Procesreglementen Familie- en jeugdrecht Rechtbanken

bestaande uit de reglementen:

Scheiding

In werking getreden op 1 januari 2001 (Staatscourant 18.12.2000)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 2007

Alimentatie en bijstandsverhaal

In werking getreden op 1 april 2002 (Staatscourant 25.3.2002)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 2007

Gezag en omgang

In werking getreden op 1 april 2004 (Staatscourant 24.3.2004)

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 2007

Adoptie

In werking getreden op 1 april 2005

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 2007

Overige (boek 1)zaken

In werking getreden op 1 april 2005

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 2007

Civiel jeugdrecht

In werking getreden op 1 april 2006

Laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 oktober 2007

Deze procesreglementen zijn vastgesteld door de landelijke vergadering van voorzitters van de familie- en jeugdrechtsectoren en -units van de rechtbanken in Nederland. De meest recente versies zijn te raadplegen op www.rechtspraak.nl.

© LOVF 7e druk (oktober 2007)

Samenstelling en redactie: LOVF

Voorwoord

Voor u ligt de zevende versie van de procesreglementen ten behoeve van de familie- en jeugdrechtsectoren en -units van de rechtbanken.

Nieuw in deze bundel is het procesregelement Civiel Jeugdrecht dat op 1 april 2006 in werking is getreden maar tot dusverre slechts digitaal raadpleegbaar was. Teneinde een bundel te publiceren die geheel bijgewerkt is, zijn de nodige wijzigingen in de andere procesrechtelementen eveneens in deze druk verwerkt. In de reglementen wordt thans ook rekening gehouden met de invoering van de Wet afschaffing procuraat.

Het LOVF is er trots op u deze bundel aan te kunnen bieden

De procesreglementen vinden hun oorsprong in een project dat onderdeel uitmaakte van het Programma Versterking Rechterlijke Organisatie (PVRO) en worden sinds 2001 geïnitieerd en onderhouden vanuit het Landelijk Overleg van Voorzitters van Familie- en Jeugdrechtsectoren en -units (LOVF).

De procesreglementen zijn door de gerechtsbesturen van alle rechtbanken vastgesteld.

De actuele tekst van de reglementen is te raadplegen op www.rechtspraak.nl onder Zoek binnen de site, procesreglementen. Bij kleine wijzigingen zal niet telkens een nieuwe papieren versie worden uitgegeven, maar zullen de teksten op www.rechtspraak.nl vernieuwd worden. Uiteraard worden de gewijzigde reglementen ook telkens gepubliceerd in de Staatscourant. Deze stap is genomen om sneller op ontwikkelingen te kunnen inspelen. Ook de nog te ontwikkelen procesreglementen zullen daar gepubliceerd worden. Voor de meest actuele tekst van de reglementen dient u dus altijd het Internet te raadplegen. Binnen het Justitienetwerk worden de nieuwste versies gepubliceerd op de website van het LOVF op Intro.

Met deze nieuwste editie procesreglementen wordt beoogd verder invulling te geven aan de harmonisering van de werkprocessen van de verschillende rechtbanken, waarbij het belang van de justitiabele voorop heeft gestaan en waarbij een betere interne en externe werkbaarheid en kortere doorlooptijden zijn nagestreefd.

Op- en/of aanmerkingen op deze reglementen kunnen worden gericht aan de stafjurist van het landelijk overleg, mr. Pieter Dorhout, te bereiken per e-mail onder p.dorhout@rechtspraak.nl, danwel per interne e-mail voor de rechterlijke organisatie aan helpdesk familierecht.

Mr. Z.J. Oosting, voorzitter LOVF.
Mr. A.A.M. Bogemann, lid DB.
Mr. R.G. de Lange-Tegelaar, lid DB.

Overzicht van wijzigingen

Hieronder volgt een artikelsgewijze opsomming van de belangrijkste wijzigingen die per 1 juli 2007 zijn aangebracht in de procesreglementen.

Procesreglement scheiding

Toelichting

Op pagina 28 laatste alinea, 2e regel na “...te kunnen beslissen;” is ingevoegd: De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring wordt in dat geval niet ontleend aan het procesreglement, doch aan het niet voldoen aan de stelplicht.

Artikel 1.6

Dit artikel wordt als volgt gewijzigd.

Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing. De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

Artikel 1.9

Het volgende artikel is toegevoegd: Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

Artikel 2.2.

2.2. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten worden overgelegd:

(...)

b bescheiden betreffende de gronden waarop de rechter ingevolge de EG-verordening 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 rechtsmacht heeft:, te weten van elk van partijen een GBA-uittreksel met vermelding van adres en nationaliteit(en) en zo nodig de verblijfsduur in Nederland. Indien geen GBA-registratie heeft plaatsgevonden dienen andere bewijsstukken ten aanzien van de nationaliteiten, de gewone verblijfplaats en de eventuele verblijfsduur te worden overgelegd. De genoegzaamheid daarvan staat ter beoordeling van de rechter.

Alle bescheiden moeten zijn gedateerd en gewaarmerkt. De bescheiden mogen niet langer dan drie maanden voor indiening van het verzoekschrift zijn afgegeven.

Indien naar een convenant wordt verwezen of opneming daarvan wordt verzocht, moet het convenant in drievoud worden overgelegd, waaronder het origineel.

Ingeval voorlopige voorzieningen zijn gevraagd, dient het zaaknummer van die procedure te worden vermeld.

Indien een verzoek betrekking heeft op een kind dat onder toezicht gesteld is, dienen naam en adres van de gezinsvoogdij-instelling te worden vermeld.

Bij internationale scheidingen, waarbij een beslissing ten aanzien van de huwelijksgoederengemeenschap wordt gevraagd, dienen alle omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de bepaling van het toepasselijk recht in het verzoekschrift te worden vermeld en alle relevante bescheiden te worden overgelegd.

Bijlage 1

Bij punt 12 is toegevoegd:

, alsmede het bewijs van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister.

Bijlage 3

Zowel bij verzoek(st)er als bij verweer(d)(st)er is toegevoegd na ’- de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting [....];’:

- de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag.

Procesreglement alimentatie

Artikel 1.6

Dit wordt als volgt gewijzigd.

Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

Artikel 1.9

Het volgende artikel is toegevoegd: Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

Artikel 3.2

De tweede alinea van dit artikel (’De procureur van verzoeker, c.q. de gemeente, kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren’) is verplaatst naar het derde bolletje bij het tweede liggende streepje in de derde alinea, waarna de tekst bij de volgende bolletjes opschuift. Hierdoor is bereikt dat de termijn van een week nog slechts geldt voor tweede en volgende uitstelverzoeken.

Bijlage 1

Aan punt 3 is toegevoegd: gba-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n)

Bijlage 3

Zowel bij verzoek(st)er als bij verweer(d)(st)er is toegevoegd na ’- de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting [....];’:

- de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag.

Procesreglement bijstandsverhaal

Artikel 1.5

Dit wordt als volgt gewijzigd.

Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing. De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

Artikel 1.9

Het volgende artikel is toegevoegd: Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

Artikel 3.2

De tweede alinea van dit artikel (’De procureur van verzoeker, c.q. de gemeente, kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren’) is verplaatst naar het derde bolletje bij het tweede liggende streepje in de derde alinea, waarna de tekst bij de volgende bolletjes opschuift. Hierdoor is bereikt dat de termijn van een week nog slechts geldt voor tweede en volgende uitstelverzoeken.

Bijlage 2

Zowel bij verzoek(st)er als bij verweer(d)(st)er is toegevoegd na ’- de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting [....];’:

- de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag.

Procesreglement gezag en omgang

Artikel 1.

Aan artikel 1 is een 10e lid toegevoegd, dat luidt:

Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming als verzoeker optreedt of als belanghebbende moet worden aangemerkt zijn de voorschriften die in dit reglement ten aanzien van de procureur van een dergelijke partij zijn opgenomen op de Raad van toepassing. Waar in dit reglement gesproken wordt over de Raad voor de Kinderbescherming is daarmee de Raad in zijn adviserende functie bedoeld.

Artikel 1.6

Dit wordt als volgt gewijzigd.

Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing. De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

Artikel 1.11

Het volgende artikel is toegevoegd: Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

Artikel 2.2

Het begin van artikel 2.2 gaat luiden:

2.2. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel - bij gebreke van een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbenden, en de gewone verblijfplaats van het (de) kind(eren). In geval van ondertoezichtstelling dienen naam en adres van de gezinsvoogdij-instelling te worden vermeld.

Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd

Verder is een gedachtenstreepje toegevoegd met de volgende tekst:

- bij verzoeken tot ontheffing of ontzetting van het gezag: een afschrift van de lopende beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.

Procesreglement adoptie

Artikel 1.7

Dit wordt als volgt gewijzigd.

Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

De opsommingtekens in de bijlagen zijn vervangen door nummers.

Bijlage 1, onder adoptie buitenlands kind.

Punt 7 “(geldt niet bij een relatie van moeder met levensgezel van gelijk geslacht)” is verwijderd.

Bijlage 1, onder eenouderadoptie.

Punt 11 is gewijzigd in: Een afschrift - vergezeld van een Nederlandse, Engelse, Duitse of Franse vertaling - van de beschikking benoeming voogd en/of van bescheiden waaruit blijkt dat de adoptie volgens het nationale recht van het land waar het kind vandaan komt heeft plaatsgevonden.

Punt 16 is gewijzigd in: In het geval er sprake is van een bekende donor: een verklaring van die donor conform bijlage 4, alsmede een kopie van een geldig legitimatiebewijs van die donor.

Punt 17 is gewijzigd in: In het geval er sprake is van een onbekende donor: een verklaring van het ziekenhuis, waaruit blijkt dat in het conceptietijdvak kunstmatige bevruchting van de moeder heeft plaatsgevonden met het zaad van een onbekende donor.

Artikel 1.10

Het volgende artikel is toegevoegd: Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

Procesreglement overige (boek 1) zaken

Artikel 1.7

Dit wordt als volgt gewijzigd.

Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

Artikel 1.11

Het volgende artikel is toegevoegd: Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

Artikel 8.2

Aan dit artikel wordt toegevoegd: “(in kopie)”

Bijlage 2: Overzicht van bescheiden.

Aan punt 10 is toegevoegd: “Indien het verzoek door de OvJ wordt ingediend:.....”

Procesreglement civiel jeugdrecht

Artikel 1.3

Dit wordt als volgt gewijzigd.

Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

Artikel 1.9

Het volgende artikel is toegevoegd: Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

Procesreglement scheiding

1. Algemeen

1.1. Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.2. Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.3. Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

1.4. Hetgeen hiervoor onder 1.1 tot en met 1.3 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

1.5. Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

1.6. Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

1.7. Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

1.8. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.9. Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook de artikelen 4, 278 en 815 Rv)

2.1. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in tweevoud ter griffie worden ingediend.

Indien ten behoeve van de minderjarige kinderen gezags- of omgangsvoorzieningen moeten worden getroffen, dient een extra voor de Raad voor de Kinderbescherming bestemd exemplaar van het verzoekschrift te worden bijgevoegd.

2.2. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten worden overgelegd:

a. de in artikel 815 lid 2 onder a, c en e Rv genoemde bescheiden. Van de huwelijksakte en geboorteakte(s) wordt overlegging van een afschrift (en derhalve niet een uittreksel) verlangd;

b. bescheiden betreffende de gronden waarop de rechter ingevolge de EG-verordening 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 rechtsmacht heeft:, te weten van elk van partijen een GBA-uittreksel met vermelding van adres en nationaliteit(en) en zo nodig de verblijfsduur in Nederland. Indien geen GBA-registratie heeft plaatsgevonden dienen andere bewijsstukken ten aanzien van de nationaliteiten, de gewone verblijfplaats en de eventuele verblijfsduur te worden overgelegd. De genoegzaamheid daarvan staat ter beoordeling van de rechter.

- Alle bescheiden moeten zijn gedateerd en gewaarmerkt. De bescheiden mogen niet langer dan drie maanden voor indiening van het verzoekschrift zijn afgegeven.

- Indien naar een convenant wordt verwezen of opneming daarvan wordt verzocht, moet het convenant in drievoud worden overgelegd, waaronder het origineel.

Ingeval voorlopige voorzieningen zijn gevraagd, dient het zaaknummer van die procedure te worden vermeld.

Indien een verzoek betrekking heeft op een kind dat onder toezicht gesteld is, dienen naam en adres van de gezinsvoogdij-instelling te worden vermeld.

Bij internationale scheidingen, waarbij een beslissing ten aanzien van de huwelijksgoederengemeenschap wordt gevraagd, dienen alle omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de bepaling van het toepasselijk recht in het verzoekschrift te worden vermeld en alle relevante bescheiden te worden overgelegd.

2.3. Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de procureur van verzoeker gestuurd, waarbij eveneens wordt meegedeeld de in artikel 4.2. genoemde termijn waarbinnen het betekeningsexploot ter griffie moet zijn overgelegd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift vermeldingen ontbreken of niet alle ingevolge artikel 2.2. over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende vermeldingen of bescheiden moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de verweertermijn in één keer zijn toegevoegd. Bij gemeenschappelijke verzoeken is deze termijn vier weken.

Wanneer na afloop van bovengenoemde termijnen wordt geconstateerd dat verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2. niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijnen een verweerschrift is ingediend.

3. Voorlopige voorzieningen

(zie ook de artikelen 821 t/m 826 Rv en de artikelen 279 en 282 Rv)

3.1. Het verzoekschrift strekkende tot het treffen van voorlopige voorzieningen wordt in tweevoud ingediend.

Bij binnenkomst ter griffie wordt het verzoekschrift geregistreerd en van een eigen zaaknummer voorzien.

3.2. Voorlopige voorzieningen dienen bij afzonderlijk verzoekschrift te worden gevraagd.

Indien voorlopige voorzieningen worden gevraagd, nadat al een echtscheidingsverzoek is ingediend, moet het zaaknummer van het echtscheidingsverzoek duidelijk zichtbaar boven het verzoek worden vermeld.

3.3. De oproep voor de behandeling van de voorlopige voorzieningen en het afschrift van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen worden door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een procureur heeft gesteld, in welk geval de oproep voor de behandeling en het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de procureur worden verzonden.

4. Betekeningsexploot

(zie ook artikel 816 Rv)

4.1. Bij betekening moeten de volgende verweertermijnen, als bedoeld in artikel 816 lid 1 Rv, in acht worden genomen:

a. betekening binnen Nederland

a.1. bekende woon- of verblijfplaats: tenminste 6 weken, te rekenen vanaf de dag van betekening;

a.2. onbekende woon- of verblijfplaats: tenminste 3 maanden, te rekenen vanaf de dag van betekening;

b. betekening buiten Nederland wanneer de andere echtgenoot geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, maar wèl in het buitenland heeft: tenminste 3 maanden, te rekenen vanaf de dag waarop het exploot in het buitenland is uitgereikt of de volgens de plaatselijke regeling verplichte handelingen daartoe zijn verricht.

4.2. Het originele betekeningsexploot dient uiterlijk vier weken na de datum, waarop het verzoekschrift strekkende tot scheiding werd ingeschreven, te worden overgelegd ter griffie.

Indien hieraan niet wordt voldaan, wordt verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, tenzij er sprake is van klemmende redenen die vóór afloop van de termijn schriftelijk zijn medegedeeld.

Bij het ontbreken van een dergelijke mededeling wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Met betrekking tot betekeningen in het buitenland op grond van de EG betekeningsverordening geldt als betekeningsexploot het bewijs van verzending aan de ontvangende instantie in het buitenland. Tevens dient in deze gevallen het certificaat als bedoeld in artikel 10 van de EG betekeningsverordening te worden overgelegd ter griffie.

4.3. Indien van toepassing dienen de akte van domiciliekeuze en de publicatie van de openbare oproep te worden overgelegd.

4.4. Van betekening kan worden afgezien, wanneer degene, aan wie betekend zou moeten worden, heeft aangegeven, op de wijze zoals hierna onder artikel 5.5. beschreven, zich terzake - zonder dat behandeling ter zitting plaatsvindt - te refereren.

5. Verweerschrift/referte

(zie ook artikelen 282 en 816 Rv)

5.1. Indiening verweerschrift:

Op ieder moment tot aan de afloop van de verweertermijn kan een verweerschrift worden ingediend.

Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

Indien bij zelfstandig verzoek gezags- of omgangsvoorzieningen ten behoeve van de minderjarige kinderen worden gevraagd, dient een extra voor de Raad voor de Kinderbescherming bestemd exemplaar van het verweerschrift te worden bijgevoegd.

Wanneer de draagkracht en/of de behoefte betwist wordt/worden, dienen bij het verweerschrift de bescheiden genoemd in artikel 7.3. te worden overgelegd.

5.2. Verzoek tot uitstel indiening verweerschrift:

Een verzoek tot uitstel indiening verweerschrift dient binnen de verweertermijn schriftelijk te worden ingediend.

Op het uitstelverzoek wordt als volgt beslist:

- het eerste verzoek wordt altijd toegestaan voor een termijn van maximaal vier weken;

- ten aanzien van de volgende verzoeken geldt:

• zij moeten met redenen zijn omkleed;

• de procureur van een belanghebbende die uitstel verzoekt deelt daarbij mede of verzoeker instemt;

• De procureur van verzoeker kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren.

