Uniform rolreglement voor het procederen in civiele zaken

Dit reglement is gelijkluidend aan het rolreglement dat ook bij de andere gerechtshoven in Nederland geldt, onder toevoeging van enkele aanvullingen, die uitsluitend bij het gerechtshof te Arnhem gelden. De aanvullingen zijn cursief geplaatst.

1. Algemeen

1.1. Reikwijdte

Dit rolreglement heeft betrekking op de wijze van procederen in alle civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid.

1.2. De rolzitting

De zitting van de enkelvoudige civiele kamer als bedoeld in artikel 344 Rv vindt wekelijks plaats op dinsdag om 10.00 uur. In bijzondere omstandigheden kan worden bepaald dat ook op andere dagen en tijdstippen rolzittingen worden gehouden. Rolzittingen worden niet gehouden op de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet genoemde algemeen erkende feestdagen en op de bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen.

Pachtzaken die met een dagvaarding worden ingeleid, worden op dezelfde rol behandeld.

De voor de rol over te leggen stukken dienen uiterlijk op de dienende dag te 09.00 uur ter griffie aanwezig te zijn.

1.3. De rolzitting in de nevenzittingsplaats Leeuwarden

In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 vindt in geval van hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad die zijn uitgesproken op of na 1 juli 2006, de zitting van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 344 Rv plaats op dinsdag te 10.00 uur, in de nevenzittingsplaats Leeuwarden, ter plaatse van de griffie van het gerechtshof te Leeuwarden. Op de verdere behandeling van deze zaken in de nevenzittingsplaats is het rolreglement van het gerechtshof te Leeuwarden van toepassing.

2. Het aanbrengen van de zaak

2.1. Bij het inschrijven van een nieuwe zaak ter griffie dient de procureur van appellant over te leggen:

1) de originele dagvaarding in hoger beroep (en zo nodig: herstelexploot en verlof ingevolge art. 117 Rv);

2) een kopie van de dagvaarding in eerste aanleg;

3) een afschrift van het vonnis of de vonnissen waarvan beroep als bedoeld in artikel 231 lid 1, eerste zin, Rv;

4) een schrijven waarin het belang van de zaak wordt aangegeven.

Deze stukken dienen uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum, ter griffie te zijn ingediend.

Een verzuim dienaangaande kan binnen twee weken na de roldatum worden hersteld; verlenging van deze termijn kan uitsluitend op grond van klemmende redenen schriftelijk aan de rolraadsheer worden verzocht tot uiterlijk vier dagen vóór afloop van de termijn.

Bij betekening in het buitenland dienen de voorgeschreven bescheiden te worden overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat de dagvaarding in hoger beroep op juiste wijze is betekend. Dit geldt ook als betekening aan de advocaat/procureur/deurwaarder van de wederpartij cfm. artikel 63 Rv heeft plaatsgevonden.

Indien niet appellant, maar geïntimeerde de zaak ter rolle introduceert, dient hij zorg te dragen voor overlegging van de onder 2.1. genoemde bescheiden.

Het is wenselijk dat de voor het inschrijven van een nieuwe zaak over te leggen stukken uiterlijk op de maandag vóór de rolzitting om 15.00 uur ter griffie zijn ingediend.

Indien bedoelde stukken niet tijdig zijn overgelegd, wordt het griffierecht voor appellant voorlopig vastgesteld op het maximaal griffierecht en voor geïntimeerde op het griffierecht behorende bij onbepaalde waarde. Na schriftelijk verzoek (met overlegging van de bedoelde stukken) zal het griffierecht definitief worden vastgesteld.

2.2. Voorts dient, indien van toepassing, te worden overgelegd een kopie van het bewijs van (voorwaardelijke) toevoeging in hoger beroep. Indien de procureur nog niet hierover beschikt, deelt hij schriftelijk mede dat een toevoeging is aangevraagd. Zodra de toevoeging is verkregen, moet een kopie hiervan aan de griffie worden overgelegd.

Wanneer een kopie van de toevoeging niet is overgelegd vóórdat de zaak is afgedaan, wordt het volledige griffierecht in rekening gebracht (artikel 17 Wtbz).

2.3. Bij anticipatie dient voorts het desbetreffende exploot als bedoeld in artikel 126 Rv te worden overgelegd alsmede de oorspronkelijke appèldagvaarding.

