Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen 2006

22 december 2005

Nr. 25138048

Het College voor zorgverzekeringen,

Gelet op artikel 60, eerste lid, Zorgverzekeringswet;

Heeft in zijn vergadering van 22 december 2005 besloten:

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

In dit bestuursreglement en de bijbehorende bijlagen wordt verstaan onder:

a. de wet: de Zorgverzekeringswet;

b. het college: het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de wet;

c. de voorzitter: de voorzitter van het college, tenzij in dit reglement anders is bepaald;

d. een commissie: een commissie, als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de wet;

e. directie: de directie, genoemd in artikel 6.2, eerste lid, van dit reglement;

f. algemeen directeur: de algemeen directeur genoemd in artikel 6.2, tweede lid van dit reglement;

g. directeur: elk van de directeuren genoemd in artikel 6.2, eerste lid;

h. rapport: rapportage of signalering, als bedoeld in artikel 66, van de wet en artikel 43 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

i. de minister: de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Hoofdstuk 2 De voorzitter

Artikel 2.1

1. De voorzitter geeft leiding aan de werkzaamheden van het college, voor zover deze verband houden met de vergaderingen van het college.

2. De voorzitter onderhoudt namens het college het contact met de algemeen directeur.

3. De voorzitter ziet erop toe, dat het college tijdig de nodige voorstellen bereiken.

Artikel 2.2

1. Het college wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan, die de voorzitter vervangt bij diens afwezigheid of ontstentenis. Deze aanwijzing geschiedt telkens voor de periode van ten hoogste een jaar.

2. Hetgeen in dit bestuursreglement over de voorzitter is bepaald, is mede van toepassing op de plaatsvervangend voorzitter, wanneer deze de voorzitter vervangt.

Hoofdstuk 3 De vergaderingen van het College

Paragraaf 3.1 De voorbereiding

Artikel 3.1

1. De algemeen directeur legt aan het college gerichte stukken, met uitzondering van stukken tot afdoening waarvan hij krachtens besluit van het college bevoegd is, aan de voorzitter voor.

2. De voorzitter plaatst aan hem voorgelegde stukken, met uitzondering van stukken tot afdoening waarvan hij krachtens besluit van het college bevoegd is, ter afdoening door het college op de agenda of zendt ze ter voorbereiding van de besluitvorming door het college aan de algemeen directeur.

Artikel 3.2

1. Het college vergadert in de regel eens per maand.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, belegt de voorzitter een vergadering zo dikwijls hij dit nodig oordeelt of drie leden hem dit, schriftelijk en met redenen omkleed, verzoeken.

3. De voorzitter bepaalt tijd en plaats van de vergaderingen. Een vergadering, belegd naar aanleiding van een verzoek, als bedoeld in het tweede lid, wordt gehouden binnen drie weken nadat het verzoek bij de voorzitter is ingekomen.

Artikel 3.3

1. De voorzitter stelt de agenda voor de vergaderingen van het college samen. Hij draagt er zorg voor dat de agenda ruim voor het plaatsvinden van de vergadering algemeen bekend wordt gemaakt.

2. De algemeen directeur legt de voorzitter tijdig een concept-agenda voor.

3. De algemeen directeur draagt zorg voor de rondzending van de oproepbrieven, de agenda en de overige voor de vergadering bestemde stukken.

Paragraaf 3.2 De vergaderingen in het algemeen

Artikel 3.4

1. De vergaderingen zijn openbaar, tenzij het college in bijzondere gevallen besluit achter gesloten deuren te vergaderen.

2. Over de volgende onderwerpen en aangelegenheden vergadert het college in ieder geval achter gesloten deuren:

a. onderwerpen die aan de privacy van personen raken;

b. onderwerpen die bedrijfsgevoelige gegevens betreffen;

c. aangelegenheden die als gevolg van de openbare behandeling personen onevenredig in hun belangen kunnen benadelen;

d. onderwerpen die nog niet voldoende zijn voorbereid ten behoeve van de openbare behandeling;

e. interne aangelegenheden van het college als werkgever.

