Beleidsregel redelijke opzegvergoedingen vergunninghouders

Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 95m E-wet en 52b Gaswet van de Mededingingswet

Zaaknr. 102253-23

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

gelet op artikel 5 en artikel 95m E-wet en 52b Gaswet en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

Eerste Afdeling - Algemeen

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

1. de Raad: de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, sub e van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 1, eerste lid sub r van de Gaswet;

2. de vergunninghouder: de houder van een leveringsvergunning als bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998 of in artikel 43 van de Gaswet;

3. een kleinverbruiker: een afnemer als bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998 of in artikel 43 van de Gaswet;

4. een overeenkomst: een overeenkomst tussen een vergunninghouder en een afnemer tot levering van elektriciteit of gas;

5. een opzegvergoeding: een vergoeding die een vergunninghouder kan opnemen in een overeenkomst voor bepaalde duur en die een kleinverbruiker bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst aan de vergunninghouder is verschuldigd;

Artikel 2

Voor de uitleg van deze regeling wordt een kleinverbruiker onderscheiden in:

1. consument: een kleinverbruiker behorende tot een verbruikerscategorie waarvoor een van de volgende verbruiksprofielen van toepassing is:

a. verbruikersprofiel groep E1, bestaande uit kleinverbruikers van elektriciteit met een

doorlaatwaarde kleiner of gelijk aan 3X25 ampère. De groep is opgesplitst in de categorieën E1a: enkeltarief, E1b: dubbeltarief nachtstroom en E1c: dubbeltarief avondstroom;

of een afnemer die maximaal 10.000 kWh elektriciteit per jaar verbruikt.

b. verbruikersprofiel groep G1a, bestaande uit kleinverbruikers van gas met een aansluiting met een standaard jaarverbruik van minder dan 5.000 m3 en een gasmeter G6 of kleiner;

of een afnemer die maximaal 5.000 m3 gas per jaar verbruikt.

2. kleinzakelijke afnemer: alle kleinverbruikers die niet onder de definitie van consument vallen.

Tweede Afdeling - Redelijke opzegvergoeding algemeen

Artikel 3

1. De Raad acht een opzegvergoeding niet redelijk indien de overeenkomst tussentijds wordt beëindigd in de periode van twee weken voor tot twee weken na de datum waarop de overeenkomst afloopt.

2. De genoemde bedragen in deze beleidsregel zijn inclusief BTW.

Derde Afdeling - Redelijke opzegvergoeding consumenten

Artikel 4

1. De Raad oordeelt dat er sprake is van een redelijke opzegvergoeding voor consumenten indien de maximale hoogte van een opzegvergoeding voor consumenten afhankelijk is van de duur van de overeenkomst en van de resterende looptijd op het moment van beëindigen, volgens onderstaand schema:

Contractduur

Resterende looptijd

Maximale opzegvergoeding

1 jaar

<1 jaar

50 Euro

   

>1 jaar

<1,5 jaar

50 Euro

 

1,5-2 jaar

75 Euro

 

2-2,5 jaar

100 Euro

 

>2,5 jaar

125 Euro

2. Indien een overeenkomst stilzwijgend is verlengd, acht de Raad het bedingen van een opzegvergoeding van meer dan 25 Euro niet redelijk.

3. Het in de overeenkomst bedingen van een vergoeding voor een uitgedeeld welkomstcadeau is niet redelijk indien:

- de beëindiging heeft plaatsgevonden na verloop van een jaar van de overeenkomst, of

- de beëindiging heeft plaatsgevonden binnen een jaar na het sluiten van de overeenkomst en de vergoeding voor het welkomstcadeau meer dan de reële waarde van het cadeau of meer dan 50 Euro bedraagt.

4. Bij een overeenkomst voor levering van elektriciteit én gas is het bedingen van een afzonderlijke opzegvergoeding per product redelijk indien de kleinverbruiker voor zowel elektriciteit en gas de overeenkomst vroegtijdig beëindigd en overstapt naar een andere vergunninghouder.

Vierde Afdeling - Redelijke opzegvergoeding kleinzakelijke afnemers

Artikel 5

De Raad oordeelt dat er sprake is van een redelijke opzegvergoeding voor kleinzakelijke afnemers indien deze voldoet aan één van drie onderstaande criteria:

1. de opzegvergoeding bedraagt maximaal 15% van de resterende (verwachte) waarde van de overeenkomst;

2. de opzegvergoeding bedraagt het verschil tussen de marktprijs op het moment van beëindigen en de prijs van de overeenkomst over het resterende volume, plus een administratieve vergoeding van maximaal 50 Euro; of,

3. de opzegvergoeding bedraagt maximaal 100 Euro per niet uitgediend jaar.

