Besluit CHVG no. 1 - 1999 Eisen voor de opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten

Het College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, in vergadering bijeen op 15 juli 1999;

Gezien het verzoek van de Nederlandse Vereniging van Artsen in de Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap tot het realiseren van een adequate opleiding van artsen voor verstandelijk gehandicapten;

In aanmerking nemende Besluit CHVG no. 4 - 1999 houdende de aanwijzing van de medische zorg voor verstandelijk gehandicapten als specialistisch deelgebied der geneeskunde;

Overwegende dat de opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten zodanig met waarborgen moet zijn omgeven, dat van degene die is opgeleid kan worden verwacht, dat hij geschikt en in staat is het specialisme zelfstandig naar behoren uit te oefenen;

dat het, om dit te bereiken noodzakelijk is dat aan de opleiding, de opleiders, de opleidingsinrichtingen, de opleidingsinstituten en de assistent-geneeskundigen in opleiding nauwkeurig omschreven eisen zijn gesteld;

Gehoord de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie;

Gelet op artikel 12 lid 1.c. van de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst;

Heeft besloten de navolgende eisen vast te stellen voor de opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten.

A. Begripsomschrijvingen

Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG): Een arts voor verstandelijk gehandicapten die is ingeschreven in het desbetreffende register van de HVRC;

Avgio: Een arts in opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten;

Beroepsprofiel: De beschrijving van de deskundigheid van de AVG zoals vastgesteld door de NVAZ;

College voor Huisartsgeneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde (CHVG): Het College dat onder meer tot taak heeft het vaststellen van de eisen waaraan moet worden voldaan om als AVG te worden erkend en geregistreerd;

Eindtermen: Beschrijving van het aanvangsniveau van de beroepsuitoefening;

Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie (HVRC): De Commissie die onder meer tot taak heeft het houden van toezicht op de naleving van CHVG-Besluiten alsmede het erkennen van opleiders, opleidingsinrichtingen en opleidingsinstituten;

Individueel leerplan: Uitwerking van het door het opleidingsinstituut vastgestelde leerplan waarin de avgio aangeeft op welke wijze hij de eindtermen denkt te bereiken;

Leerplan: Conform door de HVRC vastgesteld kader vormgegeven opleidingsplan van het opleidingsinstituut;

Nederlandse Vereniging van Artsen in de Zorgvoor mensen met een verstandelijk handicap(NVAZ): De beroepsvereniging van de Nederlandse artsen voor verstandelijk gehandicapten;

Onderwijsdoelstellingen: De onderwijskundige vertaling van de eindtermen naar onderdelen van de opleiding;

Opleider: Een door de HVRC als opleider van avgio's erkende arts onder wiens verantwoordelijkheid het praktische deel van de opleiding plaatsvindt;

Opleidingsinrichting: Een instelling voor mensen met een verstandelijke handicap die door de HVRC voor de opleiding is erkend en waar in nauwe samenwerking met het opleidingsinstituut het praktische deel van de opleiding ten uitvoer wordt gebracht;

Opleidingsinstituut: De organisatie die, binnen een geneeskundige faculteit, belast is met het organiseren en verzorgen van het theoretische deel van de opleiding en het begeleiden van het praktische deel;

Opleidingswerkplan: Stageplan waarin met inachtneming van de kaders van het leerplan is beschreven op welke manier tijdens de stage wordt gewerkt aan de opleidingsdoelstellingen.

B. De opleiding

B.1. De opleiding tot AVG is gericht op het bereiken van de eindtermen welke als addendum onderdeel van dit Besluit vormen.

B.2. Als richtlijn voor de tijdens de opleiding te kiezen didactische methoden en technieken geldt het beroepsprofiel zoals dat op 12 maart 1998 door de NVAZ is vastgesteld en dat in hoofdzaak omvat:

De AVG is een specialist met deskundigheid op het terrein van de medische aspecten van de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Deze zorg vertoont de volgende algemene kenmerken:

gericht op een specifieke doelgroep

(TOELICHTING)

• longitudinaal

• bijzondere verdeling van ziekten en aandoeningen

• bijzondere presentatie van klachten

• bijzondere diagnostische en therapeutische problemen

• vaak meervoudige hulpvraag

• beperkte wilsbekwaamheid van de patiënt, specifieke ethische/juridische aspecten

• het essentieel zijn van contacten met familie/verzorgers

• samenwerking met meerdere disciplines

• binnen en buiten de instelling

• enerzijds behandelaar, anderzijds consulent (verschuiving naar consulentschap ten gevolge van maatschappelijke ontwikkelingen)

• kennisgebied in ontwikkeling

Daarbij heeft de AVG een attitude die zich laat typeren door de volgende hoofdkenmerken:

• patiënt/cliënt-gericht en tegelijkertijd systeemgericht

• gericht op multidisciplinaire samenwerking

• onderzoekend en nieuwsgierig

• actief en overtuigend vanuit medische deskundigheid

B.3. Aan de opleiding kan een toelatingsprocedure voorafgaan welke wordt geregeld in een hierop gericht CHVG-Besluit.

B.4. De opleiding duurt bij volledige werktijd drie jaar en bestaat uit praktisch werkzaam zijn gedurende per week gemiddeld vier dagen in een opleidingsinrichting en een dag theoretisch onderwijs bij het opleidingsinstituut.

B.5. De opleiding wordt in beginsel ononderbroken gevolgd.

B.6. De opleiding bestaat uit een praktisch en een theoretisch deel, welke delen onderling zijn vervlochten.

