Koninklijk NIVRA Ontwerpverordeningen

Het bestuur van de Orde Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) maakt, gelet op artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants, onderstaande ontwerpverordeningen bekend, die zullen worden behandeld in de openbare bijeenkomst van de ledenvergadering van de Orde op 11 december 2008 in de Goudse Schouwburg te Gouda. Deze documenten zijn ook op de website van het NIVRA www.nivra.nl geplaatst.

Eenieder die bedenkingen heeft tegen deze ontwerpverordeningen, kan deze bedenkingen binnen drie weken na de datum van deze publicatie schriftelijk kenbaar maken aan: het bestuur van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, Postbus 7984, 1008 AD Amsterdam.

Ontwerpcontributieverordening 2009/2010 (Contributieverordening 2009/2010)

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van…

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 27, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

Artikel 1

De contributie voor de contributiegroepen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Algemene Contributieverordening 2007 bedraagt:

Contributiecategorie

H

(openbaar accountants)

1.539

M

(intern accountants en overheidsaccountants)

1.026

L

(accountants in business)

513

G

(leden die niet actief bij het arbeidsproces betrokken zijn)

154

Artikel 2

Het percentage, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Algemene Contributieverordening 2007 wordt vastgesteld op: vier.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op 1 september 2009.

Artikel 4

Deze verordening wordt aangehaald als: Contributieverordening 2009/2010.

TOELICHTING

De contributie voor het boekjaar 2008/2009 is reeds vastgesteld. De contributie voor het boekjaar 2009/2010 is ten opzichte van het voorgaand boekjaar verhoogd met 1,6%. Deze verhoging is overeenkomstig de ontwikkeling van de consumentenprijsindex van alle huishoudens (2006 = 100) van 2007 ten opzichte van 2006.

Ontwerpverordening tot wijziging van de Verordening op de geldelijke bijdragen praktijkstage

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van…

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 67, tweede lid, onder e, van de Wet op de Registeraccountants;

Gelet op artikel 15 van de Verordening op de praktijkstage;

Stelt de volgende verordening vast:

ARTIKEL I

De Verordening op de geldelijke bijdragen praktijkstage1 wordt als volgt gewijzigd:

  • a. In artikel 2 onder 1 wordt ‘€ 159’ vervangen door: € 162;

  • b. In artikel 2 onder 2 wordt ‘€ 159’ vervangen door: € 162;

  • c. In artikel 2 onder 3 wordt ‘€ 327’ vervangen door: € 332;

  • d. In artikel 2 onder 4 wordt ‘€ 406’ vervangen door: € 412.

ARTIKEL II

Deze verordening treedt in werking op 1 september 2009.

TOELICHTING

De geldelijke bijdragen praktijkstage voor het boekjaar 2009/2010 zijn ten opzichte van het voorgaand boekjaar verhoogd met 1,6 %. Deze verhoging is overeenkomstig de ontwikkeling van de consumentenprijsindex van alle huishoudens (2006 = 100) van 2007 ten opzichte van 2006.

Ontwerpverordening tot wijziging van de Verordening op het inschrijfgeld

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van…

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 60 van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

ARTIKEL I

De Verordening op het inschrijfgeld1 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1 wordt ‘€ 253’ vervangen door: € 257.

ARTIKEL II

Deze verordening treedt in werking op 1 september 2009.

TOELICHTING

Het inschrijfgeld voor het boekjaar 2009/2010 is ten opzichte van het voorgaand boekjaar verhoogd met 1,6 %. Deze verhoging is overeenkomstig de ontwikkeling van de consumentenprijsindex van alle huishoudens (2006 = 100) van 2007 ten opzichte van 2006.

Ontwerpverordening Kwaliteitsonderzoek (Verordening Kwaliteitsonderzoek)

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van…

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 19 van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

HOOFDSTUK 1 – BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. aan assurance verwante opdracht:

de aan assurance verwante opdracht, bedoeld in de Verordening gedragscode;

b. accountant:

de registeraccountant die werkzaam is als openbaar accountant, intern accountant of overheidsaccountant;

c. accountantsafdeling:

de accountantsafdeling, bedoeld in de Verordening gedragscode;

d. accountantskantoor:

het accountantskantoor, bedoeld in de Verordening gedragscode;

e. assuranceopdracht:

de assuranceopdracht, bedoeld in de Verordening gedragscode, met uitzondering van de opdracht tot het uitvoeren van een wettelijke controle als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet toezicht accountantsorganisaties;

f. bestuur:

het bestuur van de Orde;

g. College:

het College Kwaliteitsonderzoek, bedoeld in artikel 21 van deze verordening;

h. dagelijks beleidsbepaler:

de accountant die het dagelijkse beleid bepaalt van een accountantskantoor of een accountantsafdeling die een assurance- of een aan assurance verwante opdracht uitvoert, of indien zoals bedoeld in artikel B1-291.3 van de Verordening gedragscode een accountantskantoor geen dagelijks beleidsbepaler heeft die tevens accountant is, de openbaar accountant die werkzaam is bij of verbonden is aan het accountantskantoor;

i. incidentenonderzoek:

het onderzoek naar vermeende tekortkomingen in de beroepsuitoefening;

j. intern accountant:

de intern accountant, bedoeld in de Verordening gedragscode;

k. NOvAA:

de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten;

l. openbaar accountant:

de openbaar accountant, bedoeld in de Verordening gedragscode;

m. Orde:

het Nederlands Instituut van Registeraccountants, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants;

n. overheidsaccountant:

de overheidsaccountant, bedoeld in de Verordening gedragscode, met uitzondering van de overheidsaccountant die werkzaam is bij de belastingdienst en belast is met de controle van door belastingplichtigen ingeleverde aangiften en de overheidsaccountant die aan deze controle direct leiding geeft;

o. periodiek onderzoek:

het onderzoek naar de opzet en werking van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van een accountantskantoor of een accountantsafdeling;

p. stelsel van kwaliteitsbeheersing:

ter zake van assurance- en aan assurance verwante opdrachten door het accountantskantoor of de accountantsafdeling getroffen maatregelen en ingestelde procedures ter zake van:

  • 1°. de interne beheersing van het accountantskantoor of de accountantsafdeling met betrekking tot kwaliteit;

  • 2°. het interne onderzoek naar de naleving van de in de Verordening gedragscode opgenomen fundamentele beginselen door de bij het accountantskantoor of de accountantsafdeling werkzame of daaraan verbonden accountants en andere personen; en

  • 3°. het interne onderzoek ten aanzien van assuranceopdrachten naar de kwaliteit van de door de bij het accountantskantoor of de accountantsafdeling werkzame of daaraan verbonden accountants en andere personen uitgevoerde werkzaamheden;

q. systeem van kwaliteitsborging:

de door een organisatie getroffen maatregelen en ingestelde procedures ten aanzien van het onderzoek naar de opzet en de werking van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de bij de organisatie aangesloten accountants, accountantskantoren of accountantsafdelingen;

r. thematisch onderzoek:

het onderzoek naar een bepaald aspect van de uitvoering van assurance- of aan assurance verwante opdrachten;

s. vervolgonderzoek:

het onderzoek naar de opvolging en implementatie van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde aanbevelingen.

HOOFDSTUK 2 – ALGEMEEN

Artikel 2

De dagelijks beleidsbepaler zorgt ervoor dat het accountantskantoor of de accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij verbonden is, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat in opzet en werking voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Registeraccountants.

Artikel 3

De dagelijks beleidsbepaler zorgt ervoor dat het accountantskantoor of accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij verbonden is:

  • a. een beleid voert dat niet strijdig is met het bepaalde in deze verordening;

  • b. medewerking verleent aan periodiek onderzoek, vervolgonderzoek, thematisch onderzoek of incidentenonderzoek; en

  • c. alle gegevens ter beschikking stelt of laat stellen die nodig zijn voor periodiek onderzoek, vervolgonderzoek, thematisch onderzoek of incidentenonderzoek.

Artikel 4

Teneinde inzicht te krijgen in de specifieke situatie van het accountantskantoor of de accountantsafdeling kan er door het bestuur aan het accountantskantoor of aan de accountantsafdeling een vragenlijst worden gestuurd. De dagelijks beleidsbepaler zorgt ervoor dat deze vragenlijst binnen een termijn van zes weken na ontvangst door het accountantskantoor of de accountantsafdeling ingevuld wordt geretourneerd.

Artikel 5

De accountant verleent zijn medewerking aan periodiek onderzoek, vervolgonderzoek, thematisch onderzoek of incidentenonderzoek en stelt alle gegevens ter beschikking die nodig zijn voor periodiek onderzoek, vervolgonderzoek, thematisch onderzoek of incidentenonderzoek.

Artikel 6

Het bestuur wijst onderzoekers aan die bij de uitvoering van het periodiek onderzoek, het vervolgonderzoek, het thematisch onderzoek of het incidentenonderzoek worden ingeschakeld.

Artikel 7

Het bestuur stelt, de leden gehoord hebbend, beleidsregels vast betreffende de uitvoering van het periodiek onderzoek, het vervolgonderzoek, het thematisch onderzoek en het incidentenonderzoek.

HOOFDSTUK 3 – PERIODIEK ONDERZOEK EN VERVOLGONDERZOEK

Artikel 8

Het bestuur voert een periodiek onderzoek uit. Het periodiek onderzoek omvat een beoordeling gericht op de vraag of het stelsel van kwaliteitsbeheersing met betrekking tot assurance en aan assurance verwante opdrachten in opzet en werking voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Registeraccountants.

Artikel 9
  • 1. Het bestuur bepaalt de periodiciteit van het periodiek onderzoek.

  • 2. Het bestuur bepaalt de wijze waarop en de vorm waarin het periodiek onderzoek wordt uitgevoerd.

  • 3. Het bestuur selecteert het accountantskantoor of de accountantsafdeling voor het periodiek onderzoek.

Artikel 10

Het bestuur kan naar aanleiding van een daartoe door de dagelijks beleidsbepaler ingediend gemotiveerd schriftelijk verzoek uitstel verlenen van het periodiek onderzoek.

Artikel 11
  • 1. Het bestuur stelt naar aanleiding van het periodiek onderzoek een verslag van kwaliteitsonderzoek vast en verstrekt dit aan de dagelijks beleidsbepaler van het onderzochte accountantskantoor of de onderzochte accountantsafdeling. Het bestuur kan daarbij aanbevelingen geven voor het treffen van maatregelen ter verbetering.

  • 2. Het bestuur stelt een eindoordeel vast indien het periodiek onderzoek is uitgevoerd bij een accountantskantoor dat niet beschikt over een vergunning op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties of bij een accountantsafdeling en verstrekt dit aan de dagelijks beleidsbepaler van het onderzochte accountantskantoor of de onderzochte accountantsafdeling. Dit eindoordeel wordt opgenomen in het verslag van kwaliteitsonderzoek.

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde oordeel luidt:

    • a. positief: het stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet in opzet en werking aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Registeraccountants; of

    • b. negatief: het stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet in opzet of werking niet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Registeraccountants.

  • 4. De dagelijks beleidsbepaler stuurt in het geval er aanbevelingen zijn gegeven als bedoeld in het eerste lid, binnen zes weken na ontvangst van het verslag van kwaliteitsonderzoek een reactie. In deze reactie wordt aangegeven op welke wijze en binnen welke termijn die aanbevelingen worden opgevolgd. Laatstbedoelde termijn bedraagt ten hoogste twaalf maanden, gerekend vanaf de ontvangst van het verslag van kwaliteitsonderzoek.

Artikel 12
  • 1. Het bestuur kan na verloop van een redelijke termijn een vervolgonderzoek uitvoeren. Het bepaalde in artikel 9, tweede en derde lid, en artikel 11, eerste en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bestuur kan naar aanleiding van de uitkomsten van het vervolgonderzoek opnieuw een vervolgonderzoek uitvoeren. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het bepaalde in dit artikel laat het bepaalde in de artikelen 28 en 29 onverlet.

HOOFDSTUK 4 – THEMATISCH ONDERZOEK

Artikel 13
  • 1. Het bestuur kan een thematisch onderzoek uitvoeren.

  • 2. Het bestuur bepaalt het onderwerp van het thematisch onderzoek.

Artikel 14
  • 1. Het bestuur bepaalt de periode waarin het thematisch onderzoek wordt verricht.

  • 2. Het bestuur bepaalt de wijze waarop en de vorm waarin het thematisch onderzoek wordt uitgevoerd.

  • 3. Het bestuur selecteert het accountantskantoor of de accountantsafdeling voor het thematisch onderzoek.

Artikel 15

Het bestuur kan naar aanleiding van een daartoe door de dagelijks beleidsbepaler ingediend gemotiveerd schriftelijk verzoek vrijstelling verlenen van het thematisch onderzoek.

Artikel 16
  • 1. Het bestuur stelt naar aanleiding van het thematisch onderzoek een verslag van kwaliteitsonderzoek vast.

  • 2. Het bestuur kan het verslag van kwaliteitsonderzoek, bedoeld in het eerste lid, aan het accountantskantoor of de accountantsafdeling verstrekken.

Artikel 17
  • 1. Het bestuur kan naar aanleiding van het thematisch onderzoek een verslag uitbrengen.

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid kan een overzicht van de uitkomsten omvatten. Dat overzicht is geanonimiseerd.

HOOFDSTUK 5 – INCIDENTENONDERZOEK

Artikel 18
  • 1. Het bestuur kan een incidentenonderzoek uitvoeren naar de uitvoering van een assurance- of aan assurance verwante opdracht verricht door een accountant.

  • 2. Het bestuur kan de dagelijks beleidsbepaler van het accountantskantoor of de accountantsafdeling waarbij de in het eerste lid bedoelde accountant werkzaam is of waaraan hij verbonden is, informeren over een incidentenonderzoek en de uitkomsten daarvan.

Artikel 19

Het bestuur bepaalt de wijze waarop en de vorm waarin het incidentenonderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 20
  • 1. Het bestuur stelt naar aanleiding van het incidentenonderzoek een verslag van kwaliteitsonderzoek vast.

  • 2. Het bestuur verstrekt het verslag van kwaliteitsonderzoek, bedoeld in het eerste lid, aan de accountant.

HOOFDSTUK 6 – COLLEGE KWALITEITSONDERZOEK

Artikel 21
  • 1. Er is een College Kwaliteitsonderzoek.

  • 2. Het bestuur kan aan het College mandaat verlenen betreffende de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het bestuur stelt een reglement van orde voor het College vast.

Artikel 22
  • 1. Het aantal leden van het College wordt door het bestuur bepaald doch bedraagt ten minste vijf.

  • 2. Het bestuur benoemt de voorzitter en de overige leden uit de leden van de Orde.