• Wanneer verzoeker schriftelijk bezwaar maakt tegen de verlenging, zal het verzoek worden afgewezen, tenzij sprake is van klemmende redenen. Bij toewijzing zal een termijn van maximaal vier weken worden gegeven;

• wanneer verzoeker schriftelijk instemt met de verlenging, wordt het verzoek toegewezen, ook als de gevraagde termijn langer is dan vier weken, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 816 lid 5 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn van één jaar overschrijdt, wordt het afgewezen. Als voor afloop van deze termijn geen verweerschrift is ingediend, wordt de zaak als verstekzaak afgedaan.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

5.3. Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren of uitstel van de verweertermijn verzoekt, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord

• dat uitstel van de verweertermijn alléén door tussenkomst van een procureur kan worden verzocht,

• dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend en

• dat, indien geen verweerschrift wordt ingediend, mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij de rechter anders bepaalt.

5.4. Sanctie bij te laat ingediend verweerschrift:

Te laat ingediende verweerschriften zullen worden geweigerd tenzij:

a) verweerder een schriftelijke verklaring van verzoeker overlegt, waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft of

b) verweerder schriftelijk klemmende redenen aanvoert, die de te late indiening rechtvaardigen.

5.5. Referteverklaring:

Tot aan de afloop van de verweertermijn kan een referteverklaring worden overgelegd.

De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 2 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting. Indien tevens wordt afgezien van betekening van het verzoekschrift moet de referteverklaring zijn geautoriseerd door een andere advocaat dan die van verzoeker.

Een referteverklaring heeft tot gevolg dat vanaf het moment van ontvangst daarvan de verweertermijn niet verder afgewacht behoeft te worden, alvorens te kunnen beslissen op het ingediende verzoek tot scheiding en eventuele nevenverzoeken, zodat - indien de stukken overigens compleet worden bevonden - aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling als bedoeld in artikel 818 Rv hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel verhoor van minderjarigen.

Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

6. Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikelen 282 lid 4 en 816 lid 4 Rv)

De hiervoor onder artikel 5 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek, met dien verstande dat als verweertermijn vier weken wordt aangehouden.

Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig(e) verzoek(en).

7. Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 22, 27, 279, 803 en 818 Rv)

7.1. Afzien van behandeling ter zitting:

Wanneer zowel verzoeker als verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

7.2. Dagbepaling:

Zodra de procedure zover is gevorderd dat in een zaak een behandeling ter zitting dient te worden bepaald, wordt een datum daarvoor vastgesteld.

Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van de volgende oproepingstermijnen:

• in zaken waarin geen nadere informatie nodig is een oproepingstermijn van 4 tot 6 weken en

• in zaken waarin nadere informatie wordt gevraagd een oproepingstermijn van 6 tot 8 weken.

De oproeping voor de zitting en het opvragen van nog ontbrekende informatie geschieden per brief conform het model in bijlage 3 bij dit reglement.

7.3. Instructie:

Wanneer de behoefte en/of de draagkracht van partijen of één van hen betwist wordt/worden, dient tenminste de volgende financiële informatie uiterlijk tien dagen vóór de zitting te zijn overgelegd:

a. van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

b. van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

c. de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

d. de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

e. een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

f. de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

g. bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave wanneer en waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

h. een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

i. bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

j. de van belang zijnde financiële gegevens van de nieuwe partner van de alimentatieplichtige;

k. een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

l. een behoefteberekening met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld.

In de oproepingsbrief worden de ontbrekende bescheiden aangegeven.

Deze brief dient - voor zover nodig - als bevel bedoeld in artikel 22 Rv.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hierboven genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

7.4. Verhinderdata:

De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

7.5. Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd, dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

• ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

• ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

7.6. Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 7.4. genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:

• wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

• wanneer de wederpartij schriftelijk instemt en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 818 lid 2 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het afgewezen.

De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor een door de rechtbank te bepalen periode.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

8. Verhoor van minderjarigen

(zie ook artikel 809 Rv)

8.1. In scheidingen, waarin minderjarigen van 12 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken wanneer een gezagsvoorziening, een omgangsregeling, een informatie- of consultatieregeling, een regeling omtrent de verblijfplaats of een kinderalimentatie (16 tot 18 jaar) wordt gevraagd.

Dit wordt ook gedaan:

• indien partijen het eens zijn over de gevraagde voorziening,

• indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

8.2. Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.

8.3. De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 12 c.q. 16 jaar te horen.

8.4. Ter zitting wordt aan de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard, tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de rechter wenselijk voorkomt.

8.5. Aan de partijen wordt geen afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.

9. De behandeling van nevenverzoeken tot vaststelling van de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap en tot afwikkeling van huwelijkse voorwaarden

(zie ook artikelen 677 Rv, 3:185 BW)

9.1. Indien bij de eerste mondelinge behandeling blijkt dat de zaak niet op een eenvoudige en snelle wijze kan worden afgedaan, wordt als volgt gehandeld:

- de rechter kan aangeven welke bescheiden en informatie, naast de onder 9.2. genoemde, nodig zijn voor verdere behandeling,

- de behandeling van het nevenverzoek wordt pro forma aangehouden voor een in overleg met partijen te bepalen periode en

- wordt afgesplitst van de behandeling van het verzoek tot echtscheiding en andere nevenverzoeken.

9.2. Tot verdere behandeling wordt pas overgegaan nadat partijen de volgende bescheiden hebben overgelegd:

ten aanzien van de vaststelling van de verdeling:

- een overzicht van de samenstelling van de boedel en de waarde van de verschillende boedelbestanddelen;

- indien verschil van mening bestaat over de waarde, de wijze waarop de waarde moet worden vastgesteld vergezeld van een voorstel met betrekking tot eventueel te benoemen taxateur(s);

- de peildatum voor de waardebepaling;

- een voorstel tot verdeling;

- de bescheiden die door de rechter reeds zijn gevraagd;

ten aanzien van de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden:

- een exemplaar van de huwelijkse voorwaarden;

- een overzicht van eventueel te verrekenen bedragen gestaafd met bewijzen;

- een voorstel tot afwikkeling;

- de bescheiden die door de rechter reeds zijn gevraagd.

9.3. De hiervoor genoemde bescheiden moeten worden overgelegd uiterlijk 4 weken vóór de pro- formadatum. De wederpartij kan tot de pro-formadatum schriftelijk reageren op de ingediende stukken.

9.4. Partijen kunnen vóór de pro-formadatum verzoeken om uitstel voor indiening van de gevraagde bescheiden en voor indiening van de schriftelijke reactie op de door de wederpartij overgelegde stukken.

Op deze verzoeken wordt als volgt beslist:

- als de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend;

- als de wederpartij schriftelijk instemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd als bedoeld in artikel 818 lid 2 Rv. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als één jaar is verlopen na de eerste zitting.

9.5. Indien vóór genoemde pro-formadatum geen bericht is ontvangen of door beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) zijn overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, wordt ervan uitgegaan dat partijen geen prijs stellen op verdere behandeling en zal de zaak op de stukken worden afgedaan.

9.6. Indien vóór genoemde pro-formadatum één van beide partijen de gevraagde stukken niet (volledig) heeft overgelegd zonder dat uitstel is gevraagd, wordt ervan uitgegaan dat deze partij geen prijs stelt op verdere behandeling.

Beide partijen worden hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld met de mededeling dat de zaak op de stukken zal worden afgedaan, tenzij de partij die wel aan zijn verplichtingen heeft voldaan of de rechter een mondelinge behandeling wenst. In dat geval worden stukken, overgelegd door de partij die in gebreke was, niet meer geaccepteerd.

9.7. Als alle bescheiden tijdig zijn overgelegd, kan de rechter partijen verzoeken schriftelijk te reageren of bepaalde punten schriftelijk toe te lichten. Daartoe wordt eerst verzoeker in de gelegenheid gesteld en daarna verweerder.

9.8. Indien alle bescheiden en eventueel de daarna gevraagde schriftelijke reacties zijn ontvangen, wordt een zitting bepaald, tenzij partijen en/of de rechter van oordeel zijn dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.

10. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv)

Termijn voor uitspraak is:

a. bij voorlopige voorzieningen:

2 weken na de datum waartegen behandeling is bepaald of - in het geval dat er geen behandeling is bepaald - 2 weken na de datum waarop duidelijk werd dat werd afgezien van behandeling;

b. bij verstekken, refertes en gemeenschappelijke verzoeken:

3 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

c. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij is afgezien van behandeling ter zitting:

4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

d. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

4 weken na de datum van de zitting of - indien toen nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de onder a. en d. genoemde termijnen niet worden gehaald, zal ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

11. Opneming convenant in de beschikking

(zie ook artikel 819 Rv)

11.1. Bij toewijzing van een gemeenschappelijk verzoek tot opneming van het convenant in de beschikking, zal dit geschieden door opneming in het dictum van een bepaling dat het convenant als in de beschikking opgenomen moet worden beschouwd onder verwijzing naar en met aanhechting van een kopie van het overgelegde convenant aan de beschikking.

11.2. Indien verzoekers in het convenant afspraken hebben neergelegd met betrekking tot eenhoofdig gezag, dienen zij daaromtrent uitdrukkelijk een beslissing van de rechter te vragen.

11.3. Indien bij een eenzijdig verzoek om opneming van een convenant wordt verzocht, zal de rechter dit slechts toewijzen indien een procureur voor beide partijen schriftelijk om opneming van het convenant in de beschikking verzoekt. De eerste twee leden van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.

12. Overgangsbepaling

Het reglement is, met uitzondering van artikel 9, van toepassing op alle procedures vanaf 1 januari 2001.

Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 januari 2001 nog worden verricht.

Artikel 9 is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2002.

Wat betreft de op dat moment lopende procedures is dit artikel van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2002 nog worden verricht.

Voor zover in de tekst na 1 januari 2001 wijzigingen ten opzichte van eerdere teksten zijn aangebracht, gelden deze slechts voor nadien aangevangen procedures en wat lopende procedures betreft voor de proceshandelingen die nadien nog worden verricht.

Bijlage 1

Controlelijst

(echt)scheidingsverzoekschriften

Bij controle bleek het verzoekschrift niet te zijn voorzien van de hieronder aangekruiste informatie c.q. bescheiden.

1. verzoekschrift in .........voud

2. naam, voornamen verzoek(st)er

3. gba-uittreksel verzoek(st)er (met vermelding van alle nationaliteiten en, in het geval van artikel 2.2., sub b., eerste liggend streepje, vermelding van de verblijfsduur in Nederland)

4. naam en adres procureur/advocaat verzoek(st)er

5. naam, voornamen echtgeno(o)t(e)

6. gba-uittreksel echtgeno(o)t(e) (met vermelding van alle nationaliteiten)

7. naam, voornamen van ieder minderjarig kind van partijen tezamen of van één van hen

8. gedateerd(e) en gewaarmerkt(e) afschrift(en) van de akte van geboorte van ieder minderjarig kind

9. woonplaats / werkelijke verblijfplaats van ieder minderjarig kind

10. gedateerd en gewaarmerkt afschrift van de huwelijksakte

11. (voor zover nodig naast de in punten 3 en 6 bedoelde bescheiden) bescheiden waaruit blijkt:

a. dat beide echtgenoten Nederlander zijn (geen kopie paspoort)

b. dat één der echtgenoten sedert 12 maanden of indien hij/zij Nederlander is sedert 6 maanden woonplaats heeft in Nederland

c. sedert wanneer de echtgeno(o)t(e), die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, woonachtig is in Nederland

12. - ingeval van ontbinding na scheiding van tafel en bed - een authentiek afschrift van de beslissing van scheiding van tafel en bed, alsmede het bewijs van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister

13. het scheidingsconvenant in drievoud, waaronder het origineel

14. relevante omstandigheden voor de bepaling van het toepasselijk huwelijksvermogensrecht

15. een uitgebreidere onderbouwing van het verzoek tot afwijking van gezamenlijk gezag (in geval van eenzijdig verzoek dient de uitgebreidere motivering betekend te worden aan de niet verschenen echtgeno(o)t(e) een en ander met inachtneming van artikel 4.)

16. overige: .........

U wordt verzocht de aangekruiste bescheiden of vermeldingen alsnog zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de verweertermijn / uiterlijk 4 weken na dagtekening van deze lijst in één keer aan te vullen. Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verzoek(st)er om zijn/haar stellingen te onderbouwen.

Wanneer na afloop van de gegeven termijnen wordt geconstateerd dat de gevraagde vermeldingen c.q. bescheiden niet zijn ontvangen zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoek(st)er - voor zover het vermeldingen c.q. bescheiden betreffen genoemd onder punten 1 tot en met 14 - niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoek(st)er geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Datum De griffier

Bijlage 2

Referteverklaring

Ondergetekende,

........... (naam voluit),

........... (adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoekschrift tot echtscheiding, afkomstig van zijn/haar echtgenote/echtgenoot

........... (naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

........... (tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen de verzochte echtscheiding.

Ondergetekende verzet zich er evenmin tegen dat door de rechter de in het verzoekschrift vermelde nevenvoorzieningen worden getroffen.

Ondergetekende weet dat hij/zij het wettelijk recht heeft gedurende (tenminste) zes weken na betekening van het verzoekschrift zich te bezinnen op de vraag of hij/zij verweer zal voeren.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank reeds voor afloop van voormelde verweertermijn beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ............ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

........... (plaats)

........... (datum)

........... (handtekening)

Mr. ............ verklaart hierbij het hiervoor genoemde scheidingsverzoek plus nevenvoorzieningen besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

(handtekening advocaat).

Bijlage 3

Oproepingsbrief voor de zitting

(kop van brief met Justitie Huisstijl)

In bovenstaande procedure is de behandeling ter zitting bepaald op

........... om ............ uur in het gerechtsgebouw gelegen aan

...............................

De rechter heeft voorts bepaald dat uiterlijk tien dagen vóór vermelde behandelingsdatum de hieronder genoemde bescheiden - voor zover aangekruist - dienen te zijn overgelegd:

over te leggen door de man:

□ van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

□ van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

□ de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

□ de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

□ een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

□ bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

□ een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

□ bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

□ de van belang zijnde financiële gegevens van de nieuwe partner van de alimentatieplichtige;

□ een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

□ een behoefteberekening met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld.

over te leggen door de vrouw:

□ van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

□ van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

□ de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

□ de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

□ een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

□ bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

□ een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

□ bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

□ de van belang zijnde financiële gegevens van de nieuwe partner van de alimentatieplichtige;

□ een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

□ een behoefteberekening met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld.

Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van de man/vrouw om zijn/haar stellingen te onderbouwen.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hiervoor genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechter te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

Van een behandeling ter zitting kan worden afgezien indien zowel verzoek(st)er als verweer(d)(st)er dat schriftelijk aan de rechter hebben laten weten, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

Toelichting ten behoeve van de toepassing van het scheidingsreglement:

1. Algemeen

Onder de berichten van 1.2. valt ook het verweerschrift. Het is juridisch onhoudbaar om een verweerschrift waarop een nummer ontbreekt niet te accepteren. Ten aanzien van verweerschriften zou men artikel 1.2. als een instructienorm kunnen beschouwen.

In verband met het voorgaande is besloten artikel 1.3. aan te vullen, zodat dit komt te luiden:

Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

Aan de verplichting een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal over te leggen van bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, hoeft niet strikt de hand te worden gehouden, indien het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

2. Indiening verzoekschrift

Artikel 2.2.

In verband met de inwerkingtreding per 1 maart 2001 van de EG-verordening (Brussel II) is besloten artikel 2.2. te wijzigen.

Wat betreft de in artikel 2.2. derde alinea genoemde houdbaarheidsdatum is besloten deze te handhaven op drie maanden, ook voor buitenlandse huwelijken.

In veel buitenlandse scheidingen kan dat problemen opleveren. In die gevallen kan verzoeker een feitelijk onderbouwd beroep doen op artikel 815 lid 3 Rv.

Indien bij voorafgaande voorlopige voorzieningen stukken zijn overgelegd die niet ouder waren dan drie maanden, zijn deze stukken ook genoegzaam voor de bodemprocedure.

Artikel 2.3., eerste alinea

Als een herstel van een verzuim de inhoud van een verzoekschrift betreft, moet de aanvulling betekend worden.

Artikel 2.3., tweede alinea

Het in één keer overleggen is een instructienorm. Overtreding daarvan leidt niet tot niet-ontvankelijkheid.

Artikel 2.3., derde alinea

De sanctie op het niet tijdig completeren van de stukken kan zijn niet-ontvankelijkverklaring; dit zal het geval zijn, indien het stukken betreft die nodig zijn om te kunnen beslissen. De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring wordt in dat geval niet ontleend aan het procesreglement, doch aan het niet voldoen aan de stelplicht. Slechts indien voor afloop van de termijn klemmende redenen zijn aangevoerd waarom de stukken niet zijn gecompleteerd, zal daartoe een nadere termijn worden verleend van maximaal 4 weken (gelijkloop met de termijn van artikel 5.2). Indien een belanghebbende tegen het uitstel wil protesteren dient deze dat schriftelijk binnen één week na dato van het uitstelverzoek te doen (eveneens gelijk aan artikel 5.2).

Van klemmende redenen is sprake wanneer zich omstandigheden voordoen waardoor het redelijkerwijs niet mogelijk is de proceshandeling binnen de gestelde termijn te verrichten. Algemene voorbeelden van omstandigheden waardoor sprake kan zijn van klemmende redenen zijn:

- de juridische of feitelijke ingewikkeldheid van de zaak;

- de noodzaak om voor het verrichten van de betrokken proceshandeling een deskundige in te schakelen, waardoor de termijn wordt overschreden;

- niet aan de betrokken partij toe te rekenen communicatieproblemen tussen de partij en haar advocaat/procureur of tussen de advocaat/procureur en een noodzakelijkerwijs voor het verkrijgen van de vereiste stukken in te schakelen instantie; te denken valt aan vertaalproblemen met buitenlandse cliënten en het verkrijgen van (buitenlandse) bescheiden;

- het wachten op de uitspraak in andere relevante procedures;

- meer persoonlijke omstandigheden zoals ziekte van de advocaat of de partij.