Artikel 3.5

1. De algemeen directeur en de andere directeuren wonen de vergaderingen bij. Indien in de vergadering onderwerpen worden behandeld die hen persoonlijk betreffen, verlaten zij de vergadering als de voorzitter hen dat verzoekt

2. De directeuren hebben in de vergadering een raadgevende stem.

3. De voorzitter kan andere leden van het personeel van de organisatie opdragen het college in de vergadering bij te staan.

Artikel 3.6

1. De voorzitter is bevoegd de vergadering te openen zodra meer dan de helft van de leden aanwezig is.

2. De voorzitter is bevoegd de vergadering af te gelasten, indien een half uur na het aanvangsuur niet meer dan de helft van de leden aanwezig is.

3. Indien bij het houden van een stemming blijkt, dat niet meer dan de helft van de leden aanwezig is, verdaagt de voorzitter de vergadering.

4. Heeft het tweede of het derde lid toepassing gevonden dan kan over de aangehouden agendapunten in een volgende vergadering worden beslist. Voor zover het de behandeling van deze punten betreft, zijn op deze vergadering het bepaalde in de eerste drie leden niet van toepassing.

Artikel 3.7

1. De voorzitter leidt de vergaderingen en is belast met de handhaving van de orde in de vergaderingen.

2. De voorzitter is bevoegd de vergadering te schorsen. Hij kan de beraadslagingen sluiten, zodra hij meent, dat een voorstel voldoende is toegelicht.

3. Onderwerpen, die niet op de agenda staan, worden niet in behandeling genomen, tenzij het college de behandeling ervan van eenvoudige of spoedeisende aard verklaart.

Artikel 3.8

1. De algemeen directeur draagt er zorg voor, dat een ontwerp van een zakelijk verslag van elke vergadering wordt opgemaakt.

2. Hij zendt het ontwerp aan de leden en aan degenen die de vergadering hebben bijgewoond toe, zo mogelijk tegelijk met de agenda voor de daarop volgende vergadering. Aan de hand van eventueel over het ontwerp gemaakte op- en aanmerkingen stelt het college het verslag vast.

Artikel 3.9

Rapporten en besluiten van het college behoeven de handtekening van de voorzitter en de algemeen directeur.

Artikel 3.10

Ter bevordering van een goede gang van zaken met betrekking tot de vergaderingen van het college neemt de voorzitter beslissingen in die gevallen waarin dit reglement niet voorziet.

Paragraaf 3.3 De stemmingen

Artikel 3.11

Besluiten over zaken of personen worden, tenzij de wet of dit reglement anders bepalen, genomen bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 3.12

1. Bij een stemming brengt ieder lid één stem uit.

2. Behoudens het bepaalde in artikel 3.6, vierde lid, is een stemming nietig, indien niet meer dan de helft van het aantal leden aan de stemming heeft deelgenomen.

3. Leden, die blanco of ongeldig hebben gestemd, worden geacht aan een stemming te hebben deelgenomen. Hun stem wordt echter niet meegerekend bij de bepaling der stemverhouding.

4. In geval van een nietige stemming vindt in een volgende vergadering herstemming plaats. De herstemming is geldig, ongeacht het aantal leden dat er aan heeft deelgenomen.

Artikel 3.13

Over zaken wordt mondeling gestemd. Over personen wordt eveneens mondeling gestemd, tenzij een lid om een schriftelijke stemming verzoekt.

Artikel 3.14

1. Indien bij het nemen van een besluit geen van de leden stemming vraagt, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.

2. Indien bij het nemen van een besluit de stemmen staken wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.

Artikel 3.15

1. Gaat de stemming over twee personen en blijken de stemmen te staken, dan wordt overgegaan tot een tweede stemming. Indien ook bij de tweede stemming de stemmen staken, beslist het lot.

2. Gaat de stemming over meer dan twee personen, dan wordt indien bij de eerste stemming geen van hen de volstrekte meerderheid heeft verkregen, overgegaan tot een tweede stemming. Verenigt ook dan niemand de volstrekte meerderheid op zich, dan wordt voor de derde keer gestemd, echter alleen over de twee kandidaten, die bij de tweede stemming de meeste stemmen op zich verenigden. Indien bij de tweede stemming op een aantal kandidaten evenveel stemmen zijn uitgebracht en daardoor niet vaststaat, over welke kandidaten de derde stemming zal gaan, vindt over de kandidaten op wie een gelijk aantal stemmen is uitgebracht, een tussenstemming plaats. Leidt deze niet tot een beslissing, dan beslist het lot, wie van hen kandidaat zal zijn bij de derde stemming. Staken ook bij die derde stemming de stemmen, dan beslist wederom het lot.