  • 3. De zittingsduur van de leden van het College bedraagt maximaal vier jaar met eenmaal de mogelijkheid van herbenoeming voor wederom maximaal vier jaar. Degene die is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats de benoeming is geschied had moeten aftreden. Indien de tussentijdse vacature ontstaat tijdens de periode van herbenoeming, kan de persoon die is benoemd in de opengevallen plaats voor herbenoeming in aanmerking komen.

  • 4. De leden van het College treden af volgens een door het bestuur vast te stellen rooster.

  • 5. Het bestuur kan voor de leden van het College een vergoeding vaststellen voor reis- en verblijfkosten en voor bestede tijd.

HOOFDSTUK 7 – SAMENWERKING

Artikel 23
  • 1. Het bestuur kan de bevoegdheid tot het uitvoeren van het periodiek onderzoek of een vervolgonderzoek bij een accountantskantoor of een accountantsafdeling waar meer Accountants-Administratieconsulenten werkzaam zijn of aan verbonden zijn dan accountants, overdragen aan de instantie die bevoegd is tot het uitvoeren van een soortgelijk onderzoek ten aanzien van Accountants-Administratieconsulenten.

  • 2. Het bestuur treedt in overleg met de NOvAA in geval het voornemens is een incidentenonderzoek uit te voeren bij een accountant die werkzaam is bij of verbonden is aan een accountantskantoor of accountantsafdeling als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 24
  • 1. Het bestuur kan op verzoek van een organisatie waarbij een accountant, een accountantskantoor of een accountantsafdeling is aangesloten die hun stelsel van kwaliteitsbeheersing onderzoekt, deze organisatie accrediteren.

  • 2. Accreditatie houdt in dat het periodiek en vervolgonderzoek bij het accountantskantoor of de accountantsafdeling welke lid is van een geaccrediteerde organisatie dan wel waarvan de meerderheid van de maatschapsleden, vennoten, partners of hoe ook genaamd lid is van een geaccrediteerde organisatie, namens het bestuur wordt uitgevoerd door de geaccrediteerde organisatie.

  • 3. Een accreditatie wordt verleend indien de aanvrager aantoont dat deze beschikt over een systeem van kwaliteitsborging dat voldoet aan de door of namens het bestuur te stellen eisen, zowel wat betreft opzet als wat betreft werking.

  • 4. Aan de accreditatie worden voorwaarden verbonden. Deze voorwaarden kunnen te allen tijde worden aangevuld of gewijzigd indien het bestuur dat nodig acht voor het voortduren van de accreditatie.

  • 5. De accreditatie geldt voor een periode van drie jaar.

  • 6. Het bestuur kan een accreditatie te allen tijde intrekken.

HOOFDSTUK 8 – OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 25

Indien de dagelijks beleidsbepaler de uitkomsten van een periodiek onderzoek, vervolgonderzoek, thematisch onderzoek of incidentenonderzoek uitgevoerd bij het accountantskantoor of de accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden openbaar maakt:

  • a. neemt hij het bepaalde in artikel A-150.2 van de Verordening gedragscode in acht; en

  • b. vermeldt hij de datum waarop het meest recente periodiek onderzoek, vervolgonderzoek, thematisch onderzoek of incidentenonderzoek is uitgevoerd.

Artikel 26

Het bestuur kan een tuchtrechtelijke procedure initiëren tegen een dagelijks beleidsbepaler of een accountant die in strijd handelt met enige bepaling van deze verordening. Het bestuur verstrekt daarbij de van belang zijnde stukken.

Artikel 27

Het bestuur kan een tuchtrechtelijke procedure initiëren indien de uitkomst van het periodiek onderzoek, vervolgonderzoek of incidentenonderzoek daartoe aanleiding geeft. Het bestuur verstrekt daarbij de van belang zijnde stukken.

Artikel 28

Het bestuur kan een tuchtrechtelijke procedure initiëren indien de reactie op de door het bestuur gegeven aanbevelingen niet tijdig of niet adequaat is of die aanbevelingen onvoldoende zijn opgevolgd. Het bestuur verstrekt daarbij de van belang zijnde stukken.

Artikel 29
  • 1. Het bestuur brengt jaarlijks een verslag uit over de uitgevoerde periodieke onderzoeken, vervolgonderzoeken, thematische onderzoeken en incidentenonderzoeken.

  • 2. Het verslag als bedoeld in het eerste lid kan een overzicht van de uitkomsten omvatten. Dat overzicht is geanonimiseerd.

Artikel 30
  • 1. De Verordening op de kwaliteitstoetsing van 18 december 2002, laatstelijk gewijzigd op 14 december 2006, wordt ingetrokken.

  • 2. Een toetsing die op grond van artikel 9 van de Verordening op de kwaliteitstoetsing is aangevangen en waarin geen eindoordeel als bedoeld in artikel 14 van de Verordening op de kwaliteitstoetsing is vastgesteld, wordt aangemerkt als een periodiek onderzoek als bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van deze verordening. De bepalingen uit deze verordening zijn onverkort van toepassing.

  • 3. Een hertoetsing die op grond van artikel 15, zesde lid, van de Verordening op de kwaliteitstoetsing is aangevangen en waarin geen eindoordeel als bedoeld in artikel 14 van de Verordening op de kwaliteitstoetsing is vastgesteld, wordt aangemerkt als een vervolgonderzoek als bedoeld in artikel 1, onderdeel r, van deze verordening. De bepalingen uit deze verordening zijn onverkort van toepassing.

Artikel 31

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 32

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Kwaliteitsonderzoek.

TOELICHTING

Algemeen

Het NIVRA is op grond van de Wet op de Registeraccountants verantwoordelijk voor de bevordering van de goede beroepsuitoefening. Aan deze verantwoordelijkheid wordt onder meer uitvoering gegeven door onderzoek naar de kwaliteit van door of namens een accountantskantoor of accountantsafdeling uitgevoerde assurance en aan assurance verwante opdrachten. Hierbij wordt een uitzondering gemaakt voor wettelijke controle-opdrachten in de zin van de Wet toezicht accountantsorganisaties, omdat deze opdrachten vallen onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten.

Aldus wordt mede voldaan aan de door de International Federation of Accountants (IFAC) aan het NIVRA opgelegde verplichtingen omtrent kwaliteitsonderzoek.

In deze verordening is met name aandacht besteed aan de opzet van het periodiek onderzoek, vervolgonderzoek, thematisch onderzoek en incidentenonderzoek en de daaruit voorvloeiende rechten en verplichtingen voor de leden. In de op deze verordening gebaseerde beleidsregel die, nadat de leden van het NIVRA daarover zijn gehoord, door het bestuur wordt vastgesteld, zijn de meer praktische aspecten van deze onderzoeken beschreven.

De kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountantskantoor of een accountantsafdeling en van de accountant die daarbij werkzaam is of daaraan is verbonden is niet altijd voor iedereen op eenvoudige wijze vast te stellen. De opdrachtgever of de werkgever zal veelal door onvoldoende kennis en daardoor onvoldoende inzicht in de wijze van beroepsuitoefening moeite hebben zich een goed beeld van deze kwaliteit te vormen.

Naast de verplichtingen tegenover de opdrachtgever of de werkgever heeft met name het accountantskantoor en de accountant die daarbij werkzaam is of daaraan is verbonden ook verplichtingen jegens het maatschappelijk verkeer dat vertrouwt op een hoogwaardige kwaliteit van de beroepsuitoefening. Voor afnemers en gebruikers van producten van een accountantskantoor, zoals aandeelhouders, bestuurders, werknemers, financiers en de overheid, is het zo mogelijk nog moeilijker na te gaan op welk kwaliteitsniveau het accountantskantoor en de openbaar accountant opereren.

Ook voor de afnemers en gebruikers van accountantswerkzaamheden verricht door accountantsafdelingen waarin interne accountants of overheidsaccountants werkzaam zijn dan wel daaraan verbonden zijn, geldt dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening van groot belang is.

Om deze redenen acht het bestuur effectief en efficiënt toezicht op de naleving van de geldende normen voor de uitoefening van het accountantsberoep van zeer groot belang.

Met de Verordening op de Collegiale Toetsing, in werking getreden op 1 januari 1997, werd met dit toezicht een aanvang gemaakt. Onder meer de maatschappelijke ontwikkelingen en de opgedane ervaringen op het gebied van collegiale toetsing maakten het wenselijk de kwaliteitstoetsing te herzien en een nieuwe verordening vast te stellen. Die Verordening op de kwaliteitstoetsing is met ingang van 1 januari 2003 in werking getreden.

Opnieuw is het op grond van maatschappelijke ontwikkelingen, de inwerkingtreding van de Wet toezicht accountantsorganisaties, jurisprudentie van de raden van tucht en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, opgedane ervaring en op grond van door de IFAC uitgevaardigde standaarden noodzakelijk veranderingen door te voeren in de kwaliteitstoetsing. Met de Verordening Kwaliteitsonderzoek wordt daaraan invulling gegeven.

Er worden vier verschillende soorten onderzoek onderscheiden, te weten:

  • periodiek onderzoek: periodieke beoordeling van de opzet en de werking van het stelsel van kwaliteitsbeheersing;

  • vervolgonderzoek: naar opvolging en implementatie van aanbevelingen naar aanleiding van een uitgevoerd periodiek onderzoek;

  • thematisch onderzoek: naar een door het bestuur bepaald aspect van de uitvoering van assurance en aan assurance verwante opdrachten;

  • incidentenonderzoek: naar vermeende tekortkomingen in de beroepsuitoefening van een accountant.

Hierna wordt in deze toelichting met het begrip kwaliteitsonderzoek de vier hierboven genoemde soorten bedoeld.

Het primaire doel van het kwaliteitsonderzoek is de bevordering van de kwaliteit van de werkzaamheden. De onderzoeken worden verricht op basis van redelijkheid, zorgvuldigheid en effectiviteit. Daarbij speelt de aard en omvang van het te onderzoeken accountantskantoor of de te onderzoeken accountantsafdeling een belangrijke rol. Handhaving is van belang maar vormt niet het belangrijkste motief voor het kwaliteitsonderzoek.

Artikelsgewijs
Artikel 1

In dit artikel zijn definities van begrippen opgenomen, die dienen ter nadere bepaling van de begrippen, zoals deze in de verordening worden gebruikt. De definities sluiten zo nauw mogelijk aan bij andere wet- en regelgeving zoals de Verordening gedragscode. Anders dan in de Verordening gedragscode wordt voor de toepassing van deze verordening een wettelijke controle als bedoeld in de Wet toezicht accountantsorganisaties niet als een assuranceopdracht aangemerkt. De reden daarvan is dat op de accountantsorganisatie, de wettelijke controle en de externe accountant op grond van de Wet toezicht accountantsorganisaties toezicht wordt uitgeoefend door de Autoriteit Financiële Markten zodat deze geen object zijn van het in deze verordening bedoelde kwaliteitsonderzoek.

Met betrekking tot de definitie van dagelijks beleidsbepaler is van belang dat uitsluitend een accountantskantoor, dat een assuranceopdracht uitvoert, op grond van het bepaalde in de Verordening gedragscode verplicht is een of meer openbaar accountants als dagelijks beleidsbepaler te hebben.

Deze plicht geldt niet voor het accountantskantoor dat geen assuranceopdracht uitvoert, maar wel aan assurance verwante en eventueel overige opdrachten. In artikel B1-291.3 van de Verordening gedragscode is bepaald dat indien een dergelijk accountantskantoor geen openbaar accountant heeft die als dagelijks beleidsbepaler werkzaam is, de aan dat accountantskantoor verbonden of daarbij werkzame openbaar accountant de taken van de dagelijks beleidsbepaler bedoeld in artikel B1-291.2 van de Verordening gedragscode voor zijn rekening neemt. Indien in deze verordening en in de daarbij behorende beleidsregels wordt gesproken over dagelijks beleidsbepaler wordt daaronder tevens verstaan de hiervoor bedoelde openbaar accountant.

Artikel 2

Elk accountantskantoor dat of elke accountantsafdeling die een assuranceopdracht of een aan assurance verwante opdracht uitvoert, dient te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan het bepaalde bij en krachtens de Wet op de Registeraccountants. De dagelijks beleidsbepaler heeft tot taak dit stelsel in te voeren en op de naleving ervan toezicht te houden.

Artikel 3

In beginsel is het kwaliteitsonderzoek gericht op de beroepsuitoefening van een individuele accountant ter zake van door hem uitgevoerde assurance en aan assurance verwante opdrachten. Teneinde de accountant te beoordelen op de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening zal het accountantskantoor of de accountantsafdeling waarbij de accountant werkzaam is of waaraan hij is verbonden, aan kwaliteitsonderzoek worden onderworpen. Door deze benaderingswijze kan een goed beeld worden verkregen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening van alle accountants die bij een accountantskantoor of accountantsafdeling werkzaam zijn of daaraan zijn verbonden.

Artikel 4

Om kwaliteitsonderzoek effectief en efficiënt te kunnen uitvoeren dient er goede informatie beschikbaar te zijn over de situatie waarin een accountantskantoor of accountantsafdeling zich bevindt. Om dit te bereiken kan een vragenformulier aan ieder accountantskantoor en accountantsafdeling worden gezonden. Deze vragenlijst kan verschillend zijn voor het accountantskantoor en voor de accountantsafdeling. De vragen kunnen onder meer betrekking hebben op de aard van de cliëntenportefeuille, het aantal vestigingen en lidmaatschappen van koepelorganisaties. Tevens kunnen er meer specifieke vragen zijn opgenomen, bijvoorbeeld met betrekking tot de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving.

Artikel 5

De accountant is verplicht tot medewerking aan het kwaliteitsonderzoek. Niet meewerken kan leiden tot een tuchtrechtelijke procedure. Teneinde kwaliteitsonderzoek zorgvuldig te kunnen uitvoeren is tevens de plicht opgelegd om alle gegevens ter beschikking te stellen die nodig zijn. Omdat deze verplichting voortvloeit uit de verordening, kwalificeert deze als wettelijke plicht en levert het bekend maken van vertrouwelijke gegevens aan personen die op grond van deze verordening de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden onderzoeken, geen schending op van de geheimhoudingsplicht ex artikel A-140.1 van de Verordening gedragscode. Daarnaast geldt voor de registeraccountant die meewerkt aan een niet op deze verordening gebaseerd gedeelte van een onderzoek door een geaccrediteerde organisatie, een beroepshalve plicht om daaraan mee te werken. Dat betekent dat er ook in dat geval geen schending is van de geheimhoudingsplicht ex artikel A-140.1 van de Verordening gedragscode. In geval het laatstgenoemde onderzoek wordt uitgevoerd door een andere persoon dan een registeraccountant, geldt een beroepshalve plicht om aan dat onderzoek mee te werken indien de registeraccountant heeft vastgesteld dat voor de onderzoeker niet zijnde een registeraccountant een geheimhoudingsplicht geldt vergelijkbaar met het bepaalde in hoofdstuk A-140 van de VGC en het die onderzoeker dus verboden is de bevindingen van zijn onderzoek bekend te maken aan anderen dan de registeraccountant die het object van het onderzoek is en aan anderen dan degenen die hem opdracht hebben gegeven het onderzoek uit te voeren.