Of in een concreet geval sprake is van een klemmende reden staat ter beoordeling van de rechter.

Het achterwege laten van de sanctie niet-ontvankelijkverklaring indien tijdig een verweerschrift is ingediend, laat onverlet de verplichting van verzoeker de stukken te completeren.

Completering van de stukken staat geheel los van de betekening. Dus, ook al zijn de stukken niet compleet, dient toch binnen 4 weken het exploot van betekening te worden overgelegd (zie ook hierna onder artikel 4.2.).

Ter voldoening aan de hoorplicht van artikel 429f Rv (thans 279 Rv) is de laatste volzin toegevoegd.

3. Voorlopige voorzieningen

Het afzonderlijk indienen van een verzoek voorlopige voorzieningen en een verzoek tot (echt)scheiding dient zoveel mogelijk bevorderd te worden, maar er staat geen sanctie op gezamenlijke indiening.

4. Betekeningsexploot

Artikel 4.2.

Overlegging van het exploot is van essentieel belang voor de voortgang van de procedure. Zonder dat is immers geen einde verweertermijn bekend en kan er met de zaak dus verder niets worden gedaan. Het opleggen van een sanctie is dan ook onvermijdelijk. De enig denkbare sanctie is niet-ontvankelijkverklaring. Door deze sanctie vervalt de noodzaak de termijn van artikel 816 lid 1 Rv apart te sanctioneren.

Het opnemen van een sanctie brengt wel mee dat de termijnen redelijk moeten zijn. Het geven van een tweede termijn brengt extra administratieve handelingen met zich mee. Het verdient daarom de voorkeur één termijn te geven die lang genoeg is. Gelet op de aard van de handelingen die voor betekening moeten worden verricht valt niet goed in te zien waarom de termijn langer zou moeten zijn dan vier weken. Bovendien nu het verzoekschrift onmiddellijk wordt ingeschreven (artikel 2.3.) hoeft verzoeker niet te wachten tot hij een exemplaar krijgt teruggestuurd.

Steeds wanneer een sanctie wordt opgenomen hoort daar een hardheidsclausule bij. Het is niet redelijk sancties toe te passen als men zich om goede redenen niet aan de opgelegde verplichtingen kan houden.

De eis van artikel 4.2. (betekeningsexploot binnen 4 weken ter griffie overleggen) geldt niet voor de akte domiciliekeuze en de openbare oproep, daar de ratio van artikel 4.2. is vaststelling van de verweertermijn en niet beoordeling van de juistheid van de betekening. M.a.w. een tijdig overgelegd exploot kan betrekking hebben op een nietige betekening. Als dat wordt vastgesteld - dat is een rechterlijke beslissing - zal verzoeker opnieuw moeten betekenen en gaat een nieuwe verweertermijn lopen. Het is dus niet nodig dat bijkomende stukken voor de geldigheid binnen 4 weken worden overgelegd.

Volgens artikel 4.2. volgt niet-ontvankelijkverklaring wanneer het exploot niet tijdig is ingediend. Het kan echter gebeuren dat er wel een verweerschrift komt omdat het exploot wel is uitgebracht maar alleen niet is ingediend. Voor zo’n geval biedt het reglement geen oplossing.

Besloten is als volgt te handelen:

a) Het verweerschrift is ingekomen voordat de beschikking niet ontvankelijk is afgegeven. In dat geval de sanctie niet toepassen omdat de ratio - het niet kennen van de verweertermijn - dan niet meer opgaat.

b) Het verweerschrift is ingekomen nadat de beschikking niet ontvankelijk is afgegeven. De procedure is dan geëindigd en de zaak kan niet meer worden voortgezet. Verweerschrift terugsturen met deze mededeling. De fout ligt bij verzoeker.

De termijn van 4 weken gaat in op de datum van inschrijving. Dit behoeft niet dezelfde datum te zijn als die van binnenkomst. Bij achterstanden op de administratie kunnen er aanzienlijke verschillen ontstaan. Het verdient daarom aanbeveling om bij de ontvangstbevestiging van het verzoekschrift te vermelden wanneer de termijn afloopt.

Completering van de stukken staat geheel los van de betekening. Dus, ook al zijn de stukken niet compleet, dient toch binnen 4 weken het exploot van betekening te worden overgelegd (zie ook hiervoor onder artikel 2.3.).

De praktijk zal zijn dat als verzoeker niet tijdig klemmende redenen opgeeft er geen mondelinge behandeling nodig zal zijn. Door er in het reglement op te wijzen, geven wij te kennen dat men recht heeft op een mondelinge behandeling maar dat een bepaalde handelwijze wordt uitgelegd als het afzien van dat recht.

Artikel 4.3.

Betekening kan achterwege blijven als voldoende duidelijk blijkt dat de wederpartij van het verzoek op de hoogte is. Als voorwaarde voor het afzien van betekening worden daarom strengere eisen gesteld aan de referteverklaring. Voordelen: minder kosten, versnelling van de procedure en minder administratieve handelingen.

Aanvullende mededelingen in het verzoekschrift, die later worden gedaan, moeten worden betekend (bijv. toelichting op éénhoofdig gezag, rechtskeuze, toepasselijk recht e.d.) Immers, de wederpartij kan juist vanwege het ontbreken van die mededelingen beslissen verstek te laten gaan. Bij verstekverlening moet, als er maar enige kans op benadeling van de wederpartij is, zeer formeel worden gehandeld. Daarom dient in beginsel geen verstekbeschikking te worden gegeven op een verzoek dat in welk opzicht dan ook afwijkt van het betekende verzoek.

5. Verweerschrift/referte

Verweerschrift

Gelet op het belang zo spoedig en volledig mogelijk te worden ingelicht bij financiële zaken verdient het aanbeveling om bij indiening van het verweerschrift wanneer draagkracht en/of behoefte betwist wordt/worden reeds aanstonds de gebruikelijke bescheiden te laten overleggen. Daarom de vierde alinea van artikel 5.1. met daarin verwijzing naar artikel 7.3.

Met betrekking tot de vraag hoe te handelen in een situatie dat een verweerschrift is ingekomen en de stukken, die verzoeker dient over te leggen, niet binnen de gestelde termijn zijn gecompleteerd, is besloten geen niet-ontvankelijkheid uit te spreken, maar tot completering te komen (zie ook de toelichting hiervoor bij artikel 2.3.).

Zie ook de toelichting bij artikel 4.2. , met name over “hoe te handelen indien het betekeningsexploot niet tijdig is ingediend, maar wel een verweerschrift is ingekomen”.

Terzake “onredelijke vertraging” in artikel 5.2. nog het navolgende:

Bij de bepaling van het eindpunt van de procedure moet rekening worden gehouden met de bijzondere aard van de scheidingsprocedure en het ‘rouwproces’. Ook het belang dat partijen de gelegenheid krijgen om tot overeenstemming te komen moet daarbij worden meegewogen. De suggesties die gedaan zijn bewegen zich tussen ruim drie maanden en twee jaar. Gelet op bovengenoemde bijzondere aard is drie maanden te kort en twee jaar te lang.

Op grond van het bovenstaande is in artikel 5.2. gesteld dat van onredelijke vertraging sprake is als na inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Een verzoek tot uitstel van de verweertermijn waardoor dit jaar zal worden overschreden, zal dus worden afgewezen. Daardoor blijft het een verstekzaak en worden de verzoeken toegewezen, tenzij het verzoek wordt ingetrokken. Partijen hebben daarna zelf nog in de hand of zij de echtscheiding zullen inschrijven.

Referteverklaring (artikel 5.5.)

Ook indien verweerder in het buitenland verblijft, mag de referteverklaring slechts door een (buitenlandse) advocaat worden gelegaliseerd.

De reden waarom in het reglement is voorgeschreven dat legalisatie moet gebeuren door een advocaat is dat het niet alleen gaat om legaliseren van de ondertekening maar ook om ‘autoriseren’. Dit laatste veronderstelt dat de advocaat uitlegt wat de betekenis en de consequenties van het verzoek voor verweerder zijn. Daarom moet het een advocaat zijn.

De eis dat moet worden ondertekend door een andere advocaat, betekent nog niet dat die ook van een ander kantoor moet zijn.

Indien een referteverklaring wordt overgelegd, blijft de zaak procedureel een verstekzaak, doch omdat de wederpartij zich informeel gemeld heeft, ligt het voor de hand om ook aan de advocaat van de wederpartij een afschrift van de beschikking te sturen.

7. Behandeling ter zitting

Artikel 7.4.

Uitstel kan ook door iedere partij afzonderlijk worden verzocht.

8. Verhoor van minderjarigen

Omdat nog geen gezamenlijk standpunt is ingenomen ten aanzien van het minderjarigenverhoor, ingeval geen gezagsvoorziening wordt verzocht, is besloten op dat punt voorlopig nog niets te regelen in het reglement en dus de huidige verschillen in handelwijze tussen de rechtbanken voorlopig te laten voortbestaan.

Met “gezagsvoorziening” wordt bedoeld een rechterlijke beslissing waarbij één van de ouders met het gezag over één of meer minderjarigen wordt belast.

Minderjarigen die tijdens de procedure de leeftijd van 12 bereiken, moeten worden opgeroepen.

Het spreekt vanzelf dat ook bij omgangszaken en kinderalimentatie minderjarigen van 12 c.q. 16 jaar moeten worden opgeroepen. Het reglement is slechts een aanvulling op de wettelijke regeling op die punten waarop door rechtbanken verschillend wordt gehandeld. Echter om alle misverstanden te voorkomen is dit aan de tekst toegevoegd.

11. Opneming convenant in de beschikking

Artikel 11.1.

Door opneming van het convenant in de beschikking worden de tussen verzoekers in het convenant neergelegde afspraken voor executie vatbaar. Er is overleg geweest met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Deurwaarders over de wijze waarop de opneming van het convenant in de beschikking geformuleerd wordt. Van belang is dat duidelijk blijkt welke verplichtingen er ten opzichte van wie zijn. Indien het convenant duidelijk is geformuleerd, zal de wijze van opnemen in de beschikking als neergelegd in artikel 11.1. geen problemen geven.

Artikel 11.2.

Met betrekking tot het gezag dient een uitdrukkelijke beslissing van de rechter genomen te worden, nu dit punt niet ter vrije beslissing van partijen staat (art. 1:251 lid 2 BW). Daarnaast kunnen verzoekers belang hebben bij een uitdrukkelijke beslissing van de rechter over een andere nevenvoorziening, waarover zij in het convenant afspraken hebben gemaakt.

Artikel 11.3.

Indien beide partijen opneming van het convenant in de beschikking wensen, bestaat er - gelet op de belangen die partijen daarbij hebben - geen bezwaar tegen opneming, zulks met analoge toepassing van artikel 819 Rv.

Procesreglement alimentatie

1. Algemeen

1.1. Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.2. Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.3. Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

1.4. Hetgeen hiervoor onder 1.1 tot en met 1.3 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

1.5. Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

1.6. Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

1.7. Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

1.8. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.9. Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 4, 278 en 799 Rv)

2.1. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in tweevoud ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

2.2. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

• GBA-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n); gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden;

• de scheidingsbeschikking en het bewijs van inschrijving;

• de beschikking/het scheidingsconvenant waarvan wijziging wordt verzocht; en bij kinderalimentatie tevens:

• een afschrift van de geboorteakte(s) van het/de betreffende kind/kinderen.

2.3. Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de procureur van verzoeker gestuurd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2. over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende bescheiden moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de verweertermijn in één keer worden overgelegd.

Wanneer na afloop van de verweertermijn wordt geconstateerd dat verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2. niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van de verweertermijn schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoeker niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijnen een verweerschrift is ingediend.

2.4. Een afschrift van het verzoekschrift wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Daarbij wordt de termijn vermeld, waarbinnen deze een verweerschrift kunnen indienen. Deze termijnen bedragen:

- binnen Nederland: 4 weken;

- buiten Nederland: 3 maanden.

Het afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een procureur heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de procureur wordt verzonden.

3. Verweerschrift/referte

(zie ook artikelen 22, 282, 801 Rv)

3.1. Indiening verweerschrift:

Op ieder moment tot aan de afloop van de verweertermijn kan een verweerschrift worden ingediend.

Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

Wanneer de draagkracht en/of de behoefte betwist wordt/worden, dienen bij het verweerschrift de bescheiden genoemd in artikel 5.3. te worden overgelegd.

3.2. Verzoek tot uitstel indiening verweerschrift:

Een verzoek tot uitstel indiening verweerschrift dient binnen de verweertermijn schriftelijk te worden ingediend.

De procureur van verzoeker kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren.

Op het uitstelverzoek wordt als volgt beslist:

- het eerste verzoek wordt altijd toegestaan voor een termijn van maximaal vier weken;

- ten aanzien van de volgende verzoeken geldt:

• zij moeten met redenen zijn omkleed;

• de procureur van een belanghebbende die uitstel verzoekt deelt daarbij mede of verzoeker instemt;

• wanneer verzoeker schriftelijk bezwaar maakt tegen de verlenging, zal het verzoek worden afgewezen, tenzij sprake is van klemmende redenen. Bij toewijzing zal een termijn van maximaal vier weken worden gegeven;

• wanneer verzoeker schriftelijk instemt met de verlenging, wordt het verzoek toegewezen, ook als de gevraagde termijn langer is dan vier weken, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn van één jaar overschrijdt, wordt het afgewezen. Als voor afloop van deze termijn geen verweerschrift is ingediend, wordt de zaak als verstekzaak afgedaan.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

3.3. Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord

• dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend en

• dat, indien geen verweerschrift wordt ingediend, mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij de rechter anders bepaalt.

3.4. Sanctie bij te laat ingediend verweerschrift:

Te laat ingediende verweerschriften zullen worden geweigerd tenzij:

a) verweerder een schriftelijke verklaring van verzoeker overlegt, waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft of

b) verweerder schriftelijk klemmende redenen aanvoert, die de te late indiening rechtvaardigen.

3.5. Referteverklaring:

Tot aan de afloop van de verweertermijn kan een referteverklaring worden overgelegd.

De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 2 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

Een referteverklaring heeft tot gevolg dat vanaf het moment van ontvangst daarvan de verweertermijn niet verder afgewacht behoeft te worden, alvorens te kunnen beslissen op het ingediende verzoek tot alimentatie, zodat - indien de stukken overigens compleet worden bevonden - aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel verhoor van minderjarigen.

Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv)

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek.

Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig(e) verzoek(en).

5. Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 22, 27, 279, 801 en 803 Rv)

5.1. Afzien van behandeling ter zitting:

Wanneer zowel verzoeker als verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

5.2. Dagbepaling:

Zodra de procedure zover is gevorderd dat in een zaak een behandeling ter zitting dient te worden bepaald, wordt een datum daarvoor vastgesteld.

Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van 6 tot 8 weken.

De oproeping voor de zitting en het opvragen van nog ontbrekende informatie geschieden per brief conform het model in bijlage 3 bij dit reglement.

5.3. Instructie:

Wanneer de behoefte en/of de draagkracht van partijen of één van hen betwist wordt/worden, dient tenminste de volgende financiële informatie uiterlijk tien dagen vóór de zitting te zijn overgelegd:

a. van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

b. van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

c. de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

d. de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

e. een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

f. bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave wanneer en waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

g. een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

h. bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

i. de van belang zijnde financiële gegevens van de nieuwe partner van de alimentatieplichtige;

j. een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

k. een behoefteberekening met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

l. bij kinderalimentatie een berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder en de onderhoudsplichtige stiefouder;

m. een convenant (voor zover aanwezig en van belang).

In de oproepingsbrief worden de ontbrekende bescheiden aangegeven.

Deze brief dient - voor zover nodig - als bevel bedoeld in artikel 22 Rv.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hierboven genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

5.4. Verhinderdata:

De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

5.5. Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd, dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

• ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

• ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

5.6. Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.4. genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:

• wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

• wanneer de wederpartij schriftelijk instemt en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het afgewezen.

De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor een door de rechtbank te bepalen periode.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

6. Verhoor van minderjarigen

(zie ook artikel 809 Rv.)

6.1. In alimentatiezaken, waarin minderjarigen van 16 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

Dit wordt ook gedaan:

• indien partijen het eens zijn over de alimentatie,

• indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

6.2. Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.

6.3. De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 16 jaar te horen.

6.4. Ter zitting wordt aan de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard, tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de rechter wenselijk voorkomt.

6.5. Aan de partijen wordt geen afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.

7. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv)

Termijn voor uitspraak is:

a. bij verstekken en refertes:

3 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

b. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij is afgezien van behandeling ter zitting:

4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

c. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

4 weken na de datum van de zitting of - indien toen nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de onder c. genoemde termijn niet wordt gehaald, zal ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

8. Overgangsbepaling

Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2002. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2002 nog worden verricht.

Voor zover in de tekst na 1 april 2002 wijzigingen ten opzichte van eerdere teksten zijn aangebracht, gelden deze slechts voor nadien aangevangen procedures en wat lopende procedures betreft voor de proceshandelingen die nadien nog worden verricht.

Bijlage 1

Controlelijst alimentatieverzoekschriften

Bij controle bleek het verzoekschrift niet te zijn voorzien van de hieronder aangekruiste informatie c.q. bescheiden.