3. Beslissing door het lot geschiedt, doordat de voorzitter uit de door de algemeen directeur vervaardigde, gesloten en gelijkvormige naambriefjes er één trekt. De persoon wiens naam op dat briefje is vermeld, is gekozen.

Paragraaf 3.4 Schriftelijke raadpleging en vergaderen met behulp van middelen van telecommunicatie

Artikel 3.16

1. In spoedeisende gevallen kunnen besluiten worden genomen door schriftelijke raadpleging van de leden.

2. De voorzitter bepaalt de termijn waarop de schriftelijke raadpleging wordt gesloten. Deze termijn omvat minimaal vijf werkdagen, gerekend vanaf de dag na de dag van verzending van de stukken.

3. Indien één of meer leden binnen de ingevolge het tweede lid gestelde termijn de voorzitter schriftelijk meedelen zich te verzetten tegen een schriftelijke raadpleging, wordt het voorstel op de agenda van de eerstvolgende vergadering van het college geplaatst en in die vergadering behandeld.

Artikel 3.17

1. In bijzondere gevallen kan de voorzitter besluiten tot een vergadering waarbij degenen die de vergadering bijwonen met behulp van middelen van telecommunicatie gelijktijdig beraadslagen.

2. De paragrafen 3.1 tot en met 3.3 zijn zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

3. Indien één of meer leden de voorzitter meedelen zich te verzetten tegen een vergadering als bedoeld in het eerste lid, vindt deze geen doorgang.

Hoofdstuk 4 Samenwerking met het college van toezicht op de zorgverzekeringen

Artikel 4.1

Het college en het College van toezicht op de zorgverzekeringen maken afspraken over de wijze waarop zij onderling samenwerken. Voor zover nodig worden de afspraken verder uitgewerkt in een overeenkomst. De afspraken betreffen in ieder geval:

a. het overleg op zowel college- als organisatieniveau;

b. de gezamenlijke huisvesting;

c. de ondersteunende diensten voor gemene rekening;

e. het betrekken van informatie van uitvoeringsorganen;

f. de onderlinge uitwisseling van informatie;

Hoofdstuk 5 De commissies

Paragraaf 5.1 De verzekeringsgeschillen en indicatiegeschillen

Artikel 5.1

Er is een Commissie verstrekkingengeschillen.

Artikel 5.2

1. Het college benoemt de leden van de commissie. Het college kan, indien het dit noodzakelijk acht, tevens plaatsvervangende leden benoemen.

2. De leden van de commissie worden benoemd voor de duur van ten hoogste vier jaar. Na afloop van deze periode kunnen zij opnieuw benoemd worden.

3. Het college kan een lid van de commissie tussentijds ontslaan. Het college ontslaat een lid van de commissie in ieder geval indien de organisaties die het betreffende lid hebben voorgedragen daartoe gezamenlijk een met redenen omkleed schriftelijk verzoek indienen.

Artikel 5.3

1. De commissie heeft de taak het college in voorkomende gevallen van advies te dienen over door het college uit te brengen adviezen als bedoeld in artikel 114 van de Zorgverzekeringswet, als bedoeld in artikel 58 AWBZ en als bedoeld in artikel 74 Ziekenfondswet, zoals dat tot 1 januari 2006 van toepassing was, alsmede over adviezen, die op vrijwillige basis door zorgverzekeraars of door een onafhankelijke instantie als bedoeld in artikel 114 Zorgverzekeringswet zijn gevraagd.

2. In de commissie hebben zitting:

a. een lid van het college, dat fungeert als voorzitter van de commissie;

b. een lid dat werkzaam is of is geweest in het beleidsveld CURE;

c. een lid dat werkzaam is of is geweest in het beleidsveld CARE;

d. een lid dat werkzaam is of is geweest bij organisaties van zorgverzekeraars;

e. een lid dat werkzaam is of is geweest bij patiëntenorganisaties;

f. een lid dat werkzaam is of is geweest bij organisaties van werknemers;

g. een lid dat werkzaam is of is geweest bij organisaties van werkgevers.