Vijfde Afdeling - Invoering

Artikel 6

1. De opzegvergoeding wordt conform deze beleidsregel opgenomen in de overeenkomst, waarbij duidelijk wordt aangegeven wat de hoogte van de opzegvergoeding is.

2. Vanaf de inwerkintreding van deze beleidsregel mogen geen opzegvergoedingen meer in rekening worden gebracht die in strijd zijn met de beleidsregel.

Zesde Afdeling - Slotbepalingen

Artikel 7

De Raad van Bestuur zal overeenkomstig deze beleidsregel handelen, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zal hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 8

Deze beleidsregel wordt aangehaald als beleidsregel redelijke opzegvergoedingen vergunninghouders.

Artikel 9

1. De bekendmaking van deze beleidsregel met toelichting geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.

2. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

3. Op de datum van inwerkingtreding van deze regeling wordt de ‘Beleidsregel Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders’ van maart 2005 ingetrokken. Dit met uitzondering van de artikelen 1, vierde lid en 3, eerste lid. Deze artikelen worden eerst ingetrokken op de datum dat de Veegwet (Wetsvoorstel Veegwet, Kamerstukken I, 2004/05, 30027, A) in werking treedt.

4. Deze beleidsregel wordt eens per jaar geëvalueerd.

Den Haag, 25 april 2006.
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
P. Kalbfleisch.
R.J.P. Jansen.
G.J.L. Zijl.

Toelichting

I. Algemeen

I.I Inleiding

1. In artikel 95m lid 10 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: Elektriciteitswet) en artikel 52b lid 10 van de Gaswet is bepaald dat een kleinverbruiker elke overeenkomst tot levering van elektriciteit of gas kan beëindigen met inachtneming van een termijn van 30 dagen. In samenhang met deze bepaling is in artikel 95m lid 11 van de Elektriciteitswet en artikel 52b lid 11 van de Gaswet geregeld dat:

‘Indien sprake is van een overeenkomst voor bepaalde duur, kan de leverancier in de overeenkomst opnemen dat bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst de afnemer een redelijke vergoeding is verschuldigd. Bij een overeenkomst voor onbepaalde duur kan een dergelijke vergoeding niet in de overeenkomst worden opgenomen.’

Deze bepalingen gelden voor afnemers met een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80 A voor elektriciteit en voor afnemers met een jaarverbruik lager dan 170.000 m3 voor gas.

Uit de toelichting die de Minister van Economische Zaken heeft gegeven bij het wetsvoorstel tot inbreng van deze artikelen1 blijkt dat deze artikelen zijn voorgesteld om ‘te voorkomen dat afnemers worden belemmerd in hun keuze voor hun leverancier en dat daardoor de liberalisering de facto niet voldoende tot stand komt’. Er wordt vermeld dat ook een overeenkomst voor bepaalde duur tussentijds kan worden beëindigd. In dat geval is volgens de toelichting redelijk dat de kleinverbruiker hiervoor een vergoeding aan de leverancier betaalt. ‘Deze vergoeding zal de kosten moeten weerspiegelen die de leverancier heeft in verband met het beëindigen van de overeenkomst voor bepaalde duur. De Raad kan in het kader van het toezicht op dit artikel een nadere invulling geven aan wat moet worden verstaan onder een redelijke vergoeding.’

2. Op 20 december 2004 heeft de Dienst uitvoering en toezicht Energie, tegenwoordig de Directie Toezicht Energie (DTe) het consultatiedocument Redelijke Opzegvergoedingen Vergunninghouders (ROVer) verstuurd aan de vergunninghouders elektriciteit, de vergunninghouders gas, MKB Nederland en de Consumentenbond. De aangeschreven partijen werden hierbij uitgenodigd om in te gaan op de in het consultatiedocument gestelde vragen. Naar aanleiding van de ontvangen reacties heeft de directeur DTe zijn standpunten heroverwogen en de beleidsregel van maart 2005 vastgesteld. Deze beleidsregel is na een half jaar geëvalueerd en dit was aanleiding om de beleidsregel op een aantal punten te verbeteren. De Raad heeft de beleidsregel van maart 2005 ingetrokken. Deze beleidsregel komt hiervoor in de plaats.

I.II Uitgangspunten

3. De Raad geeft met deze beleidsregel aan wat zij als een redelijke opzegvergoeding beschouwt. Daarmee moet worden voorkomen dat er onredelijke opzegvergoedingen door vergunninghouders worden gehanteerd. De noodzaak tot een nadere invulling werd versterkt door de klachten die de Raad begin 2005 over gehanteerde opzegvergoedingen ontving.

4. De belangrijkste criteria voor de Raad om een opzegvergoeding als redelijk te beschouwen zijn dat deze eenvoudig en inzichtelijk voor afnemers moet zijn en de marktwerking niet onnodig mag belemmeren. In de uitwerking hiervan wordt een onderscheid gemaakt tussen consumenten en kleinzakelijke afnemers. De opzegvergoedingen moeten gemiddeld genomen de kosten in verband met het voortijdig beëindigen van een overeenkomst dekken. Verder mag er geen opzegvergoeding in rekening worden gebracht indien de switch binnen een periode van twee weken voor tot twee weken na de exacte datum waarop de overeenkomst afloopt plaatsvindt.

5. De Raad heeft gekeken of gemiddeld genomen de kosten in verband met het vroegtijdig beëindigen van een leveringsovereenkomst voor bepaalde tijd voor gas of elektriciteit worden gedekt. Indien in een overeenkomst de levering van zowel gas en elektriciteit is geregeld, is het redelijk dat de bedragen voor een vergoeding per product worden berekend. De afnemer moet dan wel voor zowel gas als elektriciteit overstappen naar een andere leverancier. Een opzegvergoeding voor een overeenkomst voor levering van gas en elektriciteit van een jaar, mag derhalve maximaal 100 Euro bedragen. Dit moet wel duidelijk in de overeenkomst staan opgenomen.

II. Toelichting Artikelsgewijs

Toelichting bij artikel 4, redelijke opzegvergoeding consumenten

6. De Raad vindt het redelijk dat vergunninghouders consumenten die een overeenkomst van één jaar vroegtijdig beëindigen een opzegvergoeding van maximaal 50 Euro bedingen. Dit is een vergoeding voor de administratieve kosten en het gelopen financiële risico. Leveranciers zullen gemiddeld 50 Euro aan kosten hebben indien een overeenkomst die voor een jaar is aangegaan, vroegtijdig wordt opgezegd. De Raad heeft gekozen voor een duidelijk vast bedrag, in plaats van een methodiek om de kosten afhankelijk van de resterende looptijd te berekenen. Een vast bedrag is duidelijker voor consumenten en valt daarnaast beter door De Raad te controleren.

7. Omdat een leverancier vaak van te voren energie inkoopt voor vaste overeenkomsten, loopt hij bij langdurige overeenkomsten een groter financieel risico. Daarom vindt De Raad het redelijk dat bij het vroegtijdig beëindigen van overeenkomsten met een looptijd van langer dan een jaar een hogere opzegvergoeding wordt bedongen. Het gaat om een bedrag van 25 Euro extra per volledig halfjaar van de resterende overeenkomstduur indien de overeenkomst meer dan één jaar voor de eigenlijke einddatum van de overeenkomst wordt beëindigd. De overeenkomst kan na afloop van de looptijd stilzwijgend voor een jaar worden verlengd. De Raad vindt het in dit geval niet redelijk om administratieve kosten in rekening te brengen. Het is wel redelijk dat het financiële risico wordt vergoed. Indien een opzegvergoeding wordt berekend voor een overeenkomst die stilzwijgend is verlengd, vindt De Raad het derhalve redelijk indien maximaal 25 Euro wordt bedongen.

8. Indien een vergoeding voor een welkomstcadeau wordt gevraagd bij vroegtijdig beëindigen, moet dit duidelijk in de overeenkomst worden vermeld. Deze vergoeding mag niet meer dan de daadwerkelijke waarde van het cadeau bedragen en redelijkerwijs nooit meer dan EUR 50 bedragen. De vergoeding mag enkel worden bedongen als de afnemer in het eerste jaar van de overeenkomst deze tussentijds beëindigt.

9. Kortingen op tarieven worden niet gezien als welkomstcadeau dat vergoed mag worden bij vroegtijdige beëindiging van de overeenkomst. Geldbedragen die bij afsluiting van een overeenkomst eenmalig aan een afnemer worden geschonken worden wel gezien als cadeau dat vergoed mag worden bij vroegtijdige beëindiging van een overeenkomst.

Toelichting bij artikel 5, redelijke opzegvergoeding kleinzakelijke afnemers

10. Omdat het bij kleinzakelijke afnemers vaker gaat om maatwerkovereenkomsten, is het redelijk dat er verschillende methoden zijn om tot een redelijke opzegvergoeding te komen. Uitgangspunt is ook hier dat de kosten die een leverancier heeft worden weerspiegeld in de opzegvergoeding. Daarom zal de Raad een kleinzakelijke opzegvergoeding zien als een redelijke opzegvergoeding als het voldoet aan één van onderstaande criteria:

• De opzegvergoeding bedraagt maximaal 15% van de resterende (verwachte) waarde van de overeenkomst;

• De opzegvergoeding bedraagt het verschil tussen de marktprijs op het moment van beëindigen en de prijs van de overeenkomst over het resterende volume plus een administratieve vergoeding van maximaal 50 Euro;

• De opzegvergoeding bedraagt maximaal 100 Euro per niet uitgediend jaar van de overeenkomst.

11. Deze beleidsregel is niet van toepassing indien er sprake is van een overeenkomst tot levering aan een groep afnemers, waarbij:

a. de meerderheid van deze afnemers rechtspersoon is of handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf;

b. alle afnemers in de overeenkomst vertegenwoordigd worden, en

c. voor levering van elektriciteit: deze vertegenwoordiger er zorg voor draagt dat hij ten aanzien van alle aansluitingen met een doorlaatwaarde van ten hoogste 3*80A over toestemming tot vertegenwoordiging in het kader van de overeenkomst beschikt, of

voor levering van gas: deze vertegenwoordiger er zorg voor draagt dat hij ten aanzien van alle aansluitingen met een verbruik van minder dan 170 000 m3 gas per jaar over toestemming tot vertegenwoordiging in het kader van de overeenkomst beschikt.

12. Deze uitzondering komt overeen met het wetsvoorstel van 21 juni 2005, Veegwet EZ 2005 (Eerste Kamer, 30 027), waarin wordt geregeld dat bij dit soort overeenkomsten kan worden afgeweken van de artikelen 95b en 95m, tweede, derde en achtste tot en met twaalfde lid van de Elektriciteitswet en van de artikelen 44 en 52b, tweede, derde en achtste tot en met twaalfde lid van de Gaswet en komt te vervallen zodra de Veegwet in werking treedt.

Toelichting bij artikel 6, invoering

13. Een vergunninghouder die een opzegvergoeding wil hanteren moet dit opnemen in de overeenkomst. Het moet duidelijk zijn wat voor een bedrag in rekening kan worden gebracht. In de overeenkomst kan worden verwezen naar de Algemene Voorwaarden of het tarievenblad. De wijze waarop de opzegvergoeding voor kleinzakelijke afnemers wordt berekend, moet bijvoorbeeld ook hier uit blijken.

Toelichting bij artikel 7, slotbepalingen

14. Vanaf de vaststelling van deze beleidsregel zal de Raad die opzegvergoedingen die hiermee in strijd zijn in beginsel onredelijk achten. De Raad zal op basis van signalen uit de markt controleren of de daadwerkelijk berekende opzegvergoedingen voldoen aan de criteria zoals geformuleerd in onderhavige beleidsregel. Indien een opzegvergoeding niet voldoet aan deze criteria kan de Raad overgaan tot handhaving. Daarbij zal in ogenschouw worden genomen of in afzonderlijke gevallen - ondanks dat een opzegvergoeding in strijd is met deze beleidsregel -, deze vergoeding toch redelijk is, omdat de vergunninghouder kan aantonen dat kosten zijn gemaakt die een hogere vergoeding billijken en deze vergoeding duidelijk van te voren is bedongen.

15. De Raad zal deze beleidsregel eenmaal per jaar evalueren. De Raad zal dan toetsen of de aangegeven maximumbedragen nog redelijk zijn. Gewijzigde omstandigheden, bijvoorbeeld een stijging van de kosten voor de leveranciers, zullen bij een evaluatie worden meegenomen.

Den Haag, 25 april 2006.

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

P. Kalbfleisch.

R.J.P. Jansen.

G.J.L. Zijl .

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen zes weken na de dag van bekendmaking van dit besluit een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, Juridische Dienst, Postbus 16326, 2500 BH Den Haag.

1 Wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter uitvoering van richtlijn nr. 2003/54/EG, (PbEG L 176), verordening nr. 1228/2003 (PbEG L 176) en richtlijn nr. 2003/55/EG (PbEG L 176), alsmede in verband met de aanscherping van het toezicht op het netbeheer (Wijziging Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in verband met implementatie en aanscherping toezicht netbeheer), Derde Nota van Wijziging, Kamerstukken II 2003/04, 29 372, nr. 51.

Naar boven