2.4. Indien partijen hun geschil bij wijze van prorogatie aan het hof voorleggen, dient de eisende partij bij het aanbrengen van de zaak de akte van prorogatie - indien opgemaakt - over te leggen.

2.5. In geval van verwijzing dient de partij die de zaak aanbrengt het originele oproepingsexploot over te leggen, indien dit is uitgebracht, alsmede (een kopie van) de uitspraak waarbij de zaak naar het hof is verwezen.

3. Het verloop van de procedure

3.1. Memories en akten worden in enkelvoud ingediend. De partij die een memorie of akte indient, draagt zorg voor gelijktijdige toezending dan wel terhandstelling van een afschrift daarvan alsmede van de daarbij behorende producties aan de wederpartij.

3.2. Voor de memorie van grieven, de memorie van antwoord alsmede de memorie van antwoord in het incidenteel appèl, wordt een eerste uitstel van zes weken verleend en - behoudens partijperemptoir - een tweede uitstel van zes weken. In kort geding zijn die termijnen telkens vier weken.

3.3. Indien een partij na verloop van voormelde termijnen geen memorie neemt of akte verzoekt, volgt uitstel van vier weken of in kort geding van twee weken, ambtshalve peremptoir (AP).

3.4. Na de memorie van antwoord respectievelijk de memorie van antwoord in het incidenteel appèl wordt twee weken uitstel verleend voor hetzij vragen van pleidooi, hetzij verzoeken van akte, hetzij vragen van arrest.

3.5. De partij die langer uitstel verlangt, dient zulks schriftelijk, uiterlijk één week voor de rolzitting en onder opgave van redenen aan de rolraadsheer te verzoeken, waarbij tevens moet worden aangegeven of de wederpartij hiermee akkoord gaat. Is dit laatste het geval, dan wordt een ambtshalve peremptoir uitstel verleend, tenzij naar het oordeel van de rolraadsheer hierdoor het geding onredelijk zou worden vertraagd. Gaat de wederpartij niet akkoord, dan beslist de rolraadsheer.

3.6. Een akte dient kort en bondig te zijn en is alleen bedoeld voor een bewijsaanbod, het overleggen van producties of een summiere reactie op een nieuwe stelling of productie. Akten die hieraan niet voldoen, worden in beginsel geweigerd.

Indien bij gelegenheid van een comparitie, enquête, tussenarrest, descente of pleidooi aan partijen toestemming is verleend voor het verzoeken van een uitgebreide akte of het nemen van een nadere memorie, dienen partijen zulks in die akte/memorie uitdrukkelijk te vermelden. Voor een akte en een nadere memorie wordt slechts éénmaal een ambtshalve peremptoir uitstel verleend van vier weken en in kort geding van twee weken.

3.7. Partij-peremptoir (PP) dient uiterlijk twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij te worden aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

3.8. Indien de partij die aan het woord is, schriftelijk verzoekt de zaak vervroegd op de rol te plaatsen, staat deze partij ambtshalve peremptoir; haar zal vervolgens geen uitstel worden verleend.

3.9. Akte van niet-dienen kan op verzoek van een partij worden verleend indien de wederpartij die peremptoir staat, in verzuim is een memorie te nemen of akte te verzoeken, mits dit ten minste twee weken vóór de rolzitting schriftelijk aan de wederpartij is aangezegd, met afschrift daarvan aan de rolraadsheer.

3.10. Op eenparig schriftelijk verzoek van partijen of op eenparig verzoek van partijen op de rolzitting wordt de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen aangehouden.

3.11. Zaken die met de aantekening peremptoir op de rol staan zonder dat één van partijen een proceshandeling verricht, worden voor 53 weken aangehouden. Op schriftelijk verzoek van één der partijen wordt de zaak op een eerder tijdstip weer op de rol geplaatst. Op de dienende dag kan alsdan geen uitstel worden gevraagd. De bestaande termijn van 53 weken loopt door indien alsdan niet de proceshandeling plaatsvindt waarvoor de zaak staat.

Wanneer na 53 weken niet de proceshandeling plaatsvindt waarvoor de zaak staat, wordt op de dienende dag de zaak overeenkomstig artikel 251 Rv op verlangen van de wederpartij van de partij die een proceshandeling moet verrichten, dan wel ambtshalve, maximaal drie maanden aangehouden om die wederpartij de gelegenheid te geven verval van instantie te vorderen, dan wel om te vragen een laatste uitstel te verlenen aan de partij die een proceshandeling moet verrichten, dan wel om arrest te wijzen, dan wel voor ambtshalve royement.

