Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 8 november 2005, nr. WJZ 5712700, houdende regels inzake het verstrekken van subsidies in het kader van programmatisch onderzoek van IOP en TTI (Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1.1

Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Economische Zaken;

b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

c. publiek gefinancierde kennisinstelling:

1°. een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder i van de bijlage van die wet bedoeld academisch ziekenhuis;

2°. een andere dan onder 1° bedoelde meerjarig en voor tenminste eenderde door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

3°. een openbare instelling voor hoger onderwijs en een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1°, welke meerjarig en voor tenminste eenderde wordt gefinancierd door een ander land, of

4°. een onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden, welke meerjarig en voor tenminste eenderde wordt gefinancierd door een ander land;

d. adviescommissie: Adviescommissie IOP-TTI;

e. programmacommissie: adviescommissie die wordt ingesteld in het kader van een IOP;

f. innovatiegericht onderzoeksprogramma of IOP: een op innovatie gericht onderzoeksprogramma met als zwaartepunt fundamenteel onderzoek en bestaande uit een samenhangend geheel van onderzoeksprojecten welke door publiek gefinancierde kennisinstellingen en ondernemers worden uitgevoerd;

g. strategisch onderzoeksprogramma: een op innovatie gericht onderzoeksprogramma, bestaande uit een combinatie van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling dat door ondernemers en publiek gefinancierde kennisinstellingen wordt uitgevoerd;

h. IOP-project: een onderzoeksproject passend binnen een IOP, bestaande uit een voor Nederland nieuw, planmatig en met elkaar samenhangend geheel van activiteiten op het terrein van fundamenteel onderzoek of een combinatie van fundamenteel onderzoek met industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling;

i. IOP-samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband van publiek gefinancierde kennisinstellingen en ondernemers, waaronder tenminste een Nederlandse publiek gefinancierde kennisinstelling en tenminste twee Nederlandse ondernemers;

j. Technologisch Topinstituut of TTI: een rechtspersoon, die uitsluitend voor de uitvoering van een strategisch onderzoeksprogramma is opgericht door ondernemers en publiek gefinancierde kennisinstellingen, waaronder tenminste drie Nederlandse ondernemers en tenminste drie Nederlandse publiek gefinancierde kennisinstellingen;

k. fundamenteel onderzoek: de uitbreiding van de algemene wetenschappelijke en technische kennis, zonder industriële of commerciële doelstellingen;

l. industrieel onderzoek: onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze te gebruiken bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren;

m. preconcurrentiële ontwikkeling: het omzetten van de resultaten van industrieel onderzoek in plannen, schema’s of ontwerpen voor nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, processen of diensten;

n. innovatie: technologische innovatie, met inbegrip van niet-technologische aspecten voorzover ze dienstbaar zijn aan technologische innovatie;

o. IOP-projectsubsidie: subsidie als bedoeld in artikel 2;

p. TTI-subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 3.

q. MKB-ondernemer: ondernemer die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt in de zin van de verordeningen (EG) nr. 70/2001 en Verordening 364/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10).

§ 1.2

Subsidieverstrekking

Artikel 2

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan de deelnemers aan een IOP-samenwerkingsverband die voor eigen rekening en risico een IOP-project uitvoeren dat past in een IOP als bedoeld in artikel 18.

Artikel 3

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een TTI, dat voor eigen rekening en risico een strategisch onderzoeksprogramma uitvoert.

Artikel 4

1. De subsidie bedraagt:

a. 75 procent van de kosten, voorzover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

b. 50 procent van de kosten, voorzover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

c. 25 procent van de kosten, voorzover deze betrekking hebben op preconcurrentiële ontwikkeling.

2. Indien de kosten betrekking hebben op een combinatie van de kosten, genoemd in het eerste lid, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van deze percentages.

3. De subsidie bedraagt voorts:

a. een forfaitaire bijdrage van € 7.000,– per onderzoeker in geval van een stage van een onderzoeker in het buitenland van minimaal 3 maanden;

b. 50 procent van de kosten van octrooiaanvragen van publiek gefinancierde kennisinstellingen en MKB-ondernemers, tot een maximum van € 8.000,– per octrooi.

4. Indien ter zake van de kosten of een deel daarvan reeds door een bestuursorgaan, door NWO of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan de in het eerste lid genoemde percentages, verhoogd met 10 procentpunten.

5. Het vierde lid is niet van toepassing voor zover de in dat lid bedoelde verstrekte subsidie geldmiddelen betreffen die een minister onder door hem gestelde voorschriften ter beschikking stelt als bijdrage in de exploitatie- en investeringskosten die een publiek gefinancierde kennisinstelling maakt voor door de minister aangegeven activiteiten.

Artikel 5

1. Als kosten als bedoeld in artikel 4 worden uitsluitend in aanmerking genomen:

a. de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het onderzoek toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten voor betrokken personeel, voor zover deze rechtstreeks voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk zijn. Het uurloon wordt berekend op basis van 1650 productieve uren per jaar;

2°. de kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen;

3°. kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers;

4°. kosten van speciaal voor het onderzoek aan te schaffen machines en apparatuur;

5°. aan derden verschuldigde kosten;

6°. kosten van buitenlandstages;

7°. kosten van octrooi-aanvraag van publiek gefinancierde kennisinstellingen en MKB-ondernemers;

8°. kosten inzake kennisoverdracht en verankering door een TTI.

b. een opslag voor overige algemene kosten van 50 procent van de onder a, onder 1°, bedoelde kosten.

2. Voor de directe loonkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 1°, wordt uitgegaan van gemiddelde uurtarieven per categorie bij het onderzoek betrokken personeel.

3. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidie-ontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

4. De subsidie-ontvanger kan bij de minister een verzoek indienen om de berekening van de loonkosten en de algemene kosten te mogen vervangen door een in de gehele organisatie van de subsidie-ontvanger gebruikelijke, controleerbare methodiek. Dit verzoek moet vergezeld gaan van het gebruikte kostenmodel, de berekeningswijze en een door een accountant opgesteld assurance-rapport over de aanvaardbaarheid van de voorgestelde methodiek.

5. Niet subsidiabel zijn:

a. kosten gemaakt voor het verwerven en uitvoeren van contractresearch inclusief de daaraan toe te rekenen kosten van de overhead en overige indirecte kosten;

b. kosten gemaakt ter verkrijging van een accountantsverklaring;

c. reserveringen voor toekomstige kosten of reservevorming, met uitzondering van reservering van subsidie, indien noodzakelijk, voor in volgende jaren te betalen BTW.

§ 1.3

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 6

1. Een aanvraag om IOP-projectsubsidie wordt schriftelijk ingediend door een publiek gefinancierde kennisinstelling mede namens de andere deelnemers, met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van:

a. een begroting;

b. een projectplan en bijpassend valorisatieplan van de deelnemende ondernemers;

c. een pre-advies van de adviescommissie;

d. alsmede van de overige bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier als bedoeld in het eerste lid is vermeld.

3. Een aanvraag om TTI-subsidie wordt schriftelijk ingediend met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.

4. De aanvraag, bedoeld in het derde lid, gaat vergezeld van:

a. een meerjarig activiteitenplan, dat is opgesteld aan de hand van een bij ministeriële regeling vastgesteld model;

b. een begroting;

c. alsmede de overige bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier als bedoeld in het derde lid is vermeld.

Artikel 7

De minister geeft een beschikking tot subsidieverlening met betrekking tot:

a. een IOP-project, binnen 13 weken na het einde van de tenderperiode, bedoeld in artikel 19, eerste lid;

b. een TTI, binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 8

1. De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;

b. gegronde vrees bestaat dat de betrokkenen het onderzoek niet kunnen financieren;

c. het onaannemelijk wordt geacht, dat het onderzoek binnen de gestelde periode kan worden voltooid.

2. De minister kan omtrent aanvragen waarop niet met toepassing van het eerste lid afwijzend is beslist het advies inwinnen van de adviescommissie.

3. De minister beslist afwijzend indien hij van oordeel is dat:

a. aannemelijk is, dat het onderzoek ook zonder de subsidie zonder belangrijke vertraging zou worden uitgevoerd;

b. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische en economische haalbaarheid van het onderzoek;

c. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om het onderzoek naar behoren uit te voeren;

d. van het onderzoek onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn.

e. er een aanzienlijke kans is dat de uitvoering of het resultaat van het onderzoek zal leiden tot een ernstige aantasting van milieu of leefomgeving.

§ 1.4

Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

Artikel 9

De in artikel 11, behoudens het vierde en vijfde lid, en artikel 22 opgenomen verplichtingen gelden tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld. De in artikel 11, vierde en vijfde lid, en artikel 12 opgenomen verplichtingen gelden totdat vijf jaren na die dag zijn verstreken.

Artikel 10

1. De minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot het geven van bekendheid aan het onderzoek en de resultaten ervan.

2. De minister kan bij de subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot de samenwerking met derden bij of in verband met de uitvoering van het onderzoek.

3. De minister kan bij de subsidieverlening andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 11

1. De subsidie-ontvanger voert het onderzoek uit overeenkomstig het projectplan dan wel het activiteitenplan en het jaarwerkplan met begroting waarop de subsidieverlening betrekking heeft en vóór het bij de subsidieverlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het onderzoek.

2. De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

3. De subsidie-ontvanger voert een administratie, gerelateerd aan de kostensoorten, genoemd in artikel 5, waaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

b. de gemaakte en betaalde onderzoekskosten;

c. het aantal uren dat per werknemer is besteed aan het onderzoek.

4. De administratie als bedoeld in het derde lid wordt tot 5 jaar na vaststelling van de subsidie bewaard.

5. De subsidie-ontvanger verleent medewerking aan een evaluatie-onderzoek naar de toepassing en de effecten van de regeling, voor zover deze medewerking redelijkerwijs van hem verlangd kan worden.

6. Indien de subsidie-ontvanger een rechtspersoon is die ten behoeve van een IOP-project of TTI is opgericht, zal deze, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de rechtspersoon niet ontbinden of geheel of gedeeltelijk vervreemden noch zijn statutaire zetel verplaatsen buiten Nederland.

7. De subsidie-ontvanger zal, indien hij deelneemt in een commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of maatschap die is opgericht ten behoeve van een IOP-project, niet meewerken aan de ontbinding ervan of aan het uittreden van een of meer deelnemers ervan, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister.

8. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surséance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan de minister.

Artikel 12

1. De subsidie-ontvanger draagt, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, met betrekking tot de resultaten van het onderzoek, zorg voor:

a. de verwerving en de tenaamstelling op eigen naam van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten die daarvoor in aanmerking komen;

b. de instandhouding en exploitatie van de rechten, bedoeld in onderdeel a;

c. de instandhouding en exploitatie van overige daarvoor in aanmerking komende kennis die uit het onderzoek wordt gegenereerd.

2. Indien de subsidie-ontvanger niet zelf de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten benut, draagt hij deze over aan één of meer deelnemers in het IOP-project respectievelijk het TTI.