Ten aanzien van het praktische deel geldt:

a. Gedurende het praktische deel van de opleiding is de avgio werkzaam in de opleidingsinrichting. Hij maakt zich in deze periode vertrouwd met de continue, vaak langdurige, systematische, multidisciplinaire zorg voor verstandelijk gehandicapten, zowel intramuraal als semimuraal en extramuraal, waaronder begrepen het zich bekwamen in de samenwerking met andere disciplines op dit terrein. Tijdens de opleiding verricht de avgio in toenemende mate zelfstandig werk als AVG;

b. De avgio wordt tijdens het praktische deel van de opleiding in de opleidingsinrichting in de gelegenheid gesteld zelfstandig patiënten te behandelen, deel te nemen aan voor de avgio relevante overlegsituaties en diensten te doen. Tevens krijgt de avgio in de opleidingsinrichting gelegenheid voor zelfstudie en het uitvoeren van voorbereidingsopdrachten ten behoeve van de terugkomdag. De opleidingsinrichting stelt daartoe een opleidingswerkplan op volgens richtlijnen van het opleidingsinstituut;

c. Als het praktische deel van de opleiding in deeltijd wordt gevolgd, dient dit ten minste 50% van de voltijdse werkzaamheden te omvatten. De duur van de opleiding wordt naar rato verlengd;

Ten aanzien van het theoretische deel geldt:

d. Jaarlijks worden minimaal veertig en maximaal 55 dagen besteed aan theoretisch onderwijs;

e. Het theoretische deel van de opleiding omvat in ieder geval de onderstaande elementen:

- algemene geneeskundige kennis en vaardigheden;

- huisartsgeneeskunde;

- etiologische diagnostiek van de verstandelijke handicap;

- epidemiologie/preventie/diagnostiek;

- behandelingspecifieke co-morbiditeit;

- multidisciplinair werken;

- kennis van zorg;

- communicatie- en consultatievaardigheden;

- wetenschappelijke vorming en kwaliteitsbevordering;

- ethiek en gezondheidsrecht.

B.7. De opleiding omvat externe stages met een totale duur van 12 maanden. Deze stages hebben een omvang van tenminste twee en ten hoogste zes maanden. Daarbij wordt een keuze gemaakt uit twee tot zes stages uit onderstaande blokken:

Blok

Onderwerp

Keuze uit

A.

Aetiologie en neurologische functie

1. afdeling klinische genetica met oriëntatie in de moleculaire genetica, kindergeneeskunde en kinderneurologie

  

2. afdeling (kinder)neurologie en epilepsie-centrum met oriëntatie in beeldvormende technieken: de werktijd is verdeeld over beide terreinen

B.

Somatische beperkingen en handicaps

1. (kinder)revalidatiecentrum met oriëntatie op de afdeling orthopedie

  

2. centrum voor mensen met een verstandelijke en visuele handicap met oriëntatie op een afdeling kinderoogheelkunde

  

3. centrum voor mensen met een verstandelijk en auditieve handicap met oriëntatie in een audiologisch centrum

C.

Psyche en veroudering

1. verpleeghuis (somatisch en psychogeriatrisch) met oriëntatie op een afdeling klinische geriatrie

  

2. afdeling (kinder)psychiatrie en observatiecentrum of SGLVG-afdeling van een in-stelling voor mensen met een verstandelijke handicap met oriëntatie bij een consulententeam.

D.

Huisartsgeneeskunde

Het volgen van relevante modules uit de huisarts-opleiding, aangevuld met een stage van twee maanden bij een huisarts.

B.8. Het opleidingsinstituut kent een reglement, dat de basis vormt voor opleidingsovereenkomsten die het opleidingsinstituut sluit met opleidingsinrichting, de avgio en de opleiders. In dit reglement zijn onder meer de professionele verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de opleidingsarts en de avgio neergelegd zoals beschreven in artikel E.7. van dit Besluit.

B.9. Het CHVG kan bij afzonderlijk Besluit een regeling vaststellen ten behoeve van de vrijstelling van onderdelen van de opleiding tot AVG.

B.10. De opleiding is voorzien van momenten waarop evaluatie en toetsing van geschiktheid plaatsvinden. Tevens is voorzien in een eindbeoordeling.

B.11. Het met goed gevolg voltooid hebben van de opleiding tot AVG geeft de mogelijkheid tot het op verzoek inschrijven in het register van erkende AVG'en.

C. De opleider

C.1. De opleider dient te voldoen aan de volgende eisen:

a. Het zich volgens de regels van het opleidingsinstituut laten bij- en nascholen, teneinde de didactische en vakinhoudelijke vaardigheden te verwerven c.q. bij te houden die vereist zijn om als opleider te kunnen functioneren. De opleider dient tenminste zes dagen per volledige opleidingsperiode van een jaar door het opleidingsinstituut georganiseerde terugkomdagen bij te wonen;

b. Het met de avgio voeren van dagelijks overleg over patiënten alsmede het wekelijks voeren van leergesprekken. De inhoud en de opzet van de leergesprekken dient te zijn geregeld in het individuele leerplan zoals omschreven in hoofdstuk F artikel 1;

c. Het met de avgio voeren van gesprekken in het kader van toetsing en evaluatie over diens voortgang van en geschiktheid voor de opleiding. Nadere regeling van deze gesprekken vindt plaats in het reglement als bedoeld in artikel B.9;

d. Het toezicht houden op de werkzaamheden van de avgio tijdens de praktijkuitoefening door regelmatige observatie van de avgio tijdens de doktersvisite, multidisciplinaire overlegsituaties en gesprekken met familie alsmede door regelmatige werkbesprekingen. Hierbij dient de opleider zich in elk geval op de hoogte te stellen van de kwaliteit van de relaties tussen de avgio en patiënt, familie of medewerkenden van de instelling en van alle belangrijke (voorgenomen) beslissingen die gevolgen kunnen hebben voor patiënten en/of derden (ontslagbeslissingen, euthanasie, werkafspraken met functionarissen binnen en buiten de instelling, afwijken van huisafspraken, enz.);

e. Het in overleg met de opleidingsinrichting in de gelegenheid stellen van de avgio de terugkomdagen bij te wonen en deel te nemen aan alle door het opleidingsinstituut in het kader van de opleiding georganiseerde activiteiten. Voorts wordt de avgio in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan organisatorische activiteiten binnen de opleidingsinrichting voor zover die voor de opleiding relevant of van belang zijn.