Artikel 6

Het kwaliteitsonderzoek wordt uitgevoerd door daartoe aangewezen onderzoekers.

Artikel 7

In de beleidsregel geeft het bestuur aan hoe het gebruik zal maken van en toepassing zal geven aan de bevoegdheden die in de verordening zijn opgenomen.

Artikel 8

Het periodiek onderzoek betreft een onderzoek naar de opzet en de werking van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van het accountantskantoor of de accountantsafdeling. De aanpak van het periodiek onderzoek is afhankelijk van de aard en omvang van het te onderzoeken accountantskantoor of accountantsafdeling, de kwaliteit van de opzet van het stelsel van kwaliteitsbeheersing en van de wijze waarop intern toezicht wordt gehouden op de werking hiervan. De beoordeling van zowel de opzet als de werking van het stelsel van kwaliteitsbeheersing vindt onder meer plaats aan de hand van dossieronderzoek. De omvang van de uitvoering van het dossieronderzoek is afhankelijk van de kwaliteit van de opzet van het stelsel van kwaliteitsbeheersing.

Artikel 9

Het bestuur bepaalt de periodiciteit, wijze van uitvoering en selectie voor het periodiek onderzoek.

Artikel 10

Indien er zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op een daartoe strekkend verzoek uitstel van het periodiek onderzoek verleend worden. Het periodiek onderzoek zal dan op een later moment plaatsvinden.

Artikel 11

Het periodiek onderzoek leidt tot een verslag van kwaliteitsonderzoek dat wordt verstrekt aan het betrokken accountantskantoor of de accountantsafdeling.

In het geval het periodiek onderzoek is uitgevoerd bij een accountantskantoor dat niet over een vergunning beschikt om wettelijke controles uit te voeren of bij een accountantsafdeling, wordt er tevens een eindoordeel vastgesteld. Dat oordeel luidt ofwel dat gebleken is dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing voldoet (positief) ofwel dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens de Wet op de Registeraccountants (negatief).

Er wordt geen eindoordeel vastgesteld indien het periodiek onderzoek is uitgevoerd bij een accountantskantoor dat beschikt over een vergunning om wettelijke controles uit te voeren. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat de Autoriteit Financiële Markten het toezicht uitoefent over de wettelijke controle-opdrachten in de zin van de Wet toezicht accountantsorganisaties. Het periodiek onderzoek richt zich daarom op assurance en aan assurance verwante opdrachten met uitzondering van de wettelijke controle-opdrachten in de zin van de Wet toezicht accountantsorganisaties.

In alle gevallen kan het verslag van kwaliteitsonderzoek aanbevelingen bevatten voor het treffen van maatregelen ter verbetering. De dagelijks beleidsbepaler is vervolgens verplicht een reactie te sturen waarin wordt aangegeven hoe en wanneer de aanbevelingen worden opgevolgd. De periode waarin de verbeteringen moeten zijn geïmplementeerd mag niet meer dan twaalf maanden beslaan.

Artikel 12

De implementatie van de aanbevelingen als bedoeld in artikel 11 kan worden gevolgd door middel van een vervolgonderzoek. Dit vervolgonderzoek richt zich op de opvolging en implementatie van de aanbevelingen en houdt dus geen hernieuwd periodiek onderzoek van het gehele stelsel van kwaliteitsbeheersing in. Een vervolgonderzoek kan indien nodig meerdere malen worden herhaald.

Artikel 13

Het bestuur zal een thematisch onderzoek instellen als er redenen zijn een specifiek aspect van de uitvoering van assurance- of aan assurance verwante opdrachten nader te onderzoeken. Een dergelijke reden kan aanwezig zijn indien het vertrouwen in de werkzaamheden van de accountant kan worden aangetast.

Artikel 14

Het bestuur bepaalt de periode waarin het thematisch onderzoek wordt uitgevoerd, alsmede de wijze van uitvoering en de selectie. In het algemeen zal het onderzoek plaatsvinden bij meerdere accountantskantoren of accountantsafdelingen teneinde een goed inzicht te krijgen in het onderzochte onderwerp.

Artikel 15

Indien er zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op een daartoe strekkend verzoek vrijstelling van het thematisch onderzoek verleend worden.

Artikel 16

Naar aanleiding van het thematisch onderzoek wordt een verslag van kwaliteitsonderzoek vastgesteld. Het bestuur bepaalt of dat verslag aan het betrokken accountantskantoor of de betrokken accountantsafdeling wordt verstrekt.

Artikel 17

Het bestuur kan naar aanleiding van het thematisch onderzoek een verslag uitbrengen, al dan niet voorzien van een geanonimiseerd overzicht.

Artikel 18

Een incidentenonderzoek richt zich op een met name genoemde door een openbaar accountant, een intern accountant of een overheidsaccountant uitgevoerde assurance- of aan assurance verwante opdracht en kan onder meer worden geïnitieerd op basis van signalen uit het maatschappelijk verkeer.

Artikel 19

Het bestuur bepaalt de wijze van uitvoering van het incidentenonderzoek.

Artikel 20

Naar aanleiding van het incidentenonderzoek wordt een verslag van kwaliteitsonderzoek vastgesteld. Het verslag wordt aan de betrokken accountant verstrekt.

Artikel 21

De uitvoering van het kwaliteitsonderzoek kan in mandaat geschieden door het College Kwaliteitsonderzoek. De eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering blijft altijd bij het bestuur.

In het reglement van orde kunnen bepalingen worden opgenomen omtrent de vergaderorde en de wijze van besluitvorming door het College.

Artikel 22

De leden van het College worden benoemd door het bestuur en zijn allen registeraccountant.

Artikel 23

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de uitvoering van het periodiek onderzoek en het vervolgonderzoek over te dragen aan de NOvAA. Een dergelijke overdracht (in bestuursrechtelijke termen: delegatie) heeft tot gevolg dat de NOvAA onder eigen verantwoordelijkheid het betreffende onderzoek uitvoert.

Artikel 24

Dit artikel biedt de mogelijkheid om de uitvoering van het periodiek onderzoek en het vervolgonderzoek namens het bestuur te laten uitvoeren door een daartoe geaccrediteerde organisatie.

Artikel 25

In de Verordening op de kwaliteitstoetsing was bepaald dat de uitkomsten van toetsing niet openbaar mochten worden gemaakt.

In dit artikel is in plaats daarvan bepaald dat indien een dagelijks beleidsbepaler of een accountant de uitkomsten van een bij een accountantskantoor waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden uitgevoerd kwaliteitsonderzoek openbaar maakt, hij het bepaalde in hoofdstuk A-150 van de Verordening gedragscode in acht moet nemen. Dat betekent onder meer dat bij de publicatie van de uitkomsten geen overdreven verwachtingen ter zake van de diensten die hij kan verlenen, de kwaliteiten die hij bezit en de ervaring waarover hij beschikt mogen worden gewerkt en geen geringschattende verwijzingen naar of niet onderbouwde vergelijkingen met het werk van een derde mogen worden gemaakt.

Bovendien is bepaald dat in die publicatie de datum waarop het laatst uitgevoerde kwaliteitsonderzoek heeft plaatsgehad moet worden vermeld.

Artikel 26

Het in strijd handelen met deze verordening kan aanleiding zijn een tuchtrechtelijke procedure aanhangig te maken.

Artikel 27

De uitkomst van het periodiek onderzoek, vervolgonderzoek of incidentenonderzoek kan aanleiding zijn een tuchtrechtelijke procedure aanhangig te maken. Dit geldt niet voor het thematisch onderzoek. De uitkomsten daarvan kunnen eventueel aanleiding vormen om een incidentenonderzoek te verrichten.

Artikel 28

De reactie op de aanbevelingen en de opvolging daarvan kan eveneens aanleiding zijn een tuchtrechtelijke procedure aanhangig te maken. Dit geldt ook voor de aanbevelingen (en de daarop volgende reactie) die worden gegeven op grond van een uitgevoerd vervolgonderzoek.

Artikel 29

Het bestuur brengt jaarlijks een verslag uit over de uitgevoerde kwaliteitsonderzoeken.

Artikel 30

De geldende Verordening op de kwaliteitstoetsing wordt ingetrokken. De nieuwe verordening heeft onmiddellijke werking en is van toepassing op alle accountantskantoren en accountantsafdelingen.

Een toetsing respectievelijk een hertoetsing die is aangevangen onder de Verordening op de kwaliteitstoetsing maar op 1 januari 2009 nog niet is afgerond, wordt aangemerkt als periodiek onderzoek respectievelijk vervolgonderzoek. De bepalingen uit deze verordening zijn in die gevallen onverkort van toepassing.

Artikel 31

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 32

Dit artikel regelt de citeertitel.

Ontwerpverordening Tarieven Kwaliteitsonderzoek (Verordening Tarieven Kwaliteitsonderzoek)

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van…

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. accountantsafdeling:

de accountantsafdeling, bedoeld in de Verordening gedragscode;

b. accountantskantoor:

het accountantskantoor, bedoeld in de Verordening gedragscode;

c. onderzoeker:

een onderzoeker als bedoeld in artikel 6 van de Verordening Kwaliteitsonderzoek;

d. periodiek onderzoek:

het periodiek onderzoek, bedoeld in artikel 1, onderdeel o, van de Verordening Kwaliteitsonderzoek;

e. vervolgonderzoek:

het vervolgonderzoek, bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van de Verordening Kwaliteitsonderzoek.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening worden als de kantoren in de zin van artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Registeraccountants aangemerkt accountantskantoren en accountantsafdelingen.

Artikel 3

De kosten van het periodiek onderzoek of van een vervolgonderzoek bij een accountantskantoor worden in rekening gebracht aan dat accountantskantoor.

Artikel 4

De kosten van het periodiek onderzoek of van een vervolgonderzoek bij een accountantsafdeling worden in rekening gebracht aan die accountantsafdeling.

Artikel 5

  • 1. De kosten, bedoeld in de artikelen 3 en 4, bedragen het totaal van het aantal aangevangen, al dan niet bij het accountantskantoor of de accountantsafdeling bestede dagdelen per onderzoek vermenigvuldigd met het per onderzoeker op het moment van de tijdsbesteding geldende tarief.

  • 2. Een dagdeel omvat vier uur.

  • 3. Het tarief voor een onderzoeker die optreedt als teamleider bedraagt € 700.

  • 4. Het tarief voor een onderzoeker die niet optreedt als teamleider bedraagt € 500.

Artikel 6

  • 1. De tarieven, bedoeld in artikel 5, derde en vierde lid, worden met ingang van 1 september 2009 ieder jaar per 1 september aangepast overeenkomstig de ontwikkeling van de consumentenprijsindex in januari van dat jaar ten opzichte van deze index in januari van het voorafgaande jaar.

  • 2. De consumentenprijsindex, bedoeld in het eerste lid, is de consumentenprijsindex alle huishoudens zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 8

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Tarieven Kwaliteitsonderzoek.

TOELICHTING

Algemeen

Met deze verordening wordt uitvoering gegeven aan de in artikel 27, tweede lid, (nieuw) van de Wet op de Registeraccountants aan het NIVRA gegeven bevoegdheid tot het vaststellen en in rekening brengen van tarieven voor kwaliteitsonderzoek. De kosten zullen in rekening worden gebracht bij het accountantskantoor of de accountantsafdeling waar het onderzoek plaatsvindt. De kosten zijn flexibel en bestaan uitsluitend uit de kosten van de onderzoekers. De tarieven zijn gedifferentieerd: het tarief voor een ondersteunende onderzoeker is lager dan dat voor een teamleider.

Op grond van ervaringscijfers kan voor accountantskantoren de volgende inschatting van de kosten worden gegeven. Voor een accountantskantoor waarbij 1 of 2 registeraccountants werkzaam zijn, zullen de kosten voor een periodiek onderzoek naar verwachting gemiddeld € 2.000 bedragen. Voor een accountantskantoor waarbij circa 10 registeraccountants werkzaam zijn, zullen de kosten voor een periodiek onderzoek naar verwachting gemiddeld € 8.000 bedragen. Voor een accountantskantoor waarbij circa 50 registeraccountants werkzaam zijn, zullen de kosten voor een periodiek onderzoek naar verwachting gemiddeld € 40.000 bedragen. De werkelijke kosten zijn uiteraard afhankelijk van de aard van het onderzoek (periodiek of vervolgonderzoek), de feitelijke omstandigheden van het betreffende accountantskantoor, zoals de kwaliteit van het stelsel van kwaliteitsbeheersing, eventuele beschikbare uitkomsten van extern, intern of internationaal uitgevoerde toetsingen, de omvang van de te onderzoeken werkzaamheden en het aantal vestigingen.

Artikelsgewijs
Artikel 1

In dit artikel zijn definities van begrippen opgenomen die dienen ter nadere bepaling van de begrippen, zoals deze in de verordening worden gebruikt.

Artikel 2

In artikel 27, tweede lid, van de Wet op de Registeraccountants is een keuzemogelijkheid om de kosten in rekening te brengen bij de leden of bij de kantoren waarbinnen de leden werkzaam zijn. Het begrip kantoren is in de wet niet nader gedefinieerd. In artikel 2 van de verordening is bepaald dat als kantoren worden aangemerkt accountantskantoren en accountantsafdelingen.

Artikel 3

De kosten worden in rekening gebracht bij het accountantskantoor waar het desbetreffende onderzoek is verricht.

Artikel 4

De kosten worden in rekening gebracht bij de accountantsafdeling waar het desbetreffende onderzoek is verricht.

Artikel 5

Het kwaliteitsonderzoek zal niet alleen bij het accountantskantoor of de accountantsafdeling plaatshebben, maar met name ter zake van de voorbereiding van het onderzoek en de afwerking daarvan ook op het kantoor van de onderzoeker en bij het NIVRA. Dat is tot uitdrukking gebracht met de woorden ‘al dan niet bij het accountantskantoor of accountantsafdeling bestede dagdelen’.

Bestede tijd minder dan vier uur, wordt naar boven afgerond op een dagdeel. Dat is tot uitdrukking gebracht met het woord ‘aangevangen’.

Artikel 6

De tarieven zullen jaarlijks worden aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 8

Dit artikel regelt de citeertitel.

