Beoefenen onderwatersport in de Oosterschelde

De hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Zeeland,

Overwegende

- dat met het per 1 december 2004 in werking treden van het gewijzigde Binnenvaartpolitiereglement het reguleren van de onderwatersport (duiksport) in de Oosterschelde een bevoegdheid is geworden van Rijkswaterstaat Zeeland;

- dat tot 1 december 2004 de Provincie Zeeland de onderwatersport in de Oosterschelde reguleerde door middel van de Provinciale Duiksportverordening Zeeland 2002;

- dat in artikel 8.08 tweede lid van het Binnenvaartpolitiereglement het verbod is opgenomen de onderwatersport te beoefenen op bepaalde plaatsen alsmede in gedeelten van de vaarwegen welke zijn bestemd voor de doorgaande scheepvaart;

- dat onder vorenbedoelde gedeelten van de vaarwegen in beginsel alle betonde en/of bebakende vaarwateren en de scheepvaartkanalen worden begrepen;

- dat op grond van artikel 8.08 derde lid van het Binnenvaartpolitiereglement door de bevoegde autoriteit vrijstelling van voornoemd verbod kan worden verleend;

- dat voorts op grond van artikel 8.08 tweede lid onder g van het Binnenvaartpolitiereglement door de bevoegde autoriteit gebieden kunnen worden aangewezen alwaar het verboden is de onderwatersport te beoefenen;

- dat bij de voorbereiding van dit besluit overleg is gepleegd met betrokken overheidsdiensten, de visserijsector en de Nederlandse Onderwatersport Bond.

Gelet op artikel 8.08 tweede en derde lid van het Binnenvaartpolitiereglement.

Besluit

I. Vrijstelling te verlenen van het verbod tot het beoefenen van de onderwatersport in gedeelten van de vaarwegen welke zijn bestemd voor de doorgaande scheepvaart voor wat betreft de volgende betonde en/of bebakende vaarwateren van de Oosterschelde:

- de vaarwateren ten westen van de Zeelandbrug met uitzondering van de voormalige munitiestortplaats ter hoogte van het havenkanaal naar Zierikzee, alsmede met uitzondering van het vaarwater ten westen van de denkbeeldige lijn tussen de gele ton O 11 en de roodgroene ton R 16A-G 1, alsmede met uitzondering van het vaarwater Geul;

- het vaarwater Dortsman;

- de vaarwateren ten oosten van de denkbeeldige lijn tussen de groene ton O 23 en de rode ton O 26 met uitzondering van het vaarwater Schaar van Yerseke voor zover gelegen ten zuiden van de denkbeeldige lijn tussen de groene ton SvI 3 en de rode ton SvI 8, alsmede met uitzondering van het vaarwater Verswatergeul.

II. Aan te wijzen als verboden gebieden tot het beoefenen van de onderwatersport:

- het gebied tussen de stormvloedkering in de Oosterschelde en de ten oosten daarvan gelegen denkbeeldige lijn welke wordt gevormd door de met het A1-verbodsteken voorziene gele tonnen (beginnend bij AF 3 en eindigend bij O 13);

- het gebied tussen de stormvloedkering in de Oosterschelde en de ten oosten daarvan gelegen denkbeeldige lijn welke wordt gevormd door de met het A1-verbodsteken voorziene gele tonnen (beginnend bij Dam-O 2 en eindigend bij O 25).

III. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Toelichting

Afwegende de belangen van de vaarweggebruikers en daar waar mogelijk tegemoetkomend aan de belangen van de beoefenaars van de onderwatersport, wordt met dit besluit vrijstelling verleend van het hierboven omschreven verbod. De relatief lagere scheepvaartintensiteit laat het toe dat in genoemde betonde en/of bebakende vaarwateren van de Oosterschelde (behoudens de uitgezonderde gedeelten) de onderwatersport wordt beoefend mits men de nodige voorzorgsmaatregelen neemt en de nodige voorzichtigheid betracht.

Voorts worden met dit besluit een aantal gebieden aangewezen alwaar het verboden is de onderwatersport te beoefenen. Het in-, uit- of doorvaren van deze gebieden is reeds door middel van het A1-verbodsteken geregeld. Afwegende met name het veiligheidsbelang van de beoefenaars van de onderwatersport, is het eveneens niet gewenst dat in deze gebieden de onderwatersport wordt beoefenend.

Bij de opstelling van dit besluit is voor de beschrijving en de benaming van de vaarwateren en de betonning/bebakening uitgegaan van de ‘Officiële zeekaarten voor de kust- en binnenwateren’ (de zogenaamde 1800 serie; editie 2006) zoals deze worden uitgegeven door de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine.

Hetgeen in dit besluit is vermeld, laat onverlet de overige ge- en verboden zoals die uit het Binnenvaartpolitiereglement voortvloeien alsmede de ge- en verboden zoals die uit andere toepasselijke wet- en regelgeving voortvloeien. Voorts wordt de beoefenaars van de onderwatersport geadviseerd een recente editie van de ‘Officiële zeekaarten voor de kust- en binnenwateren’ te raadplegen alwaar meer informatie is te vinden omtrent ter plaatse van kracht zijnde beperkingen, waarschuwingen en dergelijke.

Informatie

Nadere informatie omtrent dit besluit kan worden verkregen bij de heer mr. G.M. van Woudenberg, te bereiken tijdens kantooruren op telefoonnummer 0118-622293.

Middelburg, 7 april 2006.
De hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Zeeland,
J.H.G. Jacobs.

Bezwaar

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen dit besluit binnen zes weken na de dag waarop dit is bekendgemaakt een bezwaarschrift worden ingediend. Het bezwaarschrift moet worden gericht aan de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Zeeland (postbus 5014, 4330 KA Middelburg).

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en ten minste de volgende gegevens te bevatten:

a. naam en adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. vermelding van de datum en omschrijving van het besluit waartegen het bezwaarschrift zich richt;

d. een opgave van de redenen waarom men zich met het besluit niet kan verenigen.

Voorlopige voorziening

Indien een bezwaarschrift is ingediend, is het mogelijk om daarnaast een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen. Een dergelijk verzoek dient te worden gericht aan de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het bezwaarschrift zijn woonplaats heeft.

Het verzoek dient te zijn ondertekend en ten minste de gegevens te bevatten zoals hierboven vermeld bij het indienen van een bezwaarschrift. Voorts dient een afschrift van het ingediende bezwaarschrift te worden overlegd. Naar aanleiding van het verzoek kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen dat vereist. Voor de behandeling van het verzoek wordt een bedrag aan griffierecht geheven. De griffier van de betrokken rechtbank wijst de verzoeker na de indiening van diens verzoek op de verschuldigdheid van het griffierecht en bericht de verzoeker binnen welke termijn en op welke wijze het verschuldigde griffierecht moet worden voldaan.

Naar boven