C.2. De opleider kan slechts één avgio in opleiding hebben.

C.3. Indien de opleider gedurende twee weken of langer zijn onderwijstaken niet kan vervullen doet hij hiervan mededeling aan het hoofd van de opleiding. Het hoofd van de opleiding stelt vast op welke wijze de opleiding van de avgio voortgang kan vinden en bericht de HVRC ter zake.

D. De arts in opleiding

D.1. De arts dient te zijn ingeschreven als arts in het register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg.

D.2. De arts kan eerst aan de opleiding beginnen nadat hij is ingeschreven in het register van artsen in opleiding tot AVG van de HVRC. De arts dient gedurende de gehele opleiding in dit register ingeschreven te blijven.

D.3. Gedurende de opleiding moet de avgio de hem door het opleidingsinstituut en de opleider in het belang van de opleiding gegeven aanwijzingen, gerelateerd aan het leerplan en aan de patiëntenzorg, in de opleidingsinrichting volgen.

D.4. Indien de avgio in totaal gedurende meer dan twee weken per jaar door ziekte of andere omstandigheden de opleiding niet heeft kunnen volgen deelt het hoofd van de opleiding dit mede aan de HVRC. Het hoofd stelt daarbij tevens voor op welke wijze en in welke mate - na overleg met de avgio en de opleider - compensatie zal plaatsvinden. Een en ander behoeft de goedkeuring van de HVRC.

D.5. De opleiding wordt voortijdig beëindigd indien deze gedurende meer dan vier maanden, al dan niet aaneengesloten, is onderbroken. De HVRC is gerechtigd ter zake dispensatie te verlenen op basis van een gemotiveerd voorstel hiertoe van het hoofd van de opleiding.

D.6. Indien de avgio, door welke omstandigheid dan ook, niet aan de opleidingseisen heeft voldaan stelt het opleidingsinstituut, na overleg met de betrokkene, vast op welke wijze vervangende of aanvullende opleiding dient plaats te vinden dan wel beslist het instituut dat de opleiding dient te worden beëindigd. Een en ander behoeft de goedkeuring van de HVRC.

E. De opleidingsinrichting

E.1. De opleidingsinrichting stelt de avgio in overleg met het opleidingsinstituut in de gelegenheid de terugkomdagen bij te wonen en deel te nemen aan alle door de opleidingsinstelling in het kader van de opleiding georganiseerde activiteiten. Voorts wordt de avgio in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan organisatorische activiteiten binnen de opleidingsinrichting voor zover die voor de opleiding relevant of van belang zijn.

E.2. De opleidingsinrichting dient te beschikken over of gebruikt te kunnen maken van:

a. een goed bijgehouden registratie van patiëntengegevens, bij voorkeur geautomatiseerd, waar de avgio zonder hulp van de opleider gebruik van kan maken;

b. medisch-administratieve ondersteuning ten behoeve van de opleider van een omvang die correspondeert met de mate waarin de opleider met patiëntenzorg is belast;

c. voldoende aan de tijd aangepast instrumentarium alsmede recente boeken en tijdschriften op het terrein van de geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten. Het opleidingsinstituut stelt daartoe richtlijnen op;

d. tenminste de volgende disciplines/faciliteiten: verpleegkunde, maatschappelijk werk, fysiotherapie, ergotherapie, logopedie, diëtiek, psychologie, orthopedagogiek, geneesmiddelenvoorziening.

E.3. De praktijkruimte van de opleider dient te bevatten:

a. een spreekkamer voor de avgio;

b. een afzonderlijke onderzoekkamer (eventueel in combinatie met een behandelkamer);

c. een wachtruimte;

d. een eigen ruimte voor de praktijkassistente (deze kan gecombineerd worden met de behandelkamer);

e. een ruimte voor de avgio om zich terug te trekken voor studie of tijdens het doen van diensten indien geen beroep op hem wordt gedaan.

E.4. De opleidingsinrichting heeft bij schriftelijke overeenkomst de beschikbaarheid in de opleidingsinrichting van tenminste drie van de volgende medisch specialisten geregeld: een psychiater, een neuroloog, een revalidatiearts, een orthopedisch chirurg.

Tevens dient de opleidingsinrichting een gestructureerde samenwerkingsovereenkomst te hebben met een internist, een dermatoloog, een oogarts, een KNO-arts en een audioloog/audiologisch centrum.

E.5. De opleidingsinrichting stelt een opleidingswerkplan op.

E.6. De opleidingsinrichting stelt de opleider in staat zijn verplichtingen als opleider, voortvloeiend uit de bepalingen van hoofdstuk C. van dit Besluit, na te komen.

