Wonen

Sociaal Fonds 2005

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 27 DECEMBER 2005 TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST WONEN INZAKE SOCIAAL FONDS

UAW Nr. 10416

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Gelezen het verzoek van Interpolis Pensioenbeheer B.V. namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Partij(en) te ener zijde: de Centrale Branchevereniging Wonen;

Partij(en) te anderer zijde: FNV Bondgenoten en CNV Dienstenbond.

Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke bedenkingen ingebracht door de Vereniging van Grootwinkelbedrijven in de Wonenbranche. Deze bedenkingen zijn echter weer ingetrokken;

Naar aanleiding van dit verzoek is een schriftelijke dispensatieaanvraag ingediend door IKEA BV Nederland, namens IKEA Nederland BV en Inter IKEA Systems BV. Deze aanvraag is toegewezen in de vorm van een afzonderlijke beschikking conform de Algemene wet bestuursrecht.

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

Dictum I

Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV, V, VI en VII is bepaald:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan onder:

  • 1. werkgever:

  • degene die – behoudens het in lid 3 bepaalde – een onderneming drijft waarin het woninginrichtingsbedrijf wordt uitgeoefend.

  • 2. woninginrichtingsbedrijf:

    • a. de onderneming waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren c.q. eindverbruikers van meubelen (detailhandel in meubelen) en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen (detailhandel in woningtextiel) wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van ambachtelijke en dienstverlenende aard;

    • b. de onderneming met een afdeling waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren c.q. eindverbruikers van meubelen (detailhandel in meubelen) en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen (detailhandel in woningtextiel) wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van ambachtelijke en dienstverlenende aard;

    • c. voor de toepassing van het bepaalde onder a en b wordt onder het verkopen aan eindverbruikers van meubelen en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen mede verstaan het verkopen van deze goederen aan grootverbruikers, alsmede aan personen die het gekochte in een door hen gedreven onderneming gebruiken, tenzij de vervaardiging van deze goederen in hoofdzaak in eigen onderneming pleegt te geschieden;

    • d. voor de toepassing van het bepaalde onder a, b en c wordt onder „meubelen’’ verstaan: meubelen in de ruimste zin des woords met uitzondering van antieke meubelen, kindermeubelen, tuinmeubelen, kampeermeubelen, schoolmeubelen, kantoormeubelen en betimmeringen;

    • e. het (Woning)stoffeerdersbedrijf.

    • Hieronder wordt verstaan het bedrijf dat, of een afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig leggen van vaste tapijten of lopers, het aanbrengen van bespanningsstoffen of verwerken daarvan tot wandbekleding, of herstellen van vloerbedekking of wandbekleding als hiervoor bedoeld;

    • f. het Behangersbedrijf.

    • Hieronder wordt verstaan het bedrijf dat, of de afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig aanbrengen van behangsel. Hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handeling in de uitoefening van het aannemersbedrijf op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, alsmede in de uitoefening van het schilders- en afwerkingsbedrijf;

    • g. het Gordijnenatelierbedrijf.

    • Hieronder wordt verstaan het bedrijf dat, of de afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig vervaardigen of aanbrengen van gordijnen, voor zover de verkregen opdrachten in hoofdzaak telkens uniek zijn in de maatgeving en er in die zin aldus geen sprake is van fabrieksmatige/seriematige productie;

    • h. het Detailhandelsbedrijf in keukens.

    • Hieronder wordt verstaan de onderneming of de afdeling van een onderneming waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren van keukens, al dan niet met inbouwapparatuur, wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van technische en dienstverlenende aard.

    • Hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handelingen in de uitoefening van het aannemersbedrijf op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, alsmede in de uitoefening van de detailhandel in doe-het-zelf artikelen en in bouwmaterialen;

    • i. het Detailhandelsbedrijf in Badkamerinrichtingen.

    • Hieronder wordt verstaan de onderneming of de afdeling van een onderneming, waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren en eindverbruikers van badkamersanitair en aanverwante artikelen wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van technische en dienstverlenende aard. Hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handelingen in de uitoefening van de detailhandel in doe-het-zelf artikelen en in bouwmaterialen;

    • j. het Parketvloerenbedrijf.

      • 1. Hieronder wordt verstaan de onderneming of de afdeling van een onderneming, waarin het bedrijf van het verkopen aan en/of het leggen bij particulieren c.q. eindverbruikers van parket en/of andere soortgelijke houten vloeren, alsmede linoleum-, kurk-, kunststof- en laminaatvloeren, wordt uitgeoefend.

      • 2. Deze CAO is van toepassing voor alle parketvloerenbedrijven die lid zijn van de Centrale Branchevereniging Wonen, alsmede voor die parketvloerenbedrijven die zijn aangesloten bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, sector detailhandel (voormalig Cadans) voor zover dezen geen lid zijn van de Vereniging van Parketvloerenleveranciers of de Parket Alliance.

  • 3. In afwijking van het in lid 1 bepaalde wordt niet als werkgever beschouwd de in lid 2 sub b bedoelde onderneming, indien voor die gehele onderneming een CAO regelende de arbeidsvoorwaarden van kracht is, welke is geregistreerd bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 4. Werknemer:

  • degene die tot een werkgever als genoemd in dienstbetrekking staat in de zin van de sociale werknemersverzekeringen, met uitzondering van degenen die werkzaam zijn in een onderneming als bedoeld in lid 2 sub b van dit artikel, voor zover zij niet uitsluitend of niet in hoofdzaak belast zijn met werkzaamheden in of ten behoeve van de betreffende afdeling.

  • 5. Van „in hoofdzaak’’ als gebezigd in de leden 2a, 2b en 4, is sprake indien de loonsom en/of de omzet welke gemoeid is met de in deze leden genoemde bedrijfsuitoefening, minstens de helft uitmaakt van de totale loonsom en/of de totale omzet.

  • 6. Stichting:

  • de „Stichting Sociaal Fonds Wonen’’.

  • 7. Premieplichtig loon:

  • het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb. 1966, 64), met uitzondering van uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen. Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekering op jaarbasis, blijft buiten aanmerking. Indien de dienstbetrekking een deel van een kalenderjaar betreft, wordt dit maximum premieloon vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen dat de dienstbetrekking heeft geduurd en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 2 Doel

Het financieren en subsidiëren van activiteiten die gericht zijn op het in sociaal opzicht optimaal functioneren van het woninginrichtingsbedrijf.

  • a. het ontwikkelen en/of implementeren van beleid specifiek ten behoeve van het uitvoeren van projecten die gericht zijn op de arbeidsomstandigheden en werkgelegenheid in de bedrijfstak;

  • b. uitvoerende werkzaamheden van de Sociale Commissie ex artikel 8-3 van de CAO Wonen. Deze werkzaamheden zijn beschreven in artikel 3 lid 2 van het reglement van de Stichting Sociaal Fonds Wonen;

  • c. het in stand houden van de functie van vertrouwenspersoon in de bedrijfstak, bij wie werknemers terecht kunnen met klachten en bij wie ook klachten over discriminatie en seksuele intimidatie kenbaar gemaakt worden;

  • d. het geven van voorlichting en informatie over voorschriften, die uit de CAO Wonen voortvloeien en/of andere voorschriften die op het terrein van de arbeidsvoorwaarden liggen;

  • e. opleidings- en vormingsactiviteiten ten behoeve van de werknemers en werkgevers in de bedrijfstak. Deze werkzaamheden zijn beschreven in artikel 3 lid 3 van het reglement van de Stichting Sociaal Fonds Wonen;

  • f. stimulering van projecten ter bevordering van een gezonde arbeidssituatie in de bedrijfstak;

  • g. het bevorderen van voldoende en kwalitatief goede opvang voor kinderen van werknemers, werkzaam in de bedrijfstak, door het leveren van een financiële bijdrage in de kosten van kinderopvang;

  • h. het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de bevordering van goede arbeidsomstandigheden in de bedrijfstak;

  • i. het doen verrichten en publiceren van onderzoek op de hierboven onder a tot en met h genoemde terreinen.