3.12. Indien één van partijen royement verzoekt, wordt de zaak voor vier weken aangehouden voor uitlating door de wederpartij. Op schriftelijk verzoek van die wederpartij wordt de termijn éénmaal verlengd met vier weken, ambtshalve peremptoir.

3.13. De procureur van een partij die zich op een roldatum aan een zaak wil onttrekken of niet in staat is gesteld op die roldatum de proceshandeling waarvoor hij aan de beurt is te verrichten, doet daarvan ter rolzitting mededeling. Bij zijn mededeling geeft hij tevens aan dat hij zijn opdrachtgever over de gevolgen van een of ander heeft geïnformeerd

De rolraadsheer verwijst na die mededeling de zaak naar de roldatum, gelegen op een termijn van twee weken nadien, tenzij de wederpartij zich terstond wenst uit te laten.

Op deze nieuwe roldatum zal de wederpartij zich in ieder geval uitlaten. Zij kan verzoeken in de zaak arrest te wijzen, tenzij zich op deze roldatum een andere procureur stelt.

In het laatste geval zal de rolraadsheer aan deze partij toestaan de proceshandeling waarvoor zij aan de beurt was alsnog te verrichten. Op schriftelijk verzoek van deze partij kan de termijn eenmaal worden verlengd met vier weken, ambtshalve peremptoir.

3.14. Bij het vragen van arrest dienen beide partijen hun volledige procesdossier (inclusief de stukken van de eerste aanleg en een staat van kosten voor beide instanties) over te leggen. Wanneer een partij peremptoir staat voor fourneren en daarmee in gebreke blijft, wordt arrest op één dossier gewezen.

4. Incidenten

4.1. De partij die een incident wil opwerpen kan zulks doen in de appèldagvaarding, bij afzonderlijke incidentele memorie of bij een reguliere memorie. In het laatste geval dient in het opschrift uitdrukkelijk kenbaar te worden gemaakt dat tevens een vordering in een incident wordt ingesteld.

4.2. Voor het antwoord op de vordering in het incident wordt een uitstel verleend van twee weken.

4.3. Indien de wederpartij geen bezwaar heeft tegen toewijzing van de vordering in het incident, kan zij zulks schriftelijk aan de rolraadsheer berichten, waarna ter rolle arrest in het incident kan worden gewezen als bedoeld in artikel 232, lid 2 aanhef en onder b Rv.

5. Pleidooi

5.1. Bij het vragen van pleidooi legt de partij die om pleidooi vraagt, kopie van haar volledige procesdossier in viervoud over. De vragende partij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

De stukken dienen in pachtzaken in zesvoud te worden overgelegd.

5.2. De partij die bij pleidooi nieuwe stukken in het geding wenst te brengen (anders dan de pleitnota), dient ervoor zorg te dragen dat deze stukken uiterlijk op de vierde werkdag vóór de datum van het pleidooi ter griffie in viervoud alsmede door de wederpartij zijn ontvangen, tenzij de voorzitter een andere termijn bepaalt. De partij die pleitnotities in het geding wenst te brengen, legt deze bij de aanvang van haar pleidooi in viervoud aan het hof over onder terhandstelling van een vijfde exemplaar aan de wederpartij.

5.3. De procureurs dragen er zorg voor dat partijen bij de pleidooien in persoon aanwezig zijn, opdat zij, indien het hof dat nodig vindt, inlichtingen kunnen verstrekken. Rechtspersonen dienen zich voor dat doel te laten vertegenwoordigen door één of meer personen die van de zaak op de hoogte zijn. De voorzitter kan desverzocht bepalen dat de aanwezigheid van partijen niet is vereist.

5.4. In geval van pleidooi krijgt iedere partij de gelegenheid haar standpunt gedurende ten hoogste dertig minuten toe te lichten. Indien een partij langer wenst te pleiten, dient zij dit bij het vragen van het pleidooi te verzoeken, onder opgave van de gewenste tijdsduur en onder opgave van redenen.

5.5. Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer/voorzitter schriftelijk pleidooi toestaan. Een keuze voor het schriftelijk doen bepleiten van de zaak zal worden verstaan als het afstand doen van het recht op mondeling pleidooi.