Ontwerpverordening op het beroepsprofiel van de registeraccountant

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van …

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 66a van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. CEA:

Commissie eindtermen accountantsopleiding, bedoeld in artikel 69 van de Wet op de Registeraccountants;

b. externe accountant:

de persoon bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet toezicht accountantsorganisaties;

c. IFAC:

International Federation of Accountants;

d. Orde:

Nederlands Instituut van Registeraccountants als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants;

e. registeraccountant:

degene die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants;

f. richtlijn:

Richtlijn nr. 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 betreffende wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660 EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253 EEG van de Raad (Pb EU L 157).

2. Uitgangspunt en doel

Het uitgangspunt voor het beroepsprofiel van de registeraccountant is een brede en pluriforme beroepsuitoefening door registeraccountants. Dit is gebaseerd op de ontwikkeling van het beroep zoals dit in de praktijk tot uitdrukking komt. Het beroepsprofiel beschrijft de beroepsinhoud en het werkveld van registeraccountants en biedt daarmee een normatief kader voor de door de CEA vast te stellen eindtermen met betrekking tot de opleiding tot registeraccountant. Het profiel geeft een indicatie van het vereiste opleidingsniveau, de benodigde kennis, vaardigheden en beroepshouding voor de uitoefening van het beroep. Het beroepsprofiel en de door CEA aan de hand daarvan vastgestelde eindtermen vormen de basis voor het door onderwijsinstituten vast te stellen curriculum van een opleiding tot registeraccountant.

De eisen die worden gesteld aan het accountantsberoep staan onder invloed van de behoeften van de markt, maatschappelijke-, technologische- en economische ontwikkelingen en veranderingen in wet- en regelgeving. Het beroepsprofiel zal daarom periodiek worden geëvalueerd en zonodig worden geactualiseerd.

3. Wettelijk en institutioneel referentiekader voor de beroepsuitoefening en de opleiding

De Orde sluit voor wat betreft de aan de beroepsuitoefening en de opleiding te stellen eisen aan op de desbetreffende internationale en nationale kaders, die worden gevormd door de richtlijn, de Wet op de Registeraccountants, de Wet toezicht accountantsorganisaties en de standaarden van de IFAC.

De richtlijn geeft in artikel 6 aan dat de lidstaten alleen een persoon tot de uitoefening van de wettelijke controle mogen toelaten indien deze, na het behalen van het universitaire ingangsniveau, een theoretische opleiding en een praktijkopleiding heeft voltooid en een vakbekwaamheidsexamen met goed gevolg heeft afgelegd, dat van universitair of daaraan gelijkwaardig eindexamenniveau is, georganiseerd of erkend door de desbetreffende lidstaat.

De voor de beroepsuitoefening in brede zin vereiste (vak)bekwaamheid vereist een opleiding en vorming op een niveau, dat passend is in de hedendaagse maatschappij en aansluit bij andere vergelijkbare beroepen in Nederland. Het vereiste niveau van de opleiding komt in de bachelor-masterstructuur tot uitdrukking in het niveau van een masteropleiding, bedoeld in artikel 7.3a., eerste lid, van de Wet op Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De masteropleiding kan worden aangevuld met een op de toekomstige beroepsuitoefening gerichte postinitiële opleiding.

In artikel 8 van de richtlijn worden de vakgebieden genoemd die de opleiding voor de uitoefening van de functie van externe accountant moet omvatten. De Wet op de Registeraccountants verwijst in artikel 69, tweede lid, onderdeel a, naar de vakgebieden, bedoeld in artikel 66 Wet op de Registeraccountants en naar het beroepsprofiel bedoeld in artikel 66 a van de Wet op de Registeraccountants. De opleiding tot registeraccountant dient tenminste de vakgebieden te omvatten bedoeld in artikel 8 van de richtlijn aangevuld met de in deze verordening vermelde vakgebieden.

De Orde is als lid van de IFAC volgens het Statement of Membership Obligations 2 gehouden tot naleving c.q. het doen naleven van de International Education Standards (IES). Met betrekking tot de accountantsopleiding zijn de IES 1 tot en met 6 en 8 van toepassing. De IES 1 tot en met 6 betreffen achtereenvolgens het universitaire ingangsniveau, het vakkenpakket, de professionele waarden, ethiek en houding, de praktijkervaring en de toetsing van beroepsvaardigheden en competenties. Specifieke en aanvullende bepalingen ten aanzien van de vereiste vakbekwaamheid en het opleidingsniveau voor accountants die de controlerende functie uitoefenen zijn vastgelegd in IES 8.

4. Functies van de registeraccountant

De deskundigheidskwalificatie registeraccountant behelst een door opleiding en werkervaring verworven deskundigheid en de inschrijving in het accountantsregister van de Orde. De verworven kennis en ervaring kan op diverse manieren, in opdracht of in dienst van grote-, middelgrote- of kleine organisaties en in meerdere functies, worden aangewend. De registeraccountant die werkzaam is als openbaar accountant, overheidsaccountant, of intern accountant, heeft als kerntaak het verschaffen van aanvullende zekerheid (assurance) omtrent de met betrekking tot organisaties beschikbare informatie, processen en systemen. De kern van de beroepsinhoud komt expliciet tot uitdrukking in voornoemde kerntaak en in de controlefunctie. In de omschrijving van het beroepsprofiel ligt daarom hierop het accent.

De openbaar accountant, bedoeld in de Verordening gedragscode is een beoefenaar van het vrije beroep van accountant en verricht professionele diensten in opdracht van cliënten. Tot het specifieke werkterrein van de openbaar accountant behoort onder meer het controleren van jaarrekeningen van bedrijven en instellingen. De openbaar accountant kan ook andere assurance-, aan assurance verwante en overige opdrachten uitvoeren, als bedoeld in de Verordening gedragscode.

De intern accountant werkt in dienst van een accountantsafdeling als bedoeld in de Verordening gedragscode en verricht vanuit die afdeling professionele diensten ten behoeve van de ondernemingsleiding. Deze bestaan ten minste uit:

  • a. het verrichten binnen die onderneming of instelling van verbijzonderde toetsende activiteiten, waaronder begrepen het onderzoek naar en de evaluatie en bewaking van de toereikendheid en effectiviteit van de administratieve organisatie en interne beheersing; of

  • b. het verrichten binnen die onderneming of instelling dan wel bij derden van verbijzonderde toetsende activiteiten ter zake van een door die onderneming of instelling dan wel genoemde derden af te leggen financiële verantwoording.

De overheidsaccountant is werkzaam in dienst van een accountantsafdeling behorende tot de overheid of daarmee gelijk te stellen dienst en verricht vanuit die afdeling professionele diensten als bedoeld in de Verordening gedragscode. Deze bestaan onder meer uit:

  • a. het verrichten binnen de overheid of daarmee gelijk te stellen entiteit dan wel bij derden, van verbijzonderde toetsende activiteiten ter zake van een door die overheid of daarmee gelijk te stellen entiteit, dan wel genoemde derden af te leggen financiële verantwoording. Ook de registeraccountant die werkzaam is bij de belastingdienst en belast is met de controle van door belastingplichtigen ingeleverde aangiften en de registeraccountant die aan deze controle direct leiding geeft wordt als overheidsaccountant aangemerkt; of

  • b. het verrichten binnen de overheid of daarmee gelijk te stellen entiteit van verbijzonderde toetsende activiteiten, waaronder begrepen het onderzoek naar en de evaluatie en bewaking van de toereikendheid en effectiviteit van de administratieve organisatie en interne beheersing.

Accountants in business zijn in een veelheid van andere functies in de financieel-economische sector werkzaam. Zij kunnen bijvoorbeeld werkzaam zijn als:

  • a. directeur, chief financial officer of controller van een andere organisatie dan een accountantspraktijk of accountantsafdeling (beide laatstgenoemde begrippen als bedoeld in de Verordening gedragscode);

  • b. interim-manager werkzaam in het kader van een inspanningsverplichting;

  • c. uitvoerder van uitsluitend overige opdrachten, bedoeld in de Verordening gedragscode, die niet werkzaam is bij of verbonden aan een accountantspraktijk;

  • d. toezichthouder bij onder meer de algemene, provinciale of gemeentelijke rekenkamer, de Stichting Autoriteit Financiële Markten, de Nederlandsche Bank N.V., De Nederlandse Mededingingsautoriteit, de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit, de Zorgautoriteit of een andere door de overheid ingestelde toezichthouder;

  • e. opsporingsmedewerker bij het Korps landelijke politiediensten of een daarmee vergelijkbare overheidsinstantie;

  • f. docent in het onderwijs.

5. Werkzaamheden van de registeraccountant

Registeraccountants kunnen een veelheid van verschillende soorten werkzaamheden verrichten, waarvoor hun specifieke deskundigheid is vereist en wordt benut. Naast de controledeskundigheid wordt van de registeraccountant verwacht dat hij vakspecifieke kennis en vaardigheid bezit op bedrijfseconomisch, fiscaal en juridisch gebied en ten aanzien van de interne- en administratieve organisatie, de interne beheersing, het informatiesysteem, en verslaggeving. Gezien de breedte van het mogelijke werkterrein en de uiteenlopende aard van de activiteiten wordt in dit beroepsprofiel volstaan met een niet limitatieve opsomming van werkzaamheden die karakteristiek zijn voor de registeraccountant. De werkzaamheden kunnen onder meer betreffen:

  • onderzoeken betreffende historische of toekomstgerichte informatie, systemen en gedrag, veelal gericht op de daarop betrekking hebbende verantwoordingsstukken;

  • onderzoeken met een bijzonder doel en het verrichten van specifiek overeengekomen werkzaamheden betreffende financiële- en andere verantwoordingen. Daarbij zijn te noemen: kredietonderzoeken, onderzoeken naar de omvang van geleden schade, onderzoeken in verband met de bepaling van de goodwill, de overdracht of fusie van organisaties, surseance van betaling, faillissement, onderzoeken ten behoeve van het geven van een mededeling bij prospectussen in het geval van emissies, forensische werkzaamheden, waaronder fraudeonderzoeken, alsmede onderzoeken gericht op de nakoming van ondernemingsovereenkomsten en wet- en regelgeving;

  • administratieve dienstverlening in brede zin, waaronder het samenstellen van financiële verantwoordingen;

  • het adviseren op het gebied van de bestuurlijke informatieverzorging (administratieve organisatie en interne beheersing) en het geven van fiscaal-technische en bedrijfseconomische adviezen.

Werkzaamheden die de registeraccountant in elk geval moet kunnen uitoefenen in het kader van de assurancefunctie zijn:

  • controleplanning;

  • vastlegging en beoordeling van administratieve organisatie en interne beheersingssystemen en daarmee samenhangende automatiseringssystemen;

  • opstellen van een gedetailleerd controleprogramma;

  • toepassen van verschillende controletechnieken;

  • beoordelen van jaarrekeningen;

  • uitvoeren van een jaarrekeningcontrole;

  • opstellen van accountantsrapporten en accountantsverklaringen.

6. Deskundigheidsgebied en vaktechnische bekwaamheid van de registeraccountant

De vakbekwaamheid van registeraccountants is in belangrijke mate gebaseerd op een brede en grondige kennis van de (toegepaste) bedrijfseconomie, specifiek op het deelterrein van de accountancy. Het vakspecifieke kennisgebied voor registeraccountants omvat in het bijzonder de kernvakgebieden Auditing & Assurance (Controle), Accounting Information Systems (Bestuurlijke Informatieverzorging) en Financial Accounting & Reporting (Externe Verslaggeving). De registeraccountant is bij uitstek deskundig op deze drie kernvakgebieden. Daarnaast is een brede kennis nodig betreffende bedrijfseconomische vraagstukken, financieel- en strategisch management, organisatiekunde, management accounting en -control, corporate governance, ICT, ondernemingsfinanciering, belastingrecht en civiel- en ondernemingsrecht. De kennis en ervaring op deze gebieden vormen bij de vervulling van de controlerende functie onontbeerlijke hulpmiddelen en stellen de registeraccountant in staat op die gebieden adviserend op te treden.

Het vakgebied Auditing & Assurance omvat het vergaren en evalueren van bewijsmateriaal voor het beoordelen van informatie en het beoordelen van de inrichting en het functioneren van de in een organisatie gehanteerde systemen ten behoeve van het besturen en beheersen van een organisatie en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd. De controle van jaarrekeningen en andere financiële verantwoordingen neemt hierbij vanzelfsprekend een belangrijke plaats in, maar ook andere objecten zijn aan de orde, zoals in documenten vastgelegde prospectief gerichte informatie, statistische gegevens, prestatie-indicatoren, systemen en processen (waaronder de interne beheersing), het systeem en het functioneren van corporate governance en de naleving van specifieke wet- en regelgeving. De relatie met besluitvormings- en beheersingsprocessen leidt er toe dat vraagstukken op het terrein van Auditing & Assurance een sterk interdisciplinair karakter hebben gekregen. ICT heeft grote betekenis voor de informatieverzorging en beïnvloedt alle aspecten van Assuranceverschaffing. De registeraccountant moet daarom de belangrijkste aspecten van ICT begrijpen en weten welke mogelijkheden deze technologie biedt en welke risico’s en beheersingsmaatregelen daarmee samenhangen. De opleiding waarborgt door haar programma en toetsing dat de toekomstige beroepsbeoefenaar in staat is om assurance opdrachten, als bedoeld in de Verordening gedragscode, uit te kunnen voeren. Mede gelet op de overige door registeraccountants mogelijk te vervullen functies is bovendien met name grondige kennis vereist van de vakgebieden Externe Verslaggeving en Bestuurlijke Informatieverzorging.

In de opleiding staat de functie van openbaar accountant centraal. Voor registeraccountants die in de overige functies werkzaam zijn, geldt dat zij met de door hen gevolgde opleiding tot registeraccountant een deskundigheid hebben verkregen die een hecht fundament vormt voor de uitoefening van dergelijke functies. De breedte van het werkterrein van registeraccountants vergt dat de opleiding tevens de basis biedt voor specialisatie in de richting van verschillende typen organisaties en/of sectoren, ofwel vakmatige specialisatie (zoals in IT-auditing, forensische accountancy en operational auditing).

7. Professionele vaardigheden, waarden, beroepsethiek en beroepshouding

Voor de door registeraccountants te ontwikkelen capaciteiten en bekwaamheid wordt aangesloten bij het door IFAC vastgestelde Framework for International Education Statements, alsmede het professional skills, -values, -ethics and -attitudes framework zoals opgenomen in de Education Standards en in de Verordening gedragscode. Naast de kennis op de ook hiervoor onder 6 genoemde terreinen moeten registeraccountants over adequate professionele vaardigheden beschikken en kunnen optreden in overeenstemming met de vereiste professionele waarden, beroepsethiek en beroepshouding.

De professionele vaardigheden betreffen zowel, cognitieve, intellectuele- en vaktechnische vaardigheden als de meer algemene eigenschappen waaronder organisatorische- en sociale vaardigheid. Naast het uitvoeren van een vaktechnisch adequaat onderzoek vormen professionele oordeelsvorming en communicatieve vaardigheid, gericht op het effectief kunnen presenteren, bediscussiëren en verdedigen van opvattingen en conclusies essentiële eigenschappen. De registeraccountant dient te beschikken over leidinggevende vaardigheden. De complexiteit van de organisaties waarbinnen de registeraccountant kan functioneren vereist ook vaardigheid in samenwerking in (multi-disciplinaire) teams. De registeraccountant moet bovendien adequaat kunnen anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en op moeilijke situaties.

Met betrekking tot de vereiste professionele waarden, beroepsethiek en beroepshouding wordt van de registeraccountant verwacht dat zijn professioneel handelen in overeenstemming is met de fundamentele beroepsethische beginselen, te weten: integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en professioneel gedrag. Met name voor de openbaar accountant is ook het waarborgen van onafhankelijkheid bij de beroepsuitoefening van betekenis. Deze eigenschappen vormen van oudsher belangrijke pijlers onder het accountantsberoep. Het is in het belang van de registeraccountant zelf om te voorkomen dat zijn cliënt, de financiële markten of andere belanghebbenden, twijfelen aan zijn oordeel.

De hierboven genoemde aspecten betreffende de te ontwikkelen capaciteiten, bekwaamheid en attitude moeten in de opleiding expliciet aandacht krijgen.

8. Voortgaande ontwikkeling

Bij voortduring moet worden aangesloten op beroepsmatige ontwikkelingen en internationale regelgeving ter zake van de kwalificatie-eisen van registeraccountants. De eisen die gesteld worden aan de opleiding tot registeraccountant staan onder invloed van de behoeften van de markt en ontwikkelingen in omgevingsfactoren. Hierbij is te denken aan: internationalisering van het bedrijfsleven en de daarmee gepaard gaande globalisering van de kapitaalmarkten, harmonisering in de internationale regelgeving, regelgeving op het gebied van corporate governance, externe verslaggeving en toezicht, ontwikkelingen op het gebied van ICT en uitbreiding van assurance-services op meerdere terreinen. Deze ontwikkelingen vragen om een breed inzetbare accountant, die beschikt over een adequate kennis van assurance services. De dynamiek van het werkterrein vereist dat in de opleiding tot registeraccountant een positieve attitude ten aanzien van permanente educatie wordt ontwikkeld.

9. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Ontwerpverordening inzake het examen Nederlands recht en het examen gedrags- en beroepsregels, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Wet op de Registeraccountants (Verordening examen Nederlands recht en examen gedrags- en beroepsregels)

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van …

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 78 van de Wet op de Registeraccountants;

Gelet op de artikelen 3 en 5 van het Besluit Accountantsopleiding;

Stelt de volgende verordening vast:

HOOFDSTUK 1 – BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. accountantspraktijk:

de accountantspraktijk, bedoeld in de Verordening gedragscode;

b. bestuur:

het bestuur van de Orde;

c. CEA:

de Commissie eindtermen accountantsopleiding, bedoeld in artikel 69 van de Wet op de Registeraccountants;

d. examen gedrags- en beroepsregels:

het examen, bedoeld in artikel 78, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de Registeraccountants;

e. examen Nederlands recht:

het examen, bedoeld in artikel 78, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de Registeraccountants;

f. examens:

het examen gedrags- en beroepsregels of het examen Nederlands recht;

g. kandidaat:

degene die een verzoek of een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 8;

h. Orde:

het Nederlands Instituut van Registeraccountants, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants.

HOOFDSTUK 2 – INHOUD VAN DE EXAMENS

Artikel 2
  • 1. Het examen Nederlands recht is opgebouwd uit onderdelen die overeenkomen met de vakgebieden, bedoeld in artikel 3 van het Besluit accountantsopleiding.

  • 2. Het examen gedrags- en beroepsregels toetst of de kandidaat voldoende kennis heeft van de gedrags- en beroepsregels zoals deze ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Registeraccountants bij verordening zijn vastgesteld, met inachtneming van de door de CEA vastgestelde eindtermen.

  • 3. Het bestuur kan nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot het examen Nederlands recht, met inachtneming van de in het tweede lid genoemde eindtermen.

HOOFDSTUK 3 – INRICHTING VAN DE EXAMENS

Artikel 3
  • 1. Het bestuur biedt ten minste tweemaal per jaar gelegenheid tot het afleggen van de examens.

  • 2. Het bestuur wijst personen aan die de examens afnemen.

  • 3. Het bestuur maakt de plaats waar en het tijdstip waarop de examens kunnen worden afgelegd, tijdig bekend.

  • 4. De examens worden mondeling afgenomen. De kandidaat maakt een keuze voor de Nederlandse of de Engelse taal.

  • 5. De duur van het examen gedrags- en beroepsregels bedraagt ten hoogste anderhalf uur.

  • 6. De duur van het examen Nederlands recht bedraagt voor elk onderdeel van het examen ten hoogste anderhalf uur.

HOOFDSTUK 4 – VRIJSTELLING

Artikel 4
  • 1. Het bestuur kan in individuele gevallen, op schriftelijk verzoek, geheel of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het afleggen van het examen Nederlands recht of het examen gedrag- en beroepsregels aan degene die beschikt over schriftelijke bewijzen waaruit naar het oordeel van het bestuur blijkt dat hij de kennis heeft die is vereist voor het met goed gevolg afleggen van het desbetreffende examen.

  • 2. Voor de behandeling van het verzoek om vrijstelling wordt een bij verordening vast te stellen bedrag in rekening gebracht.

Artikel 5

Het bestuur verleent geheel of gedeeltelijke vrijstelling van het afleggen van het examen Nederlands recht of het examen gedrags- en beroepsregels aan de kandidaat die na het behalen van een accountantsdiploma dat recht geeft op het afleggen van het desbetreffende examen:

  • a. in een voltijds dienstverband bij een Nederlandse vestiging van een accountantspraktijk gedurende tenminste drie jaar in de Nederlandse praktijk een aantoonbare staat van dienst heeft opgebouwd van relevante werkzaamheden met betrekking tot de inhoud van het examen, bedoeld in artikel 2, eerste lid onderscheidenlijk het tweede en derde lid; en

  • b. aan het bestuur een overzicht heeft overgelegd waarin hij de werkzaamheden die ten grondslag hebben gelegen aan zijn hiervoor in onderdeel a bedoelde staat van dienst heeft vastgelegd, welk overzicht beoordeeld en goedgekeurd dient te zijn door een registeraccountant werkzaam op de desbetreffende vestiging van de accountantspraktijk; en

  • c. het in artikel 6, eerste lid, bedoelde gesprek heeft gevoerd dat tot een positief oordeel van het bestuur heeft geleid, dan wel de in artikel 6, tweede lid, bedoelde toets met goed gevolg heeft afgelegd.

Artikel 6
  • 1. Indien aan het gestelde in artikel 5, aanhef en onderdelen a en b, is voldaan, beoordeelt het bestuur of beoordelen de door het bestuur aan te wijzen personen in een gesprek met de kandidaat, in de Nederlandse of Engelse taal naar keuze van de kandidaat, in hoeverre de in artikel 5, onderdeel a, bedoelde kennis op het vereiste niveau aanwezig is.

  • 2. Indien het in het eerste lid bedoelde gesprek niet tot een positief oordeel heeft geleid, kan het bestuur de kandidaat een toets afnemen. De aard en omvang van de toets worden bepaald op basis van het in artikel 5, onderdeel b, bedoelde overzicht en het in het eerste lid bedoelde gesprek.

  • 3. De toets duurt maximaal een uur. De kandidaat maakt een keuze voor de Nederlandse of de Engelse taal.

  • 4. De plaats en het tijdstip van het afnemen van de toets worden door het bestuur in overleg met de kandidaat vastgesteld.

HOOFDSTUK 5 – EXAMENGELD

Artikel 7
  • 1. Alvorens het examen Nederlands recht of het examen gedrags- en beroepsregels, dan wel een gesprek of een toets als bedoeld in artikel 6 kan worden gevoerd dan wel afgelegd, betaalt de kandidaat het daarvoor verschuldigde examengeld.

  • 2. Voor het afleggen van het examen Nederlands recht en het examen gedrags- en beroepsregels, het gesprek en de toets wordt een bij verordening vast te stellen bedrag in rekening gebracht.

HOOFDSTUK 6 – VERZOEK TOT HET AFLEGGEN VAN HET EXAMEN

Artikel 8

Bij het voor de eerste maal indienen van een verzoek tot het afleggen van het examen Nederlands recht, het examen gedrags- en beroepsregels of een verzoek tot vrijstelling op grond van artikel 4, overlegt de aanvrager een bewijsstuk als bedoeld in artikel 78, eerste lid, onderdeel a of b, van de Wet op de Registeraccountants.

HOOFDSTUK 7 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 10

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening examen Nederlands recht en examen gedrags- en beroepsregels.

TOELICHTING

In de per 1 oktober 2006 gewijzigde Wet op de registeraccountants is in artikel 78 geregeld dat de Commissie eindtermen accountantsopleiding (CEA) onder bepaalde voorwaarden een verklaring van vakbekwaamheid kan afgeven aan personen met een buitenlands accountantsdiploma.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar personen uit EU-lidstaten (niet zijnde Nederland) of andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst Europese Economische ruimte en personen uit andere dan de hiervoor bedoelde landen. Bij personen met een diploma of soortgelijk bewijsstuk afkomstig uit eerstgenoemde staten wordt aangenomen dat sprake is van een zelfde niveau van vakbekwaamheid. Personen met een diploma of soortgelijk bewijsstuk afkomstig uit andere dan de hiervoor bedoelde landen kunnen ook in aanmerking komen voor een verklaring van vakbekwaamheid. In een dergelijk geval dient er naar het oordeel van de CEA sprake te zijn van een diploma of soortgelijk bewijsstuk waaruit een zelfde niveau van vakbekwaamheid blijkt als die voor een met goed gevolg voltooide opleiding tot registeraccountant.

Bovendien moet voor het verkrijgen van een verklaring van vakbekwaamheid met goed gevolg een tweetal examens zijn afgelegd waarbij respectievelijk:

  • de kennis van betrokkene van het Nederlands recht is getoetst; en

  • de kennis van de betrokkene van de voor registeraccountants geldende gedrags- en beroepsregels is getoetst.

Op grond van artikel 78, tweede lid, van de WRA (opgenomen in het wetsvoorstel Wtra) en het Besluit accountantsopleiding (algemene maatregel van bestuur) dient het NIVRA het examen Nederlands recht en het examen gedrags- en beroepsregels te regelen.

Ontwerpverordening examengelden Nederlands recht en gedrags- en beroepsregels (Verordening examengelden Nederlands recht en gedrags- en beroepsregels)

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van …

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 78 van de Wet op de Registeraccountants;

Gelet op artikel 5 van het Besluit accountantsopleiding;

Stelt de volgende Verordening vast:

Artikel 1

  • 1. Degene die zich heeft aangemeld voor het examen Nederlands recht of het examen gedrags- en beroepsregels, bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de Wet op de Registeraccountants, is per examenonderdeel een bedrag van € 300 verschuldigd.

  • 2. Degene die zich heeft aangemeld voor een gesprek als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Verordening examen Nederlands recht en examen gedrags- en beroepsregels, is een bedrag van € 150 verschuldigd.

  • 3. Degene die zich heeft aangemeld voor een toets als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Verordening examen Nederlands recht en examen gedrags- en beroepsregels, is een bedrag van € 150 verschuldigd.

Artikel 2

Het bestuur kan in bijzondere gevallen besluiten om het examengeld geheel of gedeeltelijk te restitueren.

Artikel 3

Degene die een verzoek om vrijstelling, bedoeld in artikel 4 van de Verordening examen Nederlands recht en examen gedrags- en beroepsregels, indient is een bedrag van € 75 verschuldigd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 5

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening examengelden Nederlands recht en gedrags- en beroepsregels.

TOELICHTING

Uit de Verordening examen Nederlands recht en examen gedrags- en beroepsregels blijkt dat het examen Nederlands recht is opgebouwd uit onderdelen die overeenkomen met de vakgebieden, bedoeld in artikel 3 van het Besluit Accountantsopleiding (Stb. 2006, 354). Het aantal onderdelen wordt in Nadere Voorschriften vastgesteld. Het examen gedrags- en beroepsregels bestaat uit één onderdeel. Bij het vaststellen van de hoogte van de examengelden zijn de kosten van de voorbereiding, organisatie, overhead, examinatoren en de duur van het examen in ogenschouw genomen. Daarnaast is gelet op de tarieven die doorgaans, voor vergelijkbare examens, in de markt worden gehanteerd.

De beslissing om een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 3 al dan niet in te willigen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uit artikel 4:5 Awb volgt dat de betaling van het verschuldigde bedrag een voorwaarde is voor het in behandeling nemen van het verzoek.

Ontwerpverordening op de klachtbehandeling (Verordening op de klachtbehandeling)

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van …

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 19, vijfde lid, van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

HOOFDSTUK 1 – BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Accountant-Administratieconsulent:

de natuurlijk persoon die is ingeschreven in het in artikel 36 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde accountantsregister.

b. accountantskamer:

de accountantskamer, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants;

c. accountantskantoor:

het accountantskantoor, bedoeld in de Verordening gedragscode;

d. accountantsorganisatie:

een onderneming of instelling die bedrijfsmatig wettelijke controles verricht, dan wel een organisatie waarin zodanige ondernemingen of instellingen met elkaar zijn verbonden;

e. NOvAA:

de Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten;

f. registeraccountant:

de natuurlijk persoon die is ingeschreven in het in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants bedoelde accountantsregister.

HOOFDSTUK 2 – KLACHTBEHANDELING

Artikel 2

Er is een gezamenlijke instantie van NIVRA en NOvAA voor de behandeling van klachten tegen registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten: de Klachtencommissie.

Artikel 3
  • 1. Een ieder die wil klagen over de wijze waarop een registeraccountant zich in diens beroepsmatig handelen jegens hem heeft gedragen, kan hierover schriftelijk een klacht indienen bij de Klachtencommissie.

  • 2. Een klacht kan niet uitsluitend over een declaratie gaan.

Artikel 4
  • 1. De klacht wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a. de naam en het adres van de klager;

    • b. de naam en het adres van de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft;

    • c. de dagtekening;

    • d. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht alsmede de redenen omtrent de klachtwaardigheid daarvan.

  • 2. Indien de klacht in een vreemde taal is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling van de klacht noodzakelijk is, draagt de klager zorg voor een vertaling.

