Tussentijds Bericht Nationaliteiten (TBN 2008/1)

Aan: – De Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen

i.a.a.: – De Gouverneur van de Nederlandse Antillen

– De Gezaghebbers van Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten

– De Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen

– Hoofd IND

Onderdeel : Stafdirectie Uitvoeringsbeleid

Datum: 20 juni 2008

Ons kenmerk: INDUIT 08- 2492 (AUB)

Aard: Bekendmaking van voorschriften

Juridische achtergrond: Rijkswet op het Nederlanderschap; artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d,

Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap toegespitst op het gebruik in de Nederlandse Antillen

Bijlagen: –

Geldigheidsduur: Eén jaar ingaande twee dagen na publicatie in het Publicatieblad en de Staatscourant

Onderwerp: TBN-NA; naturalisatietoets

Inleiding/Toelichting

Bij koninklijk besluit van 27 augustus 2007 (Stb. 2007, 310), is het Besluit naturalisatietoets (BNT) op 1 oktober 2007 in zijn geheel in werking getreden voor de Nederlandse Antillen. Het gevolg daarvan is dat in de Nederlandse Antillen de naturalisatietoets moet zijn gehaald om aan te tonen dat aan de voorwaarde van inburgering (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN) is voldaan. Op 25 juni 2007 is ter uitvoering van het Besluit naturalisatietoets, de Regeling naturalisatietoets Nederlandse Antillen (nr. DDS 5490470, Staatscourant 13 juli 2007, nr. 133, p. 9) vastgesteld. Deze is eveneens op 1 oktober 2007 in werking getreden. De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, toegespitst op het gebruik in de Nederlandse Antillen, moet hieraan worden aangepast. Dit TBN-NA voorziet daarin.

Verzoekers die op of na 1 oktober 2007 een verzoek om naturalisatie indienen in de Nederlandse Antillen, moeten de naturalisatietoets hebben gehaald tenzij zij daarvan zijn vrijgesteld of ontheven. Het afnemen van de toets is in april 2008 van start gegaan.

In de paragrafen 1 tot en met 2.3.7 van de toelichting op artikel 8, eerst lid, aanhef en onder d, is een groot aantal wijzigingen doorgevoerd. Omwille van de leesbaarheid wordt hierna de volledige tekst van de toelichting, tot aan de ongewijzigde paragraaf 3 (Opneming in de Nederlands-Antilliaanse samenleving) opgenomen. Hiermee vervalt de huidige tekst van paragraaf 1 tot en met 2.3.7.

Ad artikel 8 lid 1 sub d.

Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, dan wel – indien hij in de Nederlandse-Antillen of Aruba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van hoofdverblijf naast het Nederlands gangbaar is, alsmede van de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in de Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse samenleving heeft doen opnemen.

1

Algemeen

In het onderhavige artikellid beschrijft de wetgever wat hij onder inburgering verstaat. Dit geschiedt aan de hand van een tweedeling: enerzijds moet de vreemdeling die in de Nederlandse Antillen verblijft beschikken over kennis van de Nederlandse taal dan wel het Papiamento (Bonaire en Curaçao) of het Engels (Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten), anderzijds moet hij zich hebben doen opnemen in de Nederlands-Antilliaanse samenleving. De vreemdeling moet zich kennis van de staatsinrichting en maatschappij hebben eigen gemaakt. Hij dient de onderwerpen taal, staatsinrichting en maatschappij op een algemene maatregel van rijksbestuur bepaald niveau te beheersen.