5.6. De zaak zal voor overlegging van de pleitnota’s met inachtneming van het bepaalde onder 5.7. acht weken peremptoir worden aangehouden. Op eenparig verzoek van de partijen kan eenmalig een uitstel van maximaal acht weken, peremptoir, worden verleend. Indien alsdan niet schriftelijk wordt gepleit, zal de zaak twee weken worden aangehouden voor arrestbepaling.

5.7. Uiterlijk twee weken voor de rolzitting waarop de pleitnota’s zullen worden overgelegd, zenden de advocaten/procureurs elkaar de pleitnota’s toe, opdat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen pleitnota een beknopte repliek onderscheidenlijk dupliek op te nemen. Het staat de advocaten/procureurs niet vrij - behoudens uitdrukkelijke instemming van de wederpartij - de tekst van de toegezonden pleitnota te wijzigen.

6. Bijzondere bepalingen inzake spoedappèl in kort geding

6.1. De appellant die wenst dat het hoger beroep van een kort-gedingvonnis als ‘spoedappèl’ wordt behandeld, dient de grieven en de toelichting daarop in de appèldagvaarding op te nemen dan wel gelijk met de appèldagvaarding te doen betekenen. In de appèldagvaarding en bij het aanbrengen van de zaak dient te worden vermeld dat een spoedbehandeling wordt verzocht.

6.2. Indien de voorzitter van de kamer die het kort geding zal behandelen dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (geïntimeerde dient daarvan uit te gaan) zal de zaak verder als spoedappèl worden behandeld en zal op de eerste rechtsdag aan geïntimeerde een ambtshalve peremptoir uitstel van twee weken voor antwoord worden verleend. Indien de wederpartij in gebreke blijft, wordt ambtshalve akte niet dienen verleend.

6.3. Indien door appellant geen spoedappèl is verzocht, kan geïntimeerde de eerstdienende dag ter rolle mededelen dat hij behandeling als spoedappèl wenst. Hij stelt van zodanig voornemen de griffie en de procureur van de wederpartij tijdig schriftelijk op de hoogte.

6.4. Indien de voorzitter dan wel de rolraadsheer de zaak voldoende spoedeisend acht (appellant dient daarvan uit te gaan), krijgt appellant een ambtshalve peremptoir uitstel van twee weken voor grieven. Geïntimeerde krijgt vervolgens een ambtshalve peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken voor antwoord. Indien de wederpartij in gebreke blijft, wordt ambtshalve akte niet dienen verleend.

6.5. Komt geïntimeerde bij zijn antwoord in incidenteel hoger beroep of doet hij een beroep op niet-ontvankelijkheid, dan zal (principaal) appellant daarop bij pleidooi kunnen antwoorden, tenzij hij schriftelijk wenst te reageren. In dat geval zal aan appellant daartoe een ambtshalve peremptoir uitstel van ten hoogste twee weken worden verleend. Dit uitstel kan tot één week worden verkort. Indien de wederpartij in gebreke blijft, wordt ambtshalve akte niet dienen verleend.

6.6. Een partij die pleidooi wenst, dient zich met een daartoe strekkend verzoek zo spoedig mogelijk (bij voorkeur reeds vóór of op de eerste rechtsdag) tot de griffie te wenden. Zij dient daarbij opgave te doen van de eigen verhinderingen en die van de wederpartij.

De opgave van de verhinderdata betreft een periode van drie maanden volgend op de dag waarop van grieven is of wordt gediend.

1) Zodra de rolraadsheer/kamervoorzitter het verzoek om een spoedappèl heeft gehonoreerd en de verhinderdata van beide partijen zijn opgegeven, wordt de datum voor pleidooi bepaald.

2) Mocht één van partijen in gebreke zijn gebleven met het opgeven van verhinderdata, vraagt de griffie de ontbrekende verhinderdata op; hiervoor wordt een termijn van één week gegund.

3) De verhinderdata worden per fax naar de griffie gezonden.

4) Indien de desbetreffende partij daarmee in gebreke blijft, wordt desondanks de datum voor pleidooi bepaald en wordt een verzoek om uitstel van die zijde in beginsel afgewezen.

Partijen worden door de griffie schriftelijk geïnformeerd over de pleitdatum en de verdere gang van zaken.

6.7. Het hof doet op zo kort mogelijke termijn uitspraak.

6.8. Op éénparig verzoek van partijen kan de rolraadsheer een langere termijn toestaan voor het nemen van een memorie of voor pleidooi. In het algemeen zal dit meebrengen dat de zaak niet meer als spoedappèl wordt behandeld.