  • 3. De klacht kan ook een voorstel voor afwikkeling van de klacht bevatten.

Artikel 5
  • 1. De Klachtencommissie neemt de klacht in behandeling:

    • a. indien de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, niet werkzaam is bij of verbonden is aan een accountantsorganisatie of een accountantskantoor waar een klachtenregeling van toepassing is, die ziet op de gedraging waarover wordt geklaagd; of

    • b. indien de klager voorkeur geeft aan een afhandeling door de Klachtencommissie.

  • 2. De secretaris van de Klachtencommissie is op verzoek behulpzaam bij het adresseren van de klacht.

Artikel 6

De registeraccountant die een klacht ontvangt, stuurt deze terstond door aan:

  • a. de binnen zijn accountantsorganisatie of accountantskantoor met klachtbehandeling belaste functionaris of commissie;

  • b. de Klachtencommissie, indien de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, niet werkzaam is bij of verbonden is aan een accountantsorganisatie of accountantskantoor waar een klachtenregeling van toepassing is, die ziet op de gedraging waarover wordt geklaagd.

Artikel 7

Na doorsturen van een klacht door de accountantskamer, ingevolge artikel 38a, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants, zorgt de secretaris van de Klachtencommissie er, na overleg met klager, voor dat de klacht wordt voorgelegd aan de gewenste instantie voor klachtbehandeling.

HOOFDSTUK 3 – KLACHTENCOMMISSIE

Artikel 8
  • 1. De Klachtencommissie bestaat uit de volgende leden:

    • a. een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter;

    • b. vier registeraccountants;

    • c. vier Accountants-Administratieconsulenten.

  • 2. De Klachtencommissie wordt bijgestaan door een secretaris en een plaatsvervangend secretaris.

  • 3. De leden, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden benoemd door de besturen van NIVRA en NOvAA.

  • 4. De zittingsduur van de leden bedraagt vier jaar. Herbenoeming is eenmalig mogelijk.

  • 5. Door de voorzitter wordt, in overleg met de secretaris, beslist welke leden met de behandeling van een klacht over een registeraccountant worden belast met dien verstande dat daaraan in ieder geval deelnemen een voorzitter en twee registeraccountants.

  • 6. Wanneer een lid van de Klachtencommissie betrokken is geweest bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft of in relatie staat tot de klager of de betrokken registeraccountant, neemt dit lid niet aan de behandeling van de klacht deel.

  • 7. Op verzoek van de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft of de klager, kunnen leden die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de Klachtencommissie schade zou kunnen lijden.

Artikel 9
  • 1. Het lidmaatschap van de Klachtencommissie eindigt:

    • a. op verzoek van het lid;

    • b. bij het bereiken van de zeventigjarige leeftijd;

    • c. bij het verstrijken van de zittingsduur;

    • d. bij doorhaling in het accountantsregister als bedoeld in artikel 55 van de Wet op de Registeraccountants of artikel 36 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten;

    • e. bij overlijden.

  • 2. Het lid van de Klachtencommissie, dat ingevolge sub b of c van het eerste lid aftreedt, kan op verzoek van de voorzitter zijn functie behouden met betrekking tot die zaken aan welker behandeling hij heeft deelgenomen, doch die op het tijdstip van zijn aftreden nog niet zijn afgedaan.

  • 3. Aftreden geschiedt volgens een door de besturen van NIVRA en NOvAA in onderling overleg vast te stellen rooster. Het rooster wordt zodanig ingericht dat jaarlijks niet meer dan twee registeraccountants en twee Accountants-Administratieconsulenten gelijktijdig aftreden.

  • 4. Voor degenen die voor de eerste maal na inwerkingtreding van deze verordening worden benoemd, kan worden afgeweken van artikel 8, vierde lid, van deze verordening.

Artikel 10

De Klachtencommissie draagt zorg voor een zorgvuldige afhandeling van de klacht.

Artikel 11
  • 1. De klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft kunnen zich door een gemachtigde laten bijstaan of laten vertegenwoordigen.

  • 2. De Klachtencommissie kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

  • 3. De Klachtencommissie kan bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan, weigeren.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten.

Artikel 12
  • 1. De Klachtencommissie bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk.

  • 2. Aan de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft wordt een afschrift van het klaagschrift alsmede van de daarbij meegezonden stukken toegezonden.

  • 3. De registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, wordt de gelegenheid geboden om binnen vier weken een schriftelijke reactie in te dienen.

Artikel 13
  • 1. De Klachtencommissie is niet verplicht de klacht in behandeling te nemen indien zij betrekking heeft op een gedraging:

    • a. waarover reeds eerder een klacht in behandeling is genomen bij een accountantsorganisatie of accountantskantoor of de Klachtencommissie;

    • b. waarover niet binnen drie jaar na constatering een klacht is ingediend of een gedraging betreft die langer dan zes jaar voor het indienen van de klacht heeft plaatsgevonden;

    • c. waarover een klacht door de accountantskamer in behandeling is genomen of,

    • d. zolang ter zake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en ter zake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.

  • 2. De klachtencommissie neemt een klacht niet in behandeling indien niet is voldaan aan enig bij verordening gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van klachten.

  • 3. De voorzitter van de Klachtencommissie beslist op voordracht van de secretaris omtrent het niet in behandeling nemen van een klacht.

  • 4. Van het niet in behandeling nemen van de klacht stelt de Klachtencommissie klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis.

Artikel 14
  • 1. De Klachtencommissie stelt de klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid te worden gehoord.

  • 2. Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is.

  • 3. Van het horen wordt een verslag gemaakt.

Artikel 15
  • 1. De Klachtencommissie handelt de klacht zo spoedig mogelijk af, doch uiterlijk binnen 26 weken.

  • 2. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de klager is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van deze verordening te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 3. De afhandeling kan voor ten hoogste vier weken worden verdaagd.

  • 4. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft.

Artikel 16
  • 1. De Klachtencommissie stelt de klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van haar bevindingen inzake de klacht alsmede van een eventuele aanbeveling.

  • 2. De beslissing van de Klachtencommissie strekt tot:

    • a. gegrondverklaring van de klacht; of

    • b. ongegrondverklaring van de klacht.

  • 3. Indien de klacht betrekking heeft op een handelen of nalaten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants wordt in de beslissing gemeld dat alsnog een klacht kan worden ingediend bij de accountantskamer.

  • 4. De Klachtencommissie kan haar beslissing toezenden aan de besturen van NIVRA en NOvAA, de accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 17

De klacht vervalt zodra klager aan de Klachtencommissie te kennen geeft dat de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, naar tevredenheid aan zijn klacht tegemoet is gekomen.

Artikel 18
  • 1. De secretaris van de Klachtencommissie draagt zorg voor de registratie van de ingediende klachten.

  • 2. De Klachtencommissie publiceert jaarlijks het aantal, de aard en de afhandelingsduur van klachten alsmede het aantal naar andere instanties doorgestuurde klachten.

HOOFDSTUK 4 – SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Deze verordening treedt in werking op een door het bestuur van het NIVRA nader te bepalen tijdstip.

Artikel 20

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de klachtbehandeling.

TOELICHTING

Algemeen
Tuchtrecht

Het tuchtrecht dient het belang van een goede beroepsuitoefening. Met de Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) komt er een einde aan de behandeling van klachten door de Raad van Tucht. In de nieuwe situatie kunnen klachten betreffende het beroepsmatig handelen van registeraccountants worden voorgelegd aan de accountantskamer te Zwolle.

Op grond van artikel 38a, eerste lid, van de Wtra kan de voorzitter van de accountantskamer een klacht alvorens deze in behandeling te nemen doorsturen naar de instantie die daarvoor bij verordening van het NIVRA of de NOvAA is aangewezen, in het geval de klacht zich daarvoor leent en indien uit het klaagschrift blijkt, dat de klacht niet aan deze instantie is voorgelegd. Het zal in dergelijke gevallen merendeels gaan om bejegeningsklachten; de klager zoekt genoegdoening. Voor bejegeningsklachten is een klachtenprocedure doorgaans effectiever dan een tuchtrechtelijke procedure.

De accountantskamer informeert de klager wiens klacht wordt doorgezonden over de bevoegdheid om indien de klachtbehandeling niet tot een bevredigende uitkomst leidt, een nieuwe klacht in te dienen bij de accountantskamer.

In de Verordening op de klachtbehandeling is de secretaris van de Klachtencommissie aangewezen als centraal loket waarnaar de accountantskamer de klacht op grond van artikel 38a, eerste lid, van de Wtra kan doorsturen. De secretaris van de Klachtencommissie zorgt er vervolgens, in overleg met klager, voor dat de klacht wordt voorgelegd aan de gewenste instantie voor klachtbehandeling.

Klachtrecht

In het klachtrecht staat de klager centraal. Klachtbehandeling draagt bij aan het herstel van vertrouwen van cliënten in de beroepsuitoefening. De klachtbehandeling is er op gericht partijen nader tot elkaar te brengen. Het oordeel van de Klachtencommissie omtrent een klacht kan hier aan bijdragen,

In artikel 19, vijfde lid, van de Wet op de Registeraccountants is vastgelegd dat de ledenvergadering van het NIVRA een verordening vaststelt over de behandeling van klachten. Een soortgelijke bepaling is in de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten opgenomen. De wetgever laat daarbij in het midden of klachten worden behandeld door de organisatie waarbinnen de betrokken accountant werkzaam is of door een speciaal voor dat doel in het leven geroepen instantie zoals een Klachtencommissie. Van belang is alleen dat de klacht serieus en objectief wordt behandeld.

In de Verordening op de klachtbehandeling is gekozen om aan te sluiten bij de reeds voor accountantsorganisaties en accountantskantoren bestaande klachtenregelingen.

Thans zijn accountantsorganisaties en accountantskantoren ingevolge de artikelen 25 van het Besluit toezicht accountantsorganisaties (Bta), artikel 32 van de Verordening accountantsorganisaties (Vao) en artikelen 26 en 54 van de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (Nvak) reeds gehouden een klachtenregeling op te stellen.

De opzet van de Wtra is in overeenstemming met de bevindingen in het rapport van de commissie Huls getiteld ‘Beleidsuitgangspunten wettelijk geregeld tuchtrecht.’ Uit paragraaf 2.1 van het rapport blijkt dat voor het opzetten van een interne klachtenprocedure een zekere omvang van het bedrijf nodig is. De commissie Huls komt tot de volgende conclusie: ‘Indien een beroepsgroep met name uit eenmanskantoren of kleine kantoren bestaat, is de kans op het verwezenlijken van een goed werkende interne klachtenregeling niet groot.’

Bij de bestaande praktijk, waarbij accountantsorganisaties en accountantskantoren de zorg hebben voor een klachtenregeling, wordt aangesloten. Uitgangspunt is dat de klacht wordt behandeld door de Klachtencommissie als er geen andere klachtregeling van toepassing is c.q. als de klager een voorkeur uitspreekt voor behandeling door de Klachtencommissie.

Teneinde rechtsgelijkheid te bevorderen tussen de verschillende instanties voor klachtbehandeling wordt accountantsorganisaties en accountantskantoren aanbevolen hun procedures af te stemmen op die van de Klachtencommissie. Op deze wijze wordt een heldere, zorgvuldige wijze van klachtbehandeling gewaarborgd. In dit verband is het bestuur voornemens een model voor klachtbehandeling beschikbaar te stellen.

In het rapport ‘Beleidsuitgangspunten wettelijk geregeld tuchtrecht’ komt naar voren dat het voor klager duidelijk dient te zijn waar hij zijn klacht kan neerleggen. Volgens de commissie Huls dient een loket te worden ingericht dat de klacht bekijkt en behulpzaam is bij het vinden van de instantie die het best in staat is de klacht af te handelen. De secretaris van de Klachtencommissie zal deze loketfunctie uitoefenen.

Voorts kan een klager bij de secretaris van de Klachtencommissie informatie inwinnen over een juiste adressering van zijn klacht. De mogelijke instanties waaraan de klacht kan worden gericht zijn de accountantsorganisatie of het accountantskantoor waar de betrokken registeraccountant werkzaam, de Klachtencommissie, dan wel de Raad voor Geschillen of de accountantskamer. De secretaris zal zuiver faciliterend werken en kan een klager niet afhouden van het voorleggen van een klacht aan een bepaalde instantie.

Verhouding tussen tuchtrecht en klachtrecht

De commissie Huls duidt de afhandeling van klachten, voordat de tuchtrechter eraan te pas komt, aan als de voorfase. De voorfase heeft als uitgangspunt genoegdoening van de klager. De nadruk ligt daarbij op het bereiken van overeenstemming tussen de betrokken accountant en de klager. Klachten in de voorfase worden behandeld door de accountantsorganisatie of het accountantskantoor waar een klachtenregeling van toepassing is, of de Klachtencommissie.

De Klachtencommissie geeft haar oordeel op een bij haar ingediende klacht indien de betrokken accountant en de klager er niet in slagen om overeenstemming te bereiken. De klager kan zich na de procedure bij de Klachtencommissie tot de accountantskamer wenden wanneer het handelen of nalaten van de betrokken registeraccountant in strijd is met artikel 22 van de Wtra.

Het is niet mogelijk een klacht aan de Klachtencommissie voor te leggen die reeds eerder in behandeling is genomen door een accountantsorganisatie of accountantskantoor waar een klachtenregeling van toepassing is. Forumshoppen is ongewenst en gaat voorbij aan het doel van het klachtrecht. Het is immers niet goed voorstelbaar dat bij een andere klachtinstantie wel overeenstemming wordt bereikt.

Procedure Klachtencommissie

De procedure bij de Klachtencommissie is gebaseerd op de procedure beschreven in afdeling 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Een klacht vangt aan met een klaagschrift. Een afschrift van het klaagschrift en de daarbij meegezonden stukken worden toegezonden aan de registeraccountant. Laatstgenoemde wordt de gelegenheid geboden om binnen vier weken een schriftelijke reactie in te dienen. In een volgend stadium worden partijen uitgenodigd voor een hoorzitting. Van de hoorzitting wordt een verslag gemaakt. In iedere fase, ook tijdens de hoorzitting, kunnen partijen tot overeenstemming komen. De voorzitter van de Klachtencommissie kan hiertoe aansporen. Als partijen niet tot overeenstemming komen geeft de Klachtencommissie een oordeel. De Klachtencommissie stelt de klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht alsmede van de eventuele aanbeveling. Klachten worden binnen 26 weken afgehandeld. De afhandeling kan vier weken worden verdaagd.