3. Indien de in het tweede lid bedoelde deelnemers geen interesse hebben in de in eerste lid, onder a, bedoelde rechten kan de subsidie-ontvanger alleen na voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister en behoudens de toepassing die de minister geeft aan artikel 10, eerste lid, ter beschikking stellen aan derden:

a. rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het onderzoek;

b. aanspraken op een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek;

c. rechten die voortvloeien uit een aanvraag om een intellectueel eigendomsrecht op de resultaten van het onderzoek.

4. De subsidie-ontvanger belast, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, de in het derde lid bedoelde rechten en aanspraken niet met een zekerheidsrecht ten behoeve van een derde.

5. De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste, derde of vierde lid voorschriften verbinden.

6. Bij verwerving of overdracht van de in het eerste lid, onder a, bedoelde rechten wordt een prijs tot stand gebracht die, rekening houdend met de inbreng van de deelnemers in het IOP-project respectievelijk TTI, gelijk is aan een marktconforme vergoeding en waarvan de relatieve eigen inbreng van de deelnemer wordt afgetrokken.

§ 1.5

Voorschotten

Artikel 13

1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kunnen op aanvraag van de subsidie-ontvanger door de minister voorschotten worden verstrekt.

2. Een voorschot voor een IOP-projectsubsidie wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde kosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

3. Een voorschot voor een TTI-subsidie bedraagt per kwartaal 25 procent van het voor het betreffende jaar toegezegde maximale subsidiebedrag.

4. Een voorschot wordt slechts verstrekt, indien het bedrag aan voorschot ten minste € 5.000,– bedraagt.

Artikel 14

1. Een aanvraag voor een voorschot voor een IOP-projectsubsidie wordt per half jaar ingediend met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.

2. Bij het verzoek om voorschot als bedoeld in het eerste lid wordt een overzicht gevoegd van tot dan toe gemaakte en betaalde projectkosten.

3. In afwijking van het eerste lid wordt het eerste voorschot ambtshalve verstrekt bij de subsidieverlening aan een MKB-ondernemer, met dien verstande dat dit voorschot 25 procent bedraagt van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

4. Een aanvraag voor een voorschot voor een TTI-subsidie wordt per kwartaal ingediend met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.

Artikel 15

De minister kan afwijzend beschikken op een aanvraag om een voorschot, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen, dan wel indien hij failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

§ 1.6

Subsidievaststelling

Artikel 16

1. De aanvraag tot vaststelling van IOP-projectsubsidie of TTI-subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een bij ministeriële regeling vastgesteld formulier.

2. De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

§ 2

Bijzondere bepalingen IOP

Artikel 17

De artikelen 18 tot en met 23 zijn slechts van toepassing op de verstrekking van IOP-projectsubsidies.

Artikel 18

Als IOP’s zijn aangewezen de volgende onderzoeksprogramma’s:

a. genomics;

b. elektromagnetische vermogenstechniek (EMVT);

c. precisietechnologie;

d. integrale productcreatie en -realisatie (IPCR);

e. mens-machine interactie (MMI);

f. self healing materials;

g. generieke communicatie.

Artikel 19

1. Bij ministeriële regeling worden per IOP de perioden vastgesteld, waarbinnen aanvragen om IOP-projectsubsidie moeten worden ingediend.

2. De minister stelt voorts bij ministeriële regeling per IOP een subsidieplafond vast voor het verlenen van subsidies op in een periode als bedoeld in het eerste lid ontvangen aanvragen.

Artikel 20

1. Geen subsidie wordt verstrekt indien de totale bijdrage van de deelnemende ondernemers aan het IOP-project:

a. minder bedraagt dan 25 procent van de kosten voor industrieel onderzoek; of

b. minder bedraagt dan 50 procent van de kosten voor preconcurrentiële ontwikkeling.

2. De minister kan bij een ministeriële regeling als bedoeld in artikel 19 voor fundamenteel onderzoek een minimum bijdrage van de deelnemende ondernemers vaststellen.

Artikel 21

1. De minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de programmacommissie, de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 8 afwijzend is beslist zodanig dat een IOP-project hoger gerangschikt wordt naar mate het:

a. bijdraagt aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van een IOP;

b. voldoet aan kwaliteit en innovativiteit;

c. mogelijkheden bevat voor economisch perspectief van de voorziene resultaten van het project;

d. een bijdrage kan leveren aan duurzame ontwikkeling.

2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking.

3. In afwijking van het tweede lid, kan de minister besluiten, daarbij geadviseerd door de programmacommissie, een aanvraag af te wijzen indien het onvoldoende voldoet aan de criteria, genoemd in het eerste lid.

Artikel 22

De subsidie-ontvanger brengt steeds binnen twee maanden na afloop van een periode van een jaar aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het IOP-project, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten en met inbegrip van de aangevraagde en overgedragen IE-rechten en over de toepassing van de resultaten van het IOP-project.

Artikel 23

1. De subsidie-ontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in binnen zes maanden na het tijdstip waarop het IOP-project moet zijn uitgevoerd.

2. De aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het IOP-project, overeenkomstig hetgeen in het formulier als bedoeld in artikel 16 is vermeld, en een accountantsverklaring, indien het bedrag van de subsidieverlening meer dan € 50 000 bedraagt.

3. Bij de subsidievaststelling voor het IOP-project wordt de restwaarde volgens marktwaarde van de investeringen in machines en apparatuur die speciaal voor het onderzoek zijn aangeschaft met subsidie van de overheid in mindering gebracht op de subsidie.

§ 3

Bijzondere bepalingen TTI

Artikel 24

De artikelen 25 tot en met 33 zijn slechts van toepassing op de verstrekking van TTI-subsidies.

Artikel 25

1. TTI-subsidie wordt per boekjaar verstrekt; op de verstrekking zijn de bepalingen van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, voorzover daarvan in deze regeling niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.

2. De subsidie wordt verstrekt over een periode van ten hoogste vier boekjaren, tenzij de minister toepassing geeft aan artikel 32.

3. Een aanvraag om TTI-subsidie wordt voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar bij de minister ingediend.

4. De subsidie over de diverse boekjaren wordt verstrekt onder de voorwaarde van een begrotingsvoorbehoud, genoemd in artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 26

1. Een TTI komt slechts voor subsidie in aanmerking, indien het beschikt over:

a. statuten die door de minister zijn goedgekeurd;

b. partnerovereenkomsten tussen het TTI en de deelnemers die door de minister zijn goedgekeurd.

2. De minister geeft slechts zijn goedkeuring bedoeld in het eerste lid, indien uit de statuten blijkt dat:

a. er voldoende mogelijkheden zijn voor derden om toe te treden tot het TTI;

b. het TTI wordt geleid vanuit een centraal punt;

c. het TTI zich slechts richt op een coherent onderzoeksterrein;

d. in geval van opheffing van het TTI de restwaarde volgens marktwaarde van de investeringen in apparatuur die met subsidie van de overheid zijn aangeschaft wordt verrekend in de laatste aanvraag om subsidievaststelling;

e. de IE-rechten in de overeenkomsten in overeenstemming zijn met het Europese steunkader.

Artikel 27

Geen TTI-subsidie wordt verstrekt indien de totale bijdrage van de deelnemende ondernemers aan het strategisch onderzoeksprogramma niet ten minste bedraagt:

a. 15 procent van de kosten voor fundamenteel onderzoek;

b. 25 procent van de kosten voor industrieel onderzoek, of

c. 50 procent van de kosten voor preconcurrentiële ontwikkeling.

Artikel 28

Ieder begrotingsjaar wordt bij ministeriële regeling een subsidieplafond vastgesteld voor het in dat jaar verlenen van TTI-subsidies.

Artikel 29

In aanvulling op artikel 8 beslist de minister voorts afwijzend op de eerste aanvraag indien hij van oordeel is dat ten aanzien van het voorgestelde strategisch onderzoeksprogramma onvoldoende sprake is van:

a. focus en samenhang van het onderzoek;

b. kwaliteit van het onderzoek;

c. uitzicht op waardecreatie voor de Nederlandse economie;

d. meerwaarde ten opzichte van de bestaande publiek gefinancierde kennisinfrastructuur;

e. inhoudelijke, financiële en bestuurlijke betrokkenheid van de ondernemers en de publiek gefinancierde kennisinstellingen;

f. kracht en effectiviteit van de programmaleiding of uitvoerend management;

g. internationale dimensie van het onderzoeksgebied;

h. openbaarheid van de ontwikkelde kennis;

i. aandacht voor en opzet van de verslaglegging over duurzaamheid op projectniveau.

Artikel 30

De minister kan subsidie verlenen onder de opschortende voorwaarde dat de subsidieontvanger uiterlijk dertien weken na de subsidieverlening, behoudens voorafgaande schriftelijke verlenging door de minister, heeft aangetoond te beschikken over rechtspersoonlijkheid.

Artikel 31

Het is de subsidie-ontvanger toegestaan de naam Technologisch Topinstituut te voeren gedurende de periode dat ingevolge deze regeling subsidie wordt verstrekt.

Artikel 32

De minister kan besluiten dat subsidie wordt verstrekt met wederom een nieuwe periode van ten hoogste vier boekjaren indien:

a. de deelnemers in het TTI bereid zijn hun inhoudelijke, financiële en bestuurlijke betrokkenheid met tenminste vier jaar te verlengen;

b. het TTI heeft laten zien dat het strategisch onderzoeksprogramma overeenkomstig de subsidieverlening is uitgevoerd;

c. het TTI heeft aangetoond dat het in belangrijke mate effect heeft op zijn onderzoeksgebied en internationaal zichtbaar is geworden;

d. voldaan is aan de vereisten als genoemd in artikel 29.

Artikel 33

1. De subsidie-onvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in binnen zes maanden na de in de subsidieverlening genoemde einddatum.

2. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. een jaarverslag waarin informatie is opgenomen over de uitvoering en resultaten van het onderzoek in relatie tot het meerjarig activiteitenplan;

b. een financieel jaarverslag als bedoeld in artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht, met bijbehorende accountantsverklaring.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 34

De Subsidieregeling innovatiegerichte onderzoeksprogramma’s wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling, en op subsidies die voor die datum zijn verstrekt.

Artikel 35

De subsidieverstrekking aan een TTI, waaraan reeds op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling subsidieverstrekking plaatsvindt, wordt voortgezet op basis van deze regeling, behoudens wat betreft tijdvakken waarop een vóór 1 januari 2006 ingediende subsidieaanvraag betrekking heeft.

Artikel 36

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 37

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 november 2005.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

De Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten vloeit voort uit het beleid inzake de bevordering van innovatie en dan met name het beleid gericht op de publiek-private samenwerking op het terrein van de programmatische uitvoering van innovatief en hoogwaardig onderzoek. Deze ministeriële regeling heeft ten doel de subsidiëring van Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma’s (IOP’s) en Technologische Topinstituten (TTI’s).