E.7. De professionele verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de AVG dienen schriftelijk te zijn vastgelegd, bij voorkeur in een professioneel statuut, waarbij in ieder geval wordt geregeld dat de professionele verantwoordelijkheid voor het medisch deel van het zorgplan bij de AVG berust. Tevens dienen de verantwoordelijkheden en de bevoegdheden van de opleider ten opzichte van de avgio te zijn vastgelegd, dan wel dient ter zake uitvoering te worden gegeven aan de desbetreffende bepalingen van de CAO voor het Ziekenhuiswezen. Hierbij geldt dat de avgio onder de medische eindverantwoordelijkheid van de opleider werkt. Dit betekent onder meer:

- dat de opleider op geleide van het stadium van opleiding en de daarbinnen opgedane ervaring en het niveau van bekwaamheid bepaalt tot het verrichten van welke handelingen de avgio in staat kan worden geacht;

- dat de avgio slechts die opdrachten behoort te aanvaarden, waarvan hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij beschikt over de bekwaamheid die is vereist voor het behoorlijk uitvoeren van die opdracht;

- dat de avgio in beginsel zelfstandig optreedt in de zorgverlening aan de patiënten en daarbij overleg voert in geval van twijfel, in ieder geval indien de toestand van de patiënt daartoe aanleiding geeft. De opleider dient te allen tijde aan een dergelijk verzoek tot overleg gehoor te geven.

F. Het opleidingsinstituut

F.1. Het opleidingsinstituut is belast met de uitvoering van de opleiding en het theoretisch onderwijs en heeft uit dien hoofde de navolgende taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden:

a. Het vaststellen en ter goedkeuring aan de HVRC voorleggen van het leerplan, zowel wat betreft de organisatie als wat betreft de inhoud van het praktische en het theoretische deel van de opleiding. Het praktische deel zal door de opleidingsinrichting in overleg met het opleidingsinstituut worden geregeld en door het opleidingsinstituut worden begeleid. Bij het tot stand komen van het leerplan worden opleiders en avgio's betrokken.

b. Het vaststellen van de individuele leerplannen.

c. Het organiseren en inhoudelijk verzorgen van het theoretisch onderwijs.

d. Het organiseren en verzorgen van de bijeenkomsten van opleiders.

e. Het onderhouden van contacten met de opleiders, alsmede het bezoeken van opleidingsinrichtingen wanneer dat ter voorbereiding, begeleiding en evaluatie van de opleiding ter plaatse noodzakelijk is.

f. Het ontwikkelen van onderwijs, evaluatie van onderwijs en het verrichten van onderzoek ten behoeve van de opleiding.

g. Het verwerven van voldoende gekwalificeerde opleiders c.q. opleidingsinrichtingen.

F.2. Het theoretisch deel van de opleiding vindt plaats in groepen van in beginsel twaalf avgio's.

F.3. Het hoofd van de opleiding is verantwoordelijk voor de organisatie, de inhoud en de kwaliteit van de opleiding. Deze verantwoordelijkheid dient tot uitdrukking te komen in de functieomschrijving van het hoofd van de opleiding, een en ander in aansluiting op de universitaire structuur en de in dat kader geregelde verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

F.4. Het hoofd van de opleiding c.q. de onderwijscoördinator is een geregistreerd AVG.

F.5. Het opleidingsinstituut legt voor de start van de opleiding en bij wijzigingen het leerplan voor de komende jaren ter goedkeuring voor aan de HVRC.

F.6. Het opleidingsinstituut zendt jaarlijks aan het CHVG en aan de HVRC een verslag van zijn activiteiten op het gebied van de opleiding tot AVG.

In het jaarverslag komen tenminste de volgende onderwerpen aan de orde:

- stafbezetting;

- opleiders en opleidingsmogelijkheden;

- opleidingscapaciteit;

- toelatingsprocedure;

- opleidingsprogramma;

- scholing van opleiders;

- wetenschappelijk onderzoek;

- onderwijsfaciliteiten;

- geschillen m.b.t. de opleiding;

- samenwerking met derden;

- knelpunten;

- werkplan/meerjarenplanning.

F.7. Tenminste een maal per jaar gedurende de opleidingsperiode voert het opleidingsinstituut een individuele voortgangskwalificatie uit, gericht op de vraag of de avgio geschikt is de opleiding voort te zetten. Aan het voortzetten van de opleiding kunnen nadere voorwaarden worden gesteld. Bij de beslissing wordt het oordeel van de opleider betrokken. De avgio wordt gehoord.

De HVRC stelt richtlijnen vast ten behoeve van de procedure voor de voortgangskwalificatie, welke in elk geval betrekking hebben op de in acht te nemen termijnen, de mogelijkheid van beroep en bezwaar en de wijze waarop de voordracht tot afwijzing van het verder volgen van de opleiding wordt getoetst.

De HVRC is belast met de bewaking van de procedure.

F.8. Het hoofd van de opleiding geeft op grond van de onder artikel F.7. vermelde voortgangskwalificatie aan de daarvoor in aanmerking komende avgio een gemotiveerde verklaring af dat hij de opleiding voortijdig wenst te beëindigen en zendt deze in afschrift naar de HVRC.

F.9. Indien de avgio zich niet kan verenigen met een beslissing als genoemd in de artikelen F.7. en F.8 is er sprake van een geschil en gelden de bepalingen genoemd onder hoofdstuk G. van dit Besluit.

F.10. Het hoofd van de opleiding geeft aan het einde van de opleiding aan de avgio die aan alle opleidingseisen heeft voldaan de verklaring af dat de opleiding is voltooid en zendt deze in afschrift aan de HVRC.

G. Geschillen

G.1. Geschillen welke tussen bij de opleiding tot AVG betrokken partijen met betrekking tot de in dit Besluit genoemde bepalingen en hetgeen daarmee verband houdt ontstaan, worden binnen twee weken na het ontstaan daarvan schriftelijk gemeld bij het hoofd van de opleiding. Een geschil is aanwezig wanneer één van de betrokken partijen verklaart dat dit het geval is.

Wanneer een avgio bij het geschil is betrokken kan de HVRC diens opleiding voor de duur van het geschil onderbreken. Wanneer een opleider bij het geschil is betrokken kan de HVRC zijn betrokkenheid bij de opleiding voor de duur van het geschil onderbreken.

G.2. Het hoofd van de opleiding tracht het geschil door bemiddeling binnen twee weken vanaf het moment dat het geschil bij hem is aangebracht tot een oplossing te brengen.