Overige

Aangezien het niet gewenst is dat de werkwijze van de Klachtencommissie met betrekking tot de behandeling van klachten over Accountants-Administratieconsulenten afwijkt van de behandeling van klachten over registeraccountants dient deze verordening voor NIVRA en NOvAA vrijwel gelijkluidend te zijn.

Artikelsgewijs
Artikel 1

In dit artikel zijn definities van begrippen opgenomen. De definities dienen ter nadere bepaling van begrippen, zoals deze in de Verordening op de klachtbehandeling worden gebruikt.

Artikel 2

De bevoegdheid tot het instellen van een klachtencommissie is gebaseerd op artikel 19, vijfde lid, van de Wet op de Registeraccountants.

Artikel 3

Er is pas sprake van een klacht in de zin van de verordening als deze op schrift is gesteld.

De Klachtencommissie behandelt klachten die zien op een gedraging van een registeraccountant in zijn beroepsmatig handelen. Hierbij wordt opgemerkt dat de zinsnede ‘de wijze waarop een registeraccountant zich in diens beroepsmatig handelen jegens hem heeft gedragen’ zowel een handelen als nalaten omvat. Nalaten van handelen is immers ook een wijze waarop iemand zich kan gedragen.

De verordening voorziet niet in een algemeen klachtrecht in de zin dat een ieder de mogelijkheid krijgt over feiten die hem of haar ter ore zijn gekomen te klagen. Dit blijkt reeds uit de woorden ‘jegens hem’ in dit artikel.

Er is voor gekozen geschillen die enkel zien op de declaratie niet onder het klachtbegrip te laten vallen, omdat hiervoor al een instantie bestaat: de Raad voor Geschillen. De Raad voor Geschillen is geschikt indien het klager gaat om de te betalen vergoeding voor geleverde diensten, waarbij deze raad door middel van bindend advies kan bepalen wat er met de declaratie dient te geschieden.

Artikel 4

De klacht wordt ondertekend en dient ten minste de naam en het adres van de klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht is gericht, de dagtekening en een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht te bevatten. Een omschrijving van de redenen omtrent de klachtwaardigheid van de gedraging kan onder meer bestaan uit een verwijzing naar de bepalingen die volgens de klager geschonden zijn.

Klager kan een voorstel voor afwikkeling aangeven. Op die manier is het voor de registeraccountant op wiens gedraging de klacht is gericht duidelijk op welke wijze hij aan klager tegemoet kan komen.

Indien een klacht in een vreemde taal is gesteld, behoort het tot de zorg van de klager om een vertaling te verzorgen.

Artikel 5

In dit artikel komt de loketfunctie van de secretaris van de klachtencommissie tot uitdrukking. Als er de mogelijkheid is om de klacht bij een accountantsorganisatie of accountantskantoor te laten afhandelen, kan klager hiervoor – ook als hij zich al tot de klachtencommissie heeft gewend – kiezen.

Artikel 6

Teneinde te bewerkstelligen dat schriftelijke ingediende klachten worden behandeld door een bevoegde instantie voor klachtbehandeling, is bepaald dat registeraccountants klachten die bij hen worden ingediend doorsturen.

Artikel 7

Uit de toelichting op de 4e nota van wijziging op het wetsvoorstel Wtra blijkt dat de accountantskamer de klacht ter behandeling zal doorsturen in het geval de klacht zich daar naar haar oordeel toe leent en indien uit het klaagschrift blijkt dat de klacht niet eerder aan een daarvoor in aanmerking komende instantie is voorgelegd. Dit leidt slechts uitzondering indien het een principiële kwestie betreft, een zaak waarin snel tuchtrechtelijk oordeel is gewenst of waarin een klachtbehandeling geen toegevoegde waarde zal hebben.

Artikel 8

In dit artikel wordt de samenstelling van de Klachtencommissie geregeld. De benoeming van de leden van de Klachtencommissie is voor een periode van vier jaar en geschiedt door besturen van NIVRA en NOvAA.

De voorzitter bepaalt in overleg met de secretaris welke leden een bepaalde klacht behandelen. Naast een voorzitter worden, in het geval de klacht betrekking heeft op het handelen van een registeraccountant, in ieder geval twee registeraccountants aangewezen.

Een van de beginselen van het klachtprocesrecht is dat van onpartijdigheid. De gekozen formulering ‘betrokken is geweest bij de gedraging’ maakt duidelijk dat niet alleen de persoon die de concrete gedraging heeft gepleegd is uitgesloten als behandelaar van de klacht. Bij klachten over een concreet handelen kunnen meer personen betrokken zijn. Dan geldt dat geen van die personen de klacht over die gedraging mag behandelen. Ook een lid van de Klachtencommissie die in enige relatie staat tot de klager of de betrokken registeraccountant wordt niet voor de behandeling aangewezen.

De leden van de Klachtencommissie die voor behandeling van een klacht zijn aangewezen kunnen door zowel klager als de registeraccountant tegen wiens gedraging de klacht is gericht worden gewraakt. Een wrakingsverzoek dient onderbouwd te worden met feiten of omstandigheden die de partijdigheid van de Klachtencommissie aannemelijk maakt.

Artikel 9

De besturen van NIVRA en de NOvAA stellen in onderling overleg een rooster van aftreden voor de leden van de Klachtencommissie op. Aldus wordt voorkomen dat de in de Klachtencommissie opgebouwde kennis en ervaring door het gelijktijdig aftreden van alle leden grotendeels verloren gaat. In verband hiermee is bepaald dat voor de voor de eerste maal benoemde leden van de Klachtencommissie kan worden afgeweken van de normale zittingsduur van vier jaar.

In verband met een efficiënte afhandeling van een klacht is bepaald dat indien een lid van de Klachtencommissie aftreedt in verband met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd of het verstrijken van zijn benoemingsperiode, dit lid op verzoek van de voorzitter zijn functie kan behouden met betrekking tot die zaken aan welker behandeling hij heeft deelgenomen. Op deze wijze hoeft een zaak niet overgedragen te worden aan een ander lid, hetgeen tijd- en kostenbesparend werkt.

Artikel 10

De Klachtencommissie draagt zorg voor een zorgvuldige klachtbehandeling. Belangrijk element van de zorgplicht is dat er een vaste gedragsrichtlijn wordt ontwikkeld voor een behoorlijke klachtbehandeling.

Artikel 11

Klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft kunnen zich tijdens de procedure laten bijstaan. Een gemachtigde hoeft niet een jurist te zijn maar kan bijvoorbeeld ook een accountant of een andere vrij beroepsbeoefenaar zijn. Niet-advocaten kunnen worden geweigerd als gemachtigde.

Indien een gemachtigde namens klager een klacht indient bij de Klachtencommissie, dan vereist een zorgvuldige klachtbehandeling dat alle contacten in de procedure van klachtbehandeling via deze gemachtigde lopen. Dit geldt ook voor de uitnodiging voor een hoorzitting.

Artikel 12

De verplichting om de ontvangst van een klaagschrift schriftelijk te bevestigen, komt de rechtszekerheid van de klager ten goede. Het tijdstip van de ontvangst van de klacht is immers van belang voor de afhandelingstermijn. De datum van ontvangst zal derhalve worden genoemd in de bevestiging.

Het verdedigingsbeginsel brengt met zich dat behalve klager ook de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft wordt gehoord. Dat kan natuurlijk alleen als deze persoon op de hoogte is van de klacht en de stukken waarin deze is neergelegd en onderbouwd. Derhalve is voorgeschreven dat hij een afschrift van het klaagschrift en van de daarbij meegezonden stukken ontvangt.

Artikel 13

Indien het klaagschrift voldoet aan de hiervoor geldende vereisten betekent dit dat in beginsel een behandelingsplicht bestaat. In artikel 13 is voorzien in de bevoegdheid om een klacht in bepaalde gevallen buiten behandeling te laten.

Een beslissing op een klacht is gericht op genoegdoening van de klager als dat blijkbaar door de afhandeling niet is bewerkstelligd en klager dient opnieuw een klacht in, is het nodig dat de Klachtencommissie kan besluiten de klacht niet in behandeling te nemen. Hierom is bepaald dat een klacht die reeds is behandeld middels de klachtenregeling van een accountantsorganisatie of accountantskantoor, of door de Klachtencommissie zelf, door de Klachtencommissie niet in behandeling kan worden genomen. In een dergelijk geval kan de klager zich wenden tot de accountantskamer.

Ook een klacht welke reeds in behandeling is (geweest) bij de accountantskamer kan de Klachtencommissie niet in behandeling nemen. Een klager die het niet eens is met de uitspraak van de accountantskamer dient zich te wenden tot het College van Beroep voor het bedrijfsleven

Op grond van het verdedigingsbeginsel kan het buitengewoon lastig zijn om na jaren de bij een klacht behorende feiten te verzamelen en deze te onderzoeken is er een indieningstermijn opgenomen. Artikel 9:8 Awb schrijft een indieningstermijn van één jaar voor. Om te voorkomen dat de indieningstermijn bij terugsturen van een klacht door de accountantskamer een barrière vormt, is deze termijn afgestemd op die welke geldt voor de accountantskamer (artikel 22, eerste lid, onder c van de Wtra).

Een klacht kan bovendien betrekking hebben op een gedraging die voorwerp is van beoordeling door de strafrechter. Het is in beginsel niet gewenst dat de beoordeling door de strafrechter wordt doorkruist door klachtbehandeling. Hierom is op dit punt ook bepaald dat de klager dan niet-ontvankelijk is.

Indien niet is voldaan aan enig bij verordening gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van klachten kunnen deze op grond van artikel 13, tweede lid, niet-ontvankelijk worden verklaard. Te denken valt hierbij aan het ontbreken van belang (artikel 3), een klacht die uitsluitend ziet op de declaratie (artikel 3) of een klaagschrift dat blijvend niet aan de vormvoorschriften voldoet (artikel 4).

Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 14

De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de klachtprocedure. De hoorplicht moet consequent worden toegepast bij de behandeling. Het horen is om de volgende redenen van cruciaal belang. In de eerste plaats kan niet iedereen schriftelijk zijn gedachten goed formuleren. Het horen biedt de klager dan de mogelijkheid om zijn mening mondeling aan de Klachtencommissie over te brengen. Ook kan het horen ertoe dienen dat nadere informatie wordt ingewonnen. Door de uitwisseling van informatie en wederzijdse inzichten tijdens het horen wordt het vertrouwen van de klager in de Klachtencommissie versterkt, óók als hij geen gelijk krijgt. Tijdens het horen kan de voorzitter van de Klachtencommissie nagaan of partijen tot overeenstemming kunnen komen.

Het initiatief tot horen ligt bij de Klachtencommissie. De precieze gang van zaken tijdens het horen is niet vastgelegd, immers klachten kunnen onderling sterk verschillen.

Zowel klager als de registeraccountant op wiens gedraging de klacht is gericht moeten in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten mondeling toe te lichten alvorens een oordeel over de klacht wordt gegeven. Het horen kan plaatsvinden direct na ontvangst van de klacht of nadat de klacht eerst is onderzocht. Indien het laatste plaatsvindt, dan heeft dit als voordeel dat van het horen kan worden afgezien wanneer uit onderzoek blijkt dat de klacht naar tevredenheid kan worden opgelost.

Gelet op het streven van de klachtbehandeling om partijen nader tot elkaar te brengen verdient het de voorkeur partijen in elkaars aanwezigheid te horen.

Soms volstaat de Klachtencommissie met een vermelding in de afdoeningsbrief van wat tijdens het horen is gezegd, dan weer wordt een apart verslag van het horen opgesteld. In het verslag worden de hoofdlijnen van het verhandelde tijdens het horen schriftelijk vastgelegd. Het is niet nodig dat het gesprokene woordelijk wordt weergegeven. Wel moet er tenminste sprake zijn van een zakelijke en representatieve weergave van het verhandelde tijdens de hoorzitting.

Zowel klager als de betrokken registeraccountant hebben recht op inzage in het verslag. Niet alleen hetgeen met klager zelf is besproken maar ook hetgeen met de betrokken registeraccountant is besproken moet schriftelijk worden vastgelegd en aan beide partijen worden toegestuurd. Uit het beginsel van hoor en wederhoor volgt immers dat betrokkenen in de gelegenheid moeten worden gesteld om op elkaars verklaringen te reageren. Het beginsel van zorgvuldige klachtbehandeling vereist dat klager tijdig inzage heeft in de schriftelijke verslaggeving, opdat klager het verslag kan toetsen op juistheid en volledigheid.

Slechts in een beperkt aantal gevallen mag van het horen worden afgezien, namelijk wanneer er sprake is van kennelijke ongegrondheid van de klacht, of indien de klager of de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft beiden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van hun hoorrecht. Het spreekt voor zich dat de hoorplicht eveneens vervalt zodra de registeraccountant op wiens gedraging de klacht is gericht naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen alsook indien de klacht niet-ontvankelijk is.

De verplichting tot het horen van klager vervalt als de klacht kennelijk ongegrond is. Het horen voegt dan weinig toe en het weegt niet op tegen de daarmee gemoeide inspanningen van de Klachtencommissie. Om vast te stellen dat er sprake is van een kennelijk ongegronde klacht is enig onderzoek van de klacht vereist, hoe beperkt in diepgang ook. Van kennelijk ongegrond kan sprake zijn als de registeraccountant tegen wie de klacht is gericht geen enkele bemoeienis heeft gehad, of indien op voorhand, op grond van door de klager beschikbaar gestelde gegevens, direct duidelijk is dat de klacht ongegrond is. Wanneer klager niet wordt gehoord vanwege een kennelijk ongegronde klacht, dan moet in de beslissing op de klacht expliciet worden meegedeeld dat het horen hierom niet heeft plaatsgevonden.

Artikel 15

De beslistermijn is vastgesteld op 26 weken. Incidenteel kan de beslissing worden verdaagd voor een periode van maximaal vier weken. Verder uitstel is niet mogelijk. Van de verdaging moet een schriftelijke mededeling worden gedaan, met opgaaf van redenen, aan zowel klager als de betrokken registeraccountant vóór ommekomst van de vastgestelde beslistermijn.

Het tijdstip van ontvangst van het klaagschrift door de Klachtencommissie is bepalend voor de vaststelling van de behandelingsduur.

Artikel 16

Na afsluiting van het onderzoek moet de Klachtencommissie aan klager en de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft schriftelijk zijn bevindingen en eventuele aanbeveling meedelen. Indien een klacht deels gegrond wordt verklaard moet de Klachtencommissie aangeven welk klachtonderdeel gegrond wordt geacht en welk deel ongegrond. Het is een vereiste van zorgvuldige klachtbehandeling dat het oordeel van de Klachtencommissie over de gegrondheid van een klacht wordt gemotiveerd.

