Aanbesteding van werken Wet ziekenhuisvoorzieningen

Circulaire

stcrt-2005-21-p80-SC68770-1.gif

Aan: de besturen van alle inrichtingen voor gezondheidszorg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen

Datum: 28 januari 2004

Kenmerk: 0547-04

Geldigheidsduur: onbepaald

Afdeling: secretariaat

Inwerkingtreding: 1 dag na bekendmaking

Betreft: Circulaire beleid aanbesteding van werken Wet ziekenhuisvoorzieningen

Inleiding

Met de inwerkingtreding van de Wet uitvoeringsorganen volksgezondheid (wet van 27 maart 1999, Stb. 335) is in de WZV aan het Bouwcollege de vergunningverlenende bevoegdheid toegekend, daar waar deze voorheen door de Minister van VWS werd uitgeoefend. Daarmee is het beleid inzake aanbesteding, dat merendeels via de vergunning wordt geëffectueerd, ook een aangelegenheid van het Bouwcollege geworden. Hierom heeft het Bouwcollege besloten tot het uitbrengen van één circulaire die het beleid, zoals dat in diverse eerdere circulaires van de Minister van VWS1 is verwoord en door het Bouwcollege in de praktijk is uitgevoerd, weergeeft. Het uitkomen van het Aanbestedingsreglement Werken 2004 (ARW 2004) vormt de gelegenheid om dit te doen.

In deze circulaire worden de volgende onderwerpen behandeld:

• Oogmerk van aanbesteding van werken

• ARW 2004

• Ontheffingsmogelijkheden

• Overgangsregeling

Oogmerk van aanbesteding van werken

Het beleid met betrekking tot bouwwerkzaamheden in de gezondheidszorg is, met het oog op doelmatigheid en ter voorkoming van te hoge tarieven, erop gericht dat de prijsvorming in concurrentie door middel van aanbestedingen onder tenminste 5 aanbieders per discipline tot stand komt. Het gaat erom dat de prijsvorming voor bouwwerkzaamheden in de gezondheidszorg op een transparante wijze tot stand komt. Aanbesteding van het werk, waardoor een vergelijking van prijs en kwaliteit tussen de verschillende aanbieders mogelijk is (de beste prijs-kwaliteitverhouding), biedt daarvoor de meeste waarborgen. Werken die door instellingen worden geïnitieerd, ongeacht of dit vergunningplichtige werken zijn, dienen in overeenstemming met de betreffende aanbestedingsreglementen in concurrentie te worden aanbesteed. Tot nu toe was het toepasselijke aanbestedingsreglement voor werken het UAR 2001 of het UAR EG 1991. Indien sprake is van een vergunningplichtig initiatief, dan wordt de aanbestedingsplicht als voorschrift in de vergunning opgenomen.

Voor wat betreft het beleid inzake de beoordeling van aanbestedingsresultaten door het Bouwcollege verwijzen wij naar de circulaire `Bouwbegeleiding in het kader van de WZV' van 5 juni 2003 (Stcrt. 2003, 112).

ARW 2004

Naar aanleiding van de totstandkoming van het Aanbestedingsreglement Werken 2004 (ARW 2004), per 15 augustus 2004, is - na overleg met het ministerie van VWS - besloten het eerder geformuleerde aanbestedingsbeleid voort te zetten, met dien verstande dat in plaats van het UAR 2001 en het UAR-EG 1991 thans het ARW 2004 van toepassing wordt verklaard op werken die worden aanbesteed door instellingen die vallen onder de werkingssfeer van de WZV. Op deze wijzigingen wordt hieronder ingegaan.

In het ARW 2004 zijn de bestaande Uniforme Aanbestedingsreglementen (het UAR 2001 en het UAR-EG 1991) gewijzigd en samengevoegd tot één nieuw aanbestedingsreglement. Met dit reglement wordt tegemoet gekomen aan de wensen van het kabinet, zoals opgenomen in de kabinetsreactie op het rapport van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid.

Door het samenvoegen van de twee bestaande regelingen wordt het voor de gebruiker eenvoudiger om de verschillen tussen Europees en niet-Europees aanbesteden te zien.

De belangrijkste veranderingen die het ARW 2004 meebrengt ten opzichte van het UAR 2001 en het UAR-EG 1991 worden hieronder kort op een rij gezet.