G.3. Indien het hoofd van de opleiding er niet in slaagt een voor partijen aanvaardbare oplossing te vinden, stelt hij binnen uiterlijk drie weken vanaf de vaststelling dat het geschil niet tot een oplossing gebracht kan worden een geschillencommissie in. De geschillencommissie komt binnen maximaal vier weken na het instellen daarvan voor het eerst bijeen.

G.4. De geschillencommissie bestaat uit vier leden waaronder een voorzitter. De leden worden aangewezen uit en door respectievelijk de categorie wetenschappelijke stafleden van de opleiding, de categorie opleiders en de categorie avgio's. Elke categorie wijst tevens een plaatsvervangend lid aan. Personen die rechtstreeks bij het geschil zijn betrokken kunnen geen deel uitmaken van de geschillencommissie. De voorzitter van de geschillencommissie en diens plaatsvervanger worden aangewezen door de NVAZ.

G.5. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken partijen zo spoedig mogelijk en doet binnen acht weken nadat zij voor het eerst is bijeengekomen een schriftelijke uitspraak in de vorm van een zwaarwegend advies aan partijen.

G.6. Partijen kunnen binnen vier weken vanaf de dag volgend op die waarop het zwaarwegend advies aan hen is bekend gemaakt daartegen bezwaar aantekenen bij de HVRC.

G.7. De HVRC stelt binnen vier weken nadat het bezwaar door hem is ontvangen uit zijn midden een commissie samen welke tot taak heeft het doen van een bindende uitspraak op het bezwaar. Van deze commissie maakt in ieder geval deel uit een vertegenwoordiger van de avgio's.

G.8. De commissie als bedoeld in artikel G.7. gaat na of de geschillencommissie in redelijkheid tot de bestreden uitspraak heeft kunnen komen. Bij deze beoordeling gaat het uitsluitend om de gehanteerde procedure. De commissie komt binnen maximaal vier weken na zijn instelling tot een uitspraak.

G.9. Indien de commissie tot de slotsom komt dat de geschillencommissie in redelijkheid tot de bestreden uitspraak heeft kunnen komen wordt de HVRC voorgesteld het advies van de geschillencommissie met een voor beide partijen bindende uitspraak te bevestigen.

G.10. Indien de commissie tot de slotsom komt dat de geschillencommissie niet in redelijkheid tot de bestreden uitspraak heeft kunnen komen wordt de HVRC voorgesteld de uitspraak te vernietigen en een bindende uitspraak in het geschil te doen.

G.11. De HVRC doet de bindende uitspraak als bedoeld in G.10. zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen acht weken nadat het bezwaar door de CvU is ontvangen.

H. Overgangsbepaling

a. In aansluiting op het bepaalde in artikel 26 lid 2 van de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten worden op hun aanvraag in het register (van artsen voor verstandelijk gehandicapten) eveneens ingeschreven artsen die op het tijdstip van de instelling van het betreffende register, dan wel in de periode van 12 maanden voorafgaande aan het tijdstip van instelling van het register, reeds ten minste drie jaar aaneengesloten in volledige of nagenoeg volledige dagtaak op het terrein van de geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten werkzaam zijn.

(TOELICHTING)

b. Artsen die op het in lid a bedoelde tijdstip c.q de periode minder dan drie jaar maar meer dan twee jaar aaneengesloten in volledige of nagenoeg volledige dagtaak op het terrein van de geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten werkzaam zijn, kunnen op hun verzoek voorlopig in het register worden ingeschreven. Deze voorlopige inschrijving als arts voor verstandelijk gehandicapten is geldig tot het moment dat de arts in totaal drie jaar in volledige of nagenoeg volledige dagtaak op het gebied van de geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten werkzaam is geweest. Daarbij wordt als voorwaarde gesteld dat in de periode van voorlopige inschrijving de werkzaamheden aaneengesloten en in volledige of nagenoeg volledige dagtaak worden verricht. Na deze periode kan de arts op zijn verzoek in het register worden ingeschreven indien hij naar het oordeel van de HVRC voldoende heeft aangetoond aan de in deze bepaling genoemde voorwaarden te hebben voldaan.

c. Voor artsen die in deeltijd c.q. minder dan nagenoeg voltijds werkzaam zijn en waren op het terrein van de geneeskunde voor verstandelijk gehandicapten, geldt dat bovengenoemde periode(s) naar rato dienen te worden verlengd, met dien verstande dat deze artsen gemiddeld over vijf jaar in beginsel aaneengesloten ten minste een 50% dagtaak als zodanig dienen te vervullen c.q. te hebben vervuld om in aanmerking te komen voor inschrijving.

d. Een verzoek tot inschrijving in het register van artsen voor verstandelijk gehandicapten op grond van deze overgangsbepaling kan tot uiterlijk drie jaar na instelling van het register bij de HVRC worden ingediend.

I. Datum inwerkingtreding

Dit Besluit treedt in werking op de nader bekend te maken datum waarop zekerheid is verkregen over het beschikbaar komen van de voor de uitvoering noodzakelijke financiële middelen.

J. Slotbepaling: titelaanduiding

De arts die de opleiding zoals geregeld in dit Besluit heeft afgerond en is ingeschreven in het desbetreffende register is gerechtigd tot het voeren van de titel `arts voor verstandelijk gehandicapten'.