Artikel 5.4

De algemeen directeur wijst, na overleg met de voorzitter van de commissie, het lid van het personeel van de organisatie van het college aan dat als secretaris van de commissie optreedt.

Artikel 5.5

De commissie vergadert achter gesloten deuren, tenzij de voorzitter van de commissie in bijzondere gevallen besluit in het openbaar te vergaderen.

Artikel 5.6

1. De voorzitter van de commissie belegt een vergadering zo dikwijls hij dit nodig oordeelt of drie leden hem dit, schriftelijk en met redenen omkleed, verzoeken.

2. De voorzitter van de commissie bepaalt tijd en plaats van de vergaderingen van de commissie. Een vergadering, belegd naar aanleiding van een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, wordt gehouden binnen drie weken nadat het verzoek bij de voorzitter van de commissie is ingekomen.

Artikel 5.7

1. De voorzitter van de commissie stelt de agenda voor de vergaderingen samen. Hij draagt er zorg voor dat de agenda ruim voor het plaatsvinden van de vergadering algemeen bekend wordt gemaakt.

2. De secretaris legt de voorzitter van de commissie tijdig een concept-agenda voor.

3. De secretaris draagt zorg voor de rondzending van de oproepbrieven, de agenda en de overige voor de vergadering bestemde stukken.

Artikel 5.8

De voorzitter en de directeur kunnen de vergaderingen bijwonen. Zij hebben in deze vergaderingen een raadgevende stem.

Artikel 5.9

1. De secretaris kan, na overleg met de voorzitter van de commissie, leden van het personeel van de organisatie van het college uitnodigen een vergadering bij te wonen.

2. Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan de secretaris, na overleg met de voorzitter van de commissie, ook anderen dan leden van het personeel van de organisatie uitnodigen een vergadering bij te wonen.

Artikel 5.10

De voorzitter van de commissie kan de minister uitnodigen een waarnemer af te vaardigen om vergaderingen bij te wonen.

Artikel 5.11

De voorzitter van de commissie is bevoegd de vergadering af te gelasten, indien een half uur na het aanvangsuur niet meer dan de helft van de leden aanwezig is.

Artikel 5.12

1. De voorzitter van de commissie leidt de vergaderingen en is belast met de handhaving van de orde in de vergaderingen.

2. De voorzitter van de commissie is bevoegd de vergadering te schorsen. Hij kan de beraadslagingen sluiten, zodra hij meent, dat een voorstel voldoende is toegelicht.

3. Onderwerpen, die niet op de agenda staan, worden niet in behandeling genomen, tenzij de voorzitter van de commissie de behandeling ervan van eenvoudige of spoedeisende aard verklaart.

Artikel 5.13

1. De secretaris draagt er zorg voor, dat een ontwerp van een zakelijk verslag van elke vergadering wordt opgemaakt.

2. Hij zendt het ontwerp aan degenen die aan de vergadering hebben deelgenomen toe, zo mogelijk tegelijk met de agenda voor de daarop volgende vergadering.

Aan de hand van eventueel over het ontwerp gemaakte op- en aanmerkingen stelt de commissie het verslag vast.

Artikel 5.14

Ter bevordering van een goede gang van zaken met betrekking tot de vergaderingen neemt de voorzitter van de commissie beslissingen in die gevallen waarin dit reglement niet voorziet.

Paragraaf 5.2 De deskundigencommissies

Artikel 5.15

Het college kan een deskundigencommissie instellen.

Artikel 5.16

Het college benoemt de voorzitter en de leden van een deskundigencommissie. Voorzitter en leden beschikken over de voor de werkzaamheden van de commissie vereiste specifieke deskundigheid.

Artikel 5.17

De deskundigencommissie brengt, al dan niet namens het college, adviezen uit op het terrein van haar deskundigheid. Zij kan door het college verder belast worden met het verrichten van specifieke taken op het terrein van haar deskundigheid.

Artikel 5.18

De algemeen directeur wijst, na overleg met de voorzitter van een deskundigencommissie, het lid van het personeel van de organisatie van het college aan dat als secretaris van de commissie optreedt.