Onder bevindingen wordt verstaan: een weergave van de feiten die tijdens het klachtonderzoek zijn komen vast te staan. Op grond van deze bevindingen zal de Klachtencommissie zich een oordeel vormen over de gang van zaken en daaraan wellicht een aanbeveling aan verbinden. De bevindingen hoeven niet altijd tot een aanbeveling te leiden, zo blijkt uit de toevoeging ‘eventuele’.

Het oordeel over de gegrondheid van de klacht vormt de kern van de schriftelijke reactie van de Klachtencommissie, de bevindingen gaan eraan vooraf en de aanbeveling kan erop volgen.

Het geven van een oordeel over de klacht betekent dat in de afdoeningsbrief een gegrond- dan wel ongegrondverklaring van de klacht moet worden uitgesproken.

De bevindingen en aanbeveling zijn niet gericht op rechtsgevolg, de kennisgeving hiervan is bijgevolg geen besluit in de zin van de Awb.

Tegen het oordeel van de Klachtencommissie staat géén verzet, bezwaar of beroep open. Een klager wordt uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij de accountantskamer indien de klacht betreft een handelen of nalaten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wtra.

In het kader van kennisdeling kan de Klachtencommissie besluiten haar beslissing toe te zenden aan de besturen van NIVRA en NOvAA, de accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Artikel 17

Bij klachtbehandeling ligt de nadruk op het middels overleg bereiken van overeenstemming. Het is voor partijen mogelijk om schriftelijk ingediende klachten informeel af te handelen, mits komt vast te staan dat klager daarmee tevreden is. Dit kan al nadat de registeraccountant wordt geïnformeerd omtrent de klacht en daaropvolgend contact heeft opgenomen met klager, maar ook tijdens of na de hoorzitting. Indien tussen partijen consensus bestaat is het niet nodig om het gehele behandelingstraject te doorlopen.

De klager heeft daarnaast de mogelijkheid om op elk moment de klacht in te trekken. De Klachtencommissie zal dan de registeraccountant op wiens gedraging de klacht betrekking heeft van de intrekking verwittigen en de zaak sluiten.

Artikel 18

De Klachtencommissie publiceert jaarlijks het aantal, de aard en de afhandelingsduur van klachten. Ook wordt aangegeven hoeveel klachten zijn doorgezonden. Er zijn geen vormvereisten ten aanzien de publicatie. De vorm kan een jaarverslag zijn, maar publicatie op internet is eveneens mogelijk.

Gelet op de aard van de klachtbehandeling – het nader tot elkaar brengen van partijen – zal er weinig tot geen precedentwerking uitgaan van de beslissingen van de Klachtencommissie. Dientengevolge zullen de beslissingen niet worden gepubliceerd.

Artikel 19 en 20

Deze artikelen betreffen de citeertitel en datum inwerkingtreding van de verordening.

Ontwerpverordening tot wijziging van de Verordening gedragscode

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van…

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op de artikelen 19, tweede lid, en 19a van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

ARTIKEL I

De Verordening Accountantsorganisaties1 wordt als volgt gewijzigd:

A

De in onderdeel d van de definities opgenomen definitie van accountantskantoor komt te luiden:

  • d. accountantskantoor: hieronder wordt verstaan:

    • de organisatorische eenheid waarbij een registeraccountant werkzaam is of waaraan een registeraccountant verbonden is en waarbinnen één of meer registeraccountants of Accountants-Administratieconsulenten voor een cliënt bedrijfsmatig professionele diensten verrichten, bestaande uit assuranceopdrachten of aan assurance verwante opdrachten en eventueel overige opdrachten, die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 5 van de Wet toezicht accountantsorganisaties; of

    • de accountantsorganisatie ter zake van uitgevoerde professionele diensten bestaande uit assuranceopdrachten of aan assurance verwante opdrachten en eventueel overige opdrachten, die niet onder de werkingssfeer van de Wet toezicht accountantsorganisaties vallen;

B

In artikel A-100.15 wordt ‘redelijk’ vervangen door: redelijke.

C

In artikel B1-200.8, onderdeel b, wordt ‘aansprakelijkheidsstelling’ vervangen door: aansprakelijkstelling.

D

Artikel B1-210.10 komt te luiden:

Artikel B1-210.10

De openbaar accountant aan wie wordt verzocht een opdracht van een andere openbaar accountant, of van een openbaar Accountant-Administratieconsulent over te nemen, of die voornemens is een offerte uit te brengen voor een opdracht die tot dat moment door een andere openbaar accountant, of een openbaar Accountant-Administratieconsulent wordt uitgevoerd, stelt vast of er een bedreiging voor de naleving van de fundamentele beginselen bestaat om de opdracht te aanvaarden.

In de situatie dat de openbaar accountant de opdracht aanvaardt zonder dat hij op de hoogte is van alle relevante feiten, kan de bedreiging voor de naleving van de fundamentele beginselen onder meer bestaan uit een gebrek aan deskundigheid en zorgvuldigheid.

E

Artikel B1-210.11 komt te luiden:

Artikel B1-210.11

De openbaar accountant evalueert de aard en het belang van de bedreiging. Indien de bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis is, treft de openbaar accountant waarborgen die deze bedreiging wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau.

Tot deze waarborgen kan worden gerekend het opnemen van contact met de openbaar accountant of met de openbaar Accountant-Administratieconsulent die tot dan de opdracht uitvoerde om van hem te vernemen wat de feiten en omstandigheden zijn die hebben geleid tot zijn voorgestelde vervanging. Hierbij kan bijvoorbeeld blijken dat de vermeende reden voor de wisseling niet in overeenstemming is met de feiten en kunnen aanwijzingen worden verkregen over het bestaan van onenigheid met de fungerende openbaar accountant of met de fungerende openbaar Accountant-Administratieconsulent. Dit kan van invloed zijn op de beslissing de opdracht wel of niet te aanvaarden.

F

Artikel B1-240.5, eerste alinea, komt te luiden:

Het kan voorkomen dat de openbaar accountant, die een assurance-, een aan assurance verwante opdracht of een overige opdracht uitvoert, een aanbrengpremie of een commissie met betrekking tot een cliënt ontvangt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de openbaar accountant niet in staat is de gevraagde diensten te verlenen en hij de cliënt daarom doorverwijst naar een andere openbaar accountant, een openbaar Accountant-Administratieconsulent of naar een andere expert, die hem daarvoor een aanbrengpremie betaalt.

G

In artikel B1-260.2 wordt ‘een goed geïnformeerde, redelijk denkende derde’ vervangen door: een redelijke en goed geïnformeerde derde.

H

Artikel B1-291.1 komt te luiden:

Artikel B1-291.1

De openbaar accountant die verbonden is aan of werkzaam is bij een accountantskantoor dat voor een cliënt een assuranceopdracht uitvoert, ziet erop toe dat de meerderheid van de personen die het dagelijks beleid van het accountantskantoor bepalen bestaat uit Accountants-Administratieconsulenten of uit registeraccountants.

Indien een accountantskantoor twee dagelijks beleidsbepalers heeft ziet de openbaar accountant erop toe dat ten minste één van deze beleidsbepalers een Accountant-Administratie-consulent of een registeraccountant is.

I

In B2 Hoofdstukindeling wordt na B2-291 Organisatie van de accountantsafdeling ingevoegd:

B2-292 Financiële belangen van de intern accountant.

J

In artikel B2-260.2 wordt ‘een goed geïnformeerde, redelijk denkende derde’ vervangen door: een redelijke en goed geïnformeerde derde.

K

Artikel B2-291.1 komt te luiden:

Artikel B2-291.1

De intern accountant of de overheidsaccountant die verbonden is aan of werkzaam is bij een accountantsafdeling die ten behoeve van de werkgever een assuranceopdracht uitvoert, ziet erop toe dat ten minste één van de personen die het dagelijks beleid van de accountantsafdeling bepalen een Accountant-Administratieconsulent of een registeraccountant is, dan wel een persoon die lid is van een beroepsvereniging die als full member is aangesloten bij de International Federation of Accountants.

L

Artikel C-310.2, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. de waarheid geweld aan te doen of anderszins medewerking te verlenen aan misleiding of te zwijgen op het moment dat spreken opportuun is, in het bijzonder ten opzichte van de openbaar accountant, de intern accountant, de overheidsaccountant of de intern, openbaar of overheids Accountant-Administratieconsulent van de desbetreffende organisatie of ten opzichte van toezichthouders;

M

In artikel C-350.3 wordt ‘een goed geïnformeerde, redelijk denkende derde’ vervangen door: een redelijke en goed geïnformeerde derde.

ARTIKEL II

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

TOELICHTING

Begin 2008 is aandacht besteed aan de redactie van diverse bepalingen in de VGC. Dat heeft geleid tot de in deze verordening opgenomen wijzigingen van de Verordening gedragscode zoals die geldt voor de registeraccountant. Daarnaast is maximale aansluiting tot stand gebracht met de Verordening gedragscode van de NOvAA, zoals deze is komen te luiden na de verwerking van de in de ledenvergadering van juni jl. aangenomen wijzigingsvoorstellen. Ook dit heeft geleid tot een aantal wijzigingen.

A

In de vervallen definitie was ten onrechte aangegeven dat er voor de regelgeving uitsluitend sprake is van een accountantskantoor indien binnen een organisatorische eenheid één of meer registeraccountants voor een cliënt bedrijfsmatig professionele diensten verrichten, bestaande uit assuranceopdrachten of aan assurance verwante opdrachten en eventueel overige opdrachten, die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 5 van de Wet toezicht accountantsorganisaties. Hiervan is evenwel ook sprake indien er bij een organisatorische eenheid ten minste een registeraccountant werkzaam is of aan die eenheid verbonden is, terwijl de door die eenheid uitgevoerde assurance- of aan assurance verwante opdrachten worden uitgevoerd door één of meer Accountants-Administratieconsulenten. Door de wijziging is dit verzuim gecorrigeerd.

B

Het vervangen van het woord ‘redelijk’ door het bijvoeglijke naamwoord ‘redelijke’ is een grammaticale verbetering van de tekst.

C

Het vervangen van het woord ‘aansprakelijkheidsstelling’ door het woord ‘aansprakelijkstelling’ is een grammaticale wijziging.

D

Door de Commissie Regelgeving is aangegeven dat de bestaande redactie van dit artikel afwijkt van de in andere artikelen gebruikte terminologie. Door deze wijziging wordt de redactie van het artikel in lijn gebracht met de terminologie zoals die elders in de Verordening gedragscode is gebruikt.

E

Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij D.

F

Met deze wijziging is een duidelijker onderscheid aangebracht tussen een aanbrengpremie en een commissie.

G

Met het vervangen van de woorden ‘een goed geïnformeerde, redelijk denkende derde’ door de woorden ‘een redelijke en goed geïnformeerde derde’, is bereikt dat voor dezelfde situaties sprake is van consistent gebruik van de woorden ‘een redelijke en goed geïnformeerde derde’.

H

In het bestaande artikel was de eis opgenomen dat de meerderheid van de personen die het dagelijks beleid van het accountantskantoor bepalen moet bestaan uit Accountants-Administratie-consulenten ten aanzien van wie in het accountantsregister een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten of uit registeraccountants. De eis ten aanzien van de aantekening geldt uitsluitend voor de in de Wet toezicht accountantsorganisatie bedoelde accountantsorganisatie en niet voor een accountantskantoor en is daarom door middel van deze wijziging ongedaan gemaakt.

I

Hoofdstuk B2-292 Financiële belangen van de intern accountant was ten onrechte niet in de hoofdstukindeling opgenomen.

J

Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij G.

K

In artikel B2-291.1 was ten aanzien van de Accountant-Administratieconsulent gesteld dat uitsluitend degene ten aanzien van wie in het accountantsregister een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten kwalificeerde in de zin van dit artikel. Dat is niet juist. Door middel van deze wijziging is deze onjuistheid weggenomen.

L

In artikel C-310.2 was ten onrechte geen vermelding opgenomen van de intern, openbaar of overheids Accountant-Administratieconsulent. Met deze wijziging is deze vermelding toegevoegd.

M

Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij G.

Ontwerpverordening tot wijziging van de Verordening arbeidsvoorwaarden personeel NIVRA

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van …

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 7, tweede lid, van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

ARTIKEL I

De Verordening Arbeidsvoorwaarden Personeel NIVRA1 wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Het bestuur stelt met instemming van de Ondernemingsraad een regeling voor flexibele arbeidsvoorwaarden vast.

ARTIKEL II

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

TOELICHTING

Met deze wijziging wordt de mogelijkheid gecreëerd om een Flexibele Arbeidsvoorwaarden Regeling (hierna: FAR) in te voeren. Uitgangspunt van de FAR is dat een arbeidsvoorwaarde kan worden ingezet om een andere arbeidsvoorwaarde te kunnen kiezen. Zo kunnen bijvoorbeeld extra reiskostenvergoeding, bedrijfsfitness of een bijdrage in de levensloopregeling worden ‘aangekocht’. De FAR maakt het voor de werknemer mogelijk om zelf de arbeidsvoorwaarden te kiezen die hij belangrijk vindt. De FAR is voor het NIVRA budgetneutraal.

Ontwerpverordening tot wijziging van de Verordening Accountantsorganisaties

Vastgesteld in de bijeenkomst van de ledenvergadering op …, bekendgemaakt in de Staatscourant van…

De ledenvergadering van het Nederlands Instituut van Registeraccountants;

Gelet op artikel 19, vierde lid, van de Wet op de Registeraccountants;

Stelt de volgende verordening vast:

ARTIKEL I

De Verordening Accountantsorganisaties1 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 15 vervalt.

ARTIKEL II

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

TOELICHTING

Artikel 15 van de Verordening Accountantsorganisatie bepaalde dat de meerderheid van een accountantsorganisatie middellijk of onmiddellijk moest berusten bij registeraccountants of Accountants-Administratieconsulenten ten aanzien van wie in het accountantsregister een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten.

Dit artikel kan vervallen omdat in artikel 16a van de Wet toezicht accountantsorganisaties, in werking getreden op 28 juni 2008, bepalingen zijn opgenomen ter zake van de zeggenschap in accountantsorganisaties, die overigens anders luiden dan de bepalingen opgenomen in bedoeld artikel 15.


XNoot
1

Stcrt. 2006, 252; (laatstelijk) gewijzigd bij verordening van 12 december 2007 (Stcrt. 2007, 250).

XNoot
1

Stcrt. 1968, 12; (laatstelijk) gewijzigd bij verordening van 4 januari 2006 (Stcrt. 2006, 3).

XNoot
1

Stcrt. 2006, 252.

XNoot
1

Stcrt. 1973, 49; (laatstelijk) gewijzigd bij verordening van 12 december 2007 (Stcrt. 2007, 250).

XNoot
1

Stcrt. 2006, 252.

Naar boven