Toelichting

Algemeen

Bij brief d.d. 30 september 1997 verzocht het Hoofdbestuur van de KNMG het CHVG over te gaan tot het instellen van een zelfstandig specialisme “arts in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap”. Tevens werd voorgesteld een voorbereidingscommissie in te stellen met participatie van de betreffende beroepsvereniging, de Nederlandse Vereniging van Artsen in de Zorg voor mensen met een verstandelijke handicap (NVAZ), en de koepel van instellingen, de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). Het verzoek van de KNMG was gebaseerd op het advies van een KNMG-begeleidingscommissie die zich vanaf 1993 had bezig gehouden met het ondersteunen van de NVAZ in haar streven naar professionalisering en het realiseren van een adequate opleiding voor de betreffende artsen. Tevens werd bij het verzoek betrokken het brede maatschappelijke draagvlak dat er bestaat voor verduidelijking van de positie van de beroepsgroep, hetgeen heeft geleid tot de opvatting van de staatssecretaris van VWS, dat mensen met een verstandelijke handicap recht hebben op adequaat opgeleide en op deze specifieke taak toegesneden artsen.

Het College besloot, geadviseerd door een gemengde werkgroep, in de eerste plaats het werkgebied van de arts in de zorg voor mensen met een verstandelijke handicap (om praktische redenen samengetrokken als `Arts voor Verstandelijk Gehandicapten'), met in achtneming van een daartoe ontwikkeld, mede op de Wet BIG gebaseerd, toetsingskader, op 28 mei 1998 aan te merken als zelfstandig specialisme. In vervolg hierop werden, op geleide van advisering door de werkgroep, eisen voor de opleiding voor het nieuwe specialisme en eisen voor de erkenning van opleiders, opleidingsinrichtingen en opleidingsinstituten vastgesteld (deze eisen werden in afzonderlijke Besluiten vastgelegd omdat de Regeling inzake de opleiding en registratie van specialisten in artikel 12 het vaststellen van deze eisen als afzonderlijke taken voor de Colleges beschrijft).

Artikelgewijs

Ad B.2:

Éen van de elementen van de zorg voor verstandelijk gehandicapten is, dat deze zorg zich richt op een specifieke doelgroep. Deze doelgroep bestaat uit mensen met een verstandelijke handicap van licht tot diep gestoord verstandelijk niveau, gekenmerkt door:

- het bestaan van een grondlijden gebaseerd op veelvormige etiologie;

- frequent aanwezige meervoudige complexe stoornissen en handicaps;

- meer en bijzondere gezondheidsproblemen en risico's;

- handelings- en wilsonbekwaamheid in verschillende gradaties;

- veelal functionerend binnen een cliëntsysteem, gevormd door ouders / wettelijke vertegenwoordigers en professionele begeleiders / verpleegkundigen (zorgonder-steuningbehoevend).

Ad H.a.:

Met `werkzaam zijn' wordt in dit verband bedoeld dat de werkzaamheden van de AVG de volgende elementen omvatten:

• Diagnostiek en behandeling van afwijkingen, ziekten en stoornissen, samenhangend met de verstandelijke handicap en de gezondheid van de gehandicapte mens, zoals neurologische aandoeningen, epilepsie, psychiatrische en gedragstoornissen, mobiliteitsafwijkingen en /stoornissen en stoornissen op inwendig gebied alsmede zintuigstoornissen.

• Preventieve gezondheidszorg:

- gezondheidsbewaking, zorgplan-levensloopbegeleiding;

- preventie van aandoeningen inherent aan de verstandelijke handicap

- hygiënevaccinatie.

• Onderzoek en/of behandeling van intercurrente ziekten/stoornissen

• Maatschappelijke gezondheidszorg:

- Coördineren medisch specialistische zorg

- Coördineren paramedische zorg

- Voorlichting/begeleiding van familie en verzorgers

- Advisering management van zorgvoorzieningen m.b.t. instellingsbeleid

- Samenwerking met gespecialiseerde (universitaire) centra

- Samenwerking met speciale deskundigheidsteams

- Uitvoering wettelijke taken in kader van het BIG, BOPZ en WGBO.

Addendum

Eindtermen en onderwijsdoelstellingen opleiding tot arts voor verstandelijk gehandicapten

1. Geneeskundige kennis en vaardigheden

1.1. De Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) beschikt over kennis en vaardigheden op het gebied van huisartsgeneeskunde en het huisartsgeneeskundig diagnostisch en therapeutisch handelen.

1.2. De AVG beschikt over kennis en vaardigheden betreffende veel voorkomende klachten en ziekten bij verstandelijk gehandicapten.

1.3. De AVG is in staat een anamnese af te nemen bij licht en matig verstandelijk gehandicapten en een hetero-anamnese bij begeleiders van ernstig verstandelijk gehandicapten.

1.4. De AVG is in staat de vaak atypische presentatie van klachten door verstandelijk gehandicapten te interpreteren.

1.5. De AVG is in staat een zorgvuldig lichamelijk onderzoek te verrichten, ook bij minder coöperatieve verstandelijk gehandicapten.

1.6. De AVG is in staat tot het afwegen van het belang van diagnostische en therapeutische handelingen enerzijds en de belasting daarvan voor verstandelijk gehandicapten anderzijds.

1.7. De AVG is in staat tot het bieden van intensieve medische zorg voor verplegingsbehoeftige kinderen en volwassenen, postoperatieve zorg en zorg in de terminale fase.

1.8. De AVG is op de hoogte van protocollen t.a.v. preventie, diagnostiek en behandeling, zoals deze met name door de Nederlandse Vereniging van Artsen in de Zwakzinnigenzorg (NVAZ) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) ontwikkeld zijn.

2. Kennis van etiologie van verstandelijke handicap, etiologische diagnostiek, specifieke co-morbiditeit gedurende de levensloop en de implicaties hiervan voor de behandeling

2.1. Kennis van etiologie, diagnostiek en specifieke co-morbiditeit

- de AVG kent de etiologie van verstandelijke handicap;

- de AVG is op de hoogte van etiologisch diagnostische methoden en protocollen met betrekking tot screening;

- de AVG is in staat vanuit anamnese en onderzoek de specifieke somatische afwijkingen, functiestoornissen, dysmorfologieën en gedragskenmerken te herkennen die belangrijk zijn voor het stellen van de etiologische diagnose.