Artikel 5.19

De artikelen 3.6, 3.10, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 3.15, 5.5, 5.6, 5.7, 5.9, 5.12, 5.13 en 5.14 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.20

Als deskundigencommissies in de zin van dit bestuursreglement worden aangemerkt:

a. de Commissie farmaceutische hulp;

b. de Begeleidingscommissie orgaantransplantaties;

Paragraaf 5.3 Ad hoc-commissies

Artikel 5.21

Het college kan besluiten een ad hoc-commissie in te stellen. Een ad hoc-commissie wordt slechts ingesteld met een nauwkeurig omschreven opdracht en voor de duur van ten hoogste twee jaar, met dien verstande dat deze periode eenmaal kan worden verlengd met ten hoogste twee jaar.

Artikel 5.22

Het college regelt bij de instelling van een ad hoc-commissie de werkwijze van de commissie.

Hoofdstuk 6 De organisatie van het college

Artikel 6.1

1. Het college stelt de hoofdlijnen van de organisatie van het college vast.

Artikel 6.2

1. Het college benoemt de directie van het college. De directie bestaat uit drie directeuren.

2. Het college wijst uit de directie één algemeen directeur en twee andere directeuren aan.

2 Het college wijst elk van de andere directeuren aan als plaatsvervanger van de algemeen directeur bij diens afwezigheid of ontstentenis.

Artikel 6.3

1. De algemeen directeur fungeert als secretaris van het college.

2. De directie geeft leiding aan de organisatie.

3. De directie werkt bij de algemene en dagelijkse leiding in teamverband en draagt zorg voor een goede gang van zaken binnen de organisatie.

3. Het college regelt de onderlinge verhouding van en de taakverdeling tussen de algemeen directeur en de andere directeuren.

Artikel 6.4

Het college stelt een besluit met betrekking tot mandaten, volmachten en machtigingen vast waarin het in ieder geval aangeeft welke bevoegdheden de directeuren namens het college uitoefenen. In het besluit kan het college tevens bepalen dat een directeur in de bij het besluit aan te geven gevallen bevoegd is ondermandaat of ondervolmacht te verlenen.

Hoofdstuk 7 Inspraak

Artikel 7.1

In de bijlage van dit reglement wordt een regeling gegeven inzake inspraak bij de voorbereiding van de besluitvorming binnen het college.

Artikel 7.2

Onverminderd artikel 7.1 onderhoudt het college met het oog op een adequate uitvoering van zijn taken contacten met de vertegenwoordigende organisaties van de belanghebbende partijen op het terrein van de wettelijke zorgverzekeringen en stelt deze organisaties in zaken waarin dit naar het oordeel van het college aangewezen is in de gelegenheid hun zienswijze ten overstaan van het college naar voren te brengen.

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8.1

Het Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen wordt ingetrokken.

Artikel 8.2

1. Dit besluit kan worden aangehaald als: Bestuursreglement College voor zorgverzekeringen 2006.

Artikel 8.3

2. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.

De voorzitter,
J.S.J. Hillen.
De algemeen directeur,
P.C. Hermans.

Goedgekeurd door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij brief van 22 december 2005, kenmerk Z/VU-2647797.

Bijlage bij het Bestuursreglement van het College voor zorgverzekeringen 2006

Inspraakprotocol

1. Dit protocol verstaat onder

a. het lid: het lid van het college dat in het bijzonder is belast met de voorbereiding van de besluitvorming van het college op een bepaald terrein;

b. organisatie: een verband van personen of instellingen, anders dan de organisatie van het college:

c. inspraak: het schriftelijk of mondeling kenbaar maken van meningen en wensen of deelnemen aan een werk- of projectgroep als hierna onder punt 10 aangegeven.

Indien er sprake is van inspraak bij de voorbereiding van een besluit of rapport dat namens het college wordt genomen, onderscheidenlijk uitgebracht, treedt degene die gemandateerd of gemachtigd is om namens het college het besluit te nemen, onderscheidenlijk het rapport uit te brengen in de plaats van het lid, bedoeld in onderdeel a.