Situatie na 1 oktober 2007

Tot 1 oktober 2007 gold in de Nederlandse Antillen uitsluitend artikel 1 en artikel 2, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets (BNT). Op 1 oktober 2007 is het BNT in de Nederlandse Antillen in zijn geheel in werking getreden. Ter uitvoering van het BNT is de Regeling Naturalisatietoets Nederlandse Antillen vastgesteld. Het voorgaande heeft tot gevolg dat verzoekers die op of na 1 oktober 2007 een verzoek om naturalisatie indienen, de naturalisatietoets moeten hebben gehaald (vergelijk artikel 7 BNT). Met deze toets wordt vastgesteld of de verzoeker zoveel kennis van de taal en samenleving bezit dat hij als voldoende ingeburgerd kan worden beschouwd. De naturalisatietoets (artikel 2, tweede lid, BNT) bestaat uit vijf onderdelen die elk worden getoetst: kennis van de staatsinrichting en maatschappij (deel I) alsmede spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid in de Nederlandse taal op alle eilanden dan wel het Papiamento op Curaçao en Bonaire of de Engelse taal op Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten (deel II). In sommige gevallen kan een verzoeker in aanmerking komen voor vrijstelling of ontheffing van de naturalisatietoets. Op basis van een advies van de gezaghebber, zie hierna paragraaf 2.2 en 2.3, bepaalt de IND of verzoeker is vrijgesteld of in aanmerking komt voor ontheffing.

2

Procedure

2.2.1

De Voorlichtingsfase

Aan de indiening van het verzoek om naturalisatie gaat een voorlichtingsfase vooraf, waarin de gezaghebber de aspirant-verzoeker informeert over de voorwaarden voor naturalisatie, waaronder het afleggen van de naturalisatietoets. In dit stadium kan en hoeft de aspirant-verzoeker nog geen verzoek om naturalisatie in te dienen en dus ook nog geen naturalisatiegelden te voldoen. De gezaghebber legt dan ook geen dossier aan totdat het verzoek om naturalisatie daadwerkelijk wordt ingediend. In de regel gebeurt dat pas nadat betrokkene de naturalisatietoets heeft gehaald en het Certificaat Naturalisatietoets kan overleggen.

Tot het afnemen van de naturalisatietoets is in de Nederlandse Antillen het Examenburo van het Ministerie van Onderwijs, Sport en Cultuur en haar afdelingen in de verschillende eilandgebieden bevoegd.

De aspirant-verzoeker maakt de verschuldigde examengelden over op een door de gezaghebber van het eilandgebied aangegeven rekeningnummer. Vervolgens wordt de lijst van aspirant-kandidaten die toestemming hebben gekregen om de toets af te leggen, vergezeld van de betalingsbewijzen, verzonden naar het Examenburo of haar afdelingen in een van de andere eilandgebieden. Deze roept de aspirant-verzoeker op om de toets af te leggen, onder vermelding van het tijdstip, de locatie en vereisten voor toetsafname.

Eerst wordt deel I (maatschappijoriëntatie en kennis van de staatsinrichting) van de toets afgelegd. Pas na het behalen van deel I wordt de kandidaat toegelaten tot deel II (spreek-, luister- , schrijf- en leesvaardigheid in de Nederlandse dan wel de Papiamentse of Engelse taal).

De resultaten van de naturalisatietoets worden standaard door twee correctoren beoordeeld. Tegen deze beoordeling staat geen afzonderlijke bezwaar- en beroepsprocedure open omdat de naturalisandus, los van zijn verzoek om naturalisatie, daardoor niet rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Het oordeel over de resultaten van de naturalisatietoets is voor hem uitsluitend van belang in het kader van de uiteindelijke beslissing op zijn verzoek om naturalisatie. Daartegen staat bezwaar en beroep open (op grond van de Algemene wet bestuursrecht) in Nederland.

Het Examenburo of haar afdeling zendt een lijst van de positief beoordeelde toetsresultaten vergezeld van de Certificaten Naturalisatietoets aan de gezaghebber. Deze reikt het Certificaat Naturalisatietoets in tweevoud uit aan de aspirant-verzoeker. Eén exemplaar bevat de zin ‘Dit betreft een duplicaat ten behoeve van het indienen van een naturalisatieverzoek’. Het andere exemplaar is voor betrokkene om te behouden.

Als de kandidaat deel I of (één of meer onderdelen van) deel II niet heeft behaald, kan hij deze onbeperkt herkansen. Echter, een herkansing kan niet eerder dan zes maanden na de voorgaande poging worden gedaan. Dit geldt zowel voor deel I als voor (de onderdelen van) deel II. Het Examenburo of haar afdeling informeert de kandidaat schriftelijk over het tijdstip, de locatie en de vereisten voor herkansing. De examengelden moeten voorafgaande aan de herkansing op het voor de examengelden aangehouden rekeningnummer worden gestort.

De examengelden bedragen:

a.

voor het afleggen van deel I

 

Naf. 275,–

b.

voor het afleggen van deel II

 

Naf. 225,–

c.

voor herkansing van deel I

Naf. 140,–

 

d.

voor herkansing van één onderdeel deel II

Naf. 75,–

 

e.

voor herkansing van meer dan drie onderdelen deel II

Naf. 225,–

 

2.1.2

Aanvraagfase

De verzoeker legt bij zijn verzoek om naturalisatie het Certificaat Naturalisatietoets over (art. 5 BNT) tenzij hij voor vrijstelling of ontheffing in aanmerking komt (artikel 40, eerste lid, Besluit Verkrijging en Verlies Nederlanderschap). Indien verzoeker niet voor vrijstelling of ontheffing in aanmerking komt (of daaromtrent moet in het geval van ontheffing nog nader onderzoek plaatsvinden), noch het Certificaat Naturalisatietoets kan overleggen, ontraadt de gezaghebber hem een verzoek om naturalisatie in te dienen. Staat hij er toch op een verzoek in te dienen, dan wordt zijn verzoek in ontvangst genomen. In dit geval wijst de gezaghebber verzoeker erop dat zijn verzoek om naturalisatie door de IND zal worden afgewezen en dat hij de voor naturalisatie te betalen leges niet terug zal ontvangen. De gezaghebber kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.

Indien verzoeker het duplicaat van het Certificaat Naturalisatietoets met daarop de aantekening ‘Dit betreft een duplicaat ten behoeve van het indienen van een naturalisatieverzoek’ overlegt, neemt de gezaghebber dit op in zijn advies en voegt het in het dossier dat aan de IND wordt gezonden. Een gewaarmerkt afschrift behoudt hij voor zichzelf.

Indien het verzoek om naturalisatie wordt afgewezen, stuurt de IND het originele Certificaat tezamen met de afwijzende beschikking terug aan de verzoeker.

2.2

Vrijstelling van de naturalisatietoets

In artikel 3 BNT zijn de gronden voor vrijstelling van de naturalisatietoets opgenomen. Deze zijn ontleend aan de in Nederland geldende Wet inburgering, maar van toepassing in het gehele Koninkrijk. In de praktijk zullen verschillende van hieronder genoemde gronden niet voorkomen bij verzoeken in de Nederlandse Antillen. Een verzoeker die zich beroept op vrijstelling dient aan te tonen dat hij behoort tot één van de volgende categorieën:

1. Molukkers, die op grond van de Wet van 9 september 1976 (Stb. 1976, 468) bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden behandeld als Nederlander en dientengevolge als voldoende ingeburgerd worden beschouwd;

2. Degene die, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal of in de taal die daarnaast op het eiland waar verzoeker zijn hoofdverblijf heeft gangbaar is, te weten het Papiamento op Curaçao en Bonaire en het Engels op Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten, in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. Betrokkene dient in dat geval te overleggen het originele:

– Getuigschrift Wetenschappelijk Onderwijs of Hoger beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

– diploma voortgezet (middelbaar) onderwijs, uitgereikt op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs;

– diploma beroepsonderwijs, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs;

– diploma leerlingwezen, uitgereikt op grond van de Wet educatie beroepsonderwijs of de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs;

– diploma of getuigschrift uitgereikt op een wettelijke basis anders dan een onderwijswet, nadat onderwijs is gevolgd in de Nederlandse taal of de taal die daarnaast op het eiland waar verzoeker zijn hoofdverblijf heeft gangbaar is, te weten het Papiamento op Curaçao en Bonaire en het Engels op Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten.

– diploma staatsexamen Nederlands als tweede Taal (NT-2), programma I of II;

– Certificaat Inburgering in het kader van de Wet Inburgering Nieuwkomers (WIN) met daarop de expliciete vermelding dat voor de onderdelen ‘Luisteren’, ‘Spreken’, ‘Lezen’ en ‘Schrijven’ minimaal niveau 2 van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal is gehaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 van de Kwalificatiestructuur Educatie (KSE). Daarnaast dient verzoeker de verklaring van het ROC over te leggen op grond waarvan het niveau 2 op het certificaat is ingevuld.

3. Degene die door een Nederlands College van Burgemeester en Wethouders is vrijgesteld of ontheven (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, f en g, BNT) van het inburgeringsprogramma in het kader van de WIN. Betrokkene dient in dit geval de originele beschikking tot vrijstelling of ontheffing te overleggen. Ten aanzien van een beschikking tot vrijstelling (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, BNT) moet worden nagegaan of de vrijstelling heeft plaatsgevonden op grond van de veronderstelling dat verzoeker de kennis, inzicht en vaardigheden op het moment van de vrijstelling reeds in zijn bezit had of dat hij die (binnen een redelijke termijn na het moment van de vrijstelling) in zijn bezit zou krijgen (artikel 5, tweede lid, WIN). Vrijstelling van het inburgeringsprogramma kan namelijk ook zijn verleend op grond van kennis, inzicht en vaardigheden waarvan wordt verondersteld dat die in de toekomst zullen worden verworven. Indien een vrijstelling van het inburgeringsprogramma is verleend op grond van in de toekomst te verwerven kennis, inzicht en vaardigheden wordt verzoeker niet vrijgesteld van de naturalisatietoets; betrokkene heeft immers in dat geval nog niet aangetoond dat hij reeds over het vereiste taal- en kennisniveau beschikt.

4. Degene die tenminste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven. Het gaat hier om de periode tussen het vijfde en achttiende levensjaar. Betrokkene kan dit aantonen door een uittreksel uit de bevolkingsadministratie waaruit blijkt dat hij ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd woonachtig was in Nederland. Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat; ook de betrokken persoon die tijdens de leerplichtige leeftijd bijvoorbeeld twee perioden van vier jaar ingeschreven was, is vrijgesteld. Tevens is niet vereist dat het om legaal verblijf gaat.

5. Degene die in het bezit is van een Belgisch diploma of getuigschrift, behaald in Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands.

6. Degene die in het bezit is van een Surinaamse diploma of getuigschrift, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands.

7. Degene die in het bezit is van het diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald.

8. Degene die in het bezit is van het getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat, indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor het vak een voldoende is behaald.

9. Degene die in het bezit is van het certificaat, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007. Hieruit moet blijken dat betrokkene is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid.

Om voor bovengenoemde vrijstellingsgronden in aanmerking te komen, overlegt betrokkene bij het indienen van zijn verzoek om naturalisatie het gevraagde diploma en in het geval vereist is dat voor het vak Nederlands dan wel Papiamento of Engels een voldoende is behaald, een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor dat vak.

Voorafgaand aan het in behandeling nemen van het verzoek om naturalisatie beoordeelt de gezaghebber summier of het overgelegde document dat recht op vrijstelling kan geven origineel is, of de personalia overeenkomen met die van verzoeker en of de inhoud juist is. Als hij van oordeel is dat het document origineel is, de inhoud klopt en de personalia juist zijn, neemt hij deze stukken in ontvangst. Het verzoek wordt op dat moment in behandeling genomen. De gezaghebber maakt een kopie van het document en voegt die met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het dossier. Het origineel geeft hij terug aan verzoeker. Hij stelt een advies op waarin hij de IND meedeelt dat de verzoeker naar zijn oordeel is vrijgesteld van de naturalisatietoets en stuurt het advies met de kopie van het overgelegde document mee in het dossier aan de IND. In deze gevallen wordt uiteraard geen Certificaat Naturalisatietoets verlangd.

Indien de gezaghebber in dit stadium twijfelt aan de echtheid van het overgelegde document of aan de juistheid van de personalia of de inhoud, deelt hij dit mee aan verzoeker en stelt hem ervan in kennis dat hij het document en de gegevens, ná het in behandeling nemen van het verzoek om naturalisatie, nader zal onderzoeken. De gezaghebber neemt het verzoek – indien verzoeker dit nog steeds wenst in te dienen – wel in behandeling. Indien de gezaghebber onmiddellijk vaststelt dat het overgelegde document niet origineel is of de personalia niet overeenkomen met die van verzoeker wordt hem ontraden een verzoek in te dienen. In dat geval wordt er conform onderdeel 2.1.2 gehandeld.

In het geval de gezaghebber, ná het in behandeling nemen van het verzoek, de echtheid van het document of de juistheid van de gegevens op het overgelegde document nader wil onderzoeken, wint hij advies in van het Examenburo van het Ministerie van Onderwijs, Sport en Cultuur. In dat geval wordt het originele document tijdelijk ingenomen.

Indien het contact met het Examenburo leidt tot de vaststelling dat de gegevens op het document niet juist zijn of het document zelf niet authentiek is, vermeldt hij dat op het adviesblad. De verklaring van het Examenburo en een kopie van het document zelf, worden in het dossier gevoegd dat aan de IND wordt verzonden.

Indien het contact met het Examenburo leidt tot de vaststelling dat de gegevens juist zijn en het document echt is, maakt de gezaghebber een kopie van het door de verzoeker overgelegde document en voegt hij die kopie met de gedateerde en door of namens hem ondertekende aantekening ‘kopie van origineel’ in het dossier van verzoeker, met daarbij de aantekening omtrent de visie van het Examenburo.

De gezaghebber stuurt het gehele dossier op aan de IND. In zijn advies wordt opgenomen of de verzoeker naar zijn oordeel is vrijgesteld van de naturalisatietoets.

In het geval dat verzoeker slechts een kopie van de hierboven genoemde documenten kan overleggen, komt hij alleen in aanmerking voor vrijstelling indien hij een recente verklaring van de leiding van het betrokken onderwijsinstituut overlegt waaruit blijkt dat de kopie overeenstemt met het door dat instituut afgegeven originele getuigschrift of diploma. In het geval van een overgelegde verklaring als hiervoor bedoeld, neemt de gezaghebber ter verificatie contact op met het instituut dat de verklaring heeft afgegeven. Indien de gezaghebber tot de conclusie komt dat de kopie of de verklaring (of beide documenten) niet authentiek zijn, neemt hij dit op in zijn advies. Indien het contact met het instituut waar de opleiding is gevolgd leidt tot de vaststelling dat de gegevens juist zijn en het document echt is, neemt de gezaghebber de kopie van het document en de begeleidende verklaring van het desbetreffende instituut op in het dossier. Het gehele dossier stuurt hij op aan de IND. In het advies wordt nu ook opgenomen dat betrokkene naar het oordeel van de gezaghebber is vrijgesteld van de naturalisatietoets. Wordt een dergelijke verklaring niet afgelegd, dan dient betrokkene de naturalisatietoets af te leggen.

2.3

Ontheffing van de naturalisatietoets

De verzoeker die door een belemmering niet in staat is een of meer onderdelen van de naturalisatietoets af te leggen, is ontheven van de naturalisatietoets (artikel 4 BNT). Daartoe moet de verzoeker aantonen dat hij:

– door een ernstige lichamelijke of geestelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap, niet in staat is om binnen vijf jaar de naturalisatietoets te halen of

– dat het op grond van geleverde inspanningen voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is de naturalisatietoets te halen.

Artikel 4 BNT voorziet uitsluitend in een gehele ontheffing van de naturalisatietoets. Een ontheffing van 1 oktober 2007 of daarna, betreft dan ook steeds de volledige naturalisatietoets. Een verzoeker kan in aanmerking komen voor ontheffing in onder andere de volgende gevallen:

– Medische belemmeringen: doofheid, blindheid, spraakstoornis of geestelijke belemmering;

– Taalgerichte belemmeringen: woordblindheid, analfabetisme of een beperkt leervermogen.

2.3.1

Procedure bij beroep op ontheffing van de naturalisatietoets

Bij het indienen van een verzoek om naturalisatie dient betrokkene zelf (door middel van één of meer verklaringen) aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor ontheffing. Indien de gezaghebber eraan twijfelt of verzoeker al dan niet alle toetsonderdelen kan afleggen, verwijst hij hem voor een nadere beoordeling naar zijn huisarts die hem doorzendt naar een specialist. Ook kan het gaan om andere deskundigen die een advies moeten geven.

Ingevolge artikel 3, vierde lid, Regeling Naturalisatietoets Nederlandse Antillen, wijst de gezaghebber een instantie aan die hem omtrent het beroep op ontheffing adviseert. De arts, specialist of andere deskundige (bijvoorbeeld taalkundige) brengt advies uit aan deze instantie, die vervolgens de gezaghebber adviseert over de ontheffing.

De tot advisering aangewezen instantie beoordeelt of de verzoeker ondanks zijn belemmering in staat is de toets af te leggen en stuurt het resultaat van de bevindingen in een gemotiveerde verklaring aan de gezaghebber. De adviserende instantie stuurt een afschrift van deze verklaring aan de betrokkene, die zich vervolgens kan wenden tot de gezaghebber in verband met het indienen van een verzoek om naturalisatie.

In geval dat een verzoeker een beroep doet op de ontheffing omdat het gezien de geleverde inspanningen voor hem niet mogelijk is de naturalisatietoets te maken en/of halen, maakt de adviserende instantie in de eerste plaats een inschatting van de mogelijkheden voor betrokkene om zich, (binnen 5 jaar) bijvoorbeeld door het volgen van taalgerichte cursussen, op het verlangde vaardigheden- en kennisniveau te brengen. Mede op basis van de vooropleiding en leeftijd van verzoeker, wordt onderzocht in hoeverre de belemmering onomkeerbaar moet worden geacht. Ook wordt bekeken of, en in hoeverre, de verzoeker een serieuze poging heeft ondernomen zich de kennis en vaardigheden eigen te maken. Indien blijkt dat er geen serieuze poging is ondernomen, zal in beginsel worden vastgesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor ontheffing.

Het is de bedoeling dat er zoveel mogelijk van wordt uitgegaan dat ontheffing slechts in uitzonderlijke gevallen wordt verleend. Bij ieder verzoek om ontheffing zal de adviserende instantie bezien of het verzoek gerechtvaardigd is.

Indien de verklaring van de adviserende instantie inhoudt dat van betrokkene niet kan worden verlangd dat hij – ondanks geleverde inspanningen – de toets zal halen, zal de gezaghebber dit, nadat het verzoek in behandeling is genomen, vermelden op het adviesblad. Hij voegt het advies van de adviserende instantie in het dossier dat aan de IND wordt gezonden.

Indien de verklaring van de adviserende instantie inhoudt dat van betrokkene wel kan worden verwacht dat hij de toets aflegt of zich inspant om het verlangde vaardigheden- en kennisniveau te bereiken, verwijst de gezaghebber betrokkene (nogmaals) naar het Examenburo of haar afdeling, om de naturalisatietoets af te leggen of zich desgewenst door middel van een cursus op het verlangde taal- en kennisniveau te brengen. In dat geval vangt de naturalisatieprocedure nog niet aan, maar wacht de gezaghebber de overlegging van het Certificaat door de betrokkene af. Staat betrokkene er toch op een verzoek in te dienen, dan wordt zijn verzoek in ontvangst genomen. In dat geval wordt verzoeker door de gezaghebber erop gewezen dat zijn verzoek om naturalisatie door de IND zal worden afgewezen, en dat hij de betaalde leges niet zal terug ontvangen. De gezaghebber kan verlangen dat verzoeker een verklaring ondertekent als opgenomen in model 2.21.

De IND bepaalt of de betrokkene van de naturalisatietoets wordt ontheven en zal daarbij in beginsel uitgaan van het door de gezaghebber uitgebrachte advies. De IND onderzoekt of het advies van de gezaghebber op goede gronden is uitgebracht volgens de hierboven beschreven procedure, en controleert of de benodigde stukken zijn bijgevoegd.

Tot slot

Dit TBN-NA treedt in werking twee dagen na publicatie in de Staatscourant en heeft terugwerkende kracht tot 1 oktober 2007. Tevens wordt dit TBN-NA gepubliceerd in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen.

De tekst van dit TBN-NA wordt, voor zover relevant, zo spoedig mogelijk verwerkt in de aangekondigde geactualiseerde Handleiding voor de toepassing van de RWN toegespitst op het gebruik in de Nederlandse Antillen.

De Minister van Justitiein zijn hoedanigheid van Minister van het Koninkrijk,
namens deze:
de directeur-generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Naar boven