1. verzoekschrift in .........voud

2. naam, voornamen van verzoek(st)er

3. gba-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n)

4. naam en adres van procureur/advocaat verzoek(st)er

5. naam, voornamen van belanghebbende(n)

6. naam, voornamen en geboortedatum van ieder kind waarop het verzoek betrekking heeft

7. woonplaats/werkelijke verblijfplaats van ieder kind waarop het verzoek betrekking heeft

8. scheidingsbeschikking en het bewijs van inschrijving

9. (eventueel) beschikking/scheidingsconvenant waarvan wijziging wordt gevraagd

10. een afschrift van de geboorteakte(s) van het/de betreffende kind/kinderen

11. overige: .........

U wordt verzocht de aangekruiste bescheiden alsnog zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór ............ in één keer aan te vullen. Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verzoek(st)er om zijn/haar stellingen te onderbouwen.

Wanneer na afloop van de gegeven termijnen wordt geconstateerd dat de gevraagde bescheiden niet zijn ontvangen zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan verzoek(st)er niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Datum De griffier

Bijlage 2

Referteverklaring

Ondergetekende,

........... (naam voluit),

........... (adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van

........... (naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

........... (tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen het gevraagde.

Ondergetekende weet dat hij/zij het recht heeft gedurende (tenminste) 4 weken na ontvangst van het verzoekschrift zich te bezinnen op de vraag of hij/zij verweer zal voeren.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank reeds voor afloop van voormelde verweertermijn beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ............ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

........... (plaats)

........... (datum)

........... (handtekening)

Mr. ............ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

(handtekening advocaat).

Bijlage 3

Oproepingsbrief voor de zitting

(kop van brief met Justitie Huisstijl)

In bovenstaande procedure is de behandeling ter zitting bepaald op

........... om ............ uur in het gerechtsgebouw gelegen aan

(...)

De rechter heeft voorts bepaald dat uiterlijk tien dagen voor vermelde behandelingsdatum de hieronder genoemde bescheiden - voor zover aangekruist - dienen te zijn overgelegd:

over te leggen door de verzoek(st)er:

□ van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

□ van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

□ de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

□ de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

□ een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

□ bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

□ een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

□ bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

□ de van belang zijnde financiële gegevens van de nieuwe partner van de alimentatieplichtige;

□ een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

□ een behoefteberekening met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

□ bij kinderalimentatie een berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder en de onderhoudsplichtige stiefouder;

□ een convenant (voor zover aanwezig en van belang);

□ de beschikking studiefinanciering;

over te leggen door de verweer(d)(st)er:

□ van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

□ van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

□ de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

□ de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

□ een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

□ bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

□ een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

□ bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

□ de van belang zijnde financiële gegevens van de nieuwe partner van de alimentatieplichtige;

□ een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

□ een behoefteberekening met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld;

□ bij kinderalimentatie een berekening van de draagkracht van de verzorgende ouder en de onderhoudsplichtige stiefouder;

□ een convenant (voor zover aanwezig en van belang);

□ de beschikking studiefinanciering.

Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verzoek(st)er/verweer(d)(st)er om zijn/haar stellingen te onderbouwen.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hiervoor genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechter te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

Van een behandeling ter zitting kan worden afgezien indien zowel verzoek(st)er als verweer(d)(st)er dat schriftelijk aan de rechter hebben laten weten, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

Procesreglement bijstandsverhaal

1. Algemeen

1.1. Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de wederpartij te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.2. Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.3. Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

1.4. Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

1.5. Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

1.6. Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

1.7. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.8. Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook artikelen 103 ABW en 4, 278 en 799 Rv)

2.1. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in tweevoud ter griffie worden ingediend.

2.2. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

• GBA-uittreksel(s) van belanghebbende(n); gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden;

• de aanzegbrief;

• het verhaalsbesluit;

• indien het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak wordt verzocht, deze rechterlijke uitspraak;

• indien de verleende bijstand geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het onderhoud van minderjarigen, een afschrift van de geboorteakte(s).

2.3. Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de gemeente gestuurd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2. over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende bescheiden moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór afloop van de verweertermijn in één keer worden overgelegd.

Wanneer na afloop van de verweertermijn wordt geconstateerd dat de gemeente aan haar verplichting van artikel 2.2. niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor vóór afloop van de verweertermijn schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan de gemeente niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat de gemeente geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijnen een verweerschrift is ingediend.

2.4. Een afschrift van het verzoekschrift wordt aan belanghebbende(n) gestuurd. Daarbij wordt de termijn vermeld, waarbinnen deze een verweerschrift kan indienen. Deze termijnen bedragen:

a. binnen Nederland: vier weken;

b. buiten Nederland: drie maanden.

Het afschrift van het verzoekschrift wordt door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een procureur heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift uitsluitend per gewone post aan de procureur wordt verzonden.

3. Verweerschrift

(zie ook artikelen 22, 282, 801 Rv en 103 lid 2 ABW)

3.1. Indiening verweerschrift:

Op ieder moment tot aan de afloop van de verweertermijn kan een verweerschrift worden ingediend.

Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

Wanneer de draagkracht betwist wordt, dienen bij het verweerschrift de bescheiden genoemd in artikel 4.4. te worden overgelegd.

3.2. Verzoek tot uitstel indiening verweerschrift:

Een verzoek tot uitstel indiening verweerschrift dient binnen de verweertermijn schriftelijk te worden ingediend.

De gemeente kan uiterlijk binnen één week na datering van het uitstelverzoek schriftelijk reageren.

Op het uitstelverzoek wordt als volgt beslist:

- het eerste verzoek wordt altijd toegestaan voor een termijn van maximaal vier weken;

- ten aanzien van de volgende verzoeken geldt:

• zij moeten met redenen zijn omkleed;

• de procureur van een belanghebbende die uitstel verzoekt deelt daarbij mede of de gemeente instemt;

• wanneer de gemeente schriftelijk bezwaar maakt tegen de verlenging, zal het verzoek worden afgewezen, tenzij sprake is van klemmende redenen. Bij toewijzing zal een termijn van maximaal vier weken worden gegeven;

• wanneer de gemeente schriftelijk instemt met de verlenging, wordt het verzoek toegewezen, ook als de gevraagde termijn langer is dan vier weken, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de inschrijving van het inleidend verzoekschrift één jaar is verstreken. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn van één jaar overschrijdt, wordt het afgewezen. Als voor afloop van deze termijn geen verweerschrift is ingediend, wordt de zaak als verstekzaak afgedaan.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

3.3. Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord

• dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend en

• dat, indien geen verweerschrift wordt ingediend, mondelinge behandeling achterwege blijft, tenzij de rechter anders bepaalt.

3.4. Sanctie bij te laat ingediend verweerschrift:

Te laat ingediende verweerschriften zullen worden geweigerd tenzij:

a) verweerder een schriftelijke verklaring van de gemeente overlegt, waaruit blijkt dat deze geen bezwaar heeft of

b) verweerder schriftelijk klemmende redenen aanvoert, die de te late indiening rechtvaardigen.

4. Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 22, 27, 279, 801 en 803 Rv)

4.1. Nadat een verweerschrift is ingediend waarbij verweerder zijn financiële gegevens heeft overgelegd, kan worden bepaald dat partijen gedurende zes weken de gelegenheid krijgen om op basis van die gegevens tot overeenstemming te komen.

4.2. Afzien van behandeling ter zitting:

Wanneer zowel de gemeente als verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

4.3. Dagbepaling:

Zodra de procedure zover is gevorderd dat in een zaak een behandeling ter zitting dient te worden bepaald, wordt een datum daarvoor vastgesteld.

Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van 6 tot 8 weken.

De oproeping voor de zitting en het opvragen van nog ontbrekende informatie geschieden per brief conform het model in bijlage 2 bij dit reglement.

4.4. Instructie:

Wanneer de draagkracht van verweerder betwist wordt, dient tenminste de volgende financiële informatie uiterlijk tien dagen vóór de zitting te zijn overgelegd:

a. van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

b. van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

c. de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

d. de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

e. een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

f. bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave wanneer en waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

g. een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

h. bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

i. een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld.

In de oproepingsbrief worden de ontbrekende bescheiden aangegeven.

Deze brief dient - voor zover nodig - als bevel bedoeld in artikel 22 Rv.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hierboven genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

4.5. Verhinderdata:

De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

4.6. Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd, dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

• ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

• ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

4.7. Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

Op verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 4.5. genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:

• wanneer de wederpartij bezwaar maakt, wordt het verzoek slechts toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

• wanneer de wederpartij schriftelijk instemt en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in het algemeen sprake als sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het afgewezen.

De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor een door de rechtbank te bepalen periode.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld.

5. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv)

Termijn voor uitspraak is:

a. bij verstekken:

3 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

b. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij is afgezien van behandeling ter zitting:

4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

c. bij zaken waarin verweer is gevoerd en waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

4 weken na de datum van de zitting of - indien toen nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de onder c. genoemde termijn niet wordt gehaald, zal ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

6. Overgangsbepaling

Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2002. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2002 nog worden verricht.

Voor zover in de tekst na 1 april 2002 wijzigingen ten opzichte van eerdere teksten zijn aangebracht, gelden deze slechts voor nadien aangevangen procedures en wat lopende procedures betreft voor de proceshandelingen die nadien nog worden verricht.

Bijlage 1

Controlelijst bijstandsverhaalverzoekschriften

Bij controle bleek het verzoekschrift niet te zijn voorzien van de hieronder aangekruiste informatie c.q. bescheiden.

1. het verzoekschrift in .........voud

2. gba-uittreksel(s) van belanghebbende(n)

3. naam, voornamen van belanghebbende(n)

4. de aanzegbrief

5. het verhaalsbesluit

6. de uitspraak waarvan wijziging wordt gevraagd

7. een afschrift van de geboorteakte(s) van de betreffende minderjarige(n)

8. overige: .........

U wordt verzocht de aangekruiste bescheiden alsnog zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk ......... in één keer aan te vullen. Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verzoekster om haar stellingen te onderbouwen.

Wanneer na afloop van de gegeven termijnen wordt geconstateerd dat de gevraagde bescheiden niet zijn ontvangen zonder dat daarvoor vóór afloop van genoemde termijnen schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan de gemeente niet-ontvankelijk worden verklaard in het verzoek.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat de gemeente geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Datum De griffier

Bijlage 2

Oproepingsbrief voor de zitting

(kop van brief met Justitie Huisstijl)

In bovenstaande procedure is de behandeling ter zitting bepaald op ............ om ............ uur in het gerechtsgebouw gelegen aan ............

De rechter heeft voorts bepaald dat uiterlijk tien dagen voor vermelde behandelingsdatum de hieronder genoemde bescheiden - voor zover aangekruist - dienen te zijn overgelegd:

over te leggen door de verweer(d)(st)er:

□ van een werknemer de jaaropgaven over het vorige (of voorvorige) jaar en de laatste drie loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties;

□ van een zelfstandige de laatste drie vastgestelde jaarrekeningen en over de tijd daarna de voorlopige cijfers, ook tussentijdse, beide met toelichting;

□ de laatste drie aangiften inkomsten- en vermogensbelasting, indien bestaand, met de bijbehorende aanslagen;

□ de beschikking huurtoeslag, de beschikking zorgtoeslag en de beschikking kinderopvangtoeslag;

□ een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken;

□ bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijs van aflossing van die schuld(en);

□ een bewijsstuk en specificatie van de premie ziektekostenverzekering alsmede opgave van de (eventuele) bijdrage van de werkgever daarin;

□ bewijsstukken van eventuele andere bijzondere kosten;

□ een draagkrachtberekening (over en weer) met alle daaraan ten grondslag liggende bescheiden voor zover hiervoor nog niet vermeld.

Het vorenstaande laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van verweer(d)(st)er om zijn/haar stellingen te onderbouwen.

De rechter kan besluiten op informatie die na de hiervoor genoemde termijn is binnengekomen geen acht te slaan.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechter te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

Van een behandeling ter zitting kan worden afgezien indien zowel de gemeente als verweer(d)(st)er dat schriftelijk aan de rechter hebben laten weten, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

Procesreglement gezag en omgang

1. Algemeen

1.1. Dit reglement is van toepassing op verzoeken inzake:

- gezag, inclusief ontheffings- en ontzettingsverzoeken en verzoeken met betrekking tot geschillen bij gezamenlijk gezag ex artikel 1:253a BW (waaronder geschillen over de verblijfplaats van het kind;

- omgang;

- informatie en consultatie.

1.2. Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de wederpartij en aan de Raad voor de Kinderbescherming en eventuele andere belanghebbenden te worden gezonden. Wanneer er van een ondertoezichtstelling sprake is, dient er tevens een exemplaar van de berichten aan de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.3. Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.4. Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

1.5. Hetgeen hiervoor onder 1.1 tot en met 1.3 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

1.6. Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

1.7. Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing. De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

1.8. Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

1.9. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.10. Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming als verzoeker optreedt of als belanghebbende moet worden aangemerkt, zijn de voorschriften die in dit reglement ten aanzien van de procureur van een dergelijke partij zijn opgenomen op de Raad van toepassing. Waar in dit reglement gesproken wordt over de Raad voor de Kinderbescherming is daarmee de Raad in zijn adviserende functie bedoeld.

1.11. Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook de artikelen 5, 278, 279, 281 Rv.)

2.1. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in drievoud ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

2.2. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel - bij gebreke van een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbenden, en de gewone verblijfplaats van het (de) kind(eren). In geval van ondertoezichtstelling dienen naam en adres van de gezinsvoogdij-instelling te worden vermeld. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

- GBA-uittreksel(s) van verzoeker en belanghebbende(n); gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden;

- een afschrift van de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht;

- een afschrift van de geboorteakte(s) van de betrokken minderjarige(n) en een uittreksel uit het gezagsregister;

- bij verzoeken na echtscheiding, scheiding van tafel en bed en beëindiging dan wel ontbinding geregistreerd partnerschap: bewijs inschrijving;

- na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister,

- bij verzoeken tot ontheffing of ontzetting van het gezag: een afschrift van de lopende beschikking ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing.

2.3. Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de procureur van verzoeker gestuurd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Niet-ontvankelijkheid blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.

2.4. Wanneer in een verzoekschrift het verzoek wordt gecombineerd met een verzoek inzake alimentatie, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend.

2.5. De rechtbank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan belanghebbende(n) en aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank bepaalt daarbij dag en uur waarop de behandeling plaatsvindt.

Het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling worden door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een procureur heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling uitsluitend per gewone post aan de procureur worden verzonden.

3. Verweerschrift

(zie ook de artikelen 279, 282 Rv.)

3.1. Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in drievoud ingediend.

Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

3.2. Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend doch dat ter zitting door de belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.

3.3. De hiervoor onder 2.2 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

3.4. Referteverklaring:

Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.

De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 1 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.

Een referteverklaring heeft tot gevolg dat - indien de stukken overigens compleet worden bevonden - aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel verhoor van minderjarigen.

Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv.)

De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5. Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 27, 279, 803 en 818 Rv.)

5.1. Afzien van behandeling ter zitting:

Wanneer verzoeker en verweerder schriftelijk aan de rechter hebben laten weten af te zien van een behandeling ter zitting, blijft deze achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

5.2. Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van vier tot acht weken - en van tenminste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen -, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken. Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de ontbrekende stukken.

5.3. Verhinderdata:

De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van beide partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

5.4. Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

Op (verdere) verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.3 genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:

- wanneer de wederpartij bezwaar maakt, kan het verzoek slechts worden toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

- wanneer de wederpartij schriftelijk instemt, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in beginsel sprake wanneer sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen. Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het gevraagde uitstel - in beginsel - afgewezen.

De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd wordt bij gelijke brief de nieuwe zittingsdatum medegedeeld.

Van deze aanhouding wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

5.5. Indien ter zitting is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt. Dit gebeurt ook indien de Raad voor de Kinderbescherming om advies en rapportage is gevraagd.

De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde pro-formadatum.

5.6. Van een dossier met betrekking tot de ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing van een minderjarige wordt slechts kennis genomen indien is gebleken dat de partijen in de gezags- en/of omgangsprocedure met dat dossier bekend zijn. In dat geval kan de rechter in overleg met de partijen ambtshalve bedoelde dossier(s) opvragen en gebruiken.

5.7. Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de rechter:

- ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

- ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

5.8. Uiterlijk twee weken voor de in 5.5 bedoelde pro-formadatum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.

6. Verhoor van minderjarigen

(zie ook artikel 809 Rv.)

6.1. In zaken, waarin minderjarigen van 12 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

Dit wordt ook gedaan:

- indien partijen het eens zijn;

- indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

6.2. Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.

6.3. De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 12 jaar te horen.

6.4. Ter zitting wordt aan de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard, tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de rechter wenselijk voorkomt.

6.5. Aan de partijen wordt geen afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.

7. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv.)

Termijn voor uitspraak is:

a. bij zaken waarin is afgezien van behandeling ter zitting:

4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

b. bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

4 weken na de datum van de zitting of - indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van 4 weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

8. Overgangsbepaling

Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2004. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2004 nog worden verricht.

Voor zover in de tekst na 1 april 2004 wijzigingen ten opzichte van eerdere teksten zijn aangebracht, gelden deze slechts voor nadien aangevangen procedures en wat lopende procedures betreft voor de proceshandelingen die nadien nog worden verricht.

Bijlage 1

Referteverklaring

Ondergetekende,

........... (naam voluit),

........... (adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van

........... (naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

........... (tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen het gevraagde.

Ondergetekende weet dat hij/zij het recht heeft verweer te voeren tegen het verzochte.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ............ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

........... (plaats)

........... (datum).

........... (handtekening)

Mr. ............ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

(handtekening advocaat).

Procesreglement adoptie

1. Algemeen

1.1. De regels gelden voor de adoptie en de erkenning daarvan alsmede voor de voornaamswijziging en de vaststelling van de geboortegegevens, voor zover ze met de adoptie verband houden.