In dit protocol wordt de bevoegdheid om beslissingen te nemen met betrekking tot de verschillende aspecten van de inspraak toebedeeld aan het lid van het college dat in het bijzonder is belast met de voorbereiding van de besluitvorming van het college op een bepaald terrein (overigens heeft de voorzitter van het college uit hoofde van zijn algemene verantwoordelijkheid eveneens de bevoegdheid om overeenkomstig dit protocol met betrekking tot de inspraak beslissingen te nemen). Het college neemt echter niet alle besluiten zelf en brengt evenmin alle rapporten zelf uit. Als een personeels lid van het college gemandateerd of gemachtigd is om namens het college besluiten te nemen of rapporten uit te brengen (zie voor de mandaten en volmachten het Besluit mandaten en volmachten College voor zorgverzekeringen 2006), dan beslist dit lid van het personeel van het college over de inspraak.

2. Dit protocol is alleen van toepassing op inspraak van organisaties. Het lid kan besluiten, dat dit protocol met betrekking tot een bepaald onderwerp, dat tot zijn competentie behoort, bij wijze van uitzondering overeenkomstige toepassing vindt ten aanzien van individuele personen of instellingen.

De inspraak, waartoe ingevolge dit protocol kan worden besloten, is bedoeld voor organisaties en in het algemeen niet voor individuele personen en instellingen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om organisaties, die zouden kunnen worden aangeduid als consumentenorganisaties, of bijvoorbeeld organisaties van personen en instellingen die (para-)medische hulp verlenen. Overigens hebben individuele personen en instellingen altijd het recht zich schriftelijk tot het college te wenden. Op het uitgangspunt dat alleen organisaties ‐ in de zin van dit protocol ‐ inspraak kan worden verleend, kunnen uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld voor een instelling of een stichting met een bepaalde wetenschappelijke of ideële doelstelling of bijvoorbeeld een wetenschappelijk onderzoeker of een ander belanghebbend persoon.

3. Dit protocol is in het algemeen niet van toepassing ten aanzien van de besluitvorming met betrekking tot een bepaalde persoon of instelling.

Het protocol kan buiten toepassing blijven bij bijvoorbeeld de vaststelling van de bijdragen uit de door het college beheerde zorgverzekeringsfonds aan de zorgverzekeraars. Voor deze beslissingen geldt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht de eis van een zorgvuldige voorbereiding van de besluitvorming in welk verband horen van belanghebbenden geboden kan zijn.

4. In een vanwege het college te verzorgen publicatieblad en op de website van het college worden zo tijdig mogelijk de onderwerpen vermeld, die in het college aan de orde komen. De onderwerpen worden zonodig van een toelichting voorzien.

Voor het goed functioneren van een inspraakregeling is bekendmaking van hetgeen binnen het college aan verzoeken om een uitvoeringstoets en andere onderwerpen aan de orde is noodzakelijk. Daartoe zal gebruik gemaakt worden van een vanwege het college te verzorgen blad en van de website van het college. Vervolgens bestaat de mogelijkheid bij het college inlichtingen in te winnen over onderwerpen die aan de orde komen alsmede over de stukken voor zover die openbaar zijn. Aan organisaties, die menen van de inspraakprocedure gebruik te kunnen maken, kan het personeel van de CVZ-organisatie in overleg met het lid op schriftelijke aanvraag de in aanmerking komende stukken toezenden die onderwerp van bespreking zullen vormen. In hoeverre daaronder ook de voorbereidende nota’s van de CVZ-organisatie zijn begrepen zal van geval tot geval worden beoordeeld.

5. Over een verzoek om inspraak wordt door het lid beslist. Het lid beslist eveneens welke vorm van inspraak als bedoeld in punt 10 wordt gekozen. Het lid kan ook uit eigen beweging beslissen inspraak te verlenen. Het lid let bij een en ander zowel op het belang dat organisaties bij inspraak ten aanzien van een onderwerp hebben als op het algemeen belang, het belang van het verwerven van draagvlak en het belang van het delen van kennis over het betreffende onderwerp.

Of en op welke wijze inspraak wordt verleend hangt voor een belangrijk deel af van de aard van het onderwerp en het belang dat organisaties bij inspraak bij een bepaald onderwerp op het terrein van de wettelijke ziektekostenverzekeringen hebben.

Overigens dient in acht genomen te worden, dat adviezen tijdig worden uitgebracht en dat de adviesprocedures niet onnodig worden belast.