- de AVG is voldoende bekend met het vakgebied van andere specialismen met name kindergeneeskunde, (ontwikkelings) neurologie, klinische genetica, oogheelkunde, KNO c.q. audiologie en tandheelkunde om gericht te kunnen consulteren en/of verwijzen;

- de AVG is voldoende bekend met de mogelijkheden van (neuro)psychologische onderzoeksmethoden om gericht te kunnen verwijzen;

- de AVG kent, voor zover bekend, de kenmerkende levensloop bij de verschillende oorzaken van verstandelijke handicap en kan op grond van de etiologisch diagnose voorlichting geven over complicaties en co-morbiditeit en, zo mogelijk, over de te verwachten ontwikkeling.

2.2. Kennis van behandelingsstrategieën, voortvloeiend uit de etiologische diagnose.

- de AVG is in staat binnen een multidisciplinair team zijn aandeel te leveren aan het behandel- en/of begeleidingsplan;

- de AVG is voldoende bekend met paramedische onderzoeks- en behandelmethoden (met name fysiotherapie, logopedie, ergotherapie) om gericht te kunnen verwijzen ten behoeve van reductie en/of stabilisatie van de gevolgen van o.a. lichamelijke, communicatieve en sensomotorische handicaps.

3. Kennis van epidemiologie, diagnostiek, behandeling en waar mogelijk preventie van

3.1. (ontwikkeling) neurologische aandoeningen

- de AVG heeft kennis van de ontwikkelingsneurologie;

- de AVG is in staat een oriënterend neurologisch onderzoek te verrichten. Hij is op de hoogte van specialistische onderzoeksmethoden ten behoeve van gerichte verwijzing;

- de AVG kent de neurologische verschijnselen die bij een bepaald syndroom kunnen optreden gedurende de levensloop;

- de AVG heeft kennis van verschijningsvormen van epilepsie bij verstandelijk gehandicapten en is in staat epilepsie te behandelen en te begeleiden, waar nodig in samenwerking met de epileptoloog/neuroloog. Hij heeft kennis van anti-epileptica, ook ten aanzien van frequente en minder frequente bijwerkingen en is op de hoogte van specialistische onderzoeksmethoden ten behoeve van gerichte verwijzing.

3.2. Aandoeningen van het bewegingsapparaat

- de AVG heeft kennis van aandoeningen van het bewegingsapparaat, zowel neurologisch als orthopedisch, zoals die bij verstandelijk gehandicapten voorkomen;

- de AVG is in staat tot oriënterend orthopedisch en neurologisch onderzoek van het bewegingsapparaat;

- de AVG heeft kennis van preventie en behandeling van secundaire gevolgen van aandoeningen van het bewegingsapparaat gedurende de levensloop;

- de AVG is in staat tot het coördineren van de activiteiten van bij de behandeling van aandoeningen aan het bewegingsapparaat betrokken paramedici en specialisten.

3.3. Psychische en gedragsstoornissen

- de AVG heeft kennis van de specifieke verschijnselen en presentatie van vormen van psychische en gedragsstoornissen zoals die zich kunnen manifesteren bij verstandelijk gehandicapten;

- de AVG heeft kennis van de verschillende classificatiesystemen en hun mogelijkheden en beperkingen bij psychische en gedragsstoornissen bij verstandelijk gehandicapten en is in staat ze te hanteren;

- de AVG beschikt over kennis en vaardigheden met betrekking tot psychiatrische diagnostiek en behandeling bij verstandelijk gehandicapten, waar nodig in samenwerking met de psychiater. De AVG is bekend met de werking en bijwerkingen van psychofarmaca en de specifieke toepassingsgebieden. Tevens is hij voldoende bekend met de gedragswetenschappelijke theorieën en methoden met betrekking tot diagnostiek en behandeling;

- de AVG is in staat bij diagnostiek en behandeling van psychische en gedragsstoornissen multidisciplinair te werken;

- de AVG herkent somatisatie bij verstandelijk gehandicapten (en bij hun begeleiders) en is in staat daar adequaat mee om te gaan.

3.4. Interne ziekten

- de AVG is op de hoogte van de frequentie, manifestatie en beloop van interne aandoeningen bij verstandelijk gehandicapten, gerelateerd aan de oorzaak en de mate van verstandelijke handicap en omgevingsfactoren;

- de AVG is in staat interne aandoeningen te diagnosticeren, ook bij atypische presentatie van klachten.

3.5. Zintuigstoornissen en stoornissen in de sensorische integratie

- de AVG is op de hoogte van aard en voorkomen van zintuigstoornissen en stoornissen in de sensorische integratie in de populatie verstandelijk gehandicapten en kent de specifieke risicogroepen;

- de AVG is in staat voor verstandelijk gehandicapten aangepaste methoden van screening op zintuigstoornissen en stoornissen in de sensorische integratie toe te passen;

- de AVG is op de hoogte van de behandeling van zintuigstoornissen en stoornissen in de sensorische integratie bij verstandelijk gehandicapten en is in staat verstandelijk gehandicapten en hun begeleiders te instrueren en te begeleiden.

3.6. Kennis van de specifieke medische aspecten van veroudering

- de AVG heeft kennis van de incidentie en prevalentie van de meest voorkomende ziektebeelden bij ouder wordende verstandelijk gehandicapten, deels gerelateerd aan de etiologische diagnose. Met name heeft hij kennis van het specifiek bij het syndroom van Down voorkomende verouderingsproces;

- de AVG heeft kennis en vaardigheden met betrekking tot diagnostiek en behandeling van ziektebeelden en psychische en gedragsstoornissen zoals die bij oudere verstandelijk gehandicapten voorkomen. Hij is in staat hierbij rekening te houden met multipele pathologie en interacties van geneesmiddelen.