Artikel 3 De uitvoering

De realisatie van het in artikel 2 genoemde doel is opgedragen aan de Stichting, waarvan de statuten, het reglement en de regeling kinderopvang CAO Sociaal Fonds Wonen als bijlage I, II en III aan deze overeenkomst zijn gehecht en daarvan een integrerend deel uitmaken.

Artikel 4 Verplichtingen werkgever

Werkgevers zijn gehouden zich aan te melden bij de Stichting, gegevens te verstrekken en de bijdragen te betalen die zij aan de Stichting verschuldigd zijn, overeenkomstig datgene wat in dit opzicht in de statuten en de reglementen van de Stichting is bepaald en zullen zich ook overigens moeten houden aan het bepaalde in de statuten en de reglementen van de Stichting.

Artikel 5 Rechten van werknemer en werkgever

In beginsel heeft iedere werknemer en iedere werkgever het recht deel te nemen aan c.q. gebruik te maken van (de resultaten van) de door de Stichting gefinancierde of gesubsidieerde activiteiten als bedoeld in artikel 2.

Artikel 6 Premie

Door de werkgever is aan de Stichting af te dragen een door de Stichting te bepalen percentage van het premieplichtig loon van alle werknemers in de onderneming.

Voor het jaar 2005 is de premie vastgesteld op 0,25%.

BIJLAGE I

Bijlage als bedoeld in artikel 3 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Wonen inzake Sociaal Fonds

STATUTEN VAN DE STICHTING SOCIAAL FONDS WONEN

Artikel 1 Naam en Zetel

  • 1. De Stichting draagt de naam:

  • „Stichting Sociaal Fonds Wonen’’.

  • 2. De Stichting is gevestigd te Utrecht.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze statuten wordt verstaan onder:

  • 1. werkgever:

  • degene die – behoudens het in lid 3 bepaalde – een onderneming drijft waarin het woninginrichtingsbedrijf wordt uitgeoefend.

  • 2. woninginrichtingsbedrijf:

    • a. de onderneming waarin het bedrijf van het uitsluitend of hoofdzaak verkopen aan particulieren c.q. eindverbruikers van meubelen (detailhandel in meubelen) en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen (detailhandel in woningtextiel) wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van ambachtelijke en dienstverlenende aard;

    • b. de onderneming met een afdeling waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren c.q. eindverbruikers van meubelen (detailhandel in meubelen) en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen (detailhandel in woningtextiel) wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van ambachtelijke en dienstverlenende aard;

    • c. voor de toepassing van het bepaalde onder a en b wordt onder het verkopen aan eindverbruikers van meubelen en/of voor woninginrichting bestemde textielgoederen mede verstaan het verkopen van deze goederen aan grootverbruikers, alsmede aan personen die het gekochte in een door hen gedreven onderneming gebruiken, tenzij de vervaardiging van deze goederen in hoofdzaak in eigen onderneming pleegt te geschieden;

    • d. voor de toepassing van het bepaalde onder a, b en c wordt onder „meubelen’’ verstaan: meubelen in de ruimste zin des woords met uitzondering van antieke meubelen, kindermeubelen, tuinmeubelen, kampeermeubelen, schoolmeubelen, kantoormeubelen en betimmeringen;

    • e. het (Woning)stoffeerdersbedrijf.

    • Hieronder wordt verstaan het bedrijf dat, of een afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig leggen van vaste tapijten of lopers, het aanbrengen van bespanningsstoffen of verwerken daarvan tot wandbekleding, of herstellen van vloerbedekking of wandbekleding als hiervoor bedoeld;

    • f. het Behangersbedrijf.

    • Hieronder wordt verstaan het bedrijf dat, of de afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig aanbrengen van behangsel. Hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handeling in de uitoefening van het aannemersbedrijf op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, alsmede in de uitoefening van het schilders- en afwerkingsbedrijf;

    • g. het Gordijnenatelierbedrijf.

    • Hieronder wordt verstaan het bedrijf dat, of de afdeling van een bedrijf die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezighoudt met het bedrijfsmatig vervaardigen of aanbrengen van gordijnen, voor zover de verkregen opdrachten in hoofdzaak telkens uniek zijn in de maatgeving en er in die zin aldus geen sprake is van fabrieksmatige/seriematige productie;

    • h. het Detailhandelsbedrijf in keukens.

    • Hieronder wordt verstaan de onderneming of de afdeling van een onderneming waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren van keukens, al dan niet met inbouwapparatuur, wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van technische en dienstverlenende aard. Hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handelingen in de uitoefening van het aannemersbedrijf op het gebied van de burgerlijke en utiliteitsbouw, alsmede in de uitoefening van de detailhandel in doe-het-zelf artikelen en in bouwmaterialen;

    • i. het Detailhandelsbedrijf in Badkamerinrichtingen.

    • Hieronder wordt verstaan de onderneming of de afdeling van een onderneming, waarin het bedrijf van het uitsluitend of in hoofdzaak verkopen aan particulieren en eindverbruikers van badkamersanitair en aanverwante artikelen wordt uitgeoefend, alsmede het daarmee samenhangende uitoefenen van werkzaamheden van technische en dienstverlenende aard. Hieronder wordt niet verstaan het verrichten van voornoemde handelingen in de uitoefening van de detailhandel in doe-het-zelf artikelen en in bouwmaterialen;

    • j. het Parketvloerenbedrijf.

    • 1. Hieronder wordt verstaan de onderneming of de afdeling van een onderneming, waarin het bedrijf van het verkopen aan en/of het leggen bij particulieren c.q. eindverbruikers van parket en/of andere soortgelijke houten vloeren, alsmede linoleum-, kurk-, kunststof- en laminaatvloeren, wordt uitgeoefend.

    • 2. Deze CAO is van toepassing voor alle parketvloerenbedrijven die lid zijn van de Centrale Branchevereniging Wonen, alsmede voor die parketvloerenbedrijven die zijn aangesloten bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, sector detailhandel (voormalig Cadans) voor zover dezen geen lid zijn van de Vereniging van Parketvloerenleveranciers of de Parket Alliance.

  • 3. In afwijking van het in lid 1 bepaalde wordt niet als werkgever beschouwd de in lid 2 sub b bedoelde onderneming, indien voor die gehele onderneming een CAO regelende de arbeidsvoorwaarden van kracht is, welke is geregistreerd bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 4. Werknemer:

  • degene die tot een werkgever als genoemd in dienstbetrekking staat in de zin van de sociale werknemersverzekeringen, met uitzondering van degenen die werkzaam zijn in een onderneming als bedoeld in lid 2 sub b van dit artikel, voor zover zij niet uitsluitend of niet in hoofdzaak belast zijn met werkzaamheden in of ten behoeve van de betreffende afdeling.