• Het verbod om bij inschrijving de enveloppen met indieningsbescheiden van de niet winnende inschrijvers te openen, is onder het regime van het ARW 2004 niet meer van toepassing. De aanbesteder krijgt op die manier inzicht in de begrotingen van alle inschrijvers. Dit inzicht is bedoeld om te kunnen beoordelen of de inschrijvingen serieus en rechtmatig waren.

• De bewijslast bij een onaanvaardbare aanbieding (bijvoorbeeld een aanbieding die hoger is dan de zorgvuldige raming van de aanbesteder) is in het ARW 2004 omgekeerd. Indien de aanbieding door de aanbesteder als onaanvaardbaar wordt aangemerkt, is het thans aan de inschrijver om aan te tonen dat de raming van de opdrachtgever onzorgvuldig was.

• Op grond van het ARW 2004 dient de inschrijver (voortaan) een verklaring te overleggen dat de inschrijving niet tot stand is gekomen op basis van een overeenkomst, besluit of gedraging die in strijd is met het Nederlands of Europees mededingingsrecht.

• In het ARW 2004 is een regeling voor het toekennen van een rekenvergoeding niet langer opgenomen.

• Op grond van het ARW 2004 dienen geschillen over de aanbesteding niet langer ter beslechting aan de Raad van Arbitrage te worden voorgelegd, maar aan de rechter, tenzij betrokkenen anders nader overeenkomen.

• Op grond van het ARW 2004 is het onder voorwaarden mogelijk om bij wijze van experiment af te wijken van de in het ARW 2004 beschreven procedures.

Voor meer gedetailleerde informatie verwijzen wij u naar de inhoud van het ARW 2004.

Zoals gezegd beschrijft het ARW 2004 de procedure voor zowel Europese als niet-Europese aanbesteding. Over de vraag of de instellingen gehouden zijn tot het volgen van de Europese aanbestedingsprocedure merkt het Bouwcollege het volgende op.

In navolging van de circulaire van 23 december 1996 van de Minister van VWS acht het Bouwcollege het de verantwoordelijkheid van de instellingen om na te gaan of zij als een aanbestedende dienst in de zin van de Europese Richtlijn werken moeten worden aangemerkt. Het Bouwcollege merkt daarbij op dat, bij het uitbrengen van onderhavige circulaire, door twee voorzieningenrechters inmiddels is uitgesproken dat de in het geding betrokken ziekenhuizen als een aanbestedende dienst in de zin van de Europese Richtlijn diensten respectievelijk de Europese Richtlijn leveringen dienen te worden beschouwd.2 Het is het Bouwcollege bekend dat in beide zaken hoger beroep van het vonnis is ingesteld. Omdat in deze kwestie (nog) niet in laatste instantie recht is gesproken, ziet het Bouwcollege geen aanleiding het eerder geformuleerde beleid te herzien.

Gelet op bovenstaande ontwikkelingen in de jurisprudentie wil het Bouwcollege wel met nadruk de aandacht vestigen op de eigen onderzoeksplicht van de instellingen ter zake Europese aanbesteding.

Ontheffingsmogelijkheden van de aanbestedingsplicht

Het beleid van het Bouwcollege met betrekking tot de mogelijkheid van verlening van ontheffing van de aanbesteding voor instellingen wordt hieronder nogmaals uiteengezet. Daarbij wordt aangetekend dat het Bouwcollege bij het op verzoek van de instelling verlenen van ontheffing, ervan uit gaat dat de instelling zelf heeft geconcludeerd dat geen sprake is van de plicht tot Europese aanbesteding, bijvoorbeeld omdat de bouwopdracht onder de drempel van de Europese Richtlijn werken ligt.

Uitgangspunt is dat de voorgeschreven aanbestedingsmethodiek doelmatig is. In de praktijk blijkt dat in bepaalde gevallen de voorgeschreven aanbestedingsmethodiek niet doelmatig is. In die gevallen kan het Bouwcollege ontheffing van de aanbestedingsplicht verlenen. Het te behalen voordeel voor de instelling bij ontheffing van de aanbestedingsplicht dient door de instelling bij zijn verzoek tot ontheffing aangetoond te worden. In de onderstaande gevallen kan op verzoek van de initiatiefnemer ontheffing worden verleend:

• als de tijd tussen het ontstaan van de bouwnoodzaak en de start van de uitvoering zeer kort is (minder dan zes maanden). Bijvoorbeeld in het geval van een aanwijzing vanwege de overheid of bij een calamiteit;

• als uitvoerende partijen reeds op de bouwplaats aanwezig zijn. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld de bouwplaatskosten lager worden gehouden dan zij zouden bedragen bij inschakeling van een additionele partij;

• als in het kader van een renovatie bijvoorbeeld installaties moeten worden vervangen of specifieke funderingstechnieken moeten worden toegepast, kan het doelmatiger zijn deze werkzaamheden te laten verrichten door de oorspronkelijke opdrachtnemer op het werk.