6.9. In geval van uiterste spoed kan van bovenstaande regeling worden afgeweken en kunnen termijnen worden verkort. De meest gerede partij dient zich dan vóór het aanhangig maken van de zaak per brief tot de rolraadsheer te wenden, die naar bevind van zaken zal handelen.

7. Overige bepalingen

7.1. De stukken die aan het hof worden overgelegd, mogen geen opmerkingen dan wel accentueringen bevatten, die niet in het originele stuk voorkomen. Stukken die hieraan niet voldoen, zullen niet worden geaccepteerd en worden geretourneerd aan de procureur. Deze dient de stukken binnen twee weken te vervangen door exemplaren die daarvan geschoond zijn. In zaken van spoedappèl in kort geding bedraagt deze termijn één week.

Richtlijnen datumbepaling voor zittingen

1) Een datum voor een comparitie, enquête en descente wordt in het arrest bepaald. De procureurs van partijen kunnen bij een dringende reden van verhindering binnen twee weken na het arrest schriftelijk verzoeken een andere datum te bepalen. Zij dienen daarbij, onder vermelding van die dringende reden van verhindering, opgave te doen van de verhinderdata van alle partijen, hun advocaten en eventueel getuigen. Verzoeken tot aanhouding na deze termijn van twee weken worden in beginsel niet ingewilligd. Het feit dat advocaten, partijen en/of getuigen nadien toch verhinderd blijken, kan (behoudens zeer bijzondere omstandigheden) geen reden tot uitstel opleveren. Bij eventuele voortzetting van de zitting wordt de datum bepaald in overleg met de advocaten/procureurs en de partijen.

2) Een datum voor pleidooi wordt bepaald nadat de procureurs van partijen in de gelegenheid zijn gesteld verhinderdata op te geven. De opgave van verhinderdata door procureurs heeft ook betrekking op die van partijen. Vóór de vaststelling van de datum van de zitting kunnen nieuwe, na de opgave van de verhinderdata alsnog opgekomen verhinderdata, schriftelijk aan de griffie worden gemeld. Het feit dat partijen of hun advocaten nadien verhinderd blijken te zijn, kan (behoudens zeer bijzondere omstandigheden) geen reden tot uitstel opleveren. Een verzoek om uitstel namens de partij(en) die geen verhinderdata heeft (hebben) opgegeven, zal niet worden gehonoreerd. De partij die desondanks bij het uitstelverzoek volhardt dan wel niet verschijnt, krijgt geen nieuwe datum voor een zitting.

3) Voor het overige zal een verzoek tot aanhouding slechts worden ingewilligd indien sprake is van zeer bijzondere omstandigheden èn bovendien voldaan is aan de volgende punten:

het uitstelverzoek is

‐ zo tijdig mogelijk,

‐ schriftelijk,

‐ deugdelijk gemotiveerd, in het bijzonder ten aanzien van de aard van de verhindering en het tijdstip waarop de reden voor de verhindering bekend is geworden,

‐ vergezeld van een opgave van nieuwe verhinderdata van beide partijen,

‐ met de mededeling of de wederpartij al of niet met uitstelverlening akkoord is,

ingediend. Als aan deze punten niet is voldaan, wordt op het uitstelverzoek negatief beslist.

4) Ziekte wordt niet als zeer bijzondere omstandigheid beschouwd, tenzij:

‐ indien het een advocaat betreft: deze zich - gelet op de aard en omvang van de zaak - niet kan laten vervangen door een kantoorgenoot;

‐ indien het een partij betreft: diens aanwezigheid op de zitting nodig is voor een goede behandeling van de zaak;

‐ het een getuige betreft.

Als zeer bijzondere omstandigheid geldt niet het optreden van een advocaat bij een andere zitting.

5) Als een getuige niet verschijnt, wordt slechts een nadere dag bepaald, indien ter zitting wordt overgelegd een dagvaarding van de getuige, kopie van de aangetekende brief waarbij de getuige is opgeroepen of een schriftelijke verklaring van de getuige dat hij op het bepaalde tijdstip zal verschijnen.

7.2. Indien omstandigheden van het geval daartoe aanleiding geven kan de rolraadsheer/voorzitter van dit rolreglement afwijken. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de rolraadsheer/voorzitter.

Dit reglement treedt in werking op 1 juli 2006.

Naar boven