6. Indien een werk- of projectgroep is ingesteld voor de voorbereiding van de besluitvorming in het college, kan het lid de werk- of projectgroep machtigen namens hem over inspraak te beslissen. In dat geval stelt de werk- of projectgroep het lid in kennis van de beslissingen die zij ter zake van inspraak neemt.

Het is de bedoeling dat de inspraak plaatsvindt daar waar de besluitvorming van het college wordt voorbereid. Indien daarvoor een werk- of projectgroep is ingesteld, vindt de inspraak in beginsel op het niveau van die werk- of projectgroep plaats. Het lid van het college wordt wel in kennis gesteld van alle beslissingen van de werk- of projectgroep met betrekking tot de inspraak.

7. Uit een verzoek om inspraak dient het belang van de verzoeker bij inspraak genoegzaam te blijken.

8. Er kan een termijn worden gesteld binnen welke verzoeken om inspraak ten aanzien van een bepaald onderwerp kunnen worden gedaan. De termijn wordt in het in punt 4 bedoelde publicatieblad en op de website bekend gemaakt.

9. Indien een verzoek om inspraak wordt geweigerd, wordt de verzoeker schriftelijk en met redenen omkleed van de beslissing in kennis gesteld.

10. Indien het lid tot het verlenen van inspraak beslist, maakt hij een keuze uit de volgende inspraakmogelijkheden.

a. Schriftelijke inspraak

1) Bepaalde organisaties, wier belangen in het bijzonder betrokken zijn bij het desbetreffende onderwerp, worden in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun meningen en wensen kenbaar te maken.

2) Bij wijze van een open uitnodiging, waarvan kennis wordt gegeven in het in punt 4 bedoelde publicatieblad en op de website, worden organisaties in de gelegenheid gesteld hun meningen en wensen schriftelijk kenbaar te maken.

b. Mondelinge inspraak

1) Bepaalde organisaties, wier belangen in het bijzonder betrokken zijn bij het desbetreffende onderwerp, worden in de gelegenheid gesteld mondeling hun meningen en wensen kenbaar te maken ten overstaan van een of meer leden van het college, een of meer leden van het personeel van de CVZ-organisatie, een werk- of projectgroep, dan wel een vertegenwoordiging daarvan.

2) Bij wijze van een open uitnodiging, waarvan kennis wordt gegeven in het in punt 4 bedoelde publicatieblad en op de website, worden organisaties in de gelegenheid gesteld mondeling hun meningen en wensen kenbaar te maken ten overstaan van een of meer leden van het college, een of meer leden van het personeel van de CVZ-organisatie, een werk- of projectgroep, dan wel een vertegenwoordiging daarvan.

Van deze zittingen wordt een verslag gemaakt.

c. Deelname aan een werk- of projectgroep

Bepaalde organisaties, wier belangen in het bijzonder betrokken zijn bij het desbetreffende onderwerp, worden in de gelegenheid gesteld, hetzij voor een bepaald onderwerp, hetzij voor een bepaalde categorie van onderwerpen, deel te nemen aan een werk- of projectgroep, ingesteld ter voorbereiding van de oordeelsvorming in het college. De deelname geschiedt onder eventuele door het lid te stellen voorwaarden onder andere inzake geheimhouding.

11. Behoudens voor zover de wijze waarop inspraak is verleend zulks uit haar aard overbodig maakt, worden de meningen en wensen van organisaties, die ter zake van een bepaald onderwerp inspraak als bedoeld in punt 10 hebben geleverd, schriftelijk ter kennis gebracht van degenen die bij de besluitvorming ten aanzien van het onderwerp zijn betrokken.

Indien de inspraak feitelijk heeft plaatsgevonden op het niveau van een werk- of projectgroep dienen de meningen en wensen van de organisaties die inspraak hebben gehad ook ter kennis te komen van de hogere niveaus in de besluitvorming.

Bij schriftelijke inspraak kunnen, ingeval van een groot aantal reacties, deze voor de leden van het college ter inzage worden gelegd.

12. Indien een organisatie ingevolge dit protocol inspraak heeft gehad bij de voorbereiding van de oordeelsvorming ten aanzien van een onderwerp, wordt het concept-besluit of -rapport tevens toegezonden aan die organisatie.

13. Dit protocol laat onverlet hetgeen overigens bij of krachtens de wet of een besluit van het college over het horen van belanghebbenden is geregeld.

Naar boven