4. Kennis van de zorg voor verstandelijk gehandicapten

4.1. De AVG heeft kennis van de geschiedenis van de zorg voor verstandelijk gehandicapten en de ontwikkelingen hierin. Tevens is hij op de hoogte van belangrijke ontwikkelingen in het buitenland die hun invloed hebben op de zorg in Nederland.

4.2. De AVG heeft kennis van in Nederland heersende wetenschappelijke en maatschappelijke visies op zorg voor verstandelijk gehandicapten.

4.3. De AVG is op de hoogte van de huidige zorgbehoefte van verstandelijk gehandicapten en de te verwachten ontwikkeling hierin op landelijk niveau.

4.4. De AVG is op de hoogte van het bestaan en van de doelstelling van de verschillende belangenverenigingen en wetenschappelijke verenigingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten en/of verenigingen die mensen met een verstandelijke handicap tot hun doelgroep rekenen.

4.5. De AVG heeft kennis van de verschillende zorgvormen (dagvoorzieningen, 24-uurs voorzieningen, op de thuissituatie gerichte voorzieningen) in de regio. Tevens is de AVG op de hoogte van te verwachten ontwikkelingen in het zorgaanbod.

5. Communicatieve vaardigheden en persoonlijk functioneren

5.1. De AVG beschikt over vaardigheden om te communiceren met mensen met een verstandelijke handicap, zijn ouders, familieleden en andere begeleiders.

5.2. De AVG is in staat samen te werken met andere disciplines en kan in samenwerkingsverbanden functioneren.

5.3. De AVG is in staat om het eigen functioneren in samenwerkingsverbanden (organisaties) en in conflicten onder ogen te zien en te evalueren en zonodig bij te stellen.

5.4. De AVG kent voor zijn beroepsuitoefening relevante gespreksmethoden; hij kan deze hanteren in het adviserend/voorlichtend, het probleemoplossend en het `slecht nieuws' gesprek in contacten met verstandelijk gehandicapten, familie, personeel of externe instanties.

5.5. De AVG is in staat een bijdrage te leveren aan deskundigheidsbevordering en dient daartoe te beschikken over vaardigheden gericht op onderwijs, intervisie, supervisie en consultatie.

5.6. De AVG is zich bewust van zijn eigen normen en waarden in relatie tot zijn beroepsrol.

6. Wetenschappelijke vorming

6.1. De AVG heeft zich een wetenschappelijke denk- en werkwijze eigen gemaakt.

6.2. De AVG is op de hoogte van, voor zijn beroepsveld relevant wetenschappelijk onderzoek.

6.3. De AVG is in staat op zijn terrein verrichte wetenschappelijk onderzoek kritisch te bezien en de implicaties ervan voor zijn beroepsuitoefening te kunnen beoordelen.

6.4. De AVG heeft vaardigheden verworven in het opzetten, uitvoeren en evalueren van wetenschappelijk onderzoek.

7. Kennis van de algemene gezondheidszorg

7.1. De AVG heeft een actieve attitude ten aanzien van Gezondheids Voorlichting en Opvoeding.

7.2. De AVG is ingesteld op actieve screening en diagnostiek ten aanzien van gezondheidsrisico's en is in staat tot het organiseren ervan binnen de verschillende voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten.

7.3. De AVG heeft kennis van een aantal te nemen maatregelen ter voorkoming van gezondheidsrisico's, mede gerelateerd aan de mate van verstandelijke handicap en de voorziening (o.a. 24-uurs opvang, dagopvang) waar gebruik van wordt gemaakt.

7.4. De AVG heeft kennis van aspecten van de algemene gezondheidszorg, zoals infectiepreventie, hygiëne, voeding en veiligheid.

7.5. De AVG hanteert protocollen c.q. is in staat protocollen op te stellen, bijvoorbeeld ten aanzien van hepatitis B preventie, influenza vaccinatie en andere besmettelijke ziekten.

7.6. De AVG heeft kennis van voor de zorg voor verstandelijk gehandicapten relevante aspecten van sociale wetgeving (o.a. de ziekenfondswet en de AWBZ).

8. Ethiek en gezondheidsrecht

8.1. De AVG beschikt over kennis van de medische ethiek voor wat betreft:

- het verantwoorden en verduidelijken van eigen ethische standpunten;

- ethische aspecten van wetenschappelijk onderzoek bij verstandelijk gehandicapten;

- de wijze waarop op voorzieningen niveau aan medisch-ethische standpunten wordt vormgegeven.

8.2. De AVG is in staat om te gaan met `plaatsvervangend' beslissen en kent zijn verantwoordelijkheid en juridische positie hierin.

8.3. De AVG kan omgaan met ethische dilemma's in de medische zorg voor verstandelijk gehandicapten.

8.4. De AVG is in staat tot het afwegen van belang en belasting van diagnostische en therapeutische handelingen.

8.5. De AVG kent de hoofdzaken en de belangrijkste bronnen van het gezondheidsrecht; hij is in staat gezondheidsrechtelijke problemen te herkennen; hij kan elementaire beginselen van het gezondheidsrecht (o.a. BOPZ, WGBO, BIG en ARBO) in zijn werkkring praktisch toepassen.

8.6. De AVG is op de hoogte van de wetgeving met betrekking tot wilsonbekwame mensen, in het bijzonder met betrekking tot het verrichten van wetenschappelijk onderzoek.

Noot: waar in dit besluit staat `hij, hem, etc.' dient tevens te worden gelezen `zij, haar etc.'

Naar boven