  • 5. Van „in hoofdzaak’’ als gebezigd in de leden 2a, 2b en 4, is sprake indien de loonsom en/of de omzet welke gemoeid is met de in deze leden genoemde bedrijfsuitoefening, minstens de helft uitmaakt van de totale loonsom en/of de totale omzet.

  • 6. Stichting:

  • de „Stichting Sociaal Fonds Wonen’’.

  • 7. Bestuur:

  • het in artikel 5 bedoelde bestuur.

  • 8. Administrateur:

  • de in artikel 8 bedoelde administrateur.

  • 9. Reglement:

  • het in artikel 12 bedoelde reglement.

Artikel 3 Doel

Het financieren en subsidiëren van activiteiten die gericht zijn op het in sociaal opzicht optimaal functioneren van het woninginrichtingsbedrijf.

  • a. het ontwikkelen en/of implementeren van beleid specifiek ten behoeve van het uitvoeren van projecten die gericht zijn op de arbeidsomstandigheden en werkgelegenheid in de bedrijfstak;

  • b. uitvoerende werkzaamheden van de Sociale Commissie ex artikel 8-3 van de CAO Wonen. Deze werkzaamheden zijn beschreven in artikel 3 lid 2 van het reglement van de Stichting Sociaal Fonds Wonen;

  • c. het in stand houden van de functie van vertrouwenspersoon in de bedrijfstak, bij wie werknemers terecht kunnen met klachten en bij wie ook klachten over discriminatie en seksuele intimidatie kenbaar gemaakt worden;

  • d. het geven van voorlichting en informatie over voorschriften, die uit de CAO Wonen voortvloeien en/of andere voorschriften die op het terrein van de arbeidsvoorwaarden liggen;

  • e. opleidings- en vormingsactiviteiten ten behoeve van de werknemers en werkgevers in de bedrijfstak. Deze werkzaamheden zijn beschreven in artikel 3 lid 3 van het reglement van de Stichting Sociaal Fonds Wonen;

  • f. stimulering van projecten ter bevordering van een gezonde arbeidssituatie in de bedrijfstak;

  • g. het bevorderen van voldoende en kwalitatief goede opvang voor kinderen van werknemers, werkzaam in de bedrijfstak, door het leveren van een financiële bijdrage in de kosten van kinderopvang;

  • h. het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de bevordering van goede arbeidsomstandigheden in de bedrijfstak;

  • i. het doen verrichten en publiceren van onderzoek op de hierboven onder a tot en met h genoemde terreinen.

Artikel 4 Geldmiddelen

  • 1. De inkomsten van de Stichting bestaan uit:

    • a. bijdragen van werkgevers;

    • b. bijdragen van de overheid;

    • c. de te kweken renten;

    • d. al hetgeen op andere wijze wordt verworven.

  • 2. De uitgaven van de Stichting bestaan uit:

    • a. de uitgaven voortvloeiend uit de realisatie van het in artikel 3 omschreven doel;

    • b. de beheerskosten van de stichting.

Artikel 5 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit zes leden, van wie drie worden benoemd door de werkgeversorganisatie, te weten:

  • de Centrale Branchevereniging Wonen, gevestigd te Zeist;

  • en drie door de werknemersorganisaties, te weten:

    • a. twee door FNV Bondgenoten, gevestigd te Amsterdam;

    • b. één door CNV Dienstenbond, gevestigd te Hoofddorp.

  • Voor ieder bestuurslid wordt door de organisatie, die dit lid heeft benoemd, een plaatsvervanger benoemd, die alleen als bestuurslid optreedt bij ontstentenis casu quo afwezigheid van het lid als wiens plaatsvervanger hij is benoemd.

  • 2. Het lidmaatschap casu quo het plaatsvervangend lidmaatschap van het bestuur eindigt door periodiek aftreden, schriftelijk bedanken, overlijden, alsmede indien de betrokken organisatie de benoeming intrekt.

  • 3. Ieder jaar in de maand januari treedt één werkgeversbestuurslid en één werknemersbestuurslid, alsmede hun plaatsvervangers af volgens een door het bestuur op te maken rooster. De aftredenden zijn met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid, onmiddellijk herbenoembaar.

  • 4. In een vacature wordt zo spoedig mogelijk na het ontstaan daarvan voorzien door de organisatie die, gelet op het bepaalde in het eerste lid, daarvoor in aanmerking komt. Een bestuurslid casu quo plaatsvervangend bestuurslid, dat in zulk een vacature is benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene die hij opvolgt moest aftreden. Het bestuur kan zijn bevoegdheden uitoefenen ook wanneer er vacatures zijn.

  • 5. Het bestuur wijst een werkgeversbestuurslid en een werknemersbestuurslid aan, die beurtelings voor de tijd van één kalenderjaar als voorzitter optreden. Het bestuur bepaalt wie voor het eerst als voorzitter zal optreden. Bij ontstentenis van de fungerende voorzitter treedt de andere voorzitter als zodanig op.

  • 6. Evenzo wijst het bestuur een werkgeversbestuurslid en een werknemersbestuurslid aan, die beurtelings voor de tijd van één kalenderjaar als secretaris optreden, met dien verstande, dat met de werkgeversvoorzitter de werknemerssecretaris en met de werknemersvoorzitter de werkgeverssecretaris fungeert. Bij ontstentenis van de fungerende secretaris treedt de andere secretaris als zodanig op.

  • 7. Door het bestuur kan aan de bestuursleden casu quo plaatsvervangende bestuursleden voor het bijwonen van vergaderingen of daarmede gelijk te stellen bijeenkomsten een vergoeding worden toegekend.

Artikel 6 Bevoegdheden van het bestuur en vertegenwoordiging

  • 1. De voorzitter en de secretaris van het bestuur vertegenwoordigen gezamenlijk de Stichting in en buiten rechte.

  • 2. Het bestuur is bevoegd alle handelingen, daaronder begrepen het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, vervreemden of bezwaren van registergoederen, daaronder echter niet begrepen het sluiten van overeenkomsten waarbij de Stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt, te verrichten.

  • 3. Alle van het bestuur uitgaande stukken worden door de voorzitter en de secretaris getekend.

  • 4. Het bestuur is bevoegd om ook de administrateur tekeningsbevoegdheid te geven.

  • 5. Het bestuur is belast met de zorg voor de uitvoering en handhaving van de statuten en het reglement.

  • 6. Het bestuur kan zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk mandateren aan de voorzitter en de secretaris of aan de administrateur. De gemandateerde bevoegdheden worden uitgeoefend onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur.

Artikel 7 Bestuursvergaderingen en besluitvorming

  • 1. Het bestuur vergadert ten minste eenmaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter dit nodig acht of ten minste twee bestuursleden zulks wensen. In het laatste geval is de voorzitter verplicht, nadat een desbetreffend schriftelijk verzoek door hem is ontvangen, het betrokken schriftelijk verzoek onmiddellijk aan de overige bestuursleden toe te zenden, een bestuursvergadering uit te schrijven en deze binnen zes weken te doen houden.

  • 2. De oproeping voor alle vergaderingen geschiedt door of namens de voorzitter per schriftelijke convocatie. De te behandelen onderwerpen worden in de oproeping vermeld. Andere punten kunnen slechts worden behandeld in een vergadering waarin, ten minste vijf der bestuursleden aanwezig zijn, tenzij een der aanwezige bestuursleden zich tegen behandeling verzet.

  • 3. Indien de voorzitter geen gevolg geeft aan een verzoek ingevolge het eerste lid, zijn de betrokken leden van het bestuur gezamenlijk tot de convocatie der vergadering bevoegd.

  • 4. Ter vergadering brengen de aanwezige werkgeversbestuursleden gezamenlijk evenveel stemmen uit als door de aanwezige werknemersbestuursleden worden uitgebracht. Zijn de aantallen ter vergadering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden even groot, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit. Zijn de aantallen ter vergadering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden niet even groot, dan brengt elk der leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is, zoveel stemmen uit als overeenkomt met het aantal leden van die groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is. Elk der leden van de groep, waarvan het grootste aantal aanwezig is, brengt alsdan zoveel stemmen uit als overeenkomt met het aantal leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is.

  • 5. Het bestuur is slechts bevoegd tot het nemen van beslissingen, wanneer ten minste vier der bestuursleden ter vergadering aanwezig zijn. Ingeval ter vergadering niet het voor het nemen van een beslissing vereiste aantal bestuursleden aanwezig is, wordt het bestuur binnen een maand doch niet eerder dan na 10 dagen opnieuw in vergadering bijeengeroepen. In die vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen, waarover in de eerste uitgeschreven vergadering wegens onvoltalligheid geen besluit kon worden genomen.

  • 6. Tenzij in deze statuten uitdrukkelijk anders is bepaald, worden alle besluiten in een bestuursvergadering over zaken genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen wordt, tenzij de vergadering voltallig is, het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld. In deze en evenzo in een voltallige vergadering wordt bij staking van stemmen het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping wanneer één van de bestuursleden dit verlangt en alsdan mondeling. De stemming over personen geschiedt, behoudens in die gevallen waarin de verkiezing bij acclamatie plaats heeft, met gesloten en ongetekende briefjes. De volstrekte meerderheid van stemmen beslist. Heeft bij de eerste stemming niemand de volstrekte meerderheid verkregen, dan heeft een tweede vrije stemming plaats. Is er ook dan geen volstrekte meerderheid, dan heeft er tussen de twee kandidaten, die alsdan de meeste stemmen verkregen hebben, een herstemming plaats nadat zonodig door een tussenstemming is uitgemaakt tussen welke personen de herstemming zal plaatsvinden. Zo bij deze tussenstemming of herstemming de stemmen staken, beslist het lot. Blanco uitgebrachte stemmen tellen niet mee bij de berekening van het aantal stemmen, dat de volstrekte meerderheid uitmaakt.

  • 7. Een besluit van het bestuur kan via schriftelijke voorlegging aan de leden van het bestuur tot stand komen bij meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Indien een bestuurslid de wens daartoe te kennen geeft, wordt het besluit aangehouden tot de volgende bestuursvergadering.

Artikel 8 Administrateur

  • 1. De uitvoering van de regeling inzake sociaal fonds en het daaraan verbonden geldelijk beheer wordt onder toezicht en verantwoordelijkheid van het bestuur opgedragen aan een daarvoor door het bestuur aan te wijzen administrateur.

  • 2. De opdracht tot het verrichten van de werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van de regeling inzake sociaal fonds en het daaraan verbonden geldelijk beheer wordt schriftelijk vastgelegd in een beheerovereenkomst, die de rechten en verplichtingen van de stichting en de administrateur ten opzichte van elkaar regelt.

  • 3. De afspraken over de kwaliteit van de dienstverlening door de administrateur worden nader vastgelegd in een of meer dienstverleningsovereenkomsten, die behoren bij de beheerovereenkomst.

  • 4. De administrateur is verplicht zich te doen vertegenwoordigen in de vergaderingen van het bestuur.

Artikel 9 Boekjaar

Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 10 Jaarverslag, rekening en verantwoording

  • 1. Het bestuur van de Stichting stelt jaarlijks een verslag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Stichting en van de ontwikkeling daarvan gedurende het voorafgaande boekjaar. In dit verslag legt het bestuur rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 2. Het verslag moet overeenkomstig de in artikel 3 van de statuten genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten zijn gespecificeerd en gecontroleerd door een door het bestuur aangewezen externe registeraccountant, uit welke stukken moet blijken dat de uitgaven overeenkomstig de bestedingsdoelen zijn gedaan.

  • 3. Het verslag en de accountantsverklaring worden ter inzage van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

  • ten kantore van de administrateur;

  • op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4. Het verslag en de accountantsverklaring worden toegezonden aan elk van de in artikel 5, eerste lid, genoemde organisaties en op aanvraag aan de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers.

Artikel 11 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Besluiten tot wijziging der statuten, alsook een besluit tot ontbinding van de Stichting kunnen alleen door het bestuur worden genomen in een bijzonderlijk daartoe uitgeschreven vergadering, waar ten minste vier bestuursleden aanwezig zijn, en indien ten minste twee/derde der ter vergadering uitgebrachte geldige stemmen zich daarvóór verklaart.

  • 2. Voorstellen tot ontbinding van de Stichting worden niet in behandeling genomen dan nadat daarover schriftelijk advies is ingewonnen van de in artikel 5, eerste lid, genoemde organisaties. Voor het uitbrengen van deze adviezen moet een termijn van minstens één maand worden gegeven.

  • 3. Het bestuur zal binnen twee weken na het verlijden van een akte van statutenwijziging een authentiek afschrift van die akte voor een ieder ter inzage neerleggen ter griffie van de Rechtbank, sector kanton te Utrecht.

Artikel 12 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een of meer reglementen vast waarin bepalingen worden opgenomen omtrent de vaststelling en invordering van de door de werkgevers verschuldigde bijdragen, alsmede de wijze waarop de doelstelling zal worden gerealiseerd.

  • 2. Het bestuur is bevoegd tot wijziging van de reglementen.

  • 3. Bepalingen in de reglementen welke in strijd zijn met deze statuten zijn nietig.

  • 4. De reglementen, alsmede wijzigingen in de reglementen treden niet in werking alvorens een door het bestuur ondertekend exemplaar houdende de volledige tekst van het desbetreffende reglement of ingeval van wijziging de volledige tekst van die wijziging, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de Rechtbank, sector kanton te Utrecht.

Artikel 13 Verplichtingen werkgevers, werknemers en door de Stichting gesubsidieerde instellingen

  • 1. De werkgevers en werknemers zijn verplicht alle gegevens te verstrekken die het bestuur voor een goede uitvoering van de statuten en de reglementen nodig acht.

  • 2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde gegevens is het bestuur gerechtigd de betreffende gegevens naar beste weten te schatten.

  • 3. Bij een aanvraag om subsidie dient door de betrokken instelling een begroting betreffende de besteding van de aangevraagde gelden te worden ingezonden. Het voorgaande geldt niet voor de aanvraag voor een financiële bijdrage in de kosten van een kindplaats. Jaarlijks zal door een gesubsidieerde instelling aan het bestuur schriftelijk verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen gelden worden afgelegd.

Artikel 14 Vereffening

  • 1. Bij ontbinding van de Stichting geschiedt de vereffening door een daartoe door het bestuur te benoemen commissie.

  • 2. De met de vereffening belaste commissie treedt in de bevoegdheden en de verplichtingen van het bestuur met dien verstande dat na het in werking treden van het besluit tot ontbinding:

    • a. door werkgevers geen premies meer verschuldigd zullen worden;

    • b. geen wijzigingen in de statuten en het reglement mogen worden aangebracht.

  • 3. Bij vereffening wordt eerst een zodanig bedrag uitgetrokken dat de financiële verplichtingen van de Stichting tot de reglementaire einddatum kunnen worden nagekomen. Een eventueel overschot zal worden aangewend zoveel mogelijk in overeenstemming met de doelstelling van de Stichting.

  • 4. De slotrekening van de vereffening behoeft de goedkeuring van de in artikel 5, eerste lid, genoemde organisaties.

Artikel 15 Beleggingen

  • 1. De geldmiddelen als bedoeld in artikel 4, lid 1 worden – voor zover niet direct bestemd voor de uitgaven bedoeld in lid 2 van dat artikel – door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 2. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenis worden bewaard in de kluis van de administrateur.

  • 3. Effecten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 16 Onvoorziene gevallen

Het bestuur is bevoegd in onvoorziene gevallen af te wijken van het bepaalde in het reglement, mits daarbij niet in strijd wordt gehandeld met de statuten.

BIJLAGE II

Bijlage als bedoeld in artikel 3 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Wonen inzake Sociaal Fonds respectievelijk als bedoeld in artikel 12 lid 1 van de statuten van de Stichting Sociaal Fonds Wonen

REGLEMENT VAN DE STICHTING SOCIAAL FONDS WONEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de begripsbepalingen omschreven in artikel 2 van de statuten. Voorts wordt in dit reglement verstaan onder premieplichtig loon: het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb. 1966, 64), met uitzondering van uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Werkloosheidswet en hierop door de werkgever verstrekte aanvullingen. Het loon dat meer heeft bedragen dan het maximum premieloon als bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verzekering op jaarbasis, blijft buiten aanmerking. Indien de dienstbetrekking een deel van een kalenderjaar betreft, wordt dit maximum premieloon vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gelijk is aan het aantal kalenderdagen dat de dienstbetrekking heeft geduurd en waarvan de noemer gelijk is aan het aantal kalenderdagen in het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 2 Premie

  • 1. De hoogte van de bijdrage als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a van de statuten, is een voor elk jaar door het bestuur vast te stellen percentage van het premieplichtig loon van alle werknemers. Voor het jaar 2005 is de premie vastgesteld op 0,25%.

  • De werkgever is verplicht deze premie aan de Stichting te voldoen.

  • 2. De premie wordt geheven op basis van door de werkgever voor iedere werknemer verstrekte loonopgaven. Na verwerking van de loonopgaven en het vaststellen van de eindafrekening over het voorgaande kalenderjaar stelt het fonds per werkgever de bij wijze van voorschot voor het lopende kalenderjaar verschuldigde premie vast. De werkgever wordt geïnformeerd over het bepaalde voorschot. Het voorschot kan op verzoek van de werkgever worden gewijzigd. Het voorschot wordt gewijzigd als de loonsom voor het desbetreffende kalenderjaar meer dan 10% afwijkt van de loonsom waarover het voorschot is berekend. Het fonds deelt het te betalen bedrag van de voorschotpremie en de termijn waarbinnen de betaling dient te geschieden, schriftelijk aan de werkgever mee.

  • 3. Na verwerking van de loonopgaven over het kalenderjaar stelt het fonds per werknemer de definitieve premie over dat kalenderjaar vast. Per werkgever wordt de eindafrekening opgemaakt. De bij wijze van voorschot betaalde premies worden verrekend met de totaal verschuldigde definitieve premies.

  • 4. Over het verschil tussen de bij wijze van voorschot betaalde premies en de definitief verschuldigde premies wordt rente verrekend over de periode tussen het eind van het desbetreffende kalenderjaar en de datum van de eindafrekening. Deze rente is gelijk aan de depositorente Euribor voor zes maanden, zoals die geldt op 1 januari na het kalenderjaar waarover afgerekend wordt.

  • 5. Betaling van de premie vindt plaats in gelijke kwartaaltermijnen, waarbij het vervallen bedrag steeds op de eerste van het desbetreffende kwartaal in het bezit van de administrateur dient te zijn. In afwijking van het voorgaande wordt een vordering in haar geheel opeisbaar, indien de werkgever ten aanzien van de betaling van een der termijnen in gebreke is. Voor werkgevers die dit wensen kan betaling van de premie ook plaatsvinden in gelijke maandtermijnen, die steeds vervallen per de eerste van de maand, mits die werkgevers de administrateur machtigen tot maandelijkse afschrijving van de vervallen termijnen van hun rekening over te gaan. Het in de vorige volzin bepaalde vervalt, indien op de rekening van de werkgever niet voldoende saldo aanwezig is om de afschrijving te realiseren, zodat het bepaalde in de eerste en tweede volzin van dit lid ten aanzien van die werkgever weer van toepassing is.

  • 6. De werkgever, die nalaat de premie binnen de gestelde termijn te betalen, is voor elke maand verzuim rente verschuldigd ter hoogte van de alsdan geldende wettelijke rente, bedoeld in artikel 6:119 BW, tenzij het bestuur daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent.

  • 7. Voorts zijn in geval van nalatigheid aan de Stichting verschuldigd alle kosten die door de Stichting zijn gemaakt ter invordering van niet tijdig betaalde premies en van de rente bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3 Realisering doelstelling

  • 1. De Stichting realiseert het in artikel 3 van de statuten genoemde doel door het toekennen van subsidies aan instellingen die activiteiten als genoemd in deze doelstelling verrichten.

  • Van de in artikel 4 lid 1 van de statuten bedoelde gelden – voor zover niet benodigd voor de uitgaven als bedoeld in lid 2 sub b van genoemd artikel – zal ter beschikking worden gesteld:

    • a. 40% voor het A-fonds, waaruit de activiteiten als bedoeld in artikel 3 sub a, b, c, d, e, f, h en i van de statuten worden gefinancierd;

    • b. 60% voor het B-fonds, waaruit de activiteiten als bedoeld in artikel 3 sub g van de statuten worden gefinancierd.

  • 2. De Sociale Commissie verricht overeenkomstig ten behoeve van de branche de volgende taken:

    • a. het op schriftelijk verzoek van een werkgever of werknemer ontheffing verlenen van de regels in de CAO Wonen:

    • b. het geven van een bindend advies bij geschillen over de uitleg en/of toepassing van de CAO Wonen, wanneer werkgever en werknemer op voorhand verklaren dat advies te accepteren;

    • c. het geven van advies omtrent uitleg en/of toepassing van de regels van de CAO Wonen;

    • d. het geven van een oordeel over de reactie van de werkgever op een schriftelijk verzoek van een van de partijen of de CAO correct is nageleefd.

  • 3. Opleidings-, voorlichtings- en vormingsactiviteiten, zoals genoemd in artikel 2 van de CAO en artikel 3 van de statuten, ten behoeve van werknemers en werkgevers in de Wonenbranche, die gericht zijn op de arbeidsvoorwaarden en/of arbeidsverhoudingen, die door de Stichting gesubsidieerd kunnen worden zijn:

    • a. het ontwikkelen en/of implementeren van beleid specifiek ten behoeve van het uitvoeren van projecten die gericht zijn op opleiding en vorming in de bedrijfstak;

    • b. werkzaamheden ter stimulering en begeleiding van opleiding en vorming;

    • c. activiteiten terzake van de ontwikkeling van instrumenten voor personeelsmanagement;

    • d. ontwikkeling omgaan met „personal care’’ in de branche;

    • e. stimulering en coördinatie van opleidings- en vormingsaspecten van de erkenningsregeling;

    • f. ontwikkelen leermiddelen;

    • g. verder ontwikkelen van samenwerking met ROC’s en vakscholen;

    • h. stimuleren van deelname aan cursussen door het verlenen van scholingssubsidie aan bedrijven;

    • i. uitgeven van een scholingsgids;

    • j. verstrekken van hulp bij vragen over opleidingen en het opstellen van scholingsplannen voor bedrijven;

    • k. het bevorderen van de instroom van doelgroepen (allochtonen, werklozen en herintredende vrouwen).

Artikel 4 Werkwijze

  • 1. De aanvragen om subsidie als bedoeld in artikel 13 lid 3 van de statuten dienen schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend, en wel

    • voor eenmalige subsidies: zo spoedig mogelijk na het nemen van het besluit een subsidie aan te vragen;

    • voor periodieke subsidies: jaarlijks vóór de 1e januari van het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft.

  • Bij de aanvragen dient een begroting betreffende de besteding van de aangevraagde gelden te worden meegezonden.

  • 2. De verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen gelden als bedoeld in artikel 13 lid 3 van de statuten dient schriftelijk bij het bestuur te worden ingediend, en wel:

    • voor eenmalige subsidies: zo spoedig mogelijk na de besteding van deze gelden;

    • voor periodieke subsidies: jaarlijks vóór de 1e juli volgend op het jaar waarop de subsidie betrekking had.

  • 3. Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften te geven waaraan de bij de subsidieaanvraag mee te zenden begroting c.q. de schriftelijke verantwoording dient te voldoen. De begroting moet zijn gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3 van de statuten genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten. Behoudens een subsidie voor activiteiten waarvan de kosten verantwoord worden door middel van een gespecificeerde factuur van een derde, dient de verantwoording vergezeld te gaan van een door een registeraccountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid gecontroleerde verklaring van de subsidie-ontvangende instelling over de besteding van de subsidiegelden, welke verklaring moet zijn gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3 van de statuten genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten, en geïntegreerd onderdeel uit moet maken van het jaarverslag van de Stichting.

  • 4. Op beslissingen van het bestuur omtrent de subsidieaanvraag kan geen beroep worden ingesteld, onverlet de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.

  • 5. De wijze waarop werknemers in aanmerking kunnen komen voor een financiële bijdrage in de kosten van kinderopvang, is nader geregeld in de regeling Kinderopvang CAO Sociaal Fonds Wonen (bijlage III).

Artikel 5 Begroting

Het bestuur stelt jaarlijks een begroting van inkomsten en uitgaven van de Stichting vast, welke voor de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers beschikbaar moet zijn.

De begroting omvat:

  • a. de inkomsten als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de statuten;

  • b. de uitgaven als bedoeld in artikel 4 lid 2 van de statuten, waarbij:

    • 1. de uitgaven als bedoeld in lid 2 onder a worden gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 3 van de statuten genoemde bestedingsdoelen respectievelijk activiteiten;

    • 2. de beheerskosten van de Stichting als bedoeld in lid 2 onder b worden gespecificeerd naar kosten van administrateur en bestuur en eventueel andere kosten.

BIJLAGE III

Bijlage als bedoeld in artikel 3 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Wonen inzake Sociaal Fonds respectievelijk als bedoeld in artikel 4 lid 5 van het reglement van de Stichting Sociaal Fonds Wonen

REGELING KINDEROPVANG CAO SOCIAAL FONDS WONEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Deze kinderopvangregeling behorende bij de CAO Wonen Sociaal Fonds regelt de door sociale partners mogelijk gemaakte voorziening om werknemers onder bepaalde voorwaarden een vergoeding te verstrekken voor kinderopvang waarbij de bepalingen in de Wet Kinderopvang in acht worden genomen.

  • 2. In dit reglement worden geacht te zijn opgenomen de begripsbepalingen zoals omschreven in artikel 2 van de statuten van de Stichting Sociaal Fonds Wonen. Voorts wordt in dit reglement verstaan onder:

    • a. WoonWerk:

    • stichting WoonWerk, Zaagmolenlaan 4, 3447 GS Woerden;

    • b. kind:

      • een kind tot wie de werknemer in familierechtelijke betrekking staat;

      • een kind waarmee werknemer, blijkens een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie, op hetzelfde adres woont en waarvan werknemer duurzaam de verzorging en opvoeding als eigen kind op zich heeft genomen.

    • c. partner:

      • de echtgenoot van de werknemer;

      • de geregistreerde partner;

      • degene met wie de werknemer ongehuwd samenwoont en die het kind mede verzorgt, en die een dienstverband heeft met de werkgever dan wel een andere werkgever dan wel zelfstandig is.

Artikel 2 Budget

  • 1. Door partijen bij de CAO Wonen inzake Sociaal Fonds is overeengekomen dat een bedrag uit het (B-deel van het) Sociaal Fonds Wonen beschikbaar wordt gesteld voor kinderopvang ten behoeve van uitkeringen aan werknemers in de kosten van kinderopvang. De werkgever speelt een voorwaardenscheppende rol voor (de uitbreiding van) mogelijkheden van kinderopvang en wel in die zin dat door de werkgever een financiële bijdrage zal worden geleverd aan het Sociaal Fonds voor de kosten van de kinderopvangregeling. Deze bijdrage is begrepen in de premie genoemd in artikel 2 lid 1 van het reglement.

  • 2. Het bestuur van de Stichting Sociaal Fonds Wonen stelt jaarlijks het budget voor de uitvoering van deze regeling vast.

Artikel 3 Uitvoering regeling kinderopvang

  • 1. De uitvoering van deze regeling is opgedragen aan WoonWerk.

  • 2. WoonWerk treedt op als administrateur voor wat betreft het verzorgen van de financiële bijdragen in de kosten van kinderopvang van werknemer.

  • 3. De kosten van de werkzaamheden van WoonWerk in de uitvoering van deze regeling komen uit het budget genoemd onder artikel 2.

Artikel 4 Aanvraag

  • 1. Werknemer dient een aanvraag in voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang bij WoonWerk.

  • 2. De aanvraag kan uitsluitend schriftelijk worden ingediend door een aanvraagformulier van WoonWerk.

  • 3. De aanvraag moet volledig worden ingevuld en ondertekend door zowel de werknemer als zijn/haar werkgever.

Artikel 5 Omvang en hoogte aanspraak van werknemer

  • 1. De bijdrage in de kosten van kinderopvang voor werknemer bedraagt 1/6 van de door de kinderopvanginstelling in rekening gebrachte kosten met een maximumuurtarief gelijk aan het maximumuurtarief dat jaarlijks door de Belastingdienst wordt vergoed.

  • 2. De bijdrage wordt alleen verstrekt voor kinderopvang op die dagen dat werknemer bij zijn/haar werkgever werkt.

  • 3. De bijdrage wordt niet aangevuld indien de werkgever van de partner van werknemer niet bijdraagt in de kosten van de opvang, dan wel de werknemer alleenstaande is.

Artikel 6 Voorwaarden

  • 1. De aanvraag wordt door de werknemer gedaan ten behoeve van een bijdrage in de kosten van kinderopvang.

  • 2. De aanvraag kan alleen betrekking hebben op de volgende vormen van kinderopvang:

    • hele dagopvang in een kinderdagverblijf voor kinderen van 0 tot 4 jaar;

    • buitenschoolse opvang in een kinderdagverblijf voor kinderen van 4 tot de leeftijd waarop het kind de basisschool verlaat;

    • gastouderopvang voor kinderen van 0 tot de leeftijd waarop het kind de basisschool verlaat.

  • 3. Voor alle vormen van kinderopvang geldt dat er sprake moet zijn van een instelling die is ingeschreven in het gemeentelijke kinderopvangregister. Werknemer moet bij de aanvraag verklaren dat het gaat om een door de gemeente ingeschreven instelling.

  • 4. Een bijdrage wordt slechts verstrekt indien de aanvragende werknemer in een dienstbetrekking werkzaam is bij een werkgever waarop de CAO Wonen inzake Sociaal Fonds van toepassing is. Door mede ondertekening van het aanvraagformulier verklaart de werkgever dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst met werknemer en de aanvraag alleen betrekking heeft op kinderopvang op die dagen dat werknemer bij hem/haar werkt.

  • 5. Bij de aanvraag voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang dienen minimaal de volgende bewijsstukken meegezonden te worden:

    • a. een kopie van de ondertekende overeenkomst met de kinderopvanginstelling met een prijsopgave waarvoor werknemer een bijdrage in de kosten vraagt. De overeenkomst moet minimaal de volgende informatie bevatten:

      • voornamen, achternaam en geboortedatum van het kind waar de kinderopvang voor aangeboden wordt;

      • de vorm van opvang die aangeboden wordt;

      • het aantal uren en de kosten op jaarbasis van de aangeboden opvang;

      • de prijs per uur van de aangeboden opvang;

      • de datum waarop de aangeboden opvang zal starten;

      • de einddatum van de aangeboden opvang;

    • b. een verklaring dat de kinderopvanginstelling is ingeschreven in het gemeentelijke kinderopvangregister.

  • 6. WoonWerk kan werknemer en/of zijn/haar werkgever verzoeken aanvullende informatie te verstrekken indien dit noodzakelijk geacht wordt voor het in behandeling nemen van de aanvraag en/of het bepalen van het recht op een bijdrage in de kosten van kinderopvang en/of de hoogte van de bijdrage in de kosten van kinderopvang.

  • 7. De aanvragen worden in volgorde van de datum van ontvangst in behandeling genomen.

  • 8. Aanvragen worden door WoonWerk alleen in behandeling genomen als het aanvraagformulier volledig is ingevuld en ondertekend is door zowel werknemer als werkgever en voorzien van de benodigde bewijsstukken.

Artikel 7 Toekenning voorlopige bijdrage

  • 1. WoonWerk bepaalt of het vastgestelde jaarlijkse budget ingevolge artikel 3 lid 1, het toekennen van een bijdrage op grond van de aanvraag mogelijk maakt.

  • 2. Indien het budget genoemd in voorgaand lid niet meer toereikend is, wordt werknemer hierover geïnformeerd en op een wachtlijst geplaatst.

  • 3. De volgorde op de wachtlijst wordt bepaald door de datum van ontvangst van het volledig ingevulde en ondertekende aanvraagformulier compleet met alle bewijsstukken. Aanvraagformulieren die op dezelfde datum zijn ontvangen worden in behandeling genomen in de volgorde van de datum dat de feitelijke kinderopvang een aanvang neemt.

  • 4. Indien er binnen het kalenderjaar waarvoor het budget van toepassing is alsnog ruimte ontstaat voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang, ontvangt werknemer hierover bericht en wordt zijn aanvraag alsnog in behandeling genomen indien en voor zover werknemer daar behoefte aan heeft.

  • 5. Werknemer ontvangt binnen 30 dagen na ontvangst van een complete aanvraag voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang een schriftelijk besluit van WoonWerk. Indien niet binnen de genoemde termijn een reactie is gevolgd, is het verzoek afgewezen.

  • 6. Een besluit dat afwijkt van de aanvraag van werknemer wordt schriftelijk gemotiveerd aan werknemer meegedeeld.

  • 7. Indien het budget het toekennen van een bijdrage conform de aanvraag mogelijk maakt, stelt WoonWerk op basis van de aanvraag van werknemer een voorlopige bijdrage vast conform deze regeling.

  • 8. De voorlopige bijdrage wordt maandelijks betaalbaar gesteld bij wijze van voorschot in de eerste week van die maand en overgemaakt op de bank- of girorekening van werknemer.

  • 9. De eerste betaalbaarstelling van de voorlopige bijdrage volgt pas na de ontvangst door WoonWerk van een kopie van de factuur voor de eerste maand van kinderopvang. Daarna volgen de maandelijkse voorlopige bijdragen automatisch, met inachtneming van eventueel gemelde tussentijdse wijzigingen.

Artikel 8 Vaststelling en verrekening van de definitieve bijdrage

  • 1. Na afloop van het kalenderjaar waarin een voorlopige bijdrage in de kosten van kinderopvang is verstrekt, of bij beëindiging van de kinderopvang binnen dat kalenderjaar, of bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst van werknemer met werkgever, stelt WoonWerk binnen drie maanden de definitieve bijdrage in de kosten van kinderopvang voor het desbetreffend kalenderjaar vast.

  • 2. Voor de vaststelling van de definitieve bijdrage kan WoonWerk een formulier ter beschikking stellen.

  • 3. Ten behoeve van de vaststelling van deze definitieve bijdrage verstrekt werknemer aan WoonWerk de navolgende gegevens:

    • a. een definitief overzicht van de kosten van kinderopvang bij de instelling waar het kind van werknemer gedurende deze periode is opgevangen (bijvoorbeeld de jaaropgave van de kinderopvanginstelling, dan wel kopieën van alle facturen). In dit overzicht dienen in elk geval de volgende gegevens opgenomen te zijn:

      • voornamen, achternaam en geboortedatum van het kind dat opgevangen is;

      • de vorm van opvang die afgenomen is;

      • het aantal uren en de kosten op jaarbasis van de afgenomen opvang;

      • de prijs per uur van de afgenomen opvang;

      • begindatum en einddatum van de periode of perioden waarin de afgenomen opvang heeft plaatsgevonden.

    • b. een verklaring van werkgever waaruit blijkt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst met werknemer en de duur daarvan, onder vermelding van het aantal uren en de dagen dat er door werknemer voor hem/haar is gewerkt in het kalenderjaar waarin een voorlopige bijdrage in de kosten van kinderopvang is verstrekt.

  • 4. Op basis van de vaststelling van de definitieve bijdrage vindt verrekening plaats met de reeds betaalde voorlopige bijdragen. Een teveel aan betaalde voorlopige bijdragen dient door werknemer te worden terugbetaald aan WoonWerk. Een tekort aan betaalde voorlopige bijdragen wordt overgemaakt op de bankrekening van werknemer.

Artikel 9 Informatieplicht, controle en tussentijdse wijzigingen

  • 1. De werknemer en zijn/haar werkgever zijn verplicht om van de omstandigheid dat werknemer niet meer werkzaam is onverwijld mededeling te doen aan WoonWerk.

  • 2. De werknemer en/of zijn/haar werkgever zijn verplicht iedere wijziging in de omstandigheden die van invloed kan zijn op de hoogte van de door WoonWerk te betalen vergoeding schriftelijk te melden aan WoonWerk door een ingevuld en ondertekend mutatieformulier.

  • 3. De werknemer en/of zijn/haar werkgever zijn verplicht aan WoonWerk alle gegevens te verstrekken die naar het oordeel van WoonWerk noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bijdrage.

  • 4. Elk kwartaal ontvangt de werkgever van WoonWerk ter informatie en controle een actueel overzicht van al zijn werknemers in deze regeling.

  • 5. De werknemer en/of zijn/haar werkgever zijn verplicht mee te werken aan tussentijdse en/of jaarlijkse controle van de benodigde gegevens voor een goede uitvoering van deze regeling.

  • 6. Bij tussentijdse wijziging van het aantal uren van de afgenomen opvang kan werknemer aan WoonWerk verzoeken om aanpassing van de voorlopige bijdrage op grond van gewijzigde omstandigheden. Een aanvraag voor aanpassing van de voorlopige bijdrage geschiedt schriftelijk.

Artikel 10 Beëindiging van de bijdrage

De voorlopige bijdrage van WoonWerk eindigt automatisch, zonder dat opzegging noodzakelijk is:

  • indien de berichtgeving aan WoonWerk over wijzigingen daartoe aanleiding geeft;

  • per 31 december van het jaar waarvoor de voorlopige bijdrage is vastgesteld, tenzij artikel 11 toepassing vindt;

  • indien de arbeidsovereenkomst van werknemer met zijn/haar werkgever eindigt;

  • vanaf het moment dat door werknemer geen gebruik meer wordt gemaakt van kinderopvang;

  • indien de kinderopvangovereenkomst van werknemer met de kinderopvanginstelling beëindigd is;

  • vanaf het moment dat werknemer en/of zijn/haar werkgever niet (meer) voldoet aan de voorwaarden genoemd in deze regeling;

  • vanaf het moment dat werknemer en/of zijn/haar werkgever zich niet houdt aan verplichtingen uit deze kinderopvangregeling.

Artikel 11 Continuering bijdrage in het volgend jaar

De voorlopige bijdrage wordt toegekend voor een periode die verstrijkt per het einde van het lopende kalenderjaar. Voor de periode daarna worden, indien en zolang de kinderopvangregeling wordt voortgezet en voor zover het beschikbare budget dat mogelijk maakt, de bijdragen op basis van de voorwaarden zoals in deze regeling zijn vastgelegd ook in de daarop volgende kalenderjaren voortgezet. Een nieuwe aanvraag is niet nodig. De vaststelling van de voorlopige bijdragen geschiedt op basis van de in het jaar daarvoor aan WoonWerk verstrekte (gewijzigde) gegevens.

Artikel 12 Geheimhouding

Het bestuur van de Stichting Sociaal Fonds en Woonwerk zijn tot geheimhouding verplicht van de hen terzake van de uitvoering van deze regeling verstrekte gegevens.

Artikel 13 Sanctie

Indien de werknemer en/of zijn/haar werkgever zich niet houden aan bepalingen van deze regeling is ieder voor zich en voorzover verwijtbaar, gehouden om de bijdrage verstrekt door WoonWerk onmiddellijk aan WoonWerk terug te storten.

Artikel 14 Dispensatie werkgeversbijdrage aan de kinderopvangregeling

  • 1. Werkgever die zelf, aantoonbaar, een ten minste gelijkwaardige voorziening voor een vergoedingsregeling voor zijn/haar werknemers heeft getroffen of treft, kan bij het bestuur dispensatie verzoeken voor het gedeelte van de werkgeversbijdrage aan het Sociaal Fonds Wonen bedoeld voor de financiering van deze kinderopvangregeling zoals beschreven in artikel 2 ten behoeve van het B-fonds.

  • 2. De werkgever met voorgaande eigen vergoedingsregeling, kan alleen dispensatie verzoeken als zijn feitelijke totale jaarlijkse bedrijfsbijdrage aan zijn werknemers in omvang gelijk of meer is dan de jaarlijkse werkgeversbijdrage aan het Sociaal Fonds Wonen bedoeld voor de financiering van deze kinderopvangregeling zoals beschreven in artikel 2 ten behoeve van het B-fonds.

  • 3. De werkgever doet het verzoek om dispensatie bij het bestuur onder overlegging van een kopie van de bedrijfseigen kinderopvangregeling, als mede door het overleggen van kopieën van alle ondertekende overeenkomsten van zijn/haar werknemers met de kinderopvanginstelling waarvoor werknemers een bijdrage in de kosten vragen en een opgave van de omvang van de feitelijke jaarlijkse bedrijfsbijdrage.

  • 4. Het bestuur besluit binnen twee maanden nadat het verzoek om dispensatie is ontvangen. Indien niet binnen de genoemde termijn een reactie is gevolgd, is het verzoek afgewezen. Op de beslissing van het bestuur kan geen beroep worden ingesteld, onverlet de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.

  • 5. Het besluit van het bestuur bepaalt mede de voorwaarden waaronder de dispensatie wordt verleend en de ingangsdatum van de dispensatie.

  • 6. Het bestuur geeft voor de periode gelegen voor de ingangsdatum van de dispensatie geen restitutie van het gedeelte van de werkgeversbijdrage aan het Sociaal Fonds Wonen bedoeld voor de financiering van deze kinderopvangregeling zoals beschreven in artikel 2 ten behoeve van het B-fonds.

  • 7. De werknemer, in dienst bij de werkgever, die door het bestuur dispensatie heeft gekregen, verliest de aanspraak op een bijdrage in de kosten van kinderopvang ingevolge deze regeling.

  • 8. Als het bestuur dispensatie verleent, stelt het tevens het budget genoemd in artikel 2 naar beneden bij.

Dictum II

De in dictum I opgenomen bepalingen zijn algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2005.

Dictum III

Voorzover de in dictum I opgenomen bepalingen strijdig zijn met bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

Dictum IV

Dit besluit is krachtens een afzonderlijke beschikking conform de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing op IKEA Nederland BV en Inter IKEA Systems BV.

Dictum V

Op grond van een daartoe strekkend verzoek van CAO-partijen is dit besluit niet van toepassing op de Coöperatie Parketmeesters U.A.

Dictum VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2006 en heeft geen terugwerkende kracht.

Dictum VII

Dit besluit zal in een bijvoegsel bij de Staatscourant worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 27 december 2005

Mr. M. H. M. van der Goes.

Naar boven