Daarnaast is het mogelijk dat ontheffing van de gebruikelijke aanbestedingsmethodiek wordt verleend voor andere/innovatieve vormen van aanbesteden. Voorbeelden hiervan zijn bouwteamconstructies waarbij aannemers in een vroeg stadium bij het voorbereidingsproces betrokken worden of de realisatie van reguliere woningen/appartementen3, in het kader van de WZV te realiseren, die in een bouwstroom van een groter woningbouwcomplex van een niet WZV-instelling (bijvoorbeeld een woningbouwvereniging) moeten worden ingepast.

Voor alle gevallen geldt dat eerst tot gunning kan worden overgegaan, nadat goedkeuring tot ontheffing door het Bouwcollege is verleend. Indien de goedkeuring wordt verleend, geschiedt dit onder de voorwaarde dat het initiatief wordt gerealiseerd binnen het in de vergunning vermelde investeringsbedrag. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat dit betekent dat verzoeken tot honorering van meerwerk niet kunnen worden ingediend. De inschrijfsommen dienen door de initiatiefnemer aan het Bouwcollege ter kennisneming te worden voorgelegd, voordat met de bouwwerkzaamheden wordt aangevangen.

Voor alle duidelijkheid wordt nogmaals opgemerkt dat bovenstaande ontheffingsmogelijkheden slechts worden toegepast op verzoek van de instelling, die vooraf zelf de afweging over een eventuele Europese aanbestedingsplicht heeft gemaakt.

Algemeen en overgangsregeling

Met deze circulaire wordt bestaand beleid over aanbesteding, zoals dat in de afgelopen jaren via diverse circulaires door de Minister van VWS is geformuleerd en in de praktijk door het Bouwcollege is toegepast, bevestigd. De Minister van VWS zal zijn circulaire van 23 september 2002 beëindigen op de datum dat deze circulaire in werking treedt. Nieuw is de van toepassingverklaring van het ARW 2004.

Op werken waarvoor vóór de inwerkingtreding van deze circulaire een vergunning of meldingsacceptatie is verleend, blijft de circulaire van de Minister van VWS van 23 september 2002 van toepassing. Onderhavige circulaire, inclusief het ARW 2004, wordt als beleidsregel door het Bouwcollege toegepast op werken waarvoor vanaf het moment van inwerkingtreding van deze circulaire nog geen vergunning of meldingsacceptatie is verleend.

Nadere informatie en inlichtingen

Voor nadere informatie over deze circulaire kunt u contact opnemen met de sectie bouwbegeleiding van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen. Vragen kunt u ook aan het Bouwcollege richten via het e-mailadres: aanbesteding@bouwcollege.nl.

Deze circulaire is ook te raadplegen op de website van het Bouwcollege: www.bouwcollege.nl en zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.

College bouw ziekenhuisvoorzieningen,
De algemeen secretaris,
T. Vroon.
De voorzitter,
R.L.J.M. Scheerder.

1 Het betreft hier de volgende circulaires: circulaire van 8 augustus 1988 (kenmerk DG VGZ/PB/BF nr. 305446), circulaire van 29 juli 1992 (kenmerk ZZT/AFEJZ-923078), circulaire van 23 december 1996 (kenmerk FBZ/PBIZ nr. 96621), circulaire van 23 september 2002 (kenmerk Z/PB nr. 2321584).

2 Verwezen wordt naar het vonnis van de voorzieningenrechter in Arnhem van 6 juli 2004 en het vonnis van de voorzieningenrechter in Breda van 30 november 2004. Opgemerkt wordt dat de definitie van het begrip `aanbestedende dienst' in de drie Europese richtlijnen gelijkluidend is.

3 Opgemerkt wordt dat hiermee uitdrukkelijk niet bedoeld worden intramurale voorzieningen als verzorgingshuizen, verpleeghuizen e.d.

Naar boven