1.2. Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de bekende belanghebbende(n) en aan de Raad voor de Kinderbescherming te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.3. Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.4. Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

1.5. Hetgeen hiervoor onder 1.2 tot en met 1.4 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

1.6. Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

1.7. Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

1.8. Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen de bijlagen genummerd te worden.

1.9. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.10. Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook de artikelen 5, 278, 279, 281, 798-813 Rv.)

2.1. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen in drievoud ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden - onder wie in verzoeken gegrond op artikel 7 lid 2 Wet conflictenrecht adoptie ook te rekenen de ambtenaar van de burgerlijke stand -, dienen voor deze belanghebbenden extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

2.2. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel - bij gebreke van een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker(s) en van alle belanghebbenden, de gewone verblijfplaats van het kind alsmede de geslachtsnaam van eventueel andere kinderen tot wie beide ouders in familierechtelijke betrekking staan. Bij de indiening van het verzoekschrift dienen de bescheiden, die kunnen dienen tot bewijs van de gestelde feiten, te worden overgelegd. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de in bijlage 1 genoemde bescheiden worden overgelegd.

2.3. Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de procureur van verzoeker(s) gestuurd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2 over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker(s) aan de verplichting van artikel 2.2 niet volledig heeft / hebben voldaan zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan / kunnen hij / zij in het verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.

Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt er van uitgegaan dat verzoeker(s) geen prijs stelt/stellen op een mondelinge behandeling.

Niet-ontvankelijkheid blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.

2.4. De rechtbank zendt een afschrift van het verzoekschrift aan eventuele belanghebbenden en aan de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank bepaalt daarbij dag en uur waarop de behandeling plaatsvindt, voor zover hiervan niet op de voet van artikel 279 Rv. wordt afgezien.

Het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling worden door de griffie aangetekend aan belanghebbende(n) verzonden, tenzij zich voor belanghebbende(n) een procureur heeft gesteld, in welk geval het afschrift van het verzoekschrift en de oproep voor de behandeling uitsluitend per gewone post aan de procureur worden verzonden.

2.5. Er dient te worden opgegeven of er al andere (adoptief) kinderen tot wie beide ouders in familierechtelijke betrekking staan aanwezig zijn in het gezin (inclusief afschrift geboorteakte(n)).

3. Verweerschrift

(zie ook de artikelen 279, 282 Rv.)

3.1. Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift, met eventuele bijlagen, wordt in drievoud ingediend.

Indien sprake is van meer (dan één) belanghebbenden, dienen voor deze belanghebbenden extra verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

3.2. Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend, doch dat ter zitting door de belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.

3.3. De hiervoor onder 2.2 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

3.4. Referteverklaring:

Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.

De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 3 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.

Een referteverklaring heeft tot gevolg dat - indien de stukken overigens compleet worden gevonden - aanstonds een datum voor beschikking zal worden bepaald, zonder dat behandeling hoeft plaats te vinden, met uitzondering van een eventueel verhoor van minderjarigen.

Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv.)

De rechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen dit zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5. Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 27, 279, 803 en 818 Rv.)

5.1. Wanneer verzoeker(s) een mondelinge behandeling verzoekt/verzoeken, wordt dit verzoek altijd ingewilligd.

Afzien van behandeling ter zitting (bijlage 3):

Wanneer verzoeker(s) en belanghebbende(n) schriftelijk aan de rechter hebben laten weten geen behoefte te hebben aan een behandeling ter zitting, óf het een buitenlandse adoptie betreft en er geen belanghebbenden zijn anders dan de biologische ouders, blijft de zitting achterwege, tenzij de rechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

5.2. Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van vier tot acht weken - en van tenminste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen -, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken. Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de ontbrekende stukken.

5.3. Indien het de adoptie betreft van een Nederlands of in Nederland geboren kind en het adres van de vader / moeder niet bekend is, zal hij / zij per advertentie worden opgeroepen.

5.4. Verhinderdata:

De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend.

5.5. Verzoeken om uitstel van de behandeling ter zitting:

Op (verdere) verzoeken om uitstel, die na afloop van de in artikel 5.4 genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:

- wanneer een belanghebbende bezwaar maakt, kan het verzoek slechts worden toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

- wanneer de belanghebbende(n) schriftelijk instemt/instemmen, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in beginsel sprake wanneer sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen.

Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het gevraagde uitstel - in beginsel - afgewezen.

De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van beide partijen op te geven voor de eerstkomende drie maanden.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen medegedeeld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij gelijke brief de nieuwe zittingsdatum medegedeeld.

Van deze aanhouding wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

5.6. Inlichtingen/informatie verschaffen tijdens of na afloop van de behandeling ter zitting:

Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de rechter:

- ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren,

- ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

5.7. Indien ter zitting is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt.

De behandeling wordt aangehouden tot een nader te bepalen (pro-forma)datum. Uiterlijk twee weken voor de bedoelde pro-formadatum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.

6. Verhoor van minderjarigen

(zie ook artikel 809 Rv.)

6.1. In zaken, waarin minderjarigen van 12 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

Dit wordt ook gedaan

- indien partijen het eens zijn;

- indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd.

6.2. Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.

6.3. De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 12 jaar te horen.

6.4. Ter zitting wordt aan de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard, tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de rechter wenselijk voorkomt.

6.5. Aan de partijen wordt geen afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.

7. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv.)

7.1. Wanneer binnen drie weken na toezending van het verzoekschrift van de zijde van de Raad voor de Kinderbescherming geen reactie is ontvangen, wordt er van uitgegaan dat de Raad geen bezwaar heeft tegen toewijzing van het verzoek.

7.2. De termijn voor uitspraak is:

a. bij zaken waarin is afgezien van behandeling ter zitting:

4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

b. bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

4 weken na de datum van de zitting of - indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van 4 weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

8. Griffierswerkzaamheden na het verstrijken van de appeltermijn

De verzoekende partij, de belanghebbende(n) en de Raad voor de Kinderbescherming ontvangen een afschrift van de gegeven beschikking.

De procureur van de verzoekende partij ontvangt (een kopie van) het bericht van inschrijving van de ambtenaar van de Burgerlijke Stand.

Indien van het gerechtshof geen bericht is ontvangen dat hoger beroep is aangetekend, wordt na drie maanden het stempel “akte non appel” op twee afschriften van de beschikking gezet. Deze afschriften worden gezonden aan:

- sector kanton (Nederlands kind: geboorteplaats kind; buitenlands kind: sector kanton Amsterdam);

- ambtenaar burgerlijke stand: (Nederlands kind: geboorteplaats kind; buitenlands kind: Den Haag), inclusief een afschrift van het verzoekschrift met bijlagen.

9. Overgangsbepaling

Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2005. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2005 nog worden verricht.

Bijlagen

1. Over te leggen bescheiden

2. Model ex artikel 1:5 lid 3 BW

3. Formulier geen mondelinge behandeling

4. Verklaring bekende donor

Bijlage 1: over te leggen bescheiden

In zijn algemeenheid geldt: afschriften van akten, beschikkingen, vonnissen en verklaringen moeten origineel en/of gelegaliseerd en/of geverifieerd zijn conform de Legalisatiecirculaire (Staatscourant 2006, nr. 91, pag. 13, dan wel de opvolgende legalisatiecirculaire van het Ministerie van Justitie). Uittreksels uit de registers moeten origineel dan wel gewaarmerkt zijn.

De uittreksels GBA en de uittreksels uit het gezagsregister moeten binnen drie maanden voor de dag van de indiening van het verzoek zijn afgegeven.

Bij de adoptie van een Nederlands kind:

1. Een afschrift of uittreksel van de geboorteakte van de verzoeker(s) en van het kind.

2. Het GBA-uittreksel waaruit blijkt dat de verzoekende partij en zijn / haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel op de dag van de indiening van het verzoek tenminste drie jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn.

3. Het GBA-uittreksel, met vermelding van de nationaliteit van de verzoekende partij en het minderjarig kind, waaruit blijkt dat zij op de dag van de indiening van het verzoek tenminste één jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn.

4. Het GBA-uittreksel van vader / moeder óf een uittreksel waaruit blijkt dat vader / moeder niet meer op het laatst bekende adres woonachtig is.

5. Een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte / de akte geregistreerd partnerschap / het samenlevingscontract.

6. Het uittreksel uit het gezagsregister óf een verklaring van de sector kanton indien de minderjarige niet in het gezagsregister voorkomt.

7. Indien van toepassing: een afschrift van de beschikking ontheffing / ontzetting uit het ouderlijke gezag.

8. Vermelding sedert welke datum de minderjarige wordt verzorgd door de verzoekende partij (geldt niet bij een relatie van moeder met levensgezel van gelijk geslacht).

9. De instemmingsverklaring van de met het ouderlijke gezag belaste persoon.

10. Indien vader / moeder is overleden: opgave van bloedverwanten van de minderjarige (inclusief adresgegevens en de overlijdensakte).

11. Indien een belanghebbende in het buitenland woont en de Nederlandse taal niet machtig is: een vertaald afschrift van het verzoekschrift.

12. Bij een herhaald verzoek: een afschrift van de rechterlijke uitspraak, waarbij het verzoek is afgewezen.

13. Indien artikel 1:5 lid 3 BW van toepassing is: een schriftelijke verklaring (volgens bijlage 2) van verzoeker(s) omtrent de geslachtsnaam van het adoptief kind.

14. Indien wordt verzocht om de adoptie van een kind van 16 jaar of ouder: de verklaring van dit kind omtrent de geslachtsnaam (artikel 1:5 lid 7 BW).

Bij de adoptie van een buitenlands kind:

1. Een afschrift of uittreksel van de geboorteakte van de verzoeker(s) en van het kind.

2. Het GBA-uittreksel waaruit blijkt dat de verzoekende partij en zijn / haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel op de dag van de indiening van het verzoek tenminste drie jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn.

3. Het GBA-uittreksel, met vermelding van de nationaliteit van de verzoekende partij en het minderjarig kind, waaruit blijkt dat zij op de dag van de indiening van het verzoek tenminste één jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn.

4. Een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte / de akte geregistreerd partnerschap / het samenlevingscontract.

5. Het uittreksel uit het gezagsregister óf een verklaring van de sector kanton indien de minderjarige niet in het gezagsregister voorkomt.

6. Indien van toepassing: een afschrift van de beschikking ontheffing / ontzetting uit het ouderlijke gezag.

7. Vermelding sedert welke datum de minderjarige wordt verzorgd door de verzoekende partij.

8. De instemmingsverklaring van de met het ouderlijke gezag belaste persoon.

9. Indien vader / moeder is overleden: opgave van bloedverwanten van de minderjarige (inclusief adresgegevens en de overlijdensakte).

10. Indien artikel 1:5 lid 3 BW van toepassing is: een schriftelijke verklaring (volgens bijlage 2) van verzoeker(s) omtrent de geslachtsnaam van het adoptief kind.

11. Een afschrift - vergezeld van een Nederlandse, Engelse, Duitse of Franse vertaling - van de beschikking benoeming voogd en/of van bescheiden waaruit blijkt dat de adoptie volgens het nationale recht van het land waar het kind vandaan komt heeft plaatsgevonden.

12. De geldige beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie te Den Haag.

13. Indien een belanghebbende in het buitenland woont en de Nederlandse taal niet machtig is: een vertaald afschrift van het verzoekschrift.

14. Bij een herhaald verzoek: een afschrift van de rechterlijke uitspraak, waarbij het verzoek is afgewezen.

15. Een fotokopie van de relevante pagina’s uit het paspoort van het minderjarige kind.

16. Bij het ontbreken van een buitenlandse geboorteakte: onderbouwing waarom deze niet kan worden overgelegd en stukken waaruit de plaats, het tijdstip en de omstandigheden van de geboorte kunnen blijken (in verband met de ambtshalve vaststelling van de geboortegegevens).

17. Een verklaring van de Nederlandse ambassade of het consulaat (in plaats van een GBA-uittreksel).

Bij éénouderadoptie:

1. Een afschrift of uittreksel van de geboorteakte van de verzoeker(s) en van het kind.

2. Het GBA-uittreksel waaruit blijkt dat de verzoekende partij en zijn / haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel op de dag van de indiening van het verzoek tenminste drie jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn.

3. Het GBA-uittreksel van de verzoekende partij en het minderjarige kind, waaruit blijkt dat zij op de dag van de indiening van het verzoek tenminste drie jaar op een gezamenlijk adres woonachtig zijn (geldt niet bij een relatie van moeder met levensgezel van gelijk geslacht).

4. Het GBA-uittreksel van vader / moeder óf een uittreksel waaruit blijkt dat vader / moeder niet meer op het laatst bekende adres woonachtig is.

5. Een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte / de akte geregistreerd partnerschap / het samenlevingscontract.

6. Een uittreksel uit het gezagsregister óf een verklaring van de sector kanton indien de minderjarige niet in het gezagsregister voorkomt.

7. Indien van toepassing: een afschrift van de beschikking ontheffing / ontzetting uit het ouderlijke gezag.

8. Vermelding sedert welke datum de minderjarige wordt verzorgd door de verzoekende partij (geldt niet bij een relatie van moeder met levensgezel van gelijk geslacht).

9. De instemmingsverklaring van de met het ouderlijke gezag belaste persoon.

10. Indien vader / moeder is overleden: opgave van bloedverwanten van de minderjarige (inclusief adresgegevens en de overlijdensakte).

11. Een afschrift - vergezeld van een Nederlandse, Engelse, Duitse of Franse vertaling - van de beschikking benoeming voogd en/of van bescheiden waaruit blijkt dat de adoptie volgens het nationale recht van het land waar het kind vandaan komt heeft plaatsgevonden.

12. Een afschrift van de echtscheidingsbeschikking / het echtscheidingsvonnis

13. Bij een herhaald verzoek: een afschrift van de rechterlijke uitspraak, waarbij het verzoek is afgewezen.

14. Indien artikel 1:5 lid 3 BW van toepassing is: een schriftelijke verklaring (volgens bijlage 2) van verzoeker(s) omtrent de geslachtsnaam van het adoptief kind.

15. Indien wordt verzocht om de adoptie van een kind van 16 jaar of ouder: de verklaring van dit kind omtrent de geslachtsnaam (artikel 1:5 lid 7 BW).

16. In het geval er sprake is van een bekende donor: een verklaring van die donor conform bijlage 4, alsmede een kopie van een geldig legitimatiebewijs van die donor.

17. In het geval er sprake is van een onbekende donor: een verklaring van het ziekenhuis, waaruit blijkt dat in het conceptietijdvak kunstmatige bevruchting van de moeder heeft plaatsgevonden met het zaad van een onbekende donor.

18. Een nationaliteitsbewijs van verzoeker(s).

Bij herroeping adoptie:

1. Een afschrift of uittreksel van de geboorteakte van de verzoeker(s) en van het kind.

2. Een afschift van de adoptiebeschikking of bewijs van latere vermelding van die beschikking in de geboorteakte van de geadopteerde.

Bij erkenning adoptie:

1. Een afschrift of uittreksel van de geboorteakte van de verzoeker(s) en van het kind.

2. Een uittreksel uit de GBA, waaruit blijkt dat het minderjarige kind gezamenlijk door de man en de vrouw wordt opgevoed aan één woonadres.

3. Een afschrift - vergezeld van een Nederlandse, Engelse, Duitse of Franse vertaling - van de beschikking benoeming voogd of van een buitenlands adoptievonnis.

4. Indien artikel 1:5 lid 3 BW van toepassing is: een schriftelijke verklaring (volgens bijlage 2) van verzoeker(s) omtrent de geslachtsnaam van het adoptief kind.

5. De geldige beginseltoestemming van het Ministerie van Justitie te Den Haag.

6. Een fotokopie van de relevante pagina’s uit het paspoort van het minderjarige kind,

7. Bij het ontbreken van een buitenlandse geboorteakte: onderbouwing waarom deze niet kan worden overgelegd en stukken waaruit de plaats, het tijdstip en de omstandigheden van de geboorte kunnen blijken (in verband met de ambtshalve vaststelling van de geboortegegevens).

8. Een verklaring van de Nederlandse ambassade of het consulaat (in plaats van een GBA-uittreksel).

9. Een afschrift van het buitenlandse adoptievonnis en van de daaraan ten grondslag liggende stukken.

10. Nationaliteitsbewijzen van verzoeker(s) en de minderjarige.

11. Een afschrift of uittreksel van de huwelijksakte / de akte geregistreerd partnerschap / het samenlevingscontract.

Bijlage 2: verklaring ex artikel 1:5 lid 3 BW

Ondergetekenden:

naam adoptiefouder 1:

....................

naam adoptiefouder 2:

....................

verklaren gezamenlijk dat hun adoptiefkind(eren) de na te noemen geslachtsnaam zal (zullen) dragen:

(invullen van de geslachtsnaam van adoptiefouder 1 óf 2).

Handtekening Handtekening

adoptiefouder 1 adoptiefouder 2

................. ..................

Datum: ............

(s.v.p. blokletters gebruiken)

Bijlage 3: verklaring afzien van mondelinge behandeling

Ondergetekenden

........... (naam voluit),

........... (adres voluit),

verklaren er geen bezwaar tegen te hebben dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekenden machtigen mr. ............ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

........... (plaats)

........... (datum).

........... (handtekening)

Mr. ............ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaars van deze verklaring voordat deze gemelde verklaring hebben ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van geldige legitimatiebewijzen heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekeningen afkomstig zijn van degenen die de betreffende verklaring afleggen.

(handtekening advocaat).

Bijlage 4: verklaring bekende donor / verwekker

Ondergetekende:

................

verklaart:

* Geen belanghebbende te zijn in de adoptieprocedure van ............ omdat ...........

* Belanghebbende te zijn in de adoptieprocedure van ............ op grond van de hiernavolgende argumentatie:

en verzoekt de rechtbank om wel / niet * gehoord te worden.

Datum: ......... ......... ( handtekening )

* svp doorhalen wat niet van belang is

Procesreglement overige (boek 1)-zaken

1. Algemeen

1.1. Dit reglement is van toepassing op verzoeken die betrekking hebben op de in bijlage 1 genoemde artikelen.

1.2. Van alle berichten aan de rechtbank dient tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de belanghebbende(n) en - indien de zaak betrekking heeft op een minderjarige - aan de Raad voor de Kinderbescherming te worden gezonden. Wanneer de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde minderjarige, dient er tevens een exemplaar van de berichten aan de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.3. Op alle berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.4. Indien niet aan het voorgaande wordt voldaan, wordt het bericht teruggezonden en wordt op de inhoud geen acht geslagen, tenzij het een verweerschrift betreft.

1.5. Hetgeen hiervoor onder 1.2 tot en met 1.4 is gemeld, geldt niet voor brieven van minderjarigen.

1.6. Voor zover met een rolmededelingensysteem wordt gewerkt, worden rolmededelingen als schriftelijke mededelingen in de zin van dit reglement beschouwd.

1.7. Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

1.8. Indien meer dan één bijlage wordt overgelegd, dient daarbij een inhoudsopgave gevoegd te worden en dienen die bijlagen genummerd te worden.

1.9. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de huwelijksakte en geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.10. Onder partijen wordt verstaan: verzoeker en belanghebbenden (onder wie in voorkomende gevallen de bijzondere curator).

1.11. Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook de artikelen 5, 278, 279, 281 Rv)

2.1. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlage(n) ter griffie worden ingediend. Indien sprake is van een of meer belanghebbenden, dienen evenzovele extra verzoekschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

2.2. a. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, de (geslachts)naam en de woonplaats, dan wel - bij gebreke van een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbende(n) en de gewone verblijfplaats van het (de) kind(eren) voor zover het verzoek betrekking heeft op minderjarigen.

b. Bij de indiening van het verzoekschrift moeten de bescheiden zoals vermeld in bijlagen 1 en 2 worden overgelegd.

c. Als belanghebbenden gelden in elk geval de in bijlagen 1 en 3 vermelde belanghebbenden.

Indien verzoeker van mening is dat een in bijlage 1 en 3 vermelde belanghebbende in casu geen belanghebbende is, dient hij dat gemotiveerd en met stukken onderbouwd te vermelden. Indien verzoeker van mening is dat er meer belanghebbenden zijn dan op de lijst vermeld, dient hij dat ook gemotiveerd en met stukken onderbouwd te vermelden.

d. Wanneer er sprake is van anderen wier verklaring naar de mening van verzoeker in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, dient van hen ook naam en woonplaats, dan wel - bij gebreke van een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens te worden vermeld. Indien de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde minderjarige, dient naam en adres van de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, te worden vermeld.

2.3. Wanneer het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan verzoeker of diens procesvertegenwoordiger gestuurd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle ingevolge artikel 2.2. sub b over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen of niet aan artikel 2.2. sub c is voldaan, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. Dit laat onverlet dat de rechtbank in alle stadia van de procedure nog stukken kan opvragen. De ontbrekende gegevens moeten zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken in één keer worden overgelegd. Wanneer op de in de ontvangstbevestiging of rolmededeling aangegeven datum de verzoeker aan de verplichtingen van artikel 2.2 niet volledig heeft voldaan, zonder dat daarvoor schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, kan hij in zijn verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard of kan dit worden afgewezen. Indien niet tijdig schriftelijk klemmende redenen zijn aangevoerd, wordt ervan uitgegaan dat verzoeker geen prijs stelt op een mondelinge behandeling.

Niet-ontvankelijkheid blijft achterwege, indien vóór het verstrijken van de hierboven vermelde termijn een verweerschrift is ingediend.

2.4. Wanneer in een verzoekschrift verzoeken die onderling samenhang vertonen, worden gecombineerd, wordt slechts éénmaal griffierecht berekend. Indien onderlinge samenhang ontbreekt, wordt het verzoek, na overleg met de procureur, gesplitst en wordt evenzovele malen griffierecht geheven als er na splitsing zaken zijn ontstaan.

2.5. Tenzij de rechtbank zich aanstonds onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, verzendt zij gelijktijdig met de ontvangstbevestiging als bedoeld in 2.3. een afschrift van het verzoekschrift aan de belanghebbende(n) en - voor zover de zaak betrekking heeft op een minderjarige - aan de Raad voor de Kinderbescherming. Wanneer de zaak betrekking heeft op een onder toezicht gestelde minderjarige, zendt de rechtbank tevens een afschrift van het verzoekschrift aan de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Wanneer de in dit artikel genoemde toezending gepaard gaat met een oproeping voor een mondelinge behandeling, vindt verzending plaats overeenkomstig artikel 5.5.; in de overige gevallen per gewone brief.

Bij toezending van het verzoekschrift aan de Raad voor de Kinderbescherming of de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, wordt, indien dat het geval is, meegedeeld dat nog niet bepaald is of een mondelinge behandeling zal plaatsvinden, dat de Raad voor de Kinderbescherming of de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, binnen twee weken kan laten weten een mondelinge behandeling nodig te vinden en dat bij gebreke van een dergelijk bericht de rechtbank naar bevind van zaken zal handelen.

2.6. Bij de in 2.5. genoemde toezending kan de rechtbank belanghebbende(n) in de gelegenheid stellen een instemmingsverklaring (zie als voorbeeld bijlage 4) aan de griffie te sturen, waarbij een duidelijk leesbare kopie van een geldig legitimatiebewijs moet worden gevoegd.

3. Verweerschrift

(zie ook de artikelen 279, 282 Rv.)

3.1. Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting een verweerschrift indienen. Het verweerschrift met eventuele bijlagen wordt in tweevoud ingediend.

Indien sprake is van meer dan één belanghebbende(n), dienen voor deze belanghebbende(n) evenzovele verweerschriften met bijlagen te worden bijgevoegd.

3.2. Indien een niet door een procureur vertegenwoordigde belanghebbende laat weten verweer te willen voeren, zal, onder terugzending van door de belanghebbende ingezonden stukken, worden geantwoord dat een verweerschrift alléén door tussenkomst van een procureur kan worden ingediend, doch dat ter zitting door de belanghebbende in persoon mondeling verweer kan worden gevoerd.

3.3. De hiervoor onder 2.2 en 2.3 opgenomen bepalingen betreffende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

3.4. Referteverklaring:

Tot aan de mondelinge behandeling kan een referteverklaring worden overgelegd.

De referteverklaring is een schriftelijke door een belanghebbende ondertekende verklaring, opgesteld conform bijlage 5 bij dit reglement en geautoriseerd door een advocaat, waaruit genoegzaam blijkt dat de belanghebbende kennis heeft genomen van het verzoekschrift, dat geen verweer zal worden gevoerd en dus ook wordt afgezien van een behandeling ter zitting.

Indien de ondertekende verklaring niet is geautoriseerd, wordt er alsnog een mondelinge behandeling gehouden.

Voor de indiening van een referteverklaring is geen griffierecht verschuldigd.

4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv.)

De rechter kan aan de verzoeker en de belanghebbende(n) gelegenheid geven tegen het zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5. Behandeling van het verzoek

(zie ook artikelen 27, 42-44, 212, 271, 279, 803 en 818 Rv.)

5.1. (benoeming bijzondere curator)

In afstammingszaken betreffende minderjarigen benoemt de rechtbank zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoekschrift ambtshalve een bijzondere curator. Deze dient binnen vier weken na zijn benoeming de rechtbank in vijfvoud schriftelijk verslag te doen van zijn bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen.

5.2. (inwinnen advies bij de officier van justitie)

Wanneer de rechtbank daartoe aanleiding ziet, kan zij de officier van justitie verzoeken een conclusie te nemen. Wanneer dit wordt verzocht terwijl nog geen behandeling ter zitting is bepaald, wordt de officier van justitie verzocht binnen zes weken te concluderen. Indien wel een zitting wordt bepaald, dient de officier uiterlijk één week voor de zitting te concluderen. De conclusie wordt in drievoud ingediend.

5.3. Na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator en/of de conclusie van de officier van justitie stuurt de rechtbank een afschrift daarvan aan partijen en eventuele overige procesdeelnemers. Wanneer geen zitting zal plaatsvinden, krijgen zij een termijn van twee weken waarbinnen zij op de conclusie van de officier van justitie schriftelijk commentaar kunnen geven.

5.4. (behandeling ter zitting)

Het verzoek wordt mondeling ter zitting behandeld, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) de stukken zijn compleet;

b) er is (zijn) geen belanghebbende(n) of van de/alle belanghebbende(n) is een referteverklaring of een instemmingsverklaring ontvangen;

c) de rechtbank ziet geen aanleiding om een mondelinge behandeling te bepalen.

Dit laat onverlet dat de rechtbank een minderjarigenverhoor zal bepalen, indien de zaak betrekking heeft op een minderjarige van 12 jaar of ouder.

5.5. (oproeping)

Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van 4 tot 8 weken en van tenminste drie maanden indien (één van) partijen in het buitenland (woont) wonen, te rekenen vanaf de binnenkomst van het verzoek, tenzij:

a) een extra termijn is gegeven voor het indienen van de ontbrekende stukken en/of;

b) de bijzondere curator een termijn is gegeven als bedoeld in 5.1. en/of de officier van justitie een termijn is gegeven als bedoeld in 5.2.;

c) de belanghebbende(n) een termijn is gegeven voor een instemmingsverklaring.

Alsdan gaat de oproepingstermijn lopen ná de ontvangst van de betreffende stukken, danwel het verstrijken van de termijn.

Onverminderd de artikelen 271 t/m 277 Rv. vindt oproeping voor de zitting aldus plaats:

- verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich een procureur heeft gesteld, worden via hun procureur opgeroepen per gewone of interne post;

- de Raad voor de Kinderbescherming, de stichting, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, de ambtenaar van de burgerlijke stand en de officier van justitie worden opgeroepen per gewone of interne post;

- partijen die alleen een bekende woonplaats buiten Nederland hebben, worden opgeroepen op de wijze zoals voorgeschreven in de Europese Betekeningsverordening (EG nr. 1348/2000), Het Haags Betekeningsverdrag 1965 danwel het Rechtsvorderingsverdrag 1954, al naar gelang wat van toepassing is.

Wanneer de stukken moeten worden vertaald in een taal die een op te roepen partij begrijpt dient de verzoekende partij er op eerste verzoek van de griffie op eigen kosten zo spoedig mogelijk voor zorg te dragen dat de vertaalde stukken ter griffie worden ingediend, waarna de griffie voor toezending aan de betreffende partij zorgdraagt.

Verhinderdata:

De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan partijen verhinderdata op te vragen.

5.6. (uitstelverzoeken)

Partijen kunnen binnen tien dagen na verzending van de oproep schriftelijk uitstel van de eerste behandeling ter zitting vragen, zulks onder gelijktijdige opgave van verhinderdagen van alle partijen voor een door de rechtbank te bepalen periode.

Een met inachtneming van vorenstaande regels gevraagd uitstel zal altijd worden verleend, behoudens toepassing van artikel 5.11.

Op (verdere) verzoeken om uitstel, die na afloop van de in de eerste alinea van dit artikel genoemde termijn zijn ingediend, wordt als volgt beslist:

- wanneer een partij bezwaar maakt, kan het verzoek slechts worden toegewezen als degene die uitstel vraagt schriftelijk klemmende redenen aanvoert; bij inwilliging wordt in beginsel een uitstel van maximaal vier weken verleend, voor zover het zittingsrooster dit toelaat;

- wanneer alle partijen schriftelijk instemmen, het verzoek behoorlijk is gemotiveerd en de rechtbank daarvan uiterlijk vijf werkdagen voor de zitting kennisneemt, wordt het verzoek toegewezen, tenzij daardoor de procedure onredelijk wordt vertraagd. Van onredelijke vertraging is in beginsel sprake wanneer sinds de dag waarop de behandeling voor de eerste keer was bepaald één jaar is verlopen.

Voor zover het gevraagde uitstel deze termijn overschrijdt, wordt het gevraagde uitstel - in beginsel - afgewezen.

De partij die uitstel vraagt, dient de verhinderdata van alle partijen en andere opgeroepen procesdeelnemers op te geven voor de eerstkomende drie maanden.

De beslissing op een uitstelverzoek als hiervoor bedoeld, wordt schriftelijk aan partijen en andere opgeroepen procesdeelnemers medegedeeld. Indien het verzoek tot aanhouding wordt gehonoreerd, wordt bij gelijke brief de nieuwe zittingsdatum medegedeeld. Van deze aanhouding wordt geen proces-verbaal opgemaakt.

5.7. (aanhouding na zitting)

Indien wordt besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting in ieder geval een proces-verbaal of een tussenbeschikking opgemaakt. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde (pro-forma)datum.

5.8. (kennisneming andere dossiers)

Van een dossier met betrekking tot een bij de rechtbank behandelde of in behandeling zijnde zaak waarvan kennisneming door de rechtbank van belang wordt geacht, wordt slechts kennis genomen indien is gebleken dat de partijen met dat dossier bekend zijn. In dat geval kan de rechter in overleg met de partijen, ambtshalve bedoelde dossier(s) opvragen en gebruiken.

5.9. (verstrekking van informatie na de zitting)

Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is, kan de rechter:

- ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de andere partij(en) om op de verschafte informatie te reageren,

- ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de andere partij(en) om op de verschafte informatie te reageren.

Deze termijnen zijn fataal in die zin, dat de rechter geen acht zal slaan op informatie of reacties die na afloop van de gestelde termijnen zijn binnengekomen. De te laat ingekomen informatie wordt teruggezonden.

5.10. (afhandeling na pro-formatraject)

Uiterlijk twee weken voor de in 5.7 bedoelde pro-formadatum dienen partijen aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak huns inziens op de stukken kan worden afgedaan. De rechtbank zal vervolgens binnen twee weken een oproep voor een nadere zitting verzenden of partijen schriftelijk de datum van de beschikking mededelen.

5.11. (spoedeisende zaken)

In zaken die naar het oordeel van de rechtbank of op grond van wet of verdrag spoedeisend zijn, kan worden afgeweken van bovenstaande termijnen en kan in afwijking van het bepaalde in artikel 5.6 uitstel worden geweigerd.

6. Verhoor van minderjarigen

(zie ook artikel 809 Rv.)

6.1. In zaken, waarin minderjarigen van 12 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

Dit wordt ook gedaan

- indien partijen het eens zijn;

- indien reeds een schriftelijke verklaring van de betreffende minderjarigen is overgelegd;

- indien er een bijzondere curator voor de minderjarige is benoemd.

6.2. Genoemde minderjarigen worden in beginsel afzonderlijk gehoord. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.

6.3. De rechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 12 jaar te horen.

6.4. Ter zitting wordt aan de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard, tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de rechter wenselijk voorkomt.

6.5. Aan de partijen wordt geen afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.

7. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv.)

Termijn voor uitspraak is:

a. bij zaken waarin geen behandeling ter zitting plaatsvindt:

4 weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking;

b. bij zaken waarbij een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

4 weken na de datum van de zitting of - indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - 4 weken na afloop van de laatstgenoemde termijn.

Wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van 4 weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen toch niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen medegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

De hiervoor genoemde termijnen zijn bedoeld als maximumtermijnen.

8. Griffierswerkzaamheden na het verstrijken van de appeltermijn

(zie ook artikelen 1:20e 1:24, 1:25f, 1:26e BW)

8.1. De rechtbank zendt - voor zover van toepassing - de uitspraak naar de ambtenaar van de burgerlijke stand ter inschrijving. Deze verzending zal eerst plaatsvinden nadat de appeltermijn is verstreken, ook wanneer alle partijen in de uitspraak berusten.

8.2. De rechtbank zendt het bericht van inschrijving van de akte door de ambtenaar van de burgerlijke stand indien en zodra zij dit van de ambtenaar van de burgerlijke stand ontvangt (in kopie) door aan verzoeker of diens procesvertegenwoordiger.

9. Overgangsbepaling

Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2005. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2005 nog worden verricht.

Bijlagen

1. Overzicht van artikelen met bescheiden en belanghebbenden per artikel

2. Overzicht van bescheiden

3. Overzicht van belanghebbenden

4. Instemmingsverklaring

5. Referteverklaring

6. Schema artikel 25c BW-zaken

Bijlage 1: Overzicht van artikelen met bescheiden en belanghebbenden per artikel

stcrt-2007-203-p21-SC82719-1.gifstcrt-2007-203-p21-SC82719-2.gifstcrt-2007-203-p21-SC82719-3.gifstcrt-2007-203-p21-SC82719-4.gifstcrt-2007-203-p21-SC82719-5.gif

Bijlage 2: Overzicht van bescheiden

In zijn algemeenheid geldt: afschriften van akten, beschikkingen, vonnissen en verklaringen moeten origineel en/of gelegaliseerd en/of geverifieerd zijn conform de Legalisatiecirculaire (Staatscourant 2006, nr. 91, pag. 13, dan wel de opvolgende legalisatiecirculaire van het Ministerie van Justitie). Uittreksels uit de registers moeten origineel dan wel gewaarmerkt zijn.

1. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie (niet ouder dan drie maanden) van verzoeker en alle belanghebbenden met vermelding van de nationaliteit en/of eventueel een vergelijkbaar buitenlands stuk.

2. Een authentiek afschrift van de geboorteakte.

2a. Een authentiek afschrift van de geboorteakte (niet ouder dan drie maanden) dan wel de akte van inschrijving van de buitenlandse geboorteakte in de registers van de burgerlijke stand te Den Haag (niet ouder dan drie maanden). Indien in de Nederlandse registers van de burgerlijke stand geen geboorteakte is ingeschreven: een buitenlandse geboorteakte, gelegaliseerd en/of geverifieerd een en ander met toepassing van de Legalisatiecirculaire. Indien geen buitenlandse geboorteakte kan worden verkregen: zie artikel 25c

3. Een uittreksel uit het gezagsregister (niet ouder dan drie maanden).

4. Een authentiek afschrift van de huwelijksakte (niet ouder dan drie maanden).

5. Een bewijs van inschrijving van de echtscheiding.

6. Een authentiek afschrift van de akte van de burgerlijke stand waarvan aanvulling/verbetering en/of doorhaling wordt verzocht (niet ouder dan drie maanden).

6a. Een authentiek afschrift van de buitenlandse akte gelegaliseerd en/of geverifieerd met toepassing van de Legalisatiecirculaire.

7. Bescheiden ter onderbouwing van het verzoek.

8. Indien het verzoek betrekking heeft op een minderjarige en het verzoek is ingediend door één ouder: een verklaring van de andere ouder (met/zonder gezag) dat deze met het verzoek instemt, dan wel een opgave van redenen voor het ontbreken van deze verklaring.

9. Een instemmingsverklaring van de relevante in de akte vermelde personen of hun wettelijke vertegenwoordigers.

10. Indien het verzoek door de Officier van Justitie wordt ingediend: de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de officier van justitie waarin wijziging van de akte wordt verzocht, met daarin opgenomen een concreet voorstel voor de formulering van de te wijzigen punten in de akte.

11. De akte van de burgerlijke stand waaraan een latere vermelding moet worden toegevoegd (niet ouder dan drie maanden).

12. De brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand met diens schriftelijke reactie/advies. Indien voor het indienen van het verzoek een schriftelijke discussie met de ambtenaar van de burgerlijke stand is gevoerd: deze correspondentie.

13. Het originele weigeringsbesluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand.

14. Een bewijs van Nederlanderschap, dan wel stukken waaruit blijkt dat verzoeker gedurende een tijdvak van tenminste één jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek woonplaats in Nederland en een geldige verblijfstitel had en heeft.

15. Een deskundigenverklaring conform artikel 1:28a van het Burgerlijk Wetboek (niet ouder dan zes maanden).

16. De akte van stuiting.

17. Explo(o)t(en) van betekening.

18. De akte van overlijden.

19. Eventuele vorige beschikking(en).

20. Een bewijs van inschrijving van het verzoek in het huwelijksgoederenregister.

21. Een bewijs van publicatie van het verzoek.

22. Conform “het model verzoekschrift maken of wijziging huwelijkse voorwaarden staande huwelijk” van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (zie intranetsite KNB of rechtspraak.nl ).

23. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met vermelding van de nationaliteit van alle belanghebbenden en het kind ten tijde van de geboorte van het kind dan wel, indien het huwelijk van de ouders voordien ontbonden is, ten tijde van de ontbinding van het huwelijk (niet ouder dan drie maanden) en/of eventueel een vergelijkbaar buitenlands stuk.

24. Indien reeds een bijzondere curator is benoemd: een afschrift van de beschikking benoeming bijzondere curator.

25. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie van de man met vermelding van zijn huwelijkse staat.

26. Een bewijsstuk van ongehuwd zijn van de moeder ten tijde van de geboorte van het kind. Dit kan achterwege blijven indien uit de geboorteakte blijkt dat een ontkenning vaderschap in kracht van gewijsde gegaan is.

27. Voor zover mogelijk een gezamenlijke verklaring van de ouders met betrekking tot de geslachtsnaam van het kind.

28. Een opgave van pogingen die zijn ondernomen om de afwezige op te sporen, een en ander onderbouwd met bewijsstukken.

29. - Een uittreksel uit het boedelregister (artikel 4:186 BW).

- Het bewijs van het bestaan en de omvang van het erfdeel/legaat.

30. De akte van de huwelijkse voorwaarden.

31. De (buitenlandse) gezags- en/ of omgangsbeslissing.

32. - Het Koninklijk Besluit naturalisatie van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Recente stukken waaruit de verblijfsstatus van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld blijkt.

- Afschriften van rapporten eerste en nader gehoor door de Vreemdelingendienst/IND van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Origineel paspoort uit het land van herkomst van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Overige originele stukken uit het land van herkomst ter bevestiging van de identiteit van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld (o.a. diploma’s, lidmaatschapskaarten, identiteitsboekjes etc.).

- Een uitlating over pogingen die zijn ondernomen om de akte van geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld te verkrijgen en waarom deze tevergeefs zijn geweest (met bewijsstukken) en/of waarom legalisatie en/of verificatie is geweigerd.

33. - Een verklaring van ouders, familieleden, kennissen met betrekking tot de geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- Een uitlating over de omstandigheden waaronder, het tijdstip waarop en de plaats waar de geboorte van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld, heeft plaatsgehad (met bewijsstukken).

- Een uitlating over naamsvoering (al of niet naamsketen).

- Een uitlating over de namen en geboortegegevens ouders van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld (met bewijsstukken).

- De stukken die zijn overgelegd bij de naturalisatie van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld.

- De stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de inschrijving van degene wiens geboortegegevens moeten worden vastgesteld in de gemeentelijke basisadministratie.

34. - Een authentiek afschrift van het adoptievonnis van vóór de inwerkingtreding van de Wet 7 juni 1990, Stb. 302.

- Het bewijs van de inschrijving van het adoptievonnis.

35. Een authentiek afschrift van de akte van inschrijving van de oorspronkelijke uitspraak (niet ouder dan drie maanden).

36. Stukken die in de vorige procedure zijn overgelegd.

37. Een bereidverklaring van de aspirant-bewindvoerder.

38. De beschikking van de centrale autoriteit.

39. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met vermelding van de burgerlijke staat van de man. Indien het gaat om een overleden vader tevens: een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie met daarop al zijn nakomelingen.

Bijlage 3: Overzicht van belanghebbenden

Voor alle in de onderstaande lijst genoemde belanghebbenden geldt dat zij alleen belanghebbenden zijn voor zover zij niet verzoeker zijn.

a. Degene op wie het verzoek betrekking heeft.

b. Indien het verzoek betrekking heeft op een minderjarige: beide ouders ongeacht de gezagssituatie.

c. Degene die het gezag heeft over de minderjarige.

d. De gewezen echtgenoot/ geregistreerde partner.

e. Degene van wie gegevens in de akte/uitspraak zijn vermeld of wier gegevens het betreft.

f. De ambtenaar van de burgerlijke stand.

g. Degene van wie gegevens in de akte zouden moeten worden vermeld.

h. De aanstaande echtgenoten/geregistreerde partners, degene die gestuit heeft, de echtgenoot/geregistreerde partner die nogmaals wil huwen/een partnerschap wil laten registreren.

i. De echtgenoot waarmee eveneens getrouwd is (bigamie) en de derde(n) die toestemming tot het huwelijk had(den) moeten geven, te weten de ouders, de curator of de voogd.

j. De andere echtgenoot/geregistreerde partner.

k. De erfgena(a)m(en) van degene op wie het verzoek betrekking heeft.

l. De minderjarige (vertegenwoordigd door een bijzondere curator).

m. De aangewezen vader of -indien deze vader is overleden- diens erfgenamen.

n. De gepretendeerde ouders.

o. De afwezige zelf, de gezinsleden van de afwezige, de vermoedelijke erfgenamen, de schuldeisers, de medevennoten, de maten etc.

p. De beoogd bewindvoerder.

q. De alimentatieplichtige.

r. De moeder.

s. De te benoemen bijzondere curator

Bijlage 4: Instemmingsverklaring

Behorende bij:

Zaak- of rekestnummer:

Verzoekschrift van:

Ingediend op:

Contactpersoon:

instemmingsverklaring belanghebbende

Naam:

Adres:

Hierbij verklaar ik dat ik op de hoogte ben van de inhoud en strekking van het verzoekschrift en de bijbehorende bijlagen.

Ik ga akkoord met toewijzing van het verzoek, althans ik wil geen verweer voeren.

Tevens verklaar ik dat ik geen gebruik wil maken van mijn recht om door de rechter gehoord te worden.

Ik heb een kopie van een geldig legitimatiebewijs van mijzelf bijgevoegd.

Plaats:

Datum:

Handtekening:

Bijlage 5: Referteverklaring

Zaak- of rekestnummer:

REFERTEVERKLARING

Ondergetekende,

........... (naam voluit),

........... (adres voluit),

verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van

........... (naam voluit),

in welk verzoekschrift wordt verzocht:

........... (tekst petitum).

Ondergetekende verzet zich niet tegen het gevraagde.

Ondergetekende weet dat hij/zij het recht heeft verweer te voeren tegen het verzochte.

Ondergetekende zal echter geen verweer voeren en heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank zonder mondelinge behandeling beslist op het genoemde verzoekschrift.

Ondergetekende machtigt mr. ............ om deze verklaring over te leggen aan de rechtbank.

........... (plaats)

........... (datum).

........... (handtekening)

Mr. ............ verklaart hierbij het hiervoor genoemde verzoek besproken te hebben met de ondertekenaar van deze referteverklaring voordat deze gemelde verklaring heeft ondertekend, terwijl ondergetekende aan de hand van een geldig legitimatiebewijs heeft geconstateerd dat bovenstaande handtekening afkomstig is van degene die de betreffende verklaring aflegt.

(handtekening advocaat).

Bijlage 6: Schema art. 25c BW-zaken

Naam:

Procureur:

Zaak- of rekestnummer:

stcrt-2007-203-p21-SC82719-6.gif

Procesreglement Civiel Jeugdrecht

1. Algemeen

1.1. Dit reglement is van toepassing op de in de bijlage A genoemde verzoeken.

1.2. Van alle berichten aan de rechtbank, niet zijnde verzoekschriften, dient door de Raad voor de Kinderbescherming, het bureau jeugdzorg en de procureur c.q. procesvertegenwoordiger tegelijkertijd en met gebruikmaking van dezelfde wijze van verzending een afschrift aan de wederpartij en eventuele andere belanghebbenden te worden gezonden. Uit het bericht moet blijken dat hieraan is voldaan.

1.2.1. Op al deze berichten dient het zaaknummer en/of rekestnummer te worden vermeld.

1.3. Waar in dit reglement gesproken wordt over ‘dagen’, worden kalenderdagen bedoeld.

Waar gesproken wordt over werkdagen, wordt bedoeld: iedere dag die niet is een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag (zoals in de Algemene Termijnenwet).

Op termijnen die in dagen gerekend worden, is artikel 1 lid 1 van de Algemene Termijnenwet van (overeenkomstige) toepassing.

De 10-dagentermijn wordt automatisch verlengd tot de eerstvolgende werkdag als deze eindigt in het weekend of op een feestdag.

1.4. Gelet op het bepaalde in artikel 1:326 BW dient voor ouder ook voogd te worden gelezen.

1.5. Bescheiden die in een vreemde taal zijn gesteld, moeten zijn voorzien van een beëdigde vertaling in de Nederlandse taal, tenzij het eenvoudig leesbare stukken betreft, zoals de geboorteakte, gesteld in de Engelse, Franse of Duitse taal.

1.6. In dit reglement wordt de stichting als bedoeld in artikel 1 onder f Wjz aangeduid als bureau jeugdzorg.

1.7. Onder bureau jeugdzorg kan in een voorkomend geval ook Stichting Nidos worden verstaan.

1.8. Bij iedere beslissing naar aanleiding van dit reglement vormt het belang van het kind de eerste overweging.

1.9. Na de inwerkingtreding van de Wet afschaffing procuraat wordt in dit reglement voor het woord “procureur” het woord “advocaat” gelezen.

2. Indiening verzoekschrift

(zie ook de artikelen 5, 265, 278, 279, 281 Rv.)

2.1. Voor de wijze waarop de verschillende verzoeken kunnen worden ingediend wordt verwezen naar de bijlage.

2.2. Iedere werkdag kan een verzoekschrift met bijlagen ter griffie worden ingediend. Per belanghebbende dienen twee kopieën van het verzoekschrift met bijlagen te worden bijgevoegd. Zijn belanghebbenden woonachtig op eenzelfde adres dan tellen zij voor het aantal bij te voegen kopieën als één belanghebbende, met dien verstande dat een minderjarige van 12 jaar of ouder steeds een eigen kopie van het verzoekschrift zonder bijlagen krijgt toegestuurd.

2.3. Het verzoekschrift vermeldt de voornamen, naam en woonplaats, dan wel - bij gebreke van een woonplaats in Nederland - de werkelijke verblijfplaats, met volledige adresgegevens van de verzoeker en van alle belanghebbenden, de gewone verblijfplaats van de minderjarige, alsmede een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het berust ( zie in dit verband ook het te overleggen bijzonderhedenformulier, bijlage B).

Als belanghebbenden gelden in elk geval:

- de ouder(s) met gezag belast;

- de ouder(s) zonder gezag (moeder, vader in de zin van de wet, artikel 1:199 BW) tenzij er geen sprake meer is van family life;

- de stiefouder in de zin van de wet, artikel 1:395 BW, zolang deze met de verzorgende ouder samenleeft, en de minderjarige tot zijn gezin behoort;

- de biologische vader (die niet tevens één van bovengenoemde ouders is) indien er sprake is van family life met de minderjarige (als een biologische vader bekend is, dient de kinderrechter in alle gevallen te worden geïnformeerd over zijn bestaan);

- de minderjarige van 12 jaar en ouder;

- de perspectief biedende pleegouder of de pleegouder die de minderjarige een jaar of langer verzorgt en opvoedt.

Indien verzoeker van mening is dat een hiervoor vermelde belanghebbende in casu geen belanghebbende is, dan wel van mening is dat er andere belanghebbenden zijn dan hiervoor vermeld, dient hij dat, indien mogelijk gemotiveerd en met stukken onderbouwd, te vermelden.

Zie ook artikel 5.5.

a. het reguliere verzoek

2.4.1. Verzoek tot ondertoezichtstelling

Bij de indiening van het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling (artikel 1:254 BW) moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

- een GBA-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een uittreksel uit het GBA van de laatst bekende woonplaats;

- een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige en een uittreksel uit het gezagsregister;

- na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister.

Indien het verzoek spoedshalve wordt gedaan in combinatie met een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling moeten de genoemde bescheiden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken vóór de behandeling van het verzoek worden overgelegd

2.4.2. Verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling

Een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) dient schriftelijk te worden ingediend. Deze voorlopige maatregel kan slechts worden verzocht als tevens een verzoek tot ondertoezichtstelling wordt gedaan. Slechts in zeer spoedeisende gevallen kan het verzoek mondeling worden gedaan, waarna het verzoek onverwijld schriftelijk wordt bevestigd.

2.4.3. Verzoek tot ondertoezichtstelling gecombineerd met een verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing

Bij de indiening van een gecombineerd verzoek tot ondertoezichtstelling (artikel 1:254 BW) en tot een machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:261 BW) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

- een GBA-uittreksel van alle belanghebbenden; gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden; dan wel indien de ouder(s) niet meer ingeschreven staat/staan een uittreksel uit het GBA van de laatst bekende woonplaats;

- een afschrift van de geboorteakte van de betrokken minderjarige en een uittreksel uit het gezagsregister;

- na overlijden gezaghebbende ouder: een uittreksel uit het overlijdensregister;

- het indicatiebesluit voor zover wettelijk vereist (artikel 6 lid 1 Wjz).

2.4.4. Verzoek tot een machtiging uithuisplaatsing

Bij de indiening van een afzonderlijk verzoek tot een machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:261 BW), moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

- een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een GBA-uittreksel, gedateerd,

- gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden;

- het indicatiebesluit voor zover wettelijk vereist (artikel 6 lid 1 Wjz);

- een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling;

- een plan van aanpak;

- een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.

2.4.5. Verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling

Bij de indiening van het verzoekschrift tot verlenging van de ondertoezichtstelling (artikel 1:256 BW) moeten de volgende bescheiden worden overgelegd:

- een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een GBA-uittreksel, gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden;

- een afschrift van de beschikking waarvan verlenging wordt verzocht;

- een plan van aanpak;

- een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling.

a) Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling ingediend.

b) Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling is niet-ontvankelijk.

2.4.6. Verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing

Bij de indiening van het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing (artikel 1:262 BW) moeten bij het verzoekschrift de volgende bescheiden worden overgelegd:

- een overzicht van de adresgegevens van alle belanghebbenden, zo mogelijk ondersteund met een GBA-uittreksel, gedateerd, gewaarmerkt en niet ouder dan drie maanden;

- een afschrift van de beschikking waarvan verlenging wordt verzocht;

- een afschrift van de beschikking tot ondertoezichtstelling;

- een plan van aanpak;

- een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling;

- het indicatiebesluit voor zover wettelijk vereist (artikel 6 lid 1 Wjz).

a) Een verlengingsverzoek wordt uiterlijk tijdens de achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging tot uithuisplaatsing ingediend.

b) Een verlengingsverzoek ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de machtiging tot uithuisplaatsing is niet-ontvankelijk.

2.4.7. Bij verzoeken van belanghebbende natuurlijke personen ex artikelen 1:259, 1:260, 1:263 lid 4, 1:263a lid 2, 1:263b lid 2 BW wordt de beslissing van het bureau jeugdzorg overgelegd.

2.5. Zodra het verzoekschrift is ontvangen, wordt het ingeschreven. Tevens wordt een ontvangstbevestiging met vermelding van het zaaknummer aan de procureur c.q. procesvertegenwoordiger of verzoeker gestuurd.

Wanneer bij indiening van het verzoekschrift niet alle over te leggen bescheiden ter griffie zijn binnengekomen, wordt dit bij voormelde ontvangstbevestiging tevens aangegeven. De ontbrekende gegevens moeten uiterlijk binnen twee weken na dagtekening ontvangstbevestiging worden overgelegd.

2.6. De rechtbank verzendt gelijktijdig met de ontvangstbevestiging als bedoeld in 2.5 een afschrift van het verzoekschrift aan de procureur c.q. procesvertegenwoordiger van de belanghebbende(n) en belanghebbenden. Het afschrift van het verzoekschrift wordt, ingeval geen procureur voor belanghebbende gesteld is, door de griffie aan die belanghebbende verzonden.

De rechtbank kan daarbij dag en uur bepalen waarop de behandeling plaatsvindt. In dat geval vindt de verzending van het verzoek met de oproep plaats overeenkomstig het bepaalde in 5.1.3.

Ingeval de verzending van het verzoek wordt gecombineerd met het sturen van een meldbrief als bedoeld onder 6, vindt de verzending plaats overeenkomstig het bepaalde onder 6.

b. het spoedeisende verzoek

(zie de artikelen 800 lid 3 en 809 lid 3 Rv.)

2.7. Een beschikking tot voorlopige ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW), tot machtiging uithuisplaatsing, alsmede tot voorlopige voogdij (artikelen 1:241 en 1:272 BW) kan aanstonds worden afgegeven, indien de behandeling ter zitting niet kan worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor de minderjarige. Bedoelde verzoeken dienen binnen de openingstijden van de griffie schriftelijk te worden ingediend. Slechts in zeer spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken en kan het verzoek mondeling worden gedaan, waarna het verzoek onverwijld schriftelijk wordt bevestigd.

2.8. Buiten de openingstijden van de griffie kunnen spoedeisende verzoeken worden gericht aan een door de rechtbank bekend gemaakte piketdienst. Het verzoek kan dan telefonisch worden gedaan en wordt mondeling toe- dan wel afgewezen. Het verzoek dient, indien toegewezen, op de eerstvolgende werkdag onverwijld schriftelijk te worden bevestigd.

2.9. Een machtiging tot spoeduithuisplaatsing wordt voor de duur van maximaal vier weken toegewezen. Binnen twee weken zal de zaak op zitting worden behandeld en worden alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. De bij het verzoekschrift behorende bescheiden dienen zo spoedig mogelijk te worden overgelegd, uiterlijk tijdens de behandeling ter zitting.

c. het beroep

(ex artikel 5 lid 5 Wjz)

In geval van beroepen ex artikel 5 lid 5 Wjz dient de Landelijke Procesregeling Bestuursrecht als leidraad.

3. Verweerschrift

(zie ook artikel 282 Rv.)

Iedere belanghebbende kan tot de aanvang van de behandeling ter zitting of - indien toegestaan door de kinderrechter - in de loop van de behandeling een verweerschrift indienen. Het aantal kopieën van het verweerschrift met bijlagen moet gelijk zijn aan het aantal belanghebbenden en de eventuele advoca(a)t(en).

Het verweerschrift kan een zelfstandig verzoek bevatten. De hiervoor onder artikel 2.2, 2.4.1, 2.4.3, 2.4.4 en 2.4.5 opgenomen bepalingen betref-fende het verzoekschrift zijn van overeenkomstige toepassing op het zelfstandig verzoek in het verweerschrift, voor zover deze bescheiden niet reeds zijn overgelegd.

Ook indien wordt afgezien van het indienen van een verweerschrift kan ter zitting mondeling verweer worden gevoerd.

4. Verweerschrift op zelfstandig verzoek

(zie ook artikel 282 lid 4 Rv.)

De kinderrechter kan aan de verzoeker en aan de overige belanghebbenden gelegenheid geven tegen een zelfstandig verzoek een verweerschrift in te dienen.

De hiervoor onder artikel 3 opgenomen bepalingen betreffende het verweerschrift gelden ook voor het verweerschrift op zelfstandig verzoek. Het verweerschrift mag uitsluitend betrekking hebben op het (de) zelfstandig verzoek(en).

5. Behandeling ter zitting

(zie ook artikelen 279, 283 en 803 Rv.)

5.1. Bij het bepalen van de zittingsdatum wordt uitgegaan van een oproepingstermijn van 2 tot 4 weken voorafgaand aan de datum van de zitting.

5.1.1. Bij het bepalen van een zittingsdatum voor eerste verzoeken zal de oproeping op een zo kort mogelijke termijn worden bepaald.

5.1.2. De zittingsdatum zal worden vastgesteld zonder vooraf aan belanghebbenden verhinderdata op te vragen.

5.1.3. De oproeping wordt verzonden aan verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich geen procureur heeft gesteld.

Verzoeker(s) en belanghebbende(n) voor wie zich een procureur heeft gesteld worden via hun procureur opgeroepen per gewone of interne post.

De Raad voor de Kinderbescherming, het bureau jeugdzorg en de officier van justitie worden opgeroepen per gewone of interne post.

5.2. Indien (één van) de belanghebbende(n) de Nederlandse taal niet machtig is/zijn, dient de verzoekende partij zorg te dragen voor een tolk ter zitting en eventuele vervolgzitting(en).

5.3. Indien een belanghebbende is gedetineerd en deze de zitting wenst bij te wonen, dient de plaats van de detentie te worden vermeld. Het transport wordt door de rechtbank geregeld.

5.4. Indien ter zitting om inhoudelijke redenen is besloten de verdere behandeling aan te houden, wordt van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal of een tussenbeschikking (op)gemaakt. De behandeling wordt aangehouden tot een bepaalde nadere datum.

5.5. Is het inleidende verzoekschrift afkomstig van de Raad voor de Kinderbescherming dan wordt het bureau jeugdzorg niet als belanghebbende aangemerkt. In dat geval is het bureau jeugdzorg slechts op uitnodiging van de kinderrechter bij de behandeling van het verzoek aanwezig.

5.6. Indien tijdens de behandeling ter zitting wordt geconstateerd dat nog nadere informatie nodig is kan de kinderrechter:

- ofwel een termijn bepalen waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren;

- ofwel een nieuwe dag bepalen voor voortzetting van de behandeling ter zitting met daarbij een termijn waarbinnen de informatie moet worden verschaft en zonodig een termijn voor de wederpartij om op de verschafte informatie te reageren.

5.7. Een ter zitting gedaan verzoek tot wijziging/aanvulling van het schriftelijk verzoek kan in de beoordeling worden betrokken indien alle belanghebbenden ter zitting aanwezig zijn en in de gelegenheid zijn gesteld hun mening daarover kenbaar te maken.

5.8. Uiterlijk twee weken voor de in 5.4 bedoelde nadere datum dienen partijen en/of de Raad voor de Kinderbescherming aan te geven of voortgezette behandeling dient plaats te vinden of dat de zaak op de stukken kan worden afgedaan.

6. Afdoen buiten zitting

6.1. Op een door het bureau jeugdzorg ingediend verlengingsverzoek (van een ondertoezichtstelling en/of een uithuisplaatsing), zal de rechtbank aan verzoeker en belanghebbende(n) de vraag voorleggen of door hen behandeling ter zitting wordt gewenst en, zo ja, dat binnen 14 dagen na ontvangst van het verzoekschrift schriftelijk dan wel mondeling aan de rechtbank kenbaar te maken. De brief waarin deze vraag wordt voorgelegd (meldbrief) wordt aan belanghebbende(n) verzonden. Ingeval zich voor belanghebbende(n) een procureur heeft gesteld, wordt de meldbrief per gewone of interne post aan de procureur verzonden. Indien iedere reactie uitblijft, zal behandeling ter zitting achterwege blijven en wordt het verzoek op de stukken afgedaan, tenzij de kinderrechter termen aanwezig acht toch een behandeling ter zitting te gelasten.

Het vorenstaande geldt niet voor verzoeken tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing in een justitiële jeugdinrichting.

7. Horen van minderjarigen

(zie ook artikel 809 Rv.)

7.1. In zaken, waarin minderjarigen van 12 jaar en ouder zijn betrokken, worden deze door de kinderrechter in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.

De kinderrechter kan besluiten om minderjarigen jonger dan 12 jaar te horen.

7.2. Genoemde minderjarigen worden in beginsel buiten aanwezigheid van anderen gehoord, met uitzondering van de advocaat van de minderjarige. Van dit verhoor worden werkaantekeningen gemaakt.

7.3. Het transport naar de zitting zowel van civielrechtelijk als van strafrechtelijk geplaatste minderjarigen wordt door de rechtbank geregeld.

7.4. Ter zitting wordt aan de verzoek(st)er, de ouders en andere belanghebbenden niet te kennen gegeven wat het kind heeft verklaard tenzij het kind desgevraagd heeft aangegeven geen bezwaar daartegen te hebben én het de kinderrechter wenselijk voorkomt.

7.5. Evenmin wordt een afschrift verstrekt van de brieven van de minderjarigen en de werkaantekeningen.

8. Uitspraak

(zie ook artikelen 28, 30, 286 tot en met 289 Rv.)

8.1. Termijn voor uitspraak is:

- bij zaken waarin is afgezien van behandeling ter zitting:

uiterlijk vier weken na het moment dat is geconstateerd dat de zaak gereed is voor beschikking doch in ieder geval voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing.

- bij zaken waarin een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden:

in beginsel mondeling ter zitting dan wel uiterlijk twee weken na de datum van de zitting of - indien nog een termijn voor overlegging van nadere informatie en een reactie daarop werd gegund - twee weken na afloop van de laatstgenoemde termijn doch in ieder geval voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende ondertoezichtstelling en/of machtiging tot uithuisplaatsing.

Zodra zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan te verwachten is dat de termijn van twee weken niet wordt gehaald, kan ter zitting een langere termijn worden bepaald.

8.2. Indien blijkt dat - om welke reden dan ook - de hiervoor vermelde uitspraaktermijnen niet gehaald worden, dient dat schriftelijk aan partijen meegedeeld te worden met vermelding van een nieuwe uitspraakdatum.

9. Overgangsbepaling

Het reglement is van toepassing op alle procedures vanaf 1 april 2006. Wat betreft de op dat moment lopende procedures is het reglement van toepassing op de proceshandelingen die na 1 april 2006 nog worden verricht.

Bijlagen

A. Verzoeken

a. Een verzoek tot voorlopige voogdij (artikelen 1:241 lid 2 en 1:272 lid 2 BW) kan schriftelijk worden ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming of de officier van justitie.

b. Een verzoek tot ondertoezichtstelling (artikel 1:254 lid 1 BW) kan zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend door een ouder (via een procureur), een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (via een procureur), de Raad voor de Kinderbescherming, of het openbaar ministerie (artikel 1:254 lid 4 BW).

c. Een verzoek tot vervanging van de stichting, bedoeld in artikel 1 onder f Wjz, die het toezicht heeft, door een zodanige stichting in een andere provincie (artikel 1:254 lid 5 BW), kan schriftelijk worden ingediend door de stichting, de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar en ouder.

De Raad voor de Kinderbescherming kan voornoemd verzoek ook indienen, in het geval de Raad van oordeel blijft dat de uithuisplaatsing niet op de voet van artikel 1: 263 lid 1 BW dient te worden beëindigd.

d. Een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling (artikel 1:255 BW) kan zowel mondeling als schriftelijk worden ingediend door een ouder (via een procureur), een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt (via een procureur), de Raad voor de Kinderbescherming, of het openbaar ministerie.

e. Een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (artikel 1:256 lid 2 BW) kan schriftelijk worden ingediend door het bureau jeugdzorg, een ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de Raad voor de Kinderbescherming, of het openbaar ministerie.

f. Een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling (artikel 1:256 lid 4 BW) kan schriftelijk worden ingediend door het bureau jeugdzorg, de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder.

g. Een verzoek tot vervallenverklaring van een aanwijzing (artikel 1:259 lid 1 BW) kan schriftelijk worden ingediend door de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder.

h. Een verzoek tot intrekking van een aanwijzing (artikel 1:260 lid 1 BW) kan schriftelijk worden ingediend door de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder.

i. Een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing (artikel 1:261 lid 1 BW) kan schriftelijk worden ingediend door het bureau jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, of het openbaar ministerie.

j. Een verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing (artikel 1:262 lid 1 BW) kan schriftelijk worden ingediend door het bureau jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming.

k. Een verzoek tot gehele of gedeeltelijke intrekking dan wel bekorting van de duur van de machtiging van de uithuisplaatsing (artikel 1:263 lid 2 en 4 BW) kan schriftelijk worden ingediend door de met het gezag belaste ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en de minderjarige van 12 jaar of ouder.

l. Een verzoek om af te zien van een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige (artikel 1:263 lid 2 sub c BW) kan schriftelijk worden ingediend door de met het gezag belaste ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt en de minderjarige van 12 jaar of ouder.

m. Een verzoek tot vervallenverklaring of intrekking van een aanwijzing inzake beperking van contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind (artikel 1:263a BW) kan schriftelijk worden ingediend door de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van 12 jaar of ouder.

n. Een verzoek tot wijziging van een rechterlijke beslissing tot vaststelling van een omgangsregeling (artikel 1:263b lid 1 BW) kan schriftelijk worden ingediend door het bureau jeugdzorg. Een wijziging van die wijziging (artikel 1:263b lid 2 BW) kan schriftelijk worden ingediend door de met het gezag belaste ouder, de omgangsgerechtigde, de minderjarige van 12 jaar of ouder of het bureau jeugdzorg.

o. Een verzoek tot vervangende toestemming omtrent een medische behandeling (artikel 1:264 BW) kan schriftelijk worden ingediend door het bureau jeugdzorg

p. Een beroep tegen een beslissing op bezwaar betreffende een indicatiebesluit (artikel 5 lid 2 Wjz), intrekking of (fictieve) weigering daarvan (artikel 6 lid 4 Wjz) kan door belanghebbenden schriftelijk worden ingediend.

B. Bijzonderhedenformulier Bureau Jeugdzorg

Stichting Bureau Jeugdzorg

Bijzonderhedenformulier voor de zitting van de kinderrechter

Naam jeugdige(n) en geboortedatum:

Roepnaam jeugdige(n):

Is er bij de stichting behoefte aan een behandeling ter zitting?

Ja/ Nee

Dient er voor de behandeling extra tijd te worden uitgetrokken?

Ja / Nee

Dienen belanghebbenden gescheiden te worden opgeroepen?

Ja / Nee

Is het nodig dat belanghebbenden gescheiden wachten?

Ja / Nee

Is assistentie van de parketpolitie noodzakelijk?

Ja / Nee

Is de minderjarige gedetineerd of gesloten geplaatst?

Ja / Nee

Wil de minderjarige naar de zitting komen?

Ja / Nee

Dient er door de rechtbank voor de minderjarige vervoer te worden geregeld?

Ja / Nee

Zijn er andere belanghebbenden gedetineerd?

Ja / Nee

Is een belanghebbende woonachtig op een geheim adres?

Ja / Nee

Dit formulier is ingevuld door:

........... d.d. ............

C. Toelichting procesreglement civiel jeugdrecht

Afwijking in het belang van het kind

Uitgangspunt van de samenstellers is geweest dat, gezien het bijzondere karakter van de rechtsgang, het in de praktijk mogelijk moet zijn in het belang van de minderjarige af te wijken van het reglement. Dit is in art. 1.8 en door woorden als “in beginsel” of “kan” of “in elk geval” tot uitdrukking gebracht.

Nidos en Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming

Nidos is opgenomen onder 1.7. De Stichting Gereformeerde Jeugdbescherming evenals de overige voormalige gezinsvoogdij-instellingen vallen daar niet onder omdat die Stichtingen niet die aparte positie hebben (Staatscourant nr. 86, 4 mei 2005, pp. 30 en 31).

Dient de minderjarige een eigen verzoekschrift met bijlagen te krijgen? (2.2)

Er is voor gekozen de minderjarige een eigen verzoekschrift zonder bijlagen te sturen. Het is aan de Raad of de gezinsvoogd het verzoek met de minderjarige te bespreken. In de rapportages staan dikwijls ook gegevens over anderen zoals zijn ouders en broers en zusjes.

Indien echter de minderjarige om toezending van de bijlagen verzoekt, kan daaraan worden voldaan, zeker als de minderjarige 16 jaar of ouder is (conform de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming).

Wanneer zijn pleegouders belanghebbenden? (2.3)

Gekozen is voor de perspectiefbiedende pleegouder of de pleegouder die de minderjarige een jaar of langer verzorgt en opvoedt.

Ruimte wordt opengelaten om in een bepaald geval een pleegouder die de minderjarige korter opvoedt als belanghebbende aan te merken door de woorden “in elk geval”.

Spoedverzoek (2.9)

Een machtiging uithuisplaatsing kan worden verleend voor maximaal 4 weken (zie art. 14 uitv. besluit Wjz). Rechtbanken kunnen er voor kiezen de termijn korter te bepalen.

Tolk (5.2)

Dat de verzoeker voor een tolk zorgt, past in het systeem van de wet, immers de verzoekende partij dient er zorg voor te dragen dat de kinderrechter de zaak in volle omvang kan behandelen.

Verzoek vervanging stichting

Opgenomen in de bijlage A onder c. Dit staat in de wet en komt weliswaar minder, maar wel nog steeds voor.

Naar boven