating criteria m.b.t. kredietwaardigheid van de debiteuren. De marktwaarde van de vastrentende waarden is gebonden aan de onderstaande grenzen:

Rating

Moody’s S&P/FitchIBca Minimum Maximum

Aaa AAA 25% 100%

Aa1/2/3 AA+/- 0% 75%

A1/2/3 A+/- 0% 50%

3. Toelichting

Onder het oude beleggingsmandaat mocht belegd worden in deposito’s en in courante obligaties. Dit mandaat werd uitgevoerd op basis van een adviesovereenkomst met een professionele vermogensbeheerder. Naar de huidige maatstaven is dit mandaat

a. te weinig gespecificeerd en laat het daardoor te veel ruimte voor beleggingsrisico’s en

b. ligt de uitvoering van het mandaat op een te laag niveau binnen het SER-secretariaat.

ad a. Gespecificeerd mandaat en risicobeheer

Hoewel het beleggingsrisico van obligaties relatief klein is, loopt de SER hiermee koersrisico’s bij rentestijgingen en bij eventuele afwaardering van de ‘rating’ van de instellingen of ondernemingen die de obligaties uitgeven. Het oorspronkelijke beleggingsmandaat van het dagelijks bestuur is daarom in dit besluit aangescherpt en aangepast aan de eisen die thans ook worden gesteld aan decentrale overheden via de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido). De Wet fido beschouwt beleggen niet als een normale publieke taak, maar als een tijdelijke activiteit omdat er een bepaalde tijd meer geld ‘in kas’ zit dan voor de gewone bedrijfsvoering nodig is. Beleggen doet een publiekrechtelijke instelling dan ook niet om zoveel mogelijk rendement te maken, maar om geld dat in periode niet nodig is op een veilige manier te stallen. De kern van de Wet Fido is dat alleen belegd mag worden in vastrentende waarden en in aandelenbeleggingsproducten met een hoofdsomgarantie. In het voorliggende besluit is ervoor gekozen om uitsluitend ‘fido-proof’ te beleggen in uitsluitend vastrentende waarden, zoals deposito’s en obligaties.

ad b. Extern vermogensbeheer

De uitvoering van het beleggingsmandaat geschiedde tot nu toe door de Stafafdeling Financiën op basis van een adviesovereenkomst met een professionele vermogensbeheerder. Een adviesovereenkomst houdt in dat de professionele vermogensbeheerder de Stafafdeling Financiën adviseert op basis van het beleggingsmandaat van het dagelijks bestuur en dat de beleggingsbeslissingen in feite moeten worden genomen door de Stafafdeling Financiën. Dit is geen wenselijke situatie omdat de Stafafdeling Financiën niet geëquipeerd is voor het dagelijks volgen van de ontwikkelingen op de financiële markten en voor het nemen van beleggingsbeslissingen. Daarom wordt nu gekozen voor extern vermogensbeheer op basis van een scherpomlijnde beleggingsopdracht van het dagelijks bestuur. De externe vermogensbeheerder is verantwoordelijk voor de uitvoering van dat mandaat. De algemeen secretaris of - daartoe gemandateerd door de algemeen secretaris - het hoofd van de Stafafdeling Financiën controleert de uitvoering van de beleggingsopdracht door de externe vermogensbeheerder(s).

Naar boven