Aanleiding voor onderhavige subsidieregeling is de herijking van het innovatie-instrumentarium. Deze ministeriële regeling is een bouwsteen en eerste module voor de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten die in de herijkingsnota (TK 2004-2005, 29800 XIII, nr. 73) is aangekondigd voor 2006, voor innovatieprogramma’s. De onderzoeksprogramma's die op basis van de regeling worden ondersteund, worden bij voorkeur ontwikkeld in het kader van de programmatische aanpak. In eerste instantie gaat het daarbij om de pilotprogramma’s op gebieden zoals ‘Water’, ‘High Tech Systems and Materials’ en ‘Flowers & Food’. De definitieve Kaderregeling subsidies innovatieprojecten volgt per 1 januari 2008. Onderhavige module gaat per die datum op in de Kaderregeling subsidies innovatieprojecten.

De regeling is ‘avant la lettre’ afgestemd op de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten, bijvoorbeeld als het gaat om een aantal definities als die van ‘publiek gefinancierde kennisinstelling’, de kostendefinitie, de regels voor intellectuele eigendom, etc. De experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten is het juridische kader voor het bieden van maatwerk bij het met financiële middelen stimuleren van innovatie. In de herijkingsnota is tevens vermeld dat de huidige budgetten voor IOP en TTI in 2007/2008 zullen opgaan in een aanpak waarin maatwerk in Innovatieprogramma’s centraal staat.

Daarnaast biedt onderhavige subsidieregeling een kader voor aanvragen voor TTI’s die zijn ingediend in andere kaders zoals de FES-gelden of voorstellen die een beroep doen op middelen uit de smartmix. De smartmix wordt een brede regeling voor onder meer publiek-private samenwerking. Derhalve zal slechts een deel van de programma’s die met de smartmix worden ondersteund de vorm krijgen van een IOP of TTI en derhalve een relatie met de Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten hebben.

Een derde aanleiding voor de subsidieregeling is het verlagen van de administratieve lasten. Die verlaging komt vooral tot uiting in het verminderen van de frequentie van het maken van inhoudelijke verslagen en het verminderen van de totale lasten ten aanzien van het indienen van samenwerkingsovereenkomsten.

De voorliggende regeling is aangekondigd in Memorie van Toelichting bij de begrotingswet 2005 van Economische Zaken.

De Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten komt in de plaats van de Subsidieregeling innovatiegerichte onderzoeksprogramma’s van 11 december 1997 (Stcrt. 1997, nr. 242) en bevat zowel het innovatiegericht ontwikkelingsprogramma als het Technologische Topinstituut.

Bundeling van de twee programmavormen in één regeling past in het streven van het ministerie van Economische Zaken om de doelmatigheid en transparantie van het innovatie-instrumentarium te vergroten.

Het opnemen van deze twee programmavormen in één regeling gaat gepaard met een gemeenschappelijke kostendefinitie die is gebaseerd op een vereenvoudiging van de kostendefinitie van het Besluit innovatiesubsidie samenwerkingsprojecten (Staatsblad 2003, 494). Ook in de uitvoering is een gezamenlijke basis zichtbaar door betrokkenheid van SenterNovem bij de uitvoering van TTI’s.

Beide vormen van programmatisch onderzoek waren toe aan een moderniseringsslag.

Zo heeft de uitvoeringspraktijk van het IOP in de afgelopen jaren nieuwe inzichten opgeleverd over de manier waarop bedrijven en onderzoekers van publiek gefinancierde kennisinstellingen kunnen worden betroken bij de IOP’s. De evaluatie IOP die eind 2004 is afgerond heeft laten zien dat verbeteringen op ondermeer die punten mogelijk is. De regeling is hierop aangepast. Andere belangrijke aanbevelingen uit de evaluatie die in deze regeling zijn overgenomen zijn bijvoorbeeld:

– Het mogelijk maken van een groeimodel voor IOP’s; de lengte van een IOP is nu niet meer per definitie 4 jaar; in beginsel duurt een IOP-project 4 jaar, maar het kan ook korter of langer zijn;

– Het intensiveren van de inbreng van het bedrijfsleven: dit doel wordt bereikt door de mogelijkheid te scheppen van het actief deelnemen aan de uitvoering van onderzoek;

– Het versterken van de kennisoverdracht; hiervoor wordt meer ruimte geschapen in het flankerend beleid; het budget hiervoor wordt verruimd tot 15% van de projectkosten voor onderzoek en ontwikkeling.

De huidige TTI’s zijn tot stand gekomen via een call for proposals in 1997. Voor de TTI’s bestond nog geen ministeriële regeling. Onderhavige regeling biedt de mogelijkheid om deze best practice voor samenwerking op programmatisch onderzoek herkenbaar te beschrijven en waarborgen te bieden voor toepassing van de naam TTI. De lopende evaluatie bevestigt de waarde van het TTI-model. Wijzigingen die zijn meegenomen in deze regeling zijn:

– meer nadruk op het feit dat de kern van het onderzoeksprogramma bestaat uit een combinatie van fundamenteel onderzoek, toepassingsgericht onderzoek en preconcurrentiële ontwikkeling; daarmee moet worden voorkomen dat te veel nadruk wordt gelegd op korte termijn probleemoplossend toepassingsgericht onderzoek.

– regulering van de looptijd van een TTI. De looptijd moet voldoende ruim zijn om focus en massa te bereiken. De regeling bevat de mogelijkheid om een nieuwe subsidieperiode van wederom maximaal 4 jaar aan te gaan.

De merknaam TTI zal worden aangemeld voor bescherming als merk bij het Benelux Merkenbureau. Een strategisch onderzoeksprogramma kan na een positief bevonden uitkomst van een toets aan de gestelde criteria gedurende de looptijd van de subsidieperiode de naam TTI voeren. In de subsidieregeling zijn voorts naar aanleiding van de evaluatie verbeteringen aangebracht in het TTI-model.

Doel van de regeling is, zoals eerder aangegeven, het tot stand komen van langdurige strategische R&D-samenwerking tussen bedrijven en publiek gefinancierde kennisinstellingen op voor de Nederlandse economie belangrijke gebieden. Het gemeenschappelijk doel van de beide programmavormen is daarmee meer strategisch van aard dan voorheen, ook al blijft het zwaartepunt van een IOP gericht op fundamenteel onderzoek. Het IOP is gericht op het versterken van het fundamentele onderzoek aan de Nederlandse universiteiten en overige onderzoeksinstellingen in de richting van de strategische onderzoeksbehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven. TTI’s hebben als doel om op een beperkt specifiek thema van internationale betekenis kennis te ontwikkelen die antwoorden geeft op fundamenteel-strategische vragen van het bedrijfsleven. De gemeenschappelijke subdoelstellingen van IOP’s en TTI’s zijn zichtbaar gemaakt in de ministeriële regeling. Die subdoelstellingen zijn:

– optimale focus en massa op de technologievelden die worden ondersteund;

– wisselwerking tussen bedrijven en publiek gefinancierde kennisinstellingen;

– valorisatie en verankering om een brug te slaan tussen kennis en kassa;

– bijdrage aan duurzame ontwikkeling.

Zowel voor IOP’s als voor TTI’s bestaat de doelgroep uit bedrijven en publiek gefinancierde kennisinstellingen die in staat en bereid zijn tot deelname aan een meerjarig strategisch onderzoeksprogramma en daarvoor inhoudelijk en financieel commitment laten zien.

IOP’s staan meer aan het begin van de kennisketen dan TTI’s. Met een IOP kan een begin van netwerkvorming op een ontluikend technologiegebied een flinke ontwikkelingsimpuls krijgen. Bij TTI’s zijn de visies op toekomstige ontwikkelingen op een technologiegebied meer uitgekristalliseerd. Hier gaat het om het gezamenlijk verder brengen van de onderzoeksambities tot het moment waar de eigen productontwikkeling begint. In de uitvoering van die programma’s staan TTI’s meer op zich zelf, terwijl IOP’s sterk worden gefaciliteerd door de uitvoeringsorganisatie.

Programmatisch onderzoek kenmerkt zich door een meerjarige aanpak van een samenhangend geheel van onderzoeksprojecten waarop intensief wordt samengewerkt door publiek gefinancierde kennisinstellingen en bedrijven. Zowel bij IOP’s als bij TTI’s staan de onderzoeksprogramma’s centraal.

Een wezenskenmerk van het IOP is dat bij het moment van de keuze van een onderzoeksterrein er nog géén of incidentele samenwerking tussen publiek gefinancierde kennisinstellingen en bedrijven bestaat; er is dan nog geen publiek-privaat netwerk. Het IOP is een belangrijk instrument voor het versnellen van de ontwikkeling van deze netwerken in het programmatisch onderzoek. Daardoor kan het Nederlandse bedrijfsleven een voorsprong verwerven bij de ontwikkeling van strategische gebieden. Bij elk IOP wordt een begin van een netwerk van publiek gefinancierde kennisinstellingen en bedrijven (groot en klein) ontwikkeld tot een hecht IOP-samenwerkingsverband, waaruit nieuwe initiatieven voor onderzoek en ontwikkeling kunnen ontstaan. Internationale deelname is nu formeel mogelijk gemaakt als dit het netwerk ten goede komt. Veel aandacht wordt besteed aan het goed overdragen van kennis en verankering van het netwerk.

TTI’s zijn een best practice. Zoals ook de AWT en de SER aanhalen heeft de OESO de TTI’s in 2003 aangewezen als een van de zuiverste vormen van publiek-private samenwerking. Het TTI-instrument is intussen goed uitgekristalliseerd. Het vastleggen van de belangrijkste spelregels voor TTI’s ligt daarmee voor de hand.

Bij het vormgeven van een nieuw TTI op een bepaald gebied moet wetenschappelijke excellentie voorhanden zijn; daarnaast speelt de wetenschappelijke potentie van de deelnemende onderzoekers/onderzoeksgroepen een even belangrijke rol. Gebleken is dat een onderwijsprogramma 2e fase moeilijk van de grond komt via TTI’s. Die voorwaarde zal in de regeling geen rol spelen.

De vernieuwing van IOP’s en TTI’s heeft de volgende gemeenschappelijke noemers:

– beide programmavormen krijgen een gemeenschappelijke basis in de vorm van een gedeelde kostendefinitie naar een vereenvoudigd model van de regeling Innovatiesubsidie Samenwerkingsprojecten.

– voor beide programmavormen wordt een betere aansluiting met andere subsidies, nationaal en internationaal nagestreefd;

– bij beide programmavormen, maar vooral bij IOP, is sprake van verbreding van de regeling (met name deelname door bedrijven aan het onderzoek) en van het bereik van de kennisketen.

Deze aspecten worden in de respectievelijke artikelen vertaald en per artikel toegelicht.

Ook volgtijdelijk kan er een verband zijn tussen TTI’s en IOP’s. In het verleden is bij de ontwikkeling van een deel van de TTI’s gebruik gemaakt van het voorwerk dat door IOP’s was verricht (bijvoorbeeld IOP metalen en IOP polymeren). Daardoor kon tevens gebruik worden gemaakt van de met het IOP ontwikkelde netwerken. In die zin kunnen sommige TTI’s goed aansluiten bij IOP’s.

Om eenheid in aansturing en advies aan EZ te bevorderen wordt uitgegaan van een gemeenschappelijke adviescommissie voor IOP en TTI. Deze adviescommissie is een vervolg op de huidige stuurgroep IOP (Staatscourant 2000, nr. 239) en zal zoveel mogelijk worden afgestemd met adviescommissies van andere regelingen. Daarnaast zal ook in de uitvoering eenheid ontstaan doordat SenterNovem in de nieuwe regeling ook de programmavorm TTI gaat uitvoeren.

De criteria voor subsidiëring van IOP-projecten en TTI’s zijn in de regeling neergelegd. Het proces waarmee IOP’s en TTI’s tot stand komen is echter, net als voorheen bij IOP, niet in de regeling opgenomen. De praktijk leert dat het nodig is om slagvaardig te kunnen opereren in een veranderende omgeving. Het instrumentarium is in beweging, aansluiting met andere instrumenten in de uitvoering is wenselijk. Daarop zal bij de uitvoering worden gelet.

Uit het onderzoek dat het EIM in opdracht van EZ heeft verricht naar de verantwoordingslasten van het Financieel Instrumentarium van EZ blijkt voor IOP dat de totale verantwoordingslasten voor publiek gefinancierde kennisinstellingen en bedrijven samen 6,48% zijn van het totale subsidiebedrag voor alle IOP’s samen, tot en met het peiljaar 2004. De verantwoordingslasten oftewel administratieve lasten van het bedrijfsleven zijn daarvan een klein deel, namelijk ca. 0,3% (-punt).1

In het EIM-rapport komt men voor de TTI’s voor de totale (netto) verantwoordingslasten als percentage van het totale subsidiebedrag tot een percentage van 0,3. Dit percentage is, ook in vergelijking met andere subsidie-instrumenten, bijzonder laag.

In de nieuwe opzet van de regeling is een aantal maatregelen genomen waardoor de verantwoordingslasten oftewel verkrijgingskosten naar verwachting verder zullen dalen. Die maatregelen zijn:

– halvering van het aantal verslagen per project per jaar (van twee naar één); deze maatregel heeft betekenis voor zowel de penvoerder van een IOP-project als de informatietoeleverende deelnemers in een project; dit levert een besparing op van de totale verkrijgingskosten van ruim 6% en komt ook de beheersbaarheid van de uitvoering ten goede;

– het indienen van de samenwerkingsovereenkomst bij subsidieverlening voor een IOP-project, in plaats van bij het indienen van de subsidie-aanvraag, betekent dat 60% minder van deze overeenkomsten hoeven te worden gemaakt (namelijk niet van de afgewezen voorstellen). Dit verlaagt de verkrijgingskosten met ca. 7%.

In totaal leveren deze maatregelen voor IOP ca. 13% besparing aan verkrijgingskosten op. Tegenover de besparingen staat dat de nagestreefde grotere betrokkenheid van bedrijven en de mogelijkheid tot subsidieverlening aan bedrijven op zich ook verkrijgingskosten meebrengen. Deze lasten zijn nu zeer gering (0,3%), bovendien zal de verhoging van die lasten in geen verhouding staan tot de besparingen die met de bovenstaande maatregelen worden bereikt.

Bij TTI’s zijn de besparingsmogelijkheden door het snijden in regels van de overheid minder groot, omdat de verkrijgingskosten reeds bijzonder laag zijn.

Ook bij nieuwe TTI’s zal de samenwerkingsovereenkomst pas worden vereist indien tot subsidiëring is besloten. Bestaande TTI’s kunnen zelf intern besparen op de verkrijgingskosten. Zo eist EZ niet om 4 keer per jaar een voortgangsrapportage te leveren. Toch doen projectleiders en onderzoekers per kwartaal voorwerk voor de eindverantwoording. Door een halvering van deze activiteit tot 2 keer per jaar kan ca. 12% op de totale verkrijgingskosten worden bespaard.

De conclusie is derhalve dat over het geheel van de uitvoering ten aanzien van IOP en TTI de doelstelling van 10% inzake de verkrijgingskosten wordt gehaald.

De regeling wordt uitgevoerd door SenterNovem. De benodigde aanvraagformulieren zijn op het moment van inwerkingtreding van deze regeling nog niet vastgesteld, maar zullen alsnog zo spoedig mogelijk bij ministeriële regeling worden gepubliceerd.

Ten behoeve van de Subsidieregeling IOP-TTI-module van de experimentele Kaderregeling subsidies innovatieprojecten is een breder kader voor programmatisch onderzoek aangemeld in Brussel voor goedkeuring conform artikel 93 van het EG-Verdrag met betrekking tot onderzoeksprogramma’s in samenwerking tussen publiek gefinancierde kennisinstellingen en bedrijven. Het voordeel van dit bredere kader is dat ook programma’s anders dan die uit de voorliggende regeling van deze melding gebruik kunnen maken. De Europese Commissie heeft een positieve beschikking op de melding van een kader voor programmatisch onderzoek gegeven.

Artikelgewijs

Artikel 1

Het begrip ‘ondernemer’ is in sub b gedefinieerd. Aan het begrip onderneming wordt in beginsel de uitleg gegeven die de fiscus daaraan geeft. Dus een natuurlijke persoon of rechtspersoon dient aan te tonen dat de fiscus ervan uit gaat dat hij een onderneming drijft, hetgeen bij een rechtspersoon kan blijken uit het hebben van een nummer ingevolge de vennootschapsbelasting.

Onder het in sub c gedefinieerde begrip ‘publiek gefinancierde kennisinstelling’ vallen de in Nederland gevestigde universiteiten en de daaraan verbonden academische ziekenhuizen en hogescholen (c, onder 1°). Verder vallen onder dat begrip de openbare instellingen voor hoger onderwijs en de daaraan verbonden ziekenhuizen in overige landen (c, onder 3°), mits deze gelijkwaardig zijn aan een universiteit, hogeschool of academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1°. Met betrekking tot onderzoeksinstellingen is een vergelijkbare systematiek neergelegd onder 2° en 4°. Het gaat bij 2° primair om openbare onderzoeksinstellingen met een wettelijke taak, zoals TNO, grote technologische instituten en de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Overigens valt ook een TTI onder deze definitie, ondanks het virtuele karakter van een TTI. Van meerjarige financiering door de rijksoverheid is sprake indien het aandeel in de totale financiering tenminste eenderde is. Andere openbare instellingen die zelf onderzoek uitvoeren kunnen ook als onderzoeksinstellingen worden aangemerkt. Niet als zodanig worden aangemerkt instellingen die zelf geen onderzoek uitvoeren maar als intermediair voor bedrijven, onderzoeksinstellingen en dergelijke functioneren.

Aangezien de ontwikkeling van een IOP-project en van een strategisch onderzoeksprogramma begint vanuit een groep initiatiefnemers bestaande uit goed presterende Nederlandse ondernemers en hoogwaardige Nederlandse publiek gefinancierde kennisinstellingen, mag worden verwacht dat deze kerngroep opteert voor de best mogelijke kwaliteit van hun buitenlandse deelnemers aan het project of programma. Het is niet goed voorstelbaar dat zij een minder goed buitenlands alternatief voor deelname zouden prefereren boven een goede Nederlandse partner.

De in sub d genoemde Adviescommissie IOP-TTI dient breed te zijn samengesteld en heeft als kern de bestaande Stuurgroep IOP. Dit betekent dat de commissie leden heeft uit verschillende wetenschapsgebieden, uit het bedrijfsleven en vanuit maatschappelijke organisaties. De leden dienen in principe beide aspecten van de programma’s, dus waardecreatie en wetenschappelijke kwaliteit te overzien en dienen hun gezag te ontlenen aan hun positie in de internationale wetenschappelijke gemeenschap of aan hun positie bij bedrijven of maatschappelijke organisaties en bovendien dienen zij in staat te zijn op strategisch niveau beslissingen te nemen. Voorts is het van belang dat de leden beschikken over een breed overzicht van de ontwikkelingen in wetenschap en technologie en dat zij ervaring hebben met onderzoeksmanagement. Ten behoeve van de advisering over de programmavormen zal, zoals eerder opgemerkt, op basis van de huidige stuurgroep IOP, zoveel mogelijk worden afgestemd met adviescommissies van andere regelingen.

De in sub e genoemde programmacommissie is een adviescommissie ingesteld voor een specifiek IOP die verantwoording is verschuldigd aan de adviescommissie IOP-TTI.

Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt voor onderzoeksprogramma’s en -projecten die als doel hebben het ontwikkelen van kennis door middel van het uitvoeren van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en preconcurrentiële ontwikkeling. Hoewel een IOP als geheel fundamenteel onderzoek als zwaartepunt heeft, kunnen sommige afzonderlijke projecten binnen een IOP een ander zwaartepunt hebben dan fundamenteel onderzoek (sub f). Bij een strategisch onderzoeksprogramma, dat eveneens gericht is op innovatie, ligt geen voorgeschreven nadruk op fundamenteel onderzoek. Een dergelijk door een TTI uit te voeren onderzoeksprogramma, kan bestaan uit een combinatie van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en/of preconcurrentiële ontwikkeling (sub g).

De in sub k, l en m genoemde stadia van het traject van onderzoek en ontwikkeling zijn gedefinieerd overeenkomstig de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (PbEG 1996, C45; hierna: O&O-steunkader). Fundamenteel onderzoek is het verst van de markt verwijderd. Daarom is het element ‘zonder industriële of commerciële doelstellingen’ in de definitie opgenomen. Industrieel onderzoek is toepassingsgericht: het is gericht op het leggen van de kennisbasis die nodig is voor de uitvoering van toegepast onderzoek voor een specifiek product, proces, dienst of competentie, en uiteindelijk voor ontwikkelingsactiviteiten. De benodigde kennisbasis kan ook verkregen worden door nieuwe kennis te ontwikkelen aan de hand van vragen van de kennisgebruikers in de praktijk of van maatschappelijke vraagstukken. Preconcurrentiële ontwikkeling bestaat uit activiteiten die de fabricage van een eerste prototype omvatten dat nog niet voor commerciële doeleinden kan worden aangewend. Voorts kan daaronder de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, processen of diensten worden verstaan en eerste demonstratie- of modelprojecten, voor zover deze projecten niet voor industriële of commerciële exploitatie kunnen worden gebruikt of geschikt gemaakt.

Artikel 2

Dit artikel is de grondslag voor subsidie aan de verschillende deelnemers die in een samenwerkingsverband een IOP-project uitvoeren, dat past in een vooraf vastgesteld IOP. De deelnemers aan een IOP-samenwerkingsverband die een IOP-project willen uitvoeren kunnen zowel uit Nederland als uit andere landen komen. Doordat de kern van het deelnemerbestand van een IOP-project steeds bestaat uit tenminste een Nederlandse publiek gefinancierde kennisinstelling en tenminste twee Nederlandse ondernemers en de advisering over de projecten plaatsvindt door een Nederlandse adviescommissie is de kans optimaal dat het economisch profijt van de ontwikkelde kennis zoveel mogelijk neerslaat in Nederland. Daarnaast zijn de voorwaarden voor overdracht van intellectuele eigendomsrechten binnen het programma geregeld in artikel 12 en moet bij overdracht van intellectuele eigendomsrechten aan derden ontheffing aan de minister worden gevraagd.

Artikel 3

Een TTI kan subsidie ontvangen voor de uitvoering van een strategisch onderzoeksprogramma. Aan een TTI nemen tenminste 3 Nederlandse ondernemers en tenminste 3 Nederlandse publiek gefinancierde kennisinstellingen deel. Ook voor TTI’s geldt dat de kans dat het economisch profijt van de ontwikkelde kennis in Nederland neerslaat voldoende groot mag worden geacht.

Artikel 4

Dit artikel regelt de hoogte van het subsidiepercentage, gerelateerd aan de subsidiabele kosten, genoemd in artikel 5.

Het in lid 2 genoemde gewogen gemiddelde van de genoemde subsidiepercentages geldt ook voor de kosten van kennisoverdracht en verankering door een TTI (artikel 5, eerste lid, onder a, sub 8).

Indien voor een IOP-project of voor een strategisch onderzoeksprogramma reeds door een bestuursorgaan subsidie is verstrekt, mag de totale subsidie voor fundamenteel onderzoek maximaal 85% (75+10) bedragen, voor industrieel onderzoek ten hoogste 60% (50+10), en voor preconcurrentiële ontwikkeling ten hoogste 35 (25+10)%. De top-up van 10%, die volgens de beschikking van de Europese Commissie (N346/2005) mogelijk is voor samenwerkingsprojecten waarbinnen bedrijven en publieke kennisinstellingen daadwerkelijk samenwerken, wordt in de regeling alleen gebruikt om (beperkte) cumulatie van subsidie van bestuursorganen mogelijk te maken.

Artikel 5

Een van de wijzigingen in de subsidieregels is het opnemen van een andere kostendefinitie dan tot nu toe bij IOP en TTI gebruikelijk was. De nieuwe kostendefinitie is in beginsel gemeengoed bij tal van andere subsidieregelingen van EZ, zoals bij Bsik en de IS. Dit is een kostendefinitie waaraan het bedrijfsleven gewend is. In het belang van zo laag mogelijke administratieve lasten is gezocht naar mogelijkheden om de toepassing van deze kostendefinitie te vereenvoudigen. Dit heeft geresulteerd in de volgende vereenvoudigingen:

a. Voor de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van door de indiener onderbouwde gemiddelde uurtarieven voor de directe loonkosten per categorie van het bij het onderzoek betrokken personeel;

b. Wat betreft het volume van de directe loonkosten kan in de begroting worden uitgegaan van een zo goed mogelijke toerekening van het deel van de jaartijd aan een bij het project of het programma betrokken fte;

c. Voor de nacalculatie ten behoeve van de eindafrekening van een project is een sluitende urenadministratie vereist, behalve indien:

– aantoonbaar is dat het project ingevuld wordt door medewerkers die volledig (100%) hun tijd besteden aan het project (binnen het IOP wordt hier momenteel als randvoorwaarde gesteld dat met een onderzoeker een arbeidsovereenkomst is gesloten voor de duur van het onderzoeksproject);

– aantoonbaar is dat bepaalde personen een vast percentage (bijvoorbeeld 50%) van hun beschikbare tijdsinzet besteden aan het project (dit kan bijvoorbeeld via een schriftelijke verklaring ondertekend door de verantwoordelijk leidinggevende die is opgenomen in de administratie van de instelling).

De kosten van het gebruik van bestaande machines en apparatuur van de deelnemers komen slechts in aanmerking voor de subsidiegrondslag voorzover zij zijn toe te rekenen aan het project cq het strategisch onderzoeksprogramma. Die toerekening van deze kosten wordt gedaan naar evenredigheid van de tijd welke de machines respectievelijk de apparatuur worden gebruikt voor het onderzoek.

Voor publiekgefinancierde kennisinstellingen is de toepassing van de nieuwe kostendefinitie problematischer dan voor het bedrijfsleven, met name wat betreft het systeem van productieve uren per fte per jaar. Daarom is voor hen de mogelijkheid geschapen hun eigen, in hun hele organisatie gangbare, controleerbare methodiek voor de berekening van het uurloon en opslag voor algemene kosten te gebruiken. Mits voldoende onderbouwd behoort toepassing van hun eigen systeem tot de mogelijkheden.

Het verzoek hiertoe dient vergezeld te gaan van een assurance-rapport door een accountant. In dit assurance-rapport doet de accountant een mededeling over de aanvaardbaarheid van de methodiek, waarbij hij in dit kader onder meer beoordeelt:

– de toepassing van bedrijfseconomisch aanvaardbare, stelselmatige toerekening van kosten;

– de consistentie met de in de organisatie gangbare methodieken;

– en het volgen van een bestendige gedragslijn.

Loonkosten kunnen betrekking hebben op onderzoekers, analisten, technisch ondersteunend personeel e.d., maar in voorkomende gevallen ook op de staf/directeur van een TTI. Als referentie voor het loon van een directeur kan gelden het loon van een directeur van een onderzoekschool. Wat betreft het maximum loon van een directeur van een TTI ligt het voor de hand hiervoor de geldende richtlijnen van de overheid te volgen.

De in het eerste lid, onder a, sub 5 genoemde aan derden verschuldigde kosten betreffen onder meer de kosten van het gebruik van machines en apparatuur bij niet-deelnemende publiek gefinancierde kennisinstellingen en ondernemers en het inhuren van testpersonen.

Terwijl de kosten inzake kennisoverdracht en verankering bij TTI’s subsidiabel zijn (eerste lid, onder a, sub 8) naar de categorie onderzoek waaruit de kennis is ontstaan, is er voor IOP’s een budget voor niet projectgebonden stimuleringsmiddelen dat wordt ingezet voor kennisoverdracht, netwerkvorming, zwaartepuntvorming, taakverdeling en verankering. Dit budget wordt dus niet gebruikt voor het geven van subsidie aan IOP-projecten, maar wordt door SenterNovem ingezet voor flankerend beleid en is maximaal 15% van de projectkosten van onderzoek en ontwikkeling. Flankerend beleid is beleid dat erop gericht is om het realiseren van de doelstelling van het instrument te verbeteren.

Zoals bij IOP praktijk is, wordt bij het berekenen van de directe loonkosten van onderzoekers uitgegaan van forfaitaire uurtarieven per categorie bij het onderzoek betrokken personeel. Hiervoor kan een beroep worden gedaan op de VSNU-salaristabellen, op door de overheid goedgekeurde uurtarieven (TNO) en op de desbetreffende cao’s.

Artikel 6

Dit artikel regelt de wijze van aanvragen van subsidie voor een IOP-project respectievelijk TTI. Het eerste en tweede lid zien op de aanvraag van IOP-subsidie en het derde en vierde lid hebben betrekking op TTI-subsidie. Ook zijn in de artikelen 4:61 tot en met 4:65 van de Awb nog specifieke bepalingen opgenomen ten aanzien van de aanvraag van per boekjaar verstrekte subsidie aan rechtspersonen, zoals de hier bedoelde TTI-subsidie.

Op basis van de aanvraag plus de vereiste toegevoegde informatie wordt het onderzoek beoordeeld. Daarom dient de volledige aanvraag tot in detail uitgewerkt te zijn. In ieder geval moet bij een aanvraag naast een begroting ook een projectplan, een bijpassend valorisatieplan en een pre-advies (IOP) of meerjarig activiteitenplan cq business plan (TTI) worden ingediend. Het is van groot belang dat uit het project- of activiteitenplan blijkt dat het project of programma goed is doordacht en uitgewerkt. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere doelstelling, een omschrijving van de verwachte technische knelpunten en risico’s, de voorgestelde aanpak en fasering van het onderzoek, bestaande uit fundamenteel of industrieel onderzoek of preconcurrentiële ontwikkeling, de expertise van de onderzoekers en een duidelijke omschrijving van de noodzakelijke randvoorwaarden voor en de uiteindelijke perspectieven van het project of programma.

Uit het project- of activiteitenplan moet per fase of activiteit duidelijk zijn aangegeven of de desbetreffende werkzaamheden gekwalificeerd moeten worden als fundamenteel of industrieel onderzoek respectievelijk preconcurrentiële ontwikkeling.

Een valorisatieplan is een door de penvoerende publiek gefinancierde kennisinstelling opgesteld plan als onderdeel van het IOP-projectplan, waaruit blijkt waarom het IOP-project voor de deelnemende bedrijven belangrijk is en wat zij met de eventuele resultaten van het onderzoek kunnen doen.

Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een pre-advies van de adviescommissie over de globale opzet van het project. Gekozen is voor deze bijzondere procedure, omdat veel gevergd wordt van de indieners en hoge eisen worden gesteld aan het projectvoorstel. Aanvragers moeten in eerste instantie een voorstel op hoofdlijnen indienen, waarover de adviescommissie een pre-advies zal uitbrengen. Dit pre-advies kan uiteenlopen van ‘prima, werk verder uit’ tot ‘voldoet niet aan IOP-doelstellingen, verder uitwerken lijkt niet zinvol’. Aldus kan het als een informele zeef dienen om te bevorderen dat de uiteindelijke beoordeling betrekking heeft op de projectvoorstellen die enige kans hebben een subsidie te ontvangen. Hiermee kan ook worden voorkomen dat indieners grote inspanningen verrichten met geen of geringe kans op subsidie. De adviescomissie beoordeelt en vergelijkt deze globale voorstellen op basis van hetgeen bepaald is in of krachtens deze regeling. In het pre-advies wordt aangegeven op welke punten een voorstel eventueel verbetering behoeft, wordt een indicatie gegeven van het resultaat van de vergelijking en wordt vermeld of het al dan niet zinvol is om een formele, uitgewerkte, aanvraag om subsidie op grond van deze regeling in te dienen. Bij het bekend maken van de perioden waarbinnen aanvragen om subsidie moeten worden ingediend, zal, zo nodig, ook worden bekendgemaakt vóór welke datum verzoeken om een pre-advies moeten worden ingediend. Wie niet vóór die datum een globaal projectvoorstel heeft ingediend, zal niet tijdig kunnen beschikken over een pre-advies van de adviescommissie en niet in de eerstkomende tenderperiode een aanvraag om subsidie op grond van deze regeling in kunnen dienen. De adviescommissie zal haar pre-adviezen zo tijdig uitbrengen, dat gegadigden voldoende tijd hebben om een concreet projectplan en een volledige subsidieaanvraag op te stellen

Voorts gaat de aanvraag vergezeld van de overige bescheiden, aangegeven op het aanvraagformulier. Daartoe behoren ook de intentieverklaringen van de deelnemers waarin wordt toegelicht welke bijdragen zij zullen leveren. Aldus wordt rekening gehouden met de in andere landen dan Nederland geldende bedrijfscultuur. Dit laat onverlet de verplichting voor de in Nederland gevestigde deelnemers om hun betrokkenheid wel met een overeenkomst te staven. Het spreekt voor zich dat op een later bij de subsidieverlening te bepalen tijdstip alsnog een overeenkomst dient te worden overgelegd waaruit de definitieve betrokkenheid van de partners uit andere landen blijkt.

Ingeval van een nieuwe TTI-aanvraag zullen bij de aanvraag eveneens intentieverklaringen van de deelnemers moeten worden bijgevoegd waarin wordt toegelicht welke bijdragen zij zullen leveren.

In het aanvraagformulier zal moeten worden vermeld welke onderwerpen in de overeenkomst ten minste moeten zijn geregeld. Het gaat in ieder geval om:

a. de deelnemers in het samenwerkingsverband;

b. de doelstelling van de samenwerking;

c. de wijze van samenwerking tussen de verschillende deelnemers;

d. de duur van de samenwerking;

e. de rechthebbenden op de projectresultaten;

f. de verdeling van kosten en risico’s tussen de deelnemers;

g. de verdeling van de subsidie over de deelnemers.

In geval van een IOP-samenwerkingsverband gelden alle deelnemers in het verband als aanvrager en – indien subsidie wordt verleend – subsidieontvanger. Het eerste lid strekt ertoe dat één der deelnemende publiek gefinancierde kennisinstellingen in het samenwerkingsverband mede namens de andere deelnemers de aanvraag indient. Dat impliceert, dat bij de aanvraag machtigingen van de andere deelnemers moeten zijn gevoegd.

De in het eerste en derde lid bedoelde aanvraagformulieren moeten worden ingediend bij SenterNovem, Postbus 93144, 2509 AC ’s-Gravenhage. In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Het is, als de aanvrager dat wenst, zelfs mogelijk de aanvraag elektronisch in te dienen en eventuele aanvullingen schriftelijk na te zenden. Elektronisch hoeft dus niet, maar mag wel en mag ook gedeeltelijk. Om een aanvraag langs elektronische weg te kunnen indienen heeft een aanvrager een computer met een internetaansluiting nodig, een pincode en een certificaat. De aanvrager die over een pincode en een certificaat beschikt kan via het internetadres WWW.SENTERLOKET.NL online een aanvraagformulier invullen en vervolgens de aanvraag indienen. Hoe de pincode en het certificaat zijn te verkrijgen, is uitgebreid beschreven op bovengenoemde website. Mocht de aanvrager pincode en certificaat niet tijdig beschikbaar hebben, dan is het mogelijk alvast een aanvraag in te dienen die later kan worden aangevuld met toepassing van artikel 4:5 van de Awb.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 8

In dit artikel zijn de algemene afwijzingsgronden opgenomen. In de wijze van beoordeling van de aanvragen, kent deze regeling ten aanzien van IOP-subsidies nog aanvullende rangschikkingscriteria in artikel 21 en ten aanzien van TTI-subsidies aanvullende afwijzingsgronden in artikel 29. Naast de in de regeling genoemde afwijzingsgronden kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Awb. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend.

De minister kan de adviescommissie ingevolge het tweede lid om advies vragen over de aanvragen waarop niet reeds met toepassing van het eerste lid afwijzend wordt beslist.

De afwijzingsgronden, genoemd in het derde lid, komen onder meer voort uit de in onderdeel a genoemde overweging dat er alleen aanleiding is subsidie te verstrekken, indien niet op andere wijze in de financiering van het onderzoek kan worden voorzien. Bij de in onderdelen b en c genoemde gronden voor afwijzing gaat het om de slaagkans van het onderzoek en de organisatorische kwaliteiten van degenen die bij het onderzoek betrokken worden. De afwijzingsgrond genoemd in onderdeel d houdt in dat het onderzoek gericht moeten zijn op economische waardecreatie. Hierbij wordt bezien wat het belang van de programmadoelstelling is voor directe gebruikers van de resultaten en de Nederlandse samenleving als geheel. Hierbij is het van belang dat de beoogde waardecreatie een duidelijke impact heeft op de sector.

Artikel 9

Dit artikel houdt in dat de subsidie-ontvanger zich verplicht om de rechten van intellectuele eigendom tenminste 5 jaar in stand te houden. Dezelfde verplichting geldt voor het bewaren van de administratie en de termijn van 5 jaar geldt ook voor de verplichting om mee te werken aan evaluatieonderzoek.

Artikel 10

Dit artikel legt een grondslag voor het bij de subsidieverlening opleggen van verplichtingen. Het betreft hier verplichtingen die niet steeds aan alle subsidieverleningen verbonden behoeven te worden. Om die reden zijn zij niet opgenomen in de artikelen 11 en 12. Aldus wordt ook een bijdrage geleverd aan terugdringen van administratieve lasten. Met de in het eerste lid genoemde verplichtingen omtrent het geven van bekendheid aan de resultaten van het project wordt beoogd de opgedane kennis ook beschikbaar te stellen aan anderen die deze kennis kunnen toepassen. Bij een bredere toepassing dan alleen bij de deelnemers worden de effecten op economie, duurzaamheid en technologie versterkt. Echter, volledige openbaarheid over alle kennis in een onderzoek kan strijdig zijn met belangen van deelnemers. De verplichtingen met betrekking tot welke kennis openbaar dient te worden gemaakt en op welk tijdstip (gedurende de looptijd van het onderzoek of na afloop daarvan) zullen dan ook, in verband met de specifieke situatie kunnen variëren. Bij industrieel onderzoek en bij preconcurrentiële ontwikkeling zal meer uitgegaan worden van geheimhouding en bescherming van de resultaten van het onderzoek. Niettemin kan ook daarbij sprake zijn van het opleggen van verplichtingen inzake het openbaar maken van bijvoorbeeld een samenvatting van het onderzoek of de (hoofdlijnen van) de resultaten ervan. Bij de in het tweede lid genoemde verplichtingen met betrekking tot de samenwerking met derden, ook in de vorm van een uitbestedingsrelatie, kan gedacht worden aan de verplichting om, alvorens werkzaamheden van enige omvang aan een derde uit te besteden, de conceptovereenkomst met die derde ter goedkeuring voor te leggen. Voorts kunnen ingevolge het derde lid nog andere verplichtingen worden opgelegd voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 11

Dit artikel vormt, samen met de artikelen 2 en 3, de kern van de onderhavige regeling. Het onderzoek moet ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode. Daarbij wordt in beginsel uitgegaan van een periode van vier jaar. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die onderzoeken, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstellingen van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of stopzetten van het programma zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf. Van vertraging waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd is sprake indien voorzienbaar 3 maanden vertraging in de uitvoering van het project optreedt.

Het bewaren van de administratie tot vijf jaar na vaststelling van de subsidie (vierde lid) loopt gelijk met de bepaling inzake de instandhouding van intellectuele eigendomsrechten en is voldoende voor het kunnen toeleveren van informatie voor een evaluatie. Deze bepaling geldt ook in geval van TTI-subsidie en wijkt dus af van de bepaling in artikel 4:69 van de Algemene wet bestuursrecht, dat een administratie voor een periode van zeven jaar moet worden bewaard.

Het vijfde lid moet waarborgen dat een subsidie-ontvanger meewerkt aan een evaluatie van de subsidie en de effecten daarvan.

Voor de in het zesde lid genoemde eventuele ontbinding van een voor een project opgerichte rechtspersoon of een voor een TTI opgerichte rechtspersoon geldt dat deze rechtspersoon niet mag worden ontbonden of vervreemd zolang de subsidie niet is vastgesteld.

Hetzelfde geldt voor de eventuele ontbinding van een ten behoeve van een project opgericht commanditaire vennootschap, vennootschap onder firma of maatschap (zevende lid).

Artikel 12

In dit artikel is rekening gehouden met de praktijk die zich bij het IOP en bij de TTI’s heeft ontwikkeld. Uitgangspunt is dat de subsidie-ontvanger verantwoordelijk is voor het verwerven van intellectuele eigendomsrechten en het in stand houden van die rechten gedurende tenminste 5 jaar. Het verwerven van deze rechten heeft alleen zin als er iets mee kan worden gedaan voor waardecreatie. Daarom is onder die verantwoordelijkheid tevens de exploitatie van die rechten begrepen. Indien een deelnemer in het kader van IOP-project of het TTI een octrooi aanvraagt dan is die deelnemer gehouden om de andere deelnemers in het IOP-project respectievelijk het TTI(-project) de in het artikel genoemde marktconforme vergoeding te betalen. Dit houdt in dat indien een partij de intellectuele eigendomsrechten wil verkrijgen, hij hiervoor de marktprijs moet betalen, met aftrek van de relatieve eigen bijdrage in het samenwerkingsverband of consortium.

In formulevorm:

stcrt-2005-221-p11-SC72271-1.gif

Bij de programmavorm TTI vraagt in de regel het TTI het octrooi aan. In dat geval is er bij de verwerving van het octrooi nog geen sprake van een vergoeding. Pas wanneer het octrooi wordt overgedragen aan een deelnemer wordt genoemde vergoeding door die deelnemer betaald.

Artikel 13

Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. In het eerste lid is bepaald dat een voorschot wordt verstrekt op een subsidie terzake waarvan een verleningsbeschikking geldt, met dien verstande dat een minimum van € 5.000,– geldt. Zolang aan een verlening een opschortende voorwaarde is verbonden, worden geen voorschotten verstrekt.

De bepaling in het tweede lid, dat voor IOP-projectsubsidie een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde kosten, impliceert, dat per voorschot de gemaakte en betaalde kosten worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gevormd wordt door het maximale subsidiebedrag en de noemer door het bedrag van de raming van de projectkosten. Beide bedragen worden bij de subsidieverlening vermeld. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

Ingevolge het derde lid bedraagt een voorschot voor een TTI-subsidie per kwartaal 25 procent van het voor het betreffende jaar toegezegde maximale subsidiebedrag

Artikel 14

Een voorschot voor IOP-projectsubsidie kan op grond van artikel 14, eerste lid, ten hoogste twee keer per jaar worden verstrekt en voor TTI-subsidie kan ingevolge het vierde lid een voorschot per kwartaal worden verstrekt. Alle subsidie-ontvangers van een IOP-project dienen zelf hun eigen voorschotaanvragen in.

Het derde lid strekt ertoe het deelnemen in een samenwerkingsverband van een ondernemer uit het midden- en kleinbedrijf te stimuleren. Vooral bij de bedoelde groep van ondernemers is er behoefte aan voorschotten.

Artikel 15

In het algemeen zal bij het beslissen op een verzoek om een voorschot onvoldoende inzicht bestaan in de naleving door de betrokkenen van alle aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. Een beoordeling daarvan is dan ook niet uitdrukkelijk aan de orde, al was het maar omdat aan sommige verplichtingen nog niet hoeft te zijn voldaan. In het geval evenwel SenterNovem ervan op de hoogte is, dat de subsidie-ontvanger zich niet houdt aan een verplichting van de artikelen 10, 11 of 12, ligt het in de rede geen voorschotten te verstrekken. Aldus kan voorkomen worden dat na vaststelling van het bedrag van de subsidie financiële middelen moeten worden teruggevorderd.

Artikel 16

De algemene bepalingen met betrekking tot de vaststelling van het subsidiebedrag zijn geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Awb. Voorts gelden er nog specifieke bepalingen in geval van per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen in de artikelen 4:73 tot en met 4:80 van de Awb. Deze laatste bepalingen zijn slechts van toepassing op TTI-subsidies.

Artikel 16 regelt dat bij de aanvraag tot vaststelling van IOP-projectsubsidie of TTI-subsidie gebruik moet worden gemaakt van een formulier en regelt de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt.

Het in het eerste lid genoemde formulier, waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend, is zodanig ingericht, dat de subsidie-ontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 en artikel 4:75 van de Awb op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn

Op grond van het tweede lid van artikel 16, geeft de minister de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe of nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb). Ingevolge artikel 4:44, derde lid, van de Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 23, eerste lid, of artikel 4:74 van de Awb bedoelde termijn, de minister de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. De hoofdregel van artikel 4:46 van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening. Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

c. indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Artikel 17

In dit artikel wordt vermeld dat de artikelen 18 tot en met 23 alleen van toepassing zijn op de verstrekking van IOP-projectsubsidies. Het gaat dus om specifieke bepalingen die niet tevens op TTI-subsidies van toepassing zijn en om die reden ook niet in de voorgaande algemene bepalingen zijn vermeld.

Artikel 18

De IOP’s die hier zijn vermeld zijn IOP’s die lopen op het moment van publicatie van dit besluit en waarvoor nog een of meer tenders zijn uit te voeren.

IOP’s kunnen worden toegevoegd en beëindigd per ministeriële regeling.

Artikel 19

De verdeling van IOP-subsidies zal plaatsvinden met het uitschrijven van een tender (eerste lid). De exacte periode waarin de tenders zullen worden gehouden kunnen niet in dit besluit worden vastgelegd. Een tender zal door de minister via een afzonderlijk besluit bekend worden gemaakt. Bij de vaststelling van de tenderperiode, zal per IOP tevens worden vastgesteld welk bedrag voor de verstrekking van subsidie beschikbaar is (tweede lid). Bij die publicatie zal ingevolge artikel 20, onderdeel a, ook de minimum bijdrage van de deelnemende ondernemers aan fundamenteel onderzoek worden vastgesteld (als percentage van de projectkosten van fundamenteel onderzoek).

Bij het bekend maken van de perioden waarbinnen aanvragen om subsidie moeten worden ingediend, zal, zo nodig, ook worden bekendgemaakt vóór welke datum verzoeken om een pre-advies moeten worden ingediend (zie ook de toelichting bij artikel 6).

Artikel 20

De bijdrage van de deelnemende ondernemers was bij IOP gemaximeerd op 15% om het precompetitieve karakter van het onderzoek te waarborgen. Deze bijdrage bestond uit verplichte en vrijwillige bijdragen bovenop de projectkosten. In de onderhavige regeling tellen de kosten waarvoor de deelnemende ondernemers een bijdrage verstrekken volledig mee bij de berekening van de subsidie, met uitzondering van onderzoek dat buiten de regeling valt (contractonderzoek). Verder wordt er meer flexibiliteit aangebracht in de hoogte van de bijdragen van deelnemende ondernemers aan fundamenteel onderzoek.

Een bijdrage van 15% ligt daarbij in de rede. In bepaalde gevallen is het mogelijk dat de minister een minimum percentage voorschrijft.

Voor alle bijdragen van de deelnemende bedrijven aan het onderzoek (zowel fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek als preconcurrentiële ontwikkeling) moeten de daarvoor bevoegde personen van deze bedrijven tekenen.

Artikel 21

Dit artikel is een logisch vervolg op de afwijzingsgronden inzake subsidieverlening in artikel 8. Na sluiting van de tenderperiode, wordt met artikel 8 een eerste selectie in de aanvragen gemaakt. De overblijvende aanvragen worden vervolgens in volgorde van geschiktheid geplaatst.

Het eerste lid, onder a, geeft aan dat elk project moet voldoen aan de doelstelling van het desbetreffende IOP. Een IOP beoogt met een gerichte programmatische aanpak het fundamentele onderzoek aan de Nederlandse universiteiten en overige onderzoekinstellingen te versterken in de richting van de strategische innovatiebehoefte van het Nederlandse bedrijfsleven. De specifieke doelstelling van een IOP past steeds in deze algemene doelstelling voor deze programmavorm.

De kwaliteit van het onderzoek (eerste lid, onder b) kan ondermeer worden bezien aan de hand van de opgebouwde onderzoeksreputatie van de onderzoekers en onderzoeksgroepen (bijvoorbeeld uit peer reviews, visitaties van de VSNU, expert interviews, bibliometrisch onderzoek). De innovativiteit kan zowel gelegen zijn in een andere opzet van het onderzoek (methodisch), in het vooruitzicht van mogelijke nieuwe toepassingen als in het perspectief van (een combinatie van) mogelijke nieuwe toepassingsgebieden.

De mogelijkheden voor economisch perspectief van de voorziene resultaten (eerste lid, onder c) komt tot uiting in de valorisatiemogelijkheden daarvan. Ook al zit het onderzoek in een IOP-project in het algemeen vrij ver van de ‘markt’, uiteindelijk gaat het om waardecreatie die met het onderzoek (en preconcurrentiële ontwikkeling) kan worden bereikt.

Het criterium inzake de bijdrage aan een duurzame ontwikkeling (eerste lid, onder d) is alleen van toepassing voorzover projecten industrieel onderzoek of preconcurrentiële ontwikkeling bevatten, omdat over het duurzaamheidsaspect van fundamenteel onderzoek in het algemeen weinig te zeggen valt.

Naarmate de aanvragen beter aan de genoemde vier criteria voldoen worden ze hoger gerangschikt. De weging van de vier criteria wordt bepaald door de programmacommissie waarbij een minimum van 10% per criterium moet worden gehanteerd. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking (tweede lid). Restmiddelen uit een tenderbudget kunnen worden toegekend aan het project dat daarvoor op grond van de ranking in aanmerking komt en waarvan de aanvragers in de na toekenning van de restmiddelen nog ontbrekende middelen willen en kunnen voorzien.

De minister is niet gehouden om in alle gevallen het hele tenderbudget toe te wijzen. Indien blijkt dat niet alle voorstellen tenminste een minimale geschiktheid hebben kan de minister besluiten om niet het gehele budget voor de tender toe te wijzen (derde lid).

Artikel 22

Teneinde de administratieve lasten te verminderen is de vereiste frequentie voor de verslagen over de uitvoering van een IOP-project verminderd van 2 keer naar 1 keer per jaar. Het ligt voor de hand om daarbij het kalenderjaar in acht te nemen om bepaalde gegevens te kunnen aggregeren tot kengetallen en waarden voor indicatoren en om te kunnen zorgen voor actuele informatie voor de Tweede Kamer. In het verslag over de uitvoering van het IOP-project dient ook te worden gerapporteerd over de aangevraagde en overgedragen intellectuele eigendomsrechten en de duurzaamheidperspectieven van de toepassing van de ontwikkelde kennis.

De programmacommissies en de begeleidingscommissies bepalen hun eigen werkwijze ten aanzien van de interne rapportages en presentaties over de vorderingen van het onderzoek.

Artikel 23

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt door elke afzonderlijke subsidie-ontvanger van een IOP-project gedaan en dus niet (alleen) door de penvoerder van de subsidieaanvraag. De aanvraag moet worden ingediend binnen zes maanden na het tijdstip waarop het IOP-project moet zijn uitgevoerd; normaliter is dit vier jaar, maar deze periode kan ook korter of langer zijn.

Artikel 24

Zoals paragraaf 2 specifiek betrekking heeft op IOP-projectsubsidies, hebben de artikelen 25 tot en met 33 alleen betrekking op de verstrekking van subsidies aan TTI’s. Het gaat dus om specifieke bepalingen die niet tevens op IOP-projectsubsidies van toepassing zijn en om die reden ook niet in de voorgaande algemene bepalingen van paragraaf 1 zijn vermeld.

Artikel 25

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 4:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Door middel van dit artikel wordt de facultatieve regeling van afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard, voorzover niet uitdrukkelijk van de regeling wordt afgeweken. De voorschriften van afdeling 4.2.8 zijn een uitwerking van en een aanvulling op de afdelingen 4.2.1. tot en met 4.2.7, van de Algemene wet bestuursrecht. Steeds zijn dus naast de afdeling 4.2.8 ook de algemene bepalingen van de afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7, van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de subsidieverstrekking door de minister in het kader van deze regeling. Het boekjaar van een TTI valt in de regel samen met het kalenderjaar (eerste lid). Hoewel de subsidie altijd per boekjaar wordt verleend en ook per boekjaar wordt vastgesteld, zal de periode waarover een TTI subsidie kan worden ontvangen steeds een periode van maximaal vier boekjaren bestrijken (tweede lid). Deze periode kan door de minister wederom voor vier boekjaren worden verlengd (zie artikel 32). Voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het boekjaar wordt bij de minister een subsidieaanvraag ingediend (derde lid).

Subsidie aan een TTI wordt verstrekt onder de voorwaarde van het jaarlijkse begrotingsvoorbehoud van artikel 4:34 van de Algemene wet bestuursrecht, oftewel de instemming van de Tweede Kamer met de begroting van EZ (vierde lid).

Artikel 26

Samen met artikel 29 vormt dit artikel de kern van wat een TTI moet zijn. Artikel 26 geeft de basisvoorwaarden waaraan in organisatorische en inhoudelijke zin moet zijn voldaan om voor een subsidie in aanmerking te komen.

De partnerovereenkomsten hoeven pas bij de subsidieverlening te worden ingediend. Bij de aanvraag moeten wel intentieverklaringen worden bijgevoegd.

De benaming TTI is zeer gewild voor allerlei publiek-private samenwerkingsverbanden die een onderzoeksprogramma uitvoeren. EZ is van mening dat de benaming TTI moet worden voorbehouden aan een selecte groep van zodanige samenwerkingverbanden, die ten minste voldoet aan de volgende organisatorische en inhoudelijke eisen.

Organisatorisch:

a. Een TTI is een herkenbaar virtueel instituut ten behoeve van op een meerjarig onderzoeksprogramma dat vanuit een centraal punt wordt geleid (of fysiek is geconcentreerd);

b. Bedrijven kiezen het TTI-terrein in nauwe samenwerking met publiek gefinancierde kennisinstellingen;

c. De publiek-private samenwerking is geïnstitutionaliseerd in de vorm van een rechtspersoon en heeft daarmee aansturingsbevoegdheid over onderzoekers en apparatuur van publiek gefinancierde kennisinstellingen.

d. Zwaar bestuurlijke en financieel commitment van bedrijven zorgt voor de afstemming van de activiteiten op de strategisch onderzoeksvragen van het betrokken bedrijfsleven.

e. Het TTI-financieringsmodel gaat uit van een 25-25-50 verdeling tussen bedrijven, publiek gefinancierde kennisinstellingen en overheid;

f. De bemoeienis van de overheid met het onderzoeksprogramma is minimaal, zij monitort de plannen en resultaten jaarlijks;

Inhoudelijk:

a. Een TTI is gericht op een coherent onderzoeksterrein in het fundamenteel-strategisch onderzoek (kenmerken: flexibiliteit en interdisciplinariteit);

b. Het onderzoeksgebied in Nederland scoort zowel goed op economische relevantie als op wetenschappelijke kwaliteit.

c. Een TTI beschikt over onderzoekers en apparatuur van mondiale topkwaliteit met een aanzuigende werking voor kennisintensieve bedrijven en toptalent.

Het predikaat topinstituut houdt in dat er maar weinig van zijn, immers de top is smal. Daarmee helpt het predikaat om de doelstellingen van de regeling te bereiken.

Artikel 27

Met deze aanvullende bepaling op artikel 4, eerste lid, wordt aangegeven dat van de deelnemende bedrijven een substantiële bijdrage aan het TTI wordt verwacht. Daarnaast ligt het voor de hand om een zekere balans te waarborgen in de samenwerking tussen de deelnemende ondernemers en publiek gefinancierde kennisinstellingen. Van publiek gefinancierde kennisinstellingen worden geen minimumbijdragen gevraagd. Wel ligt het voor de hand dat er voor het totale programma geen grote onbalans mag bestaan tussen de bijdragen van de twee categorieën deelnemers aan het TTI, hetzij ondernemers hetzij publiek gefinancierde kennisinstellingen.

Artikel 28

De vaststelling van het subsidieplafond voor het verlenen van de TTI-subsidies zal ieder begrotingsjaar plaatsvinden bij ministeriële regeling indien en voorzover dit bedrag niet reeds in de begrotingswet is vermeld. De verstrekking van TTI-subsidies is onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring van de EZ-begroting.

Artikel 29

In vervolg op de basisvoorwaarden in artikel 26 zijn hier de criteria vermeld waaraan een voorstel voor een meerjarig activiteitenplan voor een TTI moet voldoen. Basisvoorwaarden en deze criteria zijn van toepassing indien een strategisch onderzoeksprogramma het etiket van TTI wil verwerven, ongeacht de oorsprong van de subsidiemiddelen die worden ingezet. Dit etiket kan alleen worden verworven voor de duur van de subsidieperiode.

Focus en samenhang van het onderzoek (onderdeel a) zijn essentieel voor programmatisch onderzoek. Bij het selecteren van de aandachtsgebieden voor het onderzoeksprogramma ligt het initiatief bij de deelnemende ondernemers die zelf een track record en strategie moeten hebben op het desbetreffende onderzoeksgebied. Teveel invalshoeken binnen een bepaald onderzoeksgebied leiden tot versnippering van de beperkte middelen. De diverse projecten binnen het strategische onderzoeksprogramma moeten een onderlinge structuur vertonen.

De kwaliteit van het onderzoek (onderdeel b) dient door (internationale) experts als uitstekend te worden beoordeeld. Kwaliteit van het onderzoek is geen doel op zich, maar een noodzakelijke voorwaarde voor het bereiken van de gestelde strategische doelen.

Het uitvoeringsplan dient helder inzicht te geven in de positionering van het TTI in het veld van internationale concurrentie van kennisinstituten en moet aannemelijk maken dat het TTI in dat veld een vooraanstaande positie kan verwerven. Het onderzoeksprogramma moet zijn gekoppeld aan concrete probleemvelden in de industrie en is interdisciplinair van opzet. Een kwaliteitswaarborg is ook dat uit het meerjarige activiteitenplan blijkt dat de op het voorgestelde gebied sterkste onderzoeksinstellingen in Nederland als founding partners deel uitmaken van het TTI. Tot slot dienen de voorgestelde onderzoeksfaciliteiten en apparatuur de state of the art te weerspiegelen.

Waardecreatie voor de Nederlandse economie (onderdeel c) dient te worden aangetoond door middel van plannen voor implementatie van de Nederlandse deelnemende ondernemers inzake de uitkomsten van het onderzoek.

Meerwaarde ten opzichte van de bestaande publiek gefinancierde kennisinfrastructuur (onderdeel d) komt tot uiting in een bundeling van kwalitatief uitstekende Nederlandse onderzoeksgroepen/onderzoekers en door het gebruik van de beste beschikbare onderzoeksfaciliteiten en apparatuur. Hierbij kan ook de inbreng van buitenlandse onderzoekers en faciliteiten een rol spelen ter aanvulling van de Nederlandse inbreng.

Bij het in onderdeel e genoemde commitment van de deelnemende publiek gefinancierde kennisinstellingen is van belang dat:

– in het financiële plaatje wordt voorzien in een bijdrage van de publiek gefinancierde kennisinstellingen en de deelnemende ondernemers, conform de regel in artikel 26; dit commitment moet worden vastgelegd in een partnerovereenkomst tussen het TTI en de deelnemende ondernemers en publiek gefinancierde kennisinstellingen; omdat de publiek gefinancierde kennisinstellingen hun bijdrage voor het overgrote deel aanbieden in natura (fte’s) moet bij de beoordeling op dit criterium de mate waarin de bevoegdheden ten aanzien van de selectie, de inzet en de aansturing van deze fte’s aan de leiding van het TTI zijn overgedragen in aanmerking worden genomen. Ook dit maakt deel uit van de partnerovereenkomst;

– zowel de deelnemende ondernemers als de publiek gefinancierde kennisinstellingen in het bestuur van het TTI zijn vertegenwoordigd; de deelnemende ondernemers nemen daarbij een meerderheidspositie in;

– wordt vermeld hoe de verankering van hun netwerken na afloop van het programma zal plaatsvinden, bijvoorbeeld door bepaalde leerstoelen voort te zetten.

De kracht en effectiviteit van de programmaleiding c.q. uitvoerend management (onderdeel f) komt tot uiting in:

– de centrale aansturing in het meerjarig activiteitenplan of business plan wordt aannemelijk gemaakt op grond van de voorgestelde organisatiestructuur en de verdeling van bevoegdheden met betrekking tot de opstelling en aansturing van het onderzoeksprogramma en de inzet van mensen en middelen;

– een flexibel pakket met betrekking tot aanstelling, beëindiging van aanstelling, salariëring etc. van personeel.

De internationale dimensie van het onderzoek (onderdeel g) moet tot uiting komen in de deelname van buitenlandse partners, in samenwerking die met internationale onderzoeksprogramma’s aanwezig is en wordt opgebouwd en in de instroom van uitstekende buitenlandse onderzoekers.

Openbaarheid van de ontwikkelde kennis (onderdeel h) moet worden aangetoond door in het meerjarig activiteitenplan door de wijze waarop de ontwikkelde kennis aan de bredere gemeenschap ten goede komt, waarbij er geen zwaardere dan gebruikelijke exclusiviteits- cq geheimhoudingsregelingen worden voorgesteld voor de ontwikkelde kennis ten gunste van de founding partners en waarbij die regelingen voldoen aan het steunkader van de EU.

Het criterium genoemd in onderdeel i betreft alleen de aandacht in het meerjarig activiteitenplan of business plan voor toetsing van projectvoorstellen op duurzaamheid en aan de verslaglegging van de resultaten daarvan.

Artikel 30

De toepassing van dit artikel kan tevens inhouden dat, zolang niet is aangetoond dat de subsidie-ontvanger rechtspersoonlijkheid bezit, de subsidieverlening en bevoorschotting kunnen worden aangehouden.

Artikel 31

De lopende evaluatie bevestigt de waarde van het TTI-model. Om hieraan extra kracht te geven, zal de merknaam TTI worden aangemeld voor bescherming als merk bij het Benelux Merkenbureau. Slechts een rechtspersoon die ingevolge deze regeling subsidie ontvangt, is gerechtigd gedurende de looptijd van de subsidieperiode de naam Technologisch Topinstituut te voeren.

Artikel 32

De looptijd van een TTI is maximaal vier jaar met eventueel een verlenging met volgende periode(s) van weer maximaal vier jaar. Deze bepaling maakt het mogelijk om ook uit te komen op in totaal bijvoorbeeld tien jaar. Na afloop van de subsidieperiode bestaat de mogelijkheid van het uitfaseren van lopende projecten.

Artikel 33

De aanvraag tot vaststelling van de verleende subsidie wordt gedaan door het TTI.

In het jaarverslag wordt tenminste ingegaan op de vorderingen met betrekking tot:

a. de marktoriëntatie van het TTI en het (inter-)nationale draagvlak bij bedrijven;

b. de internationale positie in relatie tot de deelname van buitenlandse partners en het Europese kaderprogramma en eventuele Europese subsidies;

c. de wetenschappelijke oriëntatie, in het bijzonder naar publikaties en promoties;

d. het bestuur en de organisatie en de doelmatigheid van de uitvoering van het strategische onderzoeksprogramma.

In het financieel jaarverslag wordt tenminste ingegaan op:

a. een gespecificeerde opgave van alle rechtstreeks aan het programma toe te rekenen werkelijk gemaakte en betaalde kosten, opgesteld conform de ingediende begroting;

b. een specificatie van de bijdragen van de kennisinstellingen en de bedrijven, onderverdeeld naar bijdragen in kontanten respectievelijk bijdragen in natura;

c. een overzicht van de ten behoeve van het strategisch onderzoeksprogramma aangeschafte activa (jaar van aanschaf, aanschafwaarde, cumulatieve afschrijving, boekwaarde);

d. inkomsten en uitgaven van contractresearch; tevens moet worden verantwoord hoe de post contractresearch is samengesteld en in het bijzonder hoe de tarieven zijn opgebouwd uit personeels-, overhead-, afschrijvingskosten en overige kosten. Voor de afschrijvingskosten geldt als basis het gemiddelde investeringsniveau voor drie voorafgaande jaren. Het principe van de integrale kostprijs geldt per project;

e. een gespecificeerde opgave van bijdragen van andere bestuursorganen aan het strategisch onderzoeksprogramma.

De accountantsverklaring wordt gemaakt volgens het bij EZ geldende model.

Artikel 34

Voor het overgangsregime van de Subsidieregeling innovatiegerichte onderzoeksprogramma’s geldt dat tenders onder een tweede fase van een IOP en nieuwe tenders volgens deze nieuwe subsidieregeling kunnen worden behandeld. Eventueel reeds lopende tenders worden volgens de Subsidieregeling innovatiegerichte onderzoeksprogramma’s behandeld.

Artikel 35

Subsidievertrekking aan de bestaande TTI’s zal worden gecontinueerd op basis van de onderhavige regeling. Echter, aanvragen voor subsidie van de bestaande TTI’s die nog voor 1 januari 2006 worden ingediend en betrekking hebben op het boekjaar 2006, zijn hiervan